Sip „Mijn John Paul üsideA 2&ejuw~i& toefden Vrijdag J Maart 1951 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 OUD WALCHEREN. Van men sen en dingen uit grootvaders tijd. Door J. Vader, illustraties van W. Vaarzon Morel Jr. ONDER ZEELANDS HOGE HE MEL. Door Barend Zvverfmans. Geïllustreerd met foto's en schet sen door de schrijver. HET ZEEUWSE VOLKSRAAD SEL. Door W. Geldof. Met hout sneden van R. Snapper. Alle drie deze uitgaven zijn van de firma G. W. den Boer te Middelburg. Drie boekjes over ons gewest en zo keurig uitgevoerd, dat noopt al dade lijk tot lezen. De inhoud stelde niet te leur. „Oud Walcheren", dat we het eerst ter hand namen gaf ons menig goed ogenblik. We zagen de oude Walcherse mannen en vrouwen in hun dagelijks leven, in hun werken en in hun feesten. We ervoeren, die rustige sfeer, waarin het leven toen zijn gelijkmatige gang kon gaan. Ik zag zo'n Walchers span naar de Markt gaan en daar hun zaken doen. De mannen de hunne en de vrou wen de hare. Natuurlijk trokken de vrouwtjes nadien aan het inkopen. Niet alzo met de mannen. Waren de zaken afgehandeld dan zocht men op het oude vertrouwde eigen plekje vrienden of familie te treffen voor een praatje. De boer scheen wel zózeer op zijn eigen plekje gesteld te zijn, dat de Middel burgse stadsman een beetje plagend er van zei, dat iedere boer op de Markt zijn eigen kei had. Toch komen de Wal- cheraars er in de beschrijving niet he lemaal zonder kleerscheuren af. Het blijkt wel, dat de jeneverfles bij elke denkbare gelegenheid al te mild werd rondgegeven. Wij vinden echter, en dat is ons be zwaar wel tegen dit boekje, dat als men tot titel heeft: „Van mensen en dingen uit grootvaders tijd", dat men dan ook algemeen moet blijven. Maar nu komen de kerkelijke mensen er wel wat sober af. Van de predikanten uit die tijd worden wel wat anecdoten ver teld, maar verder komt het niet. En van een echt godsdienstig leven be merkt men ook niet veel. Eigenlijk heeft men maar een bepaalde groep van het eiland beschreven en dat is minder dan de titel doet verwachten. Maar veel, van wat er gegeven wordt, is de moeite van het lezen overwaard. Het tweede werkje is ook kostelijk. Het is goed, dat wfj Zeeuwen eens bij de hand genomen worden en met de neus er bovenop geplaatst, zodat we nu eindelijk eens moeten zien, hoeveel schoons de natuur ons in eigen gewest wel biedt. Vooral, wat we kunnen zien en beleven, langs onze waterkanten is de moeite zeker wel waard. Heel jam mer dat dit werkje, wat we naar zijn inhoud zo kunnen waarderen, naar zijn vorm heel wat correctie behoeft. Zo b.v. op pag 80 bovenaan, deze zin: „De wind mag zijn kieuwen niet doen verdrogen, hij moet blijven leven tot vlak voor de maaltijd, waar men hem zal verorberen. Het woordje waar is niet gelukkig ge kozen op die plaats. Dat men een per sonificatie gebruikt voor de zee en die Majesteit wil noemen is natuurlijk niet te veroordelen, maar er is geen enkele nwfTr«iWvVcrYr 1 rs RW Een vrouw op reis, neemt altijd even de kans waar om te winkelen, of op z'n minst om winkels te kijken. Dat laatste is ook wel aardig, vooral als je nu niet direct iets dringend nodig hebt. Dan ku.i je volstaan met alleen maar te ge nieten van al het mooie, handige, leuke, wat de winkels ons weer te zien geven. Ik schreef al, mits je nu niet bepaald iets dringend nodig hebt, want dan is het winkelen tegenwoordig geen genot meer. Als je in een grote stad langs zo'n echt meubelpaleis loopt, is het voor reden om de zee nu mannelijk als zijne Majesteit te betitelen. De zee wordt nu eenmaal altijd vrouwelijk „verwerkt" en in dit verband was daartoe ook geen enkel bezwaar. Dit gebruik in manne lijke vorm komt meer dan eens voor. Verder doet het in een boekje ook