ApAoititneti klas DE VERGEVING. 1 y öndeA Zeemaie tucMeri Vrijdag 23 Februari 1951 'T ZEKUWSCH WEEKEND Pagina 2 Die goeie oude tijd. De radio bracht vanmiddag een korte causerie van een onzer Zeeuwen, over die goede oude tijd, toen men knechten en maagden nog voor een heel jaar, of voor een half jaar huurde. De radio spreker, de heer Houtekamer, had het over de knechten en meis jes in het boerenbedrijf. Misschien is het op het platteland nu, nog wat meer stabiel dan in de meer steedse streken. Daar zou menige huisvrouw een vreugdige lucht sprong maken bij de gedachte voor een heel jaar lang van hulp verzekerd te zijn. Maar in ieder geval, vroeger in het Goese land, zetten de knechten en meisjes zich vast voor zulk een periode. Men werd gehuurd van 1 Maart tot 11 November. Ging het goed dan ging men op het oude spoor weer verder tot 1 Maart. Tegen woordig kan men zeggen, het geld verzoet de arbeid, maar ach arme, dat ging toen niet op. Toen verdiende een opperknecht in de zomerperiode, die was voor hem dus van 1 Maart tot 11 November de kapitale som van 25 tot 30 Vlaamse ponden oftewel in goede guldens gezegd het bedrag van 150 tot 180 guldens. Nu deed men vroeger wel een beetje meer met honderd gulden, dan heden ten dage, dit graag toegegeven, maar véél is het toch niet. Natuurlijk was zo'n knecht intern. Het eten. kwam er dus bij, maar let wel hij kreeg die 180 guldens (ik neem nu het meeste nog maar) in het zomerseizoen. In de wintertijd, dus van 11 November tot 1 Maart kreeg hijruim zes Vlaamse ponden. Veel is dat zeker niet, maar elke dag een stevige hpp is toch ook wel wat waard, zult ge zeggen. En in de winter zat men toch meestentijds maar vast op de boerderij. Veel gelegenheid tot geldverteren was er niet. Zoiets troost wel wat, maar helaas, de klerenslijtage zal zich wel aan geen seizoen gestoord hebben. Maar intussen was het met die „stevige hap" ook lang niet altijd rozengeur en maneschijn. Dat il lustreerde het enerzijds zo gees tige verhaal dat de heer Houte kamer ons te horen gaf. Ener zijds geestig, maar anderzijds toch ook wel triest, omdat het duide lijk liet zien hoe sober het bij de boeren zelve gesteld was. „Ergens in Zeeland" zaten het boerenge zin en de knecht gezamelijk aan tafel. Dat was toen zo de ge woonte. Men zat vereend om het „uitgelezen maal" van aardappe len, gestoofde peren en rapen. Alles hutje en mutje door elkaar. Laat nu die boer vragen, hoe de knecht 't „vlees" vindt. De knecht zegt, naar waarheid, dat het vlees zoek is en dat hij tussen de ge stoofde peren wel rapen, maar geen vlees vinden kan. De boer zegt het is vléés. De knecht zegt, het zijn rapen De boer blijft zeggen, het is vléés, de knecht blijft zeggen, het zijn rapen. De knecht is niet te overtuigen. Dan gebruikt de boer grof ge schut. Als die knecht niet kan De heer G. Houtekamer. zien, dat het vlees is, moet hij over vier dagen de laan maar uit. Het is wintertijd ziet ge. Nu ziet de knecht opeens, dat het vlees is. Misschien had de knecht te gewilliger toegegeven, omdat hij dit maal met boer en vrouw en kroost deelde. Gezamenlijk armoe lijden met de boer is toch altijd nog gemakkelijker te dragen, dan in je eentje in de keuken, schraal hans tot keukenmeester te heb ben. Dat die knecht in het drukke zomerseizoen op goed moedige geestige en totaal on schadelijke wijze wraak neemt, door de boer te laten verklaren dat zijn kat, die in hoger sferen, op een der schuurbalken van een sièsta geniet, een haas is, nu dat doet ons hart goed. We gunnen de knecht deze wraak wel en de boer neemt het ook, want bok hem was