Haar avontuur laef vliegende f«sg$i§I< Ons famUeMad V" „UieA 9xkL in. Laatste ronde wordt gespeeld in 's-Gravenpolder. Vrijdag 20 April 1951 T ZEEUWS CH WEEKEND Pagina 1 Het persoonlijk kampioenschap van Zeeland. Redacteur: H. M. SLABBEKOORN Oostsingel 60a, Goes. Op 28 April zal zoals bekend in 's-Gravenpolder de laatste ronde ge speeld worden om het persoonlijk kam pioenschap. Dit geschiedt op uitnodiging van de nog jonge ontspanningsvereniging, die ©.a. een afdeling dammen bezit. Het is lovenswaardig dat leden van deze afdeling zich ook al bezighouden met het samenstellen van problemen. Hierbij geef ik de lezers één van deze vraagstukken samengesteld door de beer J. Walraven. Wit speelt en wint. begint de vreugde. Die groeit met de jonge plantjes mee tot de dag komt waarop we ze moeten uitdunnen, 't Is natuurlijk niet goed dat ze zo dicht blijven staan als ze opkomen en nood gedwongen moeten we er wat van ver wijderen. Voor de soorten die verplant kunnen worden vinden we wel 'n plekje, maar die dat niet verdragen moeten we weg doen. Daar nemen we steeds de zwakste voor wat we overhouden moet sterk en gezond zijn. Wees niet bang om ze ruimte te geven, wat in het be gin kaal lijkt, groeit gemakkelijk vol. De welbekende slaapmutsjes, met hun fijn grijs loof houden van ruimte. Staan ze te dicht dan is er na een stortbui dikwijls niet veel meer van over. Ze houden er evenmin als de Papavers van om verplant te worden. Heelt u het al eens met Papavers geprobeerd? Ze heb ben altijd plezier en de shirly verschei denheden wel het meest. Geef ze 'n warm plaatsje in uw hart en tuin. Hier en daar wat eenjarig Gipskruid brengt de weelde van witte tule waarbij wat Kochia's, ook bekend als zomereypres prachtig uitkomen. Deze mooi gevorm de planten, 't lijken kleine coniferen, met fijn groen loof, krijgen later prach tige herfsttinten. Godetia en Ridder sporen kunnen wel samen gaan wanneer we de laatste in één kleur zaaien die bij het rose van de Godetia's past. De fijne pasteltinten maken dat mogelijk, lie Riddersporen kunnen 70 cm hoog worden wat 'n bescheiden lengte is bij die der Zonnebloemen. Deze zaaien we, telkens drie pitten bij elkaar, om daar van liet sterkste plantje te behouden. Wat 'n krachtontplooiing laten de Zon nebloemen zien. Vlinders, zweefvliegen, hommels en andere bezoekers kunt u op de bloem vinden en die helpen mee dat v: in de winter, 'n extra tractatie voor de mezen heeft. Heeft u liever minder hoog groeiende, ook die zijn er. Wie de pittige geur van de Afrikanen niet waarderen kan zaaie wat Reseda. Die heeft voorkeur voor 'n kalkachtige, goed vochthoudende grond. Wist u dat O.I. Kers uit Peru komt? Neem dit jaar eens met de gewone klimmende ook de Lobbianum en de Peregrinum. De kennismaking zal zeker 'n prettige verrassing voor u zijn. De éénjarige planten belonen onze zorgen op zo n uitbundige wijze dat ze eigenlijk in geen enkele tuin mogen ont breken. Hen wat meer aandacht schen ken is zichzelf verrijken. Behalve de genoemde zijn er nog ve len die zeker meer belangstelling ver dienen. Liever dan die in een weinig geziende Hjst samen te voegen, zullen wc daar volgende keer wat meer over vertellen. Variabilis. Rectificatie. In hot vorige stukje staat: „met het gebruik van veel flagstone'sDat voel noest zijn wat. 100 ZEEUWEN NAAR AMSTERDAM. Op Hemelvaartsdag zal in Amster dam een nationale meeting plaats vin den. Een 100-tal Zeeuwse dammers zal uitkomen tegen een 100-tal uit één