niet zo aardig aan als de schrijver het over zichzelf heeft, dat hij dan altijd Zwerf- mans schrijft. Dit kan in kranten-arti kelen opperbest, maar wanneer men een boekje achter elkaar leest, doet dit ge bruik enigszins ridicule aan. Doch deze opmerkingen betreffen slechts de vorm. De inhoud vinden vinden we zeer le zenswaard en interessant. By eventuele herdruk moet men de kopij maar eens goed onder de loupe nemen, want we wezen slechts enkele onjuistheden aan. Er zijn er meer. Het laatste werkje, „Het Zeeuwse Volksraadsel", is zeker niet het minst interessant van de drie. De schrijver vertelt niet alleen van het Zeeuwse raadsel veel aardige dingen, neen hij gaat heel het land door, en hij speurt zelfs bij de oude Romeinen en Grieken. Verder leren we, dat er raadsels én raadsels zijn. Dit schijnbaar zo eenvou dige werkje zal toch nog heel wat stu die en nasnuffelen hebben gevorderd, maar nu wordt er ook iets geboden, dat niet alleen door Zeeuwen gewaardeerd zal worden. De uitgever Den Boer deed een goed werk met deze boekjes over Zeeland in deze handige vorm onder ons te brengen. ESal een vrouw vanzelfsprekend, er een paar minuutjes af te nemen om al die ge zellige hoekjes te bewonderen, die men voor elk raam wist te cre-eren. Je krijgt daardoor soms opeens gloed nieuwe ideen voor je eigen home. Je kunt wat veranderen, zonder dat het geld kost. O, er is weer zoveel moois te zien. Maar ach de stakkers, die wer kelijk moeten inkopen. Ik denk dat het kijkgenot al gauw vergald is door al de nullen die men ziet. Tegenwoordig spreekt men zomaar zonder blikken of blozen over duizend of duizenden zoals een vroeger geslacht over tientallen sprak. Nu dan, ik kan in een verloren wacht- ogenblikje onbekommerd genieten. Geen reeksen nullen, die me deren, want ik behoor tot de kijkers en niet tot de kopers. Er is veel moois, veel middelmatigs, maar... opeens sta ik stil. Ik zucht ervan zo mooi vind ik dit exo tische hoekje met een meublement uit verre streken, een tafel zo groot en massief als een rotsblok. Een hele reeks nullen met een paar cijfers er voor brengt me uit mijn evenwicht, want ik heb dit niet nodig enhet zal wel levenslang boven m'n begroting blijven. Maar ik geniet er onbaatzuchtig van. Opeens zie ik staan: „Verkocht". Jonge, dat geeft een burger moed, vind ik. Zo langzamerhand hebben we zoveel horen praten en er ook aan meegedaan, over gebrek aan woningruimte en wo ningnood, dat je haast vergeet, dat er toch nog zulke huizen zijn, waar meu belen van zulk een formaat plaatsruim te vinden. M'n gezelschap op deze tocht is blijkbaar minder geïntimideerd door dit aristocratische hoekje dan ik, want met een opmerking plof ik weer midden in de werkelijkheid. „De mensen, die wat nodig hebben, vooral de trouwlus tigen, gaan tegenwoordig maar kopen, zodra ze het geld er voor hebben, want alles wordt duurder en dan hebben ze het al vast en ik hoorde van iemand, die in zo'n heel grote zaak is, dat er al voor honderdduizenden guldens is ge kocht en dan kunnen ze het daar laten opslaan voor een klein bedrag. Als de jongelui dan eens een huis krijgen, heb ben ze de meubelen al kant en klaar". Ja, „als ze dan eensMet deze opmerking was ik in een ommezien weer op de begane grond. Ik nam er nog even de tijd van om met een laatste blik afscheid te nemen van het exoti sche hoekje, zo delicaat in lijn en kleur. Stel je voor deze tafel in menig „in- woningsvertrekje". Er zou geen duim breed gronds meer overblijven. Dan bezie ik toch al die weelde in de etalages met andere ogen. Hoe mooi en misschien ook wel nodig dat alles is, ik zou het graag willen ruilen voor een beetje meer woningruimte voor zovele jonge mensen, die nu toch eindelijk eindelijk eens een eigen home