een termijn van vier dagen gesteld. Dit verhaal dat de heer Houtekamer ons deed in het smeuig Zeeuws dialect, vertelde meer dan de feiten in het verhaal genoemd. Het liet ook achter gronden zien. Deze achtergrond, dat ook bij de boeren „Vrouw Zorge" vaak een bekende gast was. Dat maakte daardoor wellicht de saamhorigheid tussen boer en knecht groter dan die nu is. Het zal wel niet alles goud zijn ge weest, wat er toen blonk, maar tegenwoordig denk je wel eens, blinkt er nog wel ergens een krié- zeltje goud. Hoe vroeger de dienstboden een sluitende begroting kregen, is me een raadsel. Ik zou minister Lieftinck in gemoede eens raden, pluis eens wat van die oude boe ken na, misschien kun je op dit gebied daaruit nog wel wat leren. Als je per halfjaar, zes a zeven Vlaamse ponden verdient, plus een paar klompen en vrij gebruik van stop- en naaigaren, dan kun je toch werkelijk geen rare spron gen maken. En dan moesten die zielen nog vier dagen na de dienst- periode overwerken als vergoe ding voor de gebroken spullen. Toch schijnen vooral op Walche ren die knechten en meisjes heel knappe financiers te zijn geweest. Hoewel de heer Houtekamer niet noemde, wat men daar verdiende, neem ik toch wel aan, dat het Het nieuwe zusje. Van de week een visite met be schuit met muisjes in het ver schiet. Nu weet ieder wel hoe laat het is. Een gezellig vooruitzicht, dat is waar, maar intussen ben ik een desillusie rijker, of beter een illusie armer geworden, dank zij deze jonggeborene. In de kran ten zie je wel eens staan, oogge- tuigeverslag. Dan heb je zo het gevoel, dat moet ik eens lezen, want het zal precies zijn of ik er zelf bij was, want je denkt zo'n ooggetuige geeft je een fotogra fisch beeld. Och arme, als dat al tijd klopte, zou juffrouw Van Da len wel met haar baby te kijk kunnen gaan staan. Nee, ik ver trouw nu geen ooggetuige repor tage meer. Dat is te wijten aan Nelleke van Dalen. Het begint zo onschuldig. Ik werk voor schooltijd hard om op het bord een schilderstuk te pro duceren, welks voorstelling me zal meehelpen om het „zaak- onderwijs" te veraangenamen in het namiddaguur. Niet tegen staande al mijn aandacht gecon centreerd is op dit werk, hoor ik toch zachtjes de deur opengaan, 't Is een regenloze morgen, dus is er wat bijzonders te vertellen. Ik kijk om en zie een glanzend Nel leke van Dalen voor een brede kier staan. Door die kier komt ju belend: „Juffrouw, me moeder het een zussie gekrege en ik heb het dalijk gezien, toen ik uit bed kwam!!" De mededeling eindigt met een luchtsprongetje. Zulk een onderwerp moet je in den brede bespreken, dies nodig ik Nelleke uit om binnen te komen en ik stop haar in de voorste bank. Gauw trek ik m'n stoel dichterbij, zodat ik vlak voor Nel leke kom te zitten. Voor de gezel ligheid leun ik met mijn armen op de bank en wacht af „Juffrouw, 't is zo'n lief zus sie!" Ik verwacht ook niet anders, geen kapitalen meer was dan hier rondom in het Goese land. Maar die jongelui zagen toch kans om in de tijd van verwisseling van plaats, als ze een paar dagen vrij hadden, op de Middelburgse ker mis danig plezier te maken. En houdt nu eens kermis met een lege portemonnaie. Dat gaat niet, dusze zagen kans om van een schijntje ook nog wat over te houden voor de fuif. Anneliesjes- dag kostte geld, dat is duidelijk, maar hoe kregen ze het klaar Als er nog eens enkele waren, die dit van overlevering weten, dan moeten ze ons, huisvrouwen, maar eens een voorlichtingscursus geven over financiële zaken. Jammer, dat de heer Houte kamer maar zo korte tijd was toegemeten. Ik denk, dat bij meer