der Noordelijke provinciën (Groningen, Friesland of Drente). Het staat thans vast dat alle deel nemers aan het persoonlijk kampioen schap van Zeeland ook zullen deelne men in Amsterdam, zodat wij met de eerste 10 borden goed voor de dag kun nen komen. TOURNOOI TE PAKIJS. In de eerste week van Mei wordt een wereldtournooi gehouden in Parijs. De heer F. Gordijn, Den Haag, zal voor Nederland uitkomen. Ook wordt getracht de heer R. C. Keiler, Amster dam, af te vaardigen. OPLOSSINGEN PROBLEMEN. No. 11. Zwart: 13 schijven 8, 9, 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 20, 22, 26 en 30. Wit: 13 schijven 23, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 39, 43, 44, 45, 48 en 50. FEUILLETON door G. P. BAKKER. 72) o— Marion gaf Saxon de hand. „Dank, hartelijk dank", zeide ze zacht, haar stem dreigde haar te be geven, en haastig trok ze haar hand terug. Saxon keek haar verwonderd aan. „Prinses." Hij maakte een stijve buiging. „Prinses, het is mij een genoegen geweest u van dienst te kunnen zjjn." De toon van zijn stem klonk hem zelf vreemd en koel in de oren. Na een diepe reverence voor de koning verdween Marion. „Gaarne zou ik nog een paar woor den met u spreken, overste", sprak de koning met zijn gewone beminnelijk heid. „Wat zijn verder uw plannen? U was immers overste van Wallenstein's kurassiers!" „Zeker, Sire, en in de laatste tijd een van zijn vertrouwde agenten, maar na Maagdenburg heb ik beslo ten zijn dienst te verlaten." „Baron Von Rasjin, die hier enige dagen geleden vertoefde met brieven van de hertog Von Friedland, sprak mij toevallig over u. De hertog wil een bondgenootschap met mij sluiten misschien is u daarvan iets bekend'' „Het is mij niet geheel onbekend, Sire." „Von Pappenheim stelde u de ge- neraalsrang in uitzicht. Waarom zoudt Opl.: 23—19. (14X34) 28—23 (18X 40) 37X7 (26 x 28) 7—2 (34+43) 45 x 21 (16X27 3X2 (43-A9) 2—16 af 35 wint. No. 12 Zwart: 13 schijven 6, 8, 9, 10, 13, 17, 19, 20, 22, 25, 26, 30 en 35. Wit: 13 schijven 11, 28, 29, 31, 32, 33, 34, 36, 37, 39, 43, 49 en 50. Opl.: 29—24 (20X27) 37—32 (22X 44) 32X5 (30X48) 5X37 (6x17) 49 X40 (35X44) 50 x 39 (48X30 of?) 37 —48 (26x37) 48X35 wint. No. 13. Zwart: 10 schijven 10, 12, 13, 14, 20, 30, 34, 35, 36 en 40. Wit: 11 schijven 23, 25, 26, 29, 32, 33, 38, 41, 42, 43 en 45. Opl.: 32—27 (36 x 47 43—39 (34X 21) 26X19 (47X38) 45 x 34 (30X28) 23 x 43 (14X34 25X5 (35—40) 5—28 (40—45) 28—50 enz wint. No. 14. Zwart: 13 schijven 6, 8, 9, 11, 14, 16, 17, 18, 20, 22, 32, 33 en 40. Wit: 13 schijven 15, 24, 26, 27, 29, 30, 31, 38, 41, 42, 47, 48 en 50. Opl.: 48—43 (32x21) 29—23 (18X 39 gedw.) 50—44 (40—49) 24—19 (14 X23) 15x24 (29X20) 38x27 (49X46) 30—25 (21X32) 25x21 (16x36) 42— 37 (32X41) 26—21 (11—16) 21—17 wint. No. 15. Zwart: 3 schijven 15, 21 en 25. Wit: 3 schijven 12, 29 en 44. Opl.: 12—8 (21—27) 8—3 (27—32) 3—26 (25—30)A 26—42 (15^-20) 29—23 (3034) op 2025 dam op 1 42x15 (34—39) 44 x 33 (32—37) 33—28 (37— 41) 15—47 (41—46) 47—42 wint. u geen dienst nemen in mijn leger. Ik heb behoefte aan dappere, knappe hoofdofficieren, die het land en de krijgsdienst volledig kennen. U is im mers protestant?" „Ja, Majesteit," „Ik zal Rasjin een brief aan Wal- lenstein medegevendan is uw ont slag dadelijk geregeld. De hertog zal mij gaarne deze dienst bewijzen." Saxon zweeg. „Waarom aarzelt u?" De stem van de koning klonk on geduldig. „Maagdenburg, Sire. Maagdenburg zit mij nog altijd dwars. Waarom kwam Uwe Majesteit niet