willen stichten. Dit tekort aan woningruimte is wel een wondeplek in ons volksleven op het ogenblik. ONS KORT VERHAAL Aan de andere kant van de nauwe kamer ligt mijn John Paul kreunend in zijn bedje. Gedurende 20 dagen heeft hij liggen kreunen. Het heeft een ongelooflijke hoeveelheid verdovingsmiddelen gekost om zo'n klein jongetje stil te krijgen. Soms gaat het over in woorden, zij breken door zijn verdoving heen als ingesloten naalden, die door de oppervlakte ko men. „Mammy, ik wil eruit. Toe mammy". John Paul is vier jaar oud. Hij zal nooit meer opstaan, dat wil zeggen nooit meer als een gezonde, vrije op getogen kleine jongen. Hij zal nooit meer de dekens van zijn bed afgooien, door de kamers rennen en als een rotsblok op ons bed neervallen, schreeuwend: „Daar ben ik, pappie en mammie. Het is tijd om op „e staan". Nooit meer zal hü de trappen af rennen, zingend: Ik ga de tafel dekken, messen, vorken, pap met pruimen, servetten voor de vlekken en in een juichend gelach uitbarsten, omdat hij de woorden had gevonden, die hij zingen kon. Ik heb woorden ge lezen met een wereld van verdriet er in, maar ik heb ze nooit eerder neer geschreven. Wij denken over vrese lijke dingen steeds alsof iemand, die we niet kennen, altijd aan die onbe kende „andere" overkomen, tenminste niet van nabij. Welnu, ik ben die „andere". Soms grijpt John Paul naar zijn borstje met zijn opgewonde hand en zegt: „Neem het asjeblieft weg, mam my. Het is zo zwaar." Hij zit van zijn hals tot aan zijn dijen in het gips, gips is om zijn benen en om zijn ene arm. Er is een metalen toestel om zijn nek om zijn hoofd te ondersteunen. Het zit vast in het gipsverband van zijn lichaam. Hij ziet eruit als een kleine vogel, opgehangen aan een stalen balk. In de 20 dager, at we samen hier zijn heb ik vele brieven ontvangen. Zij hebben mij de betekenis geleerd van de woorden „black laughter". Deze hebben niets te maken met ras en kleur. Het is de lach van een gemoed, dat in eeuwigdurende duisternis ver zonken is. Zij waren hartelijk bedoeld, deze brieven. Toch zijn het monster achtige brieven geweest, want zij heb ben mij verteld, dat ik God moest dan ken dat het leven van mijn jongen gespaard gebleven was. Velen zijn af komstig van vreemden, van ouders wier kinderen direct gedood waren bij ongelukken. Zij denken, dat God mij speciaal begenadigd heeft omdat John Paul mag blijven le"en. Ik wou dat ze hem nu konden horen kermen. Gedurende de laatste twee of drie dagen zagen de doktoren en verpleeg sters er anders uit. Zij zijn begonnen te glimlachen en te spreken over won deren. Er is een soort van triomf in hun ogen, en hoe zouden zij anders kunnen? Gedurende deze 20 sombere dagen hebben zij prachtig werk ver richt. Zij hebben het een groot wonder genoemd de X-stralen-man, de chirurg, een dokter, een been-specia list, twee verpleegsters. Zij allen pro beerden goed te maken hetgeen een jongen in één ogenblik deed omdat hij laat was voor zijn afspraak met een meisje. Centimeter voor centimeter hebben zij de dood teruggedreven terwijl ik gebeden heb, dat de over- winnig niet aan hen zou zijn. In het begin hadden zij geen hoop. Ik denk niet, dat zij verwacht hedden, dat John Paul die eerste nacht zou overleven. Daarna schudden zij het hoofd en zei den, dat zij het niet wisten. Hun ge zichten zagen er minder grimmig uit, zij spraken over hoop. Maar vandaag konden zij hun vreugde niet onder drukken, toen zü zeiden: „Hij zal leven." Het leek op juichen. Deze woorden zijn gevangen geble ven in de kamer gedurende de hele dag. Vannacht dreunen en slaan zij mij tegen als duivelstrommels! Hij zal leven leven leven." Niemand, die niet gebeden heeft dat een geliefd per soon zou mogen sterven, kan dit be grijpen. Ik voel grond onder dezelfde wielen, die over John Paul gingen onbezielde, levenloze instrumenten, die niets wisten van de roekeloosheid die hen leidde, of van het monster achtige gevolg. Iedere nacht hebben verdovingsmiddelen mijn bewustzijn uitgewist voor een paar genadige uren. Ik ben in staat geweest om te gaan slapen, biddende: „O God, laat John Paul toch geen nieuwe dag meer be leven." Maar vannacht is er geen macht in hemel of aarde, die mij ver getelheid kan brengen. Ik moet het leven onder de ogen zien met al zijn verwikkelingen en angsten, die wij drieën zullen hebben uit te staan. Ik denk aan de jaren, die voor ons liggen en vraag mij af, hoe het gaan moet. Voorlopig zal John Paul zijn leven slijten op een brancard op wie len dat is alles wat de doktoren kunnen zeggen. Daarna een rolstoel, misschien op zijn best een beugel en krukken. Grote Paul en ik zullen de geest van een kind moeten gadeslaan, die plotseling uit zijn jeugd gesmeten is. Er zullen winters komen, dat wij met ons drieën andere jongens hun ski's zullen zien aangespen, met bun gelende schaatsen aan hun hockey sticks de weg naar het meer zien gaan. Er zullen zomers komen met fietsen en tennisrackets, het meer om in te zwemmen, padvinders die een voet reisje maken, de dekens opgerold op de rug, de gezichten opgeheven naar een verre horizon. Kunnen wij door vastberadenheid en gebed John Paul helpen het wonder te verrichten om zijn ziel te bevrijden en zijn geest'naar verre horizonten te laten zwerven, naar besneeuwde heuveltoppen te gaan, over ijs te scheren, een spoor te volgen, tezamen met de sterke vrije lichamen van andere jongens? Het enige wat ik weet en waar ik dank baar voor ben, is dat John Paul nooit een auto om een bocht zal kunnen rij den met een vaart van 80 km. per uur, om zodoende een andere geest in een hulpeloos lichaam gevangen te zetten! We hebben twee jongens gekend, die opgegroeid zijn in rolstoelen. Beiden zijn kwelgeesten geworden. Hun enige plezier bestond daarin om andere schepsels te plagen. Het leven met zijn beperkingen heeft diep in hen gevre ten, als een bijtend zuur. Hun geest is bitter als gal geworden. Zij hebben zichzelf gewapend tegen alle mede gevoel, tegen alle kameraadschap, zij zijn eenzame, opstandige zielen gewor den. Het kindermeisje van de een had hem als baby laten vallen. Hij heeft zijn hele leven 1 ng zijn ouders ver weten, dat zij hem niet hebben laten sterven. De ander was als klein jonge tje uit een wagen met op hol geslagen paarden gevallen. Hij is opgegroeid tot de wreedste man die ik ooit gekend heb. Hoe moeten wij het aanleggen om te beletten dat John Paul als een van hen worden zal? Vannacht ben ik bang voor alles. Ik ben bang voor de wereld het is niet langer een veilige wereld. Ik ben bang voor de mensen die erin leven zij zijn niet meer te vertrouwen. Ik ben bang voor het leven en voor hetgeen het ons brengen zal, niet alleen John Paul, maar zijn vader en mij. Wij zijn nog jong en onbeheerst. Als menselijke wezens de hoofdkanalen zijn waar door een goddelijke liefde en wijsheid deze aarde bereiken kan, vrees ik dat grote Paul en ik slechts verwrongen en verminkte hulpmiddelen zullen zijn. Hij was 23 en ik 19, toen John Paul geboren werd Zelfs nu schiint Vrijdag 9 Maart 1951 'T ZEEUWSCh WEEKEND Pagina 5 DRIE DAPPERE KLEINTJES. Met de onstuimigheid van een uitge laten jonge hond, stoof de wind over de velden, snuffelde wat in het riet aan de slootkant, rukte uit pure baldadig heid het overjarig dor blad van een beuk en joeg dat met speelse vegen voor zich uit, om er plotseling alle be langstelling in te verliezen. Ogen, die dit spel volgden, zagen 'n deel er van terecht komen in een tuin tje en vonden zo de stille vreugde, die de eerste voorjaarsbloemen brengen. Dicht bij de porcelelne pracht van sneeuwklokjes, stonden de geel gemuts te winter aconietjes en keken nieuws gierig naar de feestelijk geheven kelk jes van de crocussen. Drie dappere kleintjes, wonderlijk teer maar ook wonderlijk sterk, stonden ze daar, als of er geen kou meer te duch ten was. Voorjaars eerstelingen, die op even eenvoudige als zinrijke wijze de boodschap brengen van wat komen gaat. Het is, als of ze in onderlinge af spraak een wedstrijd houden, wie dat als eerste mag doen. Dit jaar waren het de sneeuwklokjes. Uit midden- en Zuid Europa en West Azië, zijn ze in de 16e eeuw overgebracht. In ons land hebben ze het door verwildering zo ver gekregen, dat we ze nu tot de inlandse flora rekenen. Anderhalve eeuw gele den verscheen het eerste deel van de Flora Batava, daarin vinden we een af beelding van het sneeuwklokje. Als Ne derlandse bijnamen worden Sneeuw- bloem, Witte Tijdeloos, Vastenavond- zotje, Naakte Mannetje en Naakte naarsje, opgegeven. Om het zestal vol te maken voegen we er die van Akkermannetje nog aan toe. Mogeljjk zijn er nog meer, maar 'n half dozijn is welletjes. Begrijpt u nu waarom de tuinman liever over Galanthus nivalis spreekt? Daar kan hij overal ter wereld mee te recht. 't Bespaart hem het Engelse Snowdrop, Candlemas bells, Falrmalds en purification flower; het Franse perce nelge, Campane blanche of Clochette d'hiver; het Deense Vintergjack; het Zwitserse Sehneetröpll. Daar is werke lijk niet aan te beginnen. De sneeuwklokjes houden van gezel ligheid, op het helaas verloren gegane Veldzicht aan de Oude Vllssingse weg te Middelburg, leek het door hun veel heid dikwijls of er wat sneeuw onder de bomen was achter gebleven. Wie ze uit de kille grond heeft zien komen, zag eerste twee smalle, dicht tegen elkaar gedrukte, lintvormige blaadjes, waartussen het in een vliezig omhulsel verpakte bloempje. In deze periode staan de jonge bloempjes recht omhoog. Maar de groei gaat vlug en spoedig komt het moment waarop het vllesje te klein blijkt en open scheurt. Aan een kort steeltje, ingeplant in de oksel van het vliezige schutblad, hangt dan het bloempje, als een tot klokje omgesmolten sneeuwvlok. Behalve het gewone sneeuwklokje zijn er nog andere, waarvan G. Elwesi op valt door groter bloem en forser ver schijning. Ook zijn er die in October, November en December bloeien. Deze zijn niet sterk en dus moeilijk te kwe ken. Als overgang naar de voorjaars- bloeiers zijn ze wel een vermelding waard. De Winter Aconiet, Eranthus hye- malls, is niet zoals het Sneeuwklokje een bolgewas, maar heeft 'n knolvor mig wortelstokje, 't Is 'n grappig klein plantje met 'n geel bloemetje, dat par mantig boven op 'n blad schijnt te zit ten. Dat groene pelerientje zijn de schutbladeren waarin het eerst veilig geborgen was. De winter aconiet zaait zichzelf en dan komen er het eerste jaar na de ontkieming \frel geen bloe men, maar de miniatuur-paraplutjes die te voorschijn komen zijn niet minder mooi. Een aanwinst van nederlandse bodem is de variëteit Tubergenl, dte meer en grotere bloemen geeft. Al kent iedereen de crocussen, toch zijn er maar weinig tuintjes waar ze hun kleuren-vreugde brengen. In tegen stelling met Sneeuwklokjes en Winter aconiet, die het beste op half bescha duwde plekjes tot ontwikkeling komen, zijn de Crocussen kinderen van 't licht. Dit knolgewas brengt in de sobere stijl van het vroege voorjaar de eprste flon kering van kleuren. Meestal verschijnt de gele crocus het eerst; vrij spoedig volgen dan de het paarse, witte, lila of gestreepte bekertje dragende zusjes. Ook bij de Crocussen zijn er najaarsbloeiers. Ze staan er, omdat het blad pas in het voorjaar komt, een beetje vreemd bij en ze brengen ons niet wat de voor- jaarsbloelers zo aantrekkelijk maakt, de roep van de lente. Sneeuwklokjes, Winter aconiet en Suikerboftsie te Anna Jacobapolder. Die schuilnaam van je vind ik kostelijk. Hoe kwam je op die gedachte Hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Heb je een prettige dag gehad? Winterkonink je te Kwodendamme. Maar ik vind, dat je héél wat kreeg op je verjaardag. Een horloge nog wel. Dat postpapier is ook heel mooi. Ik hoop er menige brief op geschreven te krijgen. Nee, tot nu toe nog geen griep gehad. Hoe gaat het met jou nu? Ik wilde wel, dat Kwadendam- me niet zo ver uit de buurt was, anders kwam ik vast eens naar die kuikentjes kijken. Dat vind ik zo'n Jeuk gezicht. Zijn er nog doodgegaan? Ruwaert to Lewedorp. Ik geloof, dat ik het in het zwemmen net zo ver gebracht heb als jij. Dan weet je liet wel. Ik vond het vroeger ook altijd akelig spannend als de rapporten werden uitgedeeld. Ook in dit opzicht ben ik net als jij, want ik bleef gelukkig nooit zitten. Natuurlijk ben ik wel eens met de bus door Lewe dorp gekomen. Pas nog, en toen heb ik goed uitgekeken of ik de straat zag, waarin jij woont. Ik ben een keer in Lewedorp geweest in de oorlog nog, toen heb 'ik in een restaurant een kopje „koffie" gedronken, omdat ik moest wachten totmijn lekke lietsband weer gemaakt was. Maar als me dat weer eens overkomt, kom ik bij jou wachten. Is dat goed? Dientje K. te Wolpliaartsdjjk. Mijn verjaardag is net als die van jou al voorbij voor dit jaar. Het duurt dus nog een poosje, eer ik weer aan de beurt kom. Als ik het je nu al vertelde zou je het toch alweer Crocussen komen het meest tot hun recht op plaatsen waar ze aan zich zelf overgelaten worden. Ze kunnen daar hun verwilderlngsdrang uitleven, wat we hen gaarne gunnen, omdat ze van die vrijheid geen misbruik maken. Wanneer het tijd is om ze te planten zullen we er nog eens aan herinneren. Drie dappere kleintjes, die ln elke tuin wat voorjaarsvreugde willen bren gen, eerstelingen met een benijdeswaar- dige levensdurf. Wie nu tot hen gaat ziet tevens, hoeveel er al weer klaar staat, hun voorbeeld zonder aarzelen en blijmoedig te volgen. VARIABILIS. vergelen zijn tegen die tijd. Dat Rood borstje is een ander hoor. Hoe gaat het nu met moeder? Ik hoop zo van goed. Hoe staat het met Repelsteeltje? Ko nijntje te Serooskcrke. Ik vind de Zaterdag ook zo'n fijne dag, maar dat komt niet omdat ik dan niet naar school hoef hoor. Die tijd is voor mij wel voor bij. Heb je die mooie jurk al aan ge had? Ik zou je wel eens willen zien er mee. Je schreef niets over de kleur. Haasje te Serooskcrke. Zijn de pantof feltjes ai af en ben je aan het schort bezig? Het lijkt me een heel stuk om dat voor je zelf te maken. Wat voor goed heb je daarvoor gekozen, of mag je niet kiezen? Leuk dal die zakdoekjes zo goed geslaagd zijn. Roodborstje te Wolphaartsdijk. Dat rapport van jou is prachtig. Ik zou haast zeggen, daar neem ik myn hoed voor al. Wat is dat gezellig om samen met je vriendinnetje door te leren. Weet je al, wat je verder wil leren? Narcis te 's-IIeer Arcndsker- ke. Je hebt heel wat verdrietelijkheden gehad de laatste tijd. Gelukkig dat het met moeder nu weer goed gaat. De tijd komt nu gauw dat je buiten de bloemen kunt zien, waarnaar je jezelf genoemd hebt. Dan is het fijn en zal moeder mis schien weer helemaal beter zijn. Is de vinger al verder behandeld Joko M. to Terneuzen. Je brief kwam een beetje te laat voor de beantwoording van de vo rige keer. Jammer was dal, maar nu komt je beurt toch. Het is wel een beetje laat, maar toch heel hartelijk ge feliciteerd. Vertel eens wat over je ver jaardag. Kreeg je veel van het verlang- het leven en mijn opvoeding mij niets geleerd te hebben van hetgeen ik be hoor te weten. Mijn geest, mijn hele natuur zijn even weinig geoefend voor hetgeen voor mij ligt als John Paul dammen zal kunnen bouwen om on metelijke hoeveelheden water terug te houden. Mijn ziel is net zo verbrijzeld als zyn lichaam. En toch moet ik een jeugdige ziel leren om vrij te zijn, te juichen en vrolijk te zijn, zelfs al woont hij in een gemarteld lichaam. Ik ken geen school of universiteit, die de mensen opleidt voor zo'n leven. Ik ken geen gediplomeerde onderwijzers voor jonge zielen. Grote Paul is op zijn 27ste jaar le raar op onze universiteit; zijn salaris is heel klein. Tot nu toe scheen geld er voor ons niet zoveel op aan te ko men. Wij hadden liefde, onze jeugd en John Paul. Nu staan wij voor hetgeen zelfs voor vrij rijke mensen enorme uitgaven zijn. John Paul moet van alles hebben was voor geld te koop is om voor hem het leven prettig te ma ken, minder hulpeloosen minder ver schillend van andere kinderen. Hem moet een kans gegeven worden om van binnen uit mooi, gezond en gedis ciplineerd te worden. Als wij ons zo veel mogelijk beperken, zodat hij al leen maar met zijn lichaam verminkt zal hoeven te zyn, kunnen wij nooit die dingen betalen die onze zoon heb ben moet. Zelfs al zouden wij alleen het allernoodzakelijkste voor onszelf aanschaffen, dan nog zouden wij ons steeds in schulden moeten steken. Daar komen we nooit uit. Maar dat is 't niet, waar ik me het meest zorgen over maak. Kunnen wij, eeuwigdurend in schulden, weerhou den dat de last hiervan op de een of andere wijze op John Paul's schouders neerkomt? Als hij voortgaat met ons lief te hebben, ons niet verantwoorde lijk houdt, zal hij dan niet verontrust opgroeien, bedroefd om hetgeen wij te dragen hebben? Wat ik tracht neer te schrijven is, of zijn vader en ik ons zo van ons bewustzijn van onze schulden kunen losmaken- dat zelfs de schaduw daarvan niet op ons rusten zal voor John Paul om te merken. Zo zal het moeten zijn, maar hoe? Ik heb gezegd, dat geld, het gemis ervan, weinig voor ons betekende. Dat was niet waar. Het betekende meer voor ons dan wij beseften. Het bete kende, dat wij een huis bewoonden in een straat waar het niet zo wenselijk was voor een kleine jongen om in te spelen. Er is een verkeerslicht aan één kant. Dit verlangzaamt het doorgaande verkeer, maar het weerhoudt geen auto om een bocht om te vliegen met een vaart van 80 km. per uur. Ik zie die auto nog steeds aankomen. Zelfs als de verdovingsmiddelen gewerkt hebben, is het laatste wat ik herinner, dat ik tracht uit mijn stoel te springen in het portiek en schreeuw: „Ga niet achter dat poesje aan, John Paul! Paul!" De doktoren en verpleegsters heb ben zo vaak gezegd, dat zij het nooit zouden hebben klaargespeeld zoveel voor John Paul te doen, als hij niet zo'n gehoorzaam kind geweest was. Zelfs onder narcose hoort hij soms wat men tegen hem zegt en tracht te doen wat men van hem '-erlangt. Hij deed nooit wat hij niet mocht, behalve die ene keer. De nachtverpleegster is binnen ge weest om te zien of ik sliep. Voldaan schudde zij de kussens voor John Paul op en gaf hem iets te drinken door een buis. Zij bleef bij hem staan en keek zo lang op hem neer, da ik het had kun nen uitschreeuwen. Waar dacht zij aan? Misschien dacht zij ook wel, dat chirurgie en medicijnen niet altijd zo genadig zijn. Maar het is niet aan haar om mij dat te vertellen. John Paul be gint te kreunen. Hij spreekt duidelij ker: „Toe mammie, ik wil eruit." Een snik breekt door de kamer heen. Ik denk dat het de verpleegster is, en dat is vreemd. Ik heb haar altijd uitste kend gevonden, mr r hard als glas. Misschien moet zij zo zijn om de John Pauls te verplegen, die door de ingang van het hospitaal binnenkomen. Zij is weg en ik beleef die middag telkens en telkens weer. Ik zat in het portiek en naaide aan een van die kleine kleertjes, die nodig waren voor dat broertje of zusje van John Paul, dat wij over een maand of vier ver wacht hadden. John Paul reed met zijn auto-ped op het trottoir, het grijze poesje achter hem aan. Dit poesje had een voorganger, ma. r dat was wit en zwart. In het begin van de zomer speelde het met John Paul voor een minuut op het stoepje, toen was het de straat ingerend en overreden door een auto. Op deze middag een volle maand later stopte John Paul op het trot toir om het belletje te laten gaan dat hij aan zijn stuur had. Een poesje liep al springend ernaast en sprong op naar zijn vingers en toen maakte het een van die snelle sprongen over het trot toir naar het midden van de straat. John Paul zag de auto komen voordat ik iets bemerkte. De kleine jongen had die andere auto gezien die het zwart met witte katje had overreden, en ik veronderstel, dat door zijn brein flits te, dat dit katje op dezelfde manier overreden zou worden. Ik hoorde de autoped neervallen toen hij het poesje achterna ging. Hij was van het trottoir af voordat ik riep. Ik denk niet dat hij me zou gehoord hebben, zo was zijn aandacht gespannen om het poesje te krijgen voordat de auto het kon berei ken. De arm, die het poesje vasthield, was het enige lichaamsdeel dat niet gewond was. jDe poes was door John Paul gered. De jongen die hem aanreed, stopte en kwam terug. Hij had geen rijbe wijs, hij reed in een geleende auto. Hij zei oprecht tegen de politie: Ik reed 80 kilomete-, was laat voor een afspraak. Het w s een rusteloze, ner veuze, oppervlakkig jongen, hij weet niet wat hij gedaan heeft. Hij is dik wijls naar het hospitaal gekomen om naar John Paul te vragen. Vanmiddag ontmoette hij grote Paul voor het zie kenhuis. Toen hij hoorde wat de dok toren gezegd hadden, voelde hij zich van alle verantwoordelijkheid onthe ven. „Gunst, wat ben ik blij! Als hij gestorven was zou ik het ellendig ge vonden hebben." Er is geen vervolging tegen hem ingesteld. Hij heeft geen geld te verliezen. Waarschijnlijk dankt hij vannacht zijn goed gesternte, dat hij er zo gemakkelijk afgekomen is. Ik schrijf niet alleen maar als John P H's moeder. Ik schrijf voor alle moeders alle mensen die moeten lij den voor dit zinneloze, onverantwoor delijke verminken van een geliefd per soon, die levens moeten herbouwen, zoals ik zal moeten doen. Is er geen comité of macht om te spreken voor deze vijftigduizend, die ieder jaar invalide worden door iemands onachtzaamheid? Is «r geen methode om het geweten van de chauf feurs van deze natie wakker te schud den? Gedurende eeuwen heeft men ge schreven dat orlogen plaats hebben omdat de mannen er in hun hart van houden om te vechten. Wel er zijn altijd slagen te leveren geweest die niet het doden van menselijke wezens inhielden. Er zijn altijd nog grotere overwinnigen te behalen dan deze, die gewonnen worden door het ene oorlog voerende volk tegen h"t andere. Hier is een strijd, welke de energie van een volk waardig is. Is het niet beter om er voor te vechten mensenlevens te sparen dan ze te verminken? De verpleegster is weer binnengeko men. Ik moet ophouden. Maar indien er zijn, die over mijn John Paul lezen, dan bid ik God dat zij verder na zul len denken over andere kinderen de gezonden, de bekwamen, de vrijen, en dat zij hierdoor bewogen mogen worden tot in het diepste van hun ziel. (Ruth Sawyer schreef dit diep ont roerend artikel in de Amerikaanse pers, en „Autowereld" nam het over, omdat ook de Nederlandse automobi list bij de strekking ervan wel eens mag bepaald worden. Daarom vindn het ook hier een plaats.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 6