tijd, we nog heel wat interessants over die goede oude tijd hadden kunnen horen. Misschien komt er weer eens een gelegenheid. Dat hoop ik maar. want alle nieuwe broertjes en zus jes zijn bij ons lief, erg lief, maar m'n Nelleke spant toch wel de kroon met haar enthousiasme. „Juffrouw, zussie het zukke lieve ogies en ze het zük lang haar." Hierbij geeft grote zus een maat aan, die dicht naar de vijf tien cm loopt. Nu ben ik erg goed gelovig, maar dit lijkt me toch te bar. Voorzichtigjes, want ik wil geen vreugdevuren blussen, waag ik een proef. „Zulk lang haar, ge weldig, maar dan kan zussie jouw mooie haarstrik wel gebruiken." Het brengt Nelleke niet tot be zinning. „Ze mag me. Zondagse strik hebbe, juffrouw!"... Ik geef het op en luister maar. „Juffrouw, ze het zükke kleine vingertjes," en weer geeft ze met een maat aan. Dit keer zo groot als een luciferkopje. „Ze het me vinger al gepakt, juffrouw, zo stijf" I Als Nelleke even adem schept, neem ik mijn kans waar om te vragen of zusje al 'n beetje gehuild heeft. En danO ja juffrouw, ze het zo mooi gehuild", en dan produceert Nelleke een wonderlijk geluidje. Opgetogen kijkt ze me aan en van de weer omstuit kijk ik ook opgetogen naar haar. Als je ook een zusje krijgt dat mooi huilt, blijft er ook niets meer te wensen over. Maar er is nog veel meer te vertellen. „Zussie is zo lief klein". Prompt geeft Nelleke weer de maat aan, maar nu ga ik haar er toch van verdenken, dat ze niet veel gevoel voor maat heeft, want de jong geborene kan volgens de maat van grote zus gemakkelijk in een sigarenkistje te bed worden ge legd. Als ik de gegevens 'n beetje critisch overpeins is Nelleke al aan de toekomst bezig. Nog een paar dagen en dan wordt zusje gedoopt en Nelleke mag in de kerk vlak bij haar zitten. De tijd vliegt, want binnen enkele minu ten is het al zomer zo tussen ons beidjes en Nelleke rijdt al met zusje in de wagen, lekker in het zonnetje. Ze wil ook met alle ge weld zusje een keer mee naar school brengen, maar dat stuk stelt ons allebei voor onoplosbare problemen. Nelleke moet zelf op tijd in school zijn én blijven, heel de morgen. Zusje bij ons houden zolang? Maar als ze dan eens gaat huilen? Alles goed en wel, de eigen grote zus kan wel vinden dat ze mooi huilt,maar sma ken verschillen. Ik kan Nelleke eenvoudig niet bijhouden. Ze brengt zusje al als student binnen onze klas. „Juf frouw mag zussie dan daar zit- te?" De grote zus wijst naar haar eigen bank, het plaatsje naast haar eigen hoekje. „Ja, maar Nel leke, dan zit jij allang bij me neer". „Ja juffrouw, maar ik kom el- leke dag naar zussie kijke De bel onderbreekt ons gezellig discours. De jeugd stroomt bin nen. Ik kijk eens achterom naar mijn half voltooid werk, maar Nelleke roept me weer tot haar orde. „Juffrouw, kom uwes gauw naar zussie kijke?" Ik beloof grif, maar ik vrees, dat het ooggetuige verslag van Nelleke heel wat correcties zal ondergaan. Zo niet, dan geef ik een foto in ons hoekje van een baby met 15 cm lange lokken. Men gaat nooit zo ver als wanneer men niet weet waar men heen gaat. Mensen die niet verder dan de oppervlakte kijken, denken dat gezondheid een attribuut is van het leven en richten ver wijten tot hun gestel als ze ziek zijn. Maar ik, die weet, op hoe uiterst fijne draden dat weefsel hangt, verwonder mij, dat wij ooit gezond zijn; als ik de dui zenden poorten zie, die tot de dood leiden, dank ik God, dat wij maar één keer kunnen sterven. Er zijn slechts weinig inge beelde zieken, maar veel inge beelde gezonden. Verlatenheid in de ouderdom is het noodlot van de egoïst. De moeilijke