tijdig te hulp?" „Overste, u is een moedig man, een koning in zijn eigen kamp te richten, maar ik schat u er hoger om. Ik weet dat de val van Maagdenburg mij zal worden verweten, maar God is mijn getuige, dat ik mij in deze niet schul dig gevoel, al zal het altijd een van mijn droevigste herinneringen blijven Ik ben evenwel niet te trots om mij te rechtvaardigen. Ik had redenen te geloven, dat de veste langer zou standhouden: er was voor een jaaT proviand. De inlichtingen bleken he laas onjuist. Er waren twee partijen in het stadsbestuur. De keurvorsten van Saksen en Brandenburg weiger den om steun. Ik sta in een vreemd land, de vijand in de rugmaar hier is het manifest, dat ik heb laten verspreiden in Duitsland en de Ne derlanden. Lees het en geef mij dan antwoord. Uw oordeel zal anders zijn". „Sire!", sprak Saxon geheel onder de indruk van de gesproken woor- A (3338 voor 1520 zie Hoofdva riant. 29—24 (38-43 of?) 44—39 (43 X34 26—17 (34—40) 17—11 (40—45) 11—50 (15—20 of 24X15) (25—30) 15 —10 (30—34) 10—4 (34—39) 50X6 (4550) 422 wint No. 16. Zwart: 3 schijven 6, 24 en 35. Wit: 3 schijven 11, 12 en 17. Opl.: 11—7 2429)A 7—2 (6—11 of?) 17X6 (29—33 of?) 6—1 (33—38 of?) 2—24 (3843 of 35—10 24X42 40—44 of?) 42—33 (44-^49 of?) 33— 44 wint) 24—33 (35—40 of?) 33—39 (43 X 34) 1—6 (40—45) 6—50 (34—39) 50X6 (45—50) 12—7 (50-45) 7—1 45—50 145 wint A (35—40) voor (6 11) zie boven 7—2 (40-45 of?) 2X35 (6—11 of?) 17X6 (45—50) 6—1 (50— 28) 3544 (28—50) 1—6 wint. No. 17. Zwart: 2 schijven 27 en 28. Wit: 2 schijven 30 en 39, dam op 44. Opl.: 44—50 (28—32 of?) 50—45 (32 —37 of?) 45—18 (27—32 de bestel 18 —23 (32—28) 23 x 41 (38—42) 41—47 (42—48) 39—34 (48—37) 47—42 (37x 48) 3025 wint. No. 10. Zwart: 7 schijven 7, 8, 9, 10, 12, 35 en 38. Wit: 7 schijven 17, 20, 21, 24, 25, 29 en 48. Opl.: 48—43 (38X49) 20—15 (49X16) 15X11 (16x30) 17x8 (30X2) 29—24 (2X30) 25X34 wint. Prijswinnaar oploswedstrijd is R. Rijkse te Yerseke. Alle deelnemers hartelijk dank voor de inzendingen. S. den, „mijn geringe krachten staan ter beschikking van Uwe Majesteit en van de zaak waarvoor u de zee is overgestoken." De koning stak hem de hand toe. „Overste, ik dank u." „Wat is u voor landsman?" „Ik ben een Nederlander." „Een geus?" „Een kleinzoon van een watergeus", luidde het bescheid. Gustaaf Adolf keek de overste on derzoekend aan maar vroeg niet ver der. Hij sloeg Saxon vriendschappelijk op de schouder en zeide: „Ik zal beginnen u een paar eska drons van mijn beste Zweedse kuras siers te geven onder kapitein Von Holm met een paar luitenants. Von Holm heeft al dadelijk het grootste vertrouwen in u gesteld." „Majesteit", verklaarde Saxon, „ik zal de werftrommels laten slaan en het zullen weldra evenveel regimen ten zijn. Mag ik verder zelf mijn offi cieren benoemen evenals bij Wallen» stein?" „Toegestaan", luidde het prompte antwoord. „Ik zal u een aanwijzing geven op mijn schatmeester." „Sire, dat zal voorlopig niet nodig zijn." „Kerel, je neemt geen dienst bij mij, ik beschouw je als mijn bondge noot. Volg dan ook voorlopig maar je eigen weg. Je hebt mijn volle ver trouwen. Tot ziens." Een flinke handdruk. Saxon be greep waarom Gustaaf Adolf zo Be mind was. (Wordt vervolgd.) 202. „Wat is er toch gebeurd?" kreet de grijsaard. „Salah a dlbi-drlb k'wash asjü" jammerde de prins luid en Filo Fop begon kalm een uitleg te geven. ,,Het tapijt vloog ineens niet meer verder", zei hij. „Jaja".'knikte de oude, „dat klopt!" Ik was bang dat prins Poehah zou vallen en toen vond ik het toverwoord waarmee je het tapflt kunt laten stilhouden. Ik dacht: als het kleed nu langzaam daalt, kan de prins er op klimmen. Toen dacht ik dat dit wel gebeurd zou zijn, en liet het weer verder vliegen door dat eerste toverwoord uit te spreken Filo vertelde vlug, hoe het werkelijk gegaan was en de oude man trok de haren uit zijn baard van spijt! ,,Ach, ach!" riep hij, „het tapijt is weg!" Ineens veerde hij op en rende naar het tafeltje met het oude boek! Filo en Prins Poehah volgden hem op de hielen en zagen hoe hij met zijn neus in de bladzijden dook en haastig zocht „Hahaa!" riep hij triomfantelijk, „met deze toverspreuk zullen we het tapijt wel weer terug krijgen: „Toere Toer- jahü" behorende bij het ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 20 April '51 No. 1844 Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes eeuu/sc.w u/ee/fem UIT DE SCHRIFT Onze lezers zullen ongetwijfeld met belangstelling kennis genomen hebben van wat de heer E. M. Bakker uit Mid delburg de vorige week in ons blad (11 April jj.) schreef, onder het kopje: „Gods wonderen in de geschiedenis Hij komt daarin op tegen de stelling van de redacteur van „Onze Vacatures", waarin deze zegt: „Wat het Christelijk geschiedenisonderwijs betreft: nergens kan met volkomen zekerheid worden vastgesteld: hier greep God in De heer Bakker komt o.i. zeer terecht hier tegen in het geweer en wat hij, in verband daarmee uit Groen van Prin- sterer citeert, heeft onze volkomen in stemming. Toch vragen wij ons af: zijn wij er mee klaar te protesteren tegen derge lijke publicaties? Hebben wij hier niet te doen met een symptoom van een richting, die bezig is ons Christelijk leven te ondergraven? En moeten we dus niet wat meer naar de diepte af steken Het is óók Groen van Prinsterer ge weest, die ons geleerd heeft: „Principiis Opsta" wat zeggen wil: wederstaat de beginselen van het kwaad. Groen is nooit blijven stilstaan bij het signaleren van uiterlijke symptomen van verkeer de geesten, doch stootte door tot de oorzaak, tot de diepste beginselen. En ik geloof dat we dit ook hier te doen heboen. Want wat hier in „Onze Vacatures" geschreven werd is maar niet een per soonlijke mening zonder meer. Het is de vrucht van een theologische visie, welke in onze tijd in bepaalde kringen vrij algemeen geworden is. Men beweert dan, dat God, als de „Gans Andere", als de transcendente God, Zich niet inlaat met de geschie denis van mens en land en wereld, in deze zin, dat Hij het door Zijn machtig ingrijpen opneemt voor de éne volks groep tegen de andere. Want in Zijn oog zijn alle mensen en partijen en groepen volstrekt eender. Vandaar ook dat de aanhangers van deze nieuwe leer met evenveel gemak lid worden van de Par tij var. de Arbeid als van een christelijke partij. Het is alles lood om oud ijzer. God kiest geen partij in ons gemeen schapsleven, dus hebben wij het zeker niet te doen. En met deze theologische dwaalleer als basis, komt men tot ge heel nieuwe beschouwing van de ge schiedenis met als vrucht uitlatingen, zoals de heer Bakker terecht bestreden heeft Wij geloven, dat we de geesten heb ben te beproeven en op hun diepste kern te peilen. Nu wil dat weer volstrekt niet zeggen, dat we precies eender moeten denken als onze vaderen in hun tijd gedacht hebben. Ook zij waren kinderen huns tijds. Zo zou ik b.v. niet graag voor mijn rekening nemen de geschiedenisbeschou wing van Da Costa, hoezeer ik hem hoogacht als een uitnemend vroom en serieus christen. Maar wanneer Da Costa (en velen met hem) Nederland noemt het „Israël van het Westen" en parallellen gaat trekken tussen het volk Israël en Nederland (ook Groen heeft dat soms gedaan) dan geloof ik, dat we ook niet op het goede spoor zijn. Er was maar één Theocratisch volk en een tweede is er nooit geweest. Nederland maakt wat dit betreft geen uitzonde ring op de overige volken der wereld, al erkennen we direct, dat de Here zéér bijzondere bemoeiingen met ons volk gehouden heeft in de loop der ge schiedenis. Maar Willem van Oranje is nooit een tweede Mozes geweest, en Aiva geen tweede Farao. Ik geloof, dan ook. dat we het niet zo moeten zien, dat God op bepaalde tijdstippen wonderda dig ingreep in ons volksleven, zoals hij dat b.v. deed bij het wonder van de doortocht door de Rode Zee. Ik geloof eigenlijk niet in een incidenteel ingrij pen in de geschiedenis van ons volk, of van enig ander volk, maar ik geloof wèl in een aldoor ontwikkelen van de geschiedenis naar Gods raadsplan, van moment tot moment. We moeten dus niet zeggen: hier greep God in en daar greep God in, ik geloof, dat we dichter bij onze schone belijdenis leven, wan neer wij zeggen: héél de geschiedenis ligt in Gods hand en al de draden van de geschiedenis zijn in Gods vingeren besloten. Want niet alleen uitredding en wonderdadige hulp zijn het werk Gods, ook de komst van Alva, (om maar iets te noemen) is Gods werk en ging niet buiten Zijn raadsplan om. En zo grijpt God steeds in, in het leven van alle volken, dus ook in de geschiedenis van Nederland, zo goed als in ons per soonlijk leven, maar niet slechts met Zijn zegen, doch evenzeer met Zijn oor deel, met Zijn straf, met Zijn vloek. En wanneer ik het zó ga zien, krijg ik een wonder duidelijke visie op de ge schiedenis, óók van ons vaderland. Ik ga dan niet alleen Gods uitreddingen bij onze strijd tegen het roomse Spanje zien, maar ook Gods oordeel, b.v. in de komst van de Fransen en van Napoleon. Het is alles Gods werk, in geheel de geschiedenis. En dan ga ik ook nog iets anders zien: God leidt de geschiedenis, met als centrale doelstelling de voltooiing van Zijn Kerk. Daaraan maakt Hij alles dienstbaar. Want geen volk, ook het Nederlandse volk niet, is ooit een twee de Israël, maar Zijn Kerk is het wèl, of beter: zij is de voortzetting van het oude Israël, zij vormt er de éne Kerk mede. En in haar dienst leidt God het wereldgebeuren en ook de geschiedenis van Nederland. Dan mogen wij ook zeggen: dat Ame rika in de wereldoorlog deelnam, zijn tanks en bommenwerpers maakte en naar Europa zond, was tenslotte in dienst van de Kerk des Heren. God wilde niet dat Hitier overwinnen zou en Zijn Kerk in Europa van de aard bodem vernietigen. Daarom gaf Hij be vrijding. En daarom alléén. Volstrekt niet omdat de Westerse wereld nog zo braaf en humanistisch was. En wanneer God de derde wereldoorlog nog tegen houdt, is het alleen omdat Hij nog plaats wil geven aan Zijn Kerk op aarde. Lees in dit verband eens Open baring 12 vers 6. God geeft nog een plaats aan de Vrouw in de woestijn. Hoe lang dit duren zal? Tot God het vol- Znlt Gtj in deze tijd aan Israël het Koninkrijk loederoprichten? Hand. 1 S. Daar is misschien heel veel te zeggen over het gebrekkige inzicht, dat de discipelen ook na de Opstan ding nog hadden. Als we maar daarbij de hoofdzaak niet vergeten. Er gloeit een heilig enthousiasme bij de jongeren voor het Koninkrijk des Heren. Deze mensen hebben één begeerte, die hun ganse leven beheerst. Zij hopen op de heerlijk heid van het rijk, dat door Christus tot overwinning komt. Goed, laat het zijn, dat zij té vroeg de triomf willen grijpen, dat zij nog speciaal aan Israël denken. Vergeet daarbij nietdat de Heilige Geest nog moest komen, die in alle waarheid zou leiden. Laat één ding toch duidelijk spre ken., Deze mannen wéten, wat zij willen. Dat de heerlijkheid des He ren zxtl geopend worden. Al hun passie ontlaadt zich voor de Enige, Die hart en gedachten vervult: Jezus! Daarin staat de Kerk heerlijk voor onze aandacht. Brandend van liefde voor Jezus Christus. Opgaande in Hem, Die ope ning gaf voor de Kerk naar het eeuwige leven. Daarvan gaat invloed uit, als de gemeente, ons persoon lijk leven van zulk een gloed ver vuld is. Zo geeft het leven werkelijk aan, hoe we persoonlijk vreugde kennen, en hoe de Kerk haar roeping kan nakomen. Alles, alles roept om Je zus, en Zijn overwinning! Zullen wit dit beeld dan maar be waren, enbidden, dat ook wij daarnaar gevormd worden? Goes. c. STAM. doende acht. Geen minuut langer of korter. Ligt daarin geen onuitputtelijke troost voor ieder, die zich in Zijn Kerk ge borgen weet? We hebben dus principieel en radicaal positie te kiezen tegenover hen, die be weren, dat God niet in de geschiedenis ingrijpt en dat dit ook nergens is aan te tonen. Volstrekt niet! God bestuurt alles, van seconde tot seconde en ach ter alles staat Hij als de Prima Causa, de eerste, de stuwende, de richting gevende Oorzaak. Maar het is evenmin zo, dat God slechts incidenteel ingrijpt of ingegrepen heeft, om even, als een verlossend God, een bepaalde situatie te redden voor ons Nederlandse volksleven. Wij geloven dat het véél dieper en veel, véél troostrijker is, en dat we het alles te bezien hebben als KERKge- schiedenis. Want in waarheid: wereld geschiedenis is niet anders dan KERK- geschiedenis, en KERKgeschiedenis is de geschiedenis van Gods Zoon, Die als Hoofd van Zijn Kerk, haar zaak tot de Zijne gemaakt heeft en daarom tot haar gloriepunt zal opvoeren. Zijn Kerk, hier in Nederland, zeer zeker, maar evengoed in Korea, in China, Rusland, Amerika en waar dan ook. Deuze weke zou ik na het broodeten 's ochens effe naar Hannes van Keetje ioape om een rekeningentje te gaen be- taelen van een schoppe en een hakker, die ik een paer maende geleje van 'm 'ekocht ha. Ik had me klompe an en stufelde m'n erf of, toen me vrouwe me werom riep. Ze zee: Flip, kom is effe werom, ik zee: waerom, vrouwe? en toen zee ze: dat komp er nie opan, kom is werom, zeg ik. Noe, ik begreep dat 't niet helegaer goed zat, as ie zo lange getrouwd bin, dan ken je uut de toon al veul opmaeken. Dus ik werom en toen bie de deure zee ze: trek noe eerst je klompe is van je voete. Ik zee weer: waerom vrouwe? en toen zee ze op nieuw: dat komp er niet opan. Trek je klompe is uut en gaet is me me mee, naer binnen. Noe ik heel gedwee achter me vrouwe an, de huuskamer in, en toen wees ze nae de vloere en zee: kiek jie daer noe is edaen hebbe, wat bin je toch, as 't er opan komp een vuulpoes. Ik zee niks, maer keek nae de vloere en toen zag ik een bietje assie legge en wat strobieze, eel pieterepeutig klein maer, al zeg ik zeivers, je most goed kieke aeres zag ie niks legge. Noe, ze stong maer te wiezen met der vinger en keek me an op 'n menier, waer ik geen kaes van 'egete ha. Wat leidt daer noe? zee ze? Noe ik bukkende een beetje naer voren en zee: as ik goe kieke, daen zie ik een klein krumeltje assie legge, vrouwe. Wat zou dat Toen zee ze: wat dat zou? Ha ik daer noe voor scheun 'emaekt? Jie bin een vuul poes. Noe ha ik een weke lang het huus oppekelfd, de vloer 'eboend en aoles ekoppekraemd en kiek me daer noe wer is an. Je ken bekant net zo goed niks doe. Jie altied met die smerige pupe en met je vule kouse, die al z'n leve onder de stro zitte. As je veinters in huze ha, ken je net zo goed de boel vuul laete. 't Haelt toch allegaer geen zier uut. Je ken net zo goed weer van voren af an beginne. Noe, wat most ik zegge? Ik zee: ik dinke asdat me tande te slecht worre. Ik ken me pupe niet goed meer in me mond houwe. Ik docht, as ik dat zegge, dan wek ik ter meelieje op en dan komp alles weer best voor mekaer. Maar deu» ze keer lukte me dat al bezonder slecht. Ze zee: Jie heit altied je praetje wel bie je. Maer as je tande slecht bin, dan doe je der maer een stik twiendraed om de pupestele, dat dee je vaeder ook altied. En aeres hou je maer op met roake in huus, dat is nog wel zo goed. En waerom hei jie nog altied klompe an je voete? Geen veint is er meer in 't 'ele durp die geen laerzen draegL Maer jie loapt maer op je klompe en ik ken het stro achter je an vege. Ik ken wel de hele dag mit den anfaeger en 't vuulteblik achter je au loape. Noe, ze zee nog veul meer, en toen zee ik maer: Hoor is vrouwe, zeit me maer waer den anfaeger en 't vuulte blik te vinde is, dan za t de vloere scheunmaeke. Toen zee ze: je bluuft ter of. Gae noe maer vort en laet je voorloapig maer niet mee zië. Noe ik of, dat ken julder begriepe en onder- wege naer Hannes van Keetje docht ik bie mezelvers: je vrouwe ken toch oak te helder wezen. Daer heit ze noe veer tien dage lank de boel an 't redder© 'eweest en as ik niet oppas breek ik me nek over het gladde zeil en alles glimp teuge je in en ruukt naer de boenwas en de groene zepe. 't Kon oak best een beetje minder. Je bin bekant te bang om nog in huus te komme. Maer an die laerze begin ik niet Me vaoder heit op klompe 'eloape en ik heb 't me leve lank 'edaen, dat verander ik nie mee. Je hoor ze allerwege klaege over kouwe voete in die gummilaerzen. Ik bedank ze. In je klompe ken je altied nog wat stro doë as 't koud is. Om eerlik te wezen was ik een beetje uut me 'm. Het is al arg as je tiedens de scheunmaek de hele boel over hoap zie legge, maer dat je daerna ook nog de naeweje der van mot verdure, dat wordt elegaer te bar. Noe, toen kwam ik bie Hannes van Keetje en ie was in den huus en Keetje, die me al zag ankomme zee: komp ter maer in, Flip. Ik nae binne. Noe weet ik niet of Keetje ooit van z'n leve d'r huus scheunmaekt. 't Zal wel, maer nooit is er een starveling geweest die ze der an bezig zag. Ze heit de naem van niet zo 'eel arg proper te wezen, mot je weten. En toen ik in het gangetje kwam hong der oak een lochie, maer niet van boenwas en groene zepe, maer van heel wat aeres. 't Was een lochie, as je soms ken ruke in een natte kelder waer al tied etesware in staen, zoa 'n beetje zurig, julder wete wel wat ik bedoele. Noe, toen keek ik is rond, toen ik bin nen kwam en Hannes an tafel zag zitte, met z'n smerige en 'escheurde blauwe kiel, as een vaedoek om z'n schonke en toen ik de korste brood op de grond zag legge, en de katte van de kinderstoel zag springe en ik me kousevoete over het zeil wreef, zodat 't knierepte van

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 5