levenskunst, die wij eerst in de loop der jaren leren, is zelfverloochening. Wie de achting voor zichzelf verloren heeft is alles kwijt. Er worden ook geestelijke zelfmoorden gepleegd. Men is voor grote dingen ge boren als men zichzelf weet te overwinnen. Besluit uzelf te zijn en weet, dat hij, die zichzelf vindt, zijn ellende verliest. Veel zeggen en zeggen wat gezegd moet worden zijn twee. ONS KORT VERHAAL Pier was een pronte vent. Ie dereen op het dorp zei dat. „Ie gaf ieder 't ziene en ie gieng ge regeld ni kerke", zeiden de men sen. Maar z'n hart was alleen aan God bekend! En dat herbergde in z'n afge sloten kamers minder goede ei genschappen. Dat wist hij zelf 't allerbest Met een van die bewoners had hij de laatste dagen vee) moeite gehad. Hij was uitgebroken en had hem gedreven tot een daad waarvan, hij zelf geschrokken was! De bewoner was de Mammon. Pier werkte al jaren bij boer Sanderse, die een prachtige stee met veel zware klei bezat en zwartbonte beesten, die nu in de wintertijd allen op stal waren ge plaatst, en waarvoor Pier zorgen moest. Zijn zestigjarige werkhanden stonden er niet verkeerd voor! Hij was dit werk gewoon; en de regelmaat waarmee hij iederen dag het voer aan de beesten be zorgde, Het hem tijd over tot ve lerlei gedachten. In zijn arbeidersbestaan had hij altijd naar meer gehunkerd! Door noeste vlijt en overwerk had hij wat bij elkaar gespaard, een eigen woning verkregen, en wat blin kende achterwielen voor een kwade dag. Moeder Geerte had hem daarbij trouw geholpen! Maar het grote verschil tussen de boer en hem had hem altijd dwars gezeten. En de bewoner Mammon was door dit voedsel dermate gegroeid, dat hij nu was uitgebroken. En voor dat hij het wist, had deze bezit genomen van zijn ge hele hart. Gelukkig voor Pier slechts tijdelijk! 't Was zo gegaan. Pier had het voorrechte wat zo- velen in deze tegenwoordige tijd moeten missen) koffie te krijgen in de huiskamer. Dat was al van jaren her en dat bleef zo, zeker zolang zijn oude baas en de boerin hier de schepter zwaaiden. Pier was vertrouwd, daaraan twijfelde niemand, en dat was hij ook wel. Nooit had de boer of zijn vrouw iets vermist, waarvan ze Pier moesten verdenken. Als er al eens iets vermist was, kwam dat meestal door eigen on achtzaamheid! „Den bee.-, en de vrouwe wasse wat slof", zeiden de mensen. Elke Zaterdagmorgen nu be taalde de boer Pier uit, tijdens de koffiepauze. Dan ging het "bureau open en Pier zag de bankjes van tien, vijf tig en soms wel van honderd lig gen. Niet dat hij er een van geno men zou hebben, als hij eens al leen in de kamer was geweest, zover was zijn begeerte naar be zit niet uitgegroeid, dat niet. Maar de stille wens om ook zo'n buro met zoveel geld te be zitten was hem altijd bijgebleven. Verleden Zaterdag was het ge beurd, en nu was het al Dinsdag en nog tolden zijn gedachten on der het voeren der beesten. Hij zag weer voor zich het bu reau en de baas z'n brede rug, terwijl hij aan z'n koffie slurpte; ze waren immers maar met z'n beiden. Hij zag het weer voor zich lig gen het bankje van vijftig dat de baas hem gaf deze eerste week van 't nieuwe jaar. Zijn vijf-en-veertig gulden ver diende geld met vijf gulden extra voor zijn nieuwjaar. Hij had zijn bakje neergezet, en - z'n portemonnaie gegrepen om 't er in te doen, en met dat hij het wegstopte, zag hij het, d'r wazze d'r tweëe. Bliksemsnel hadden z'n gedach ten gewerkt en een bbk naar het bureau had hem overtuigd, dat de baes er nog genoeg bezat en hij het best kon houden, dat merkte ie toch nooit. Bi jie zot vent ouwe, zei z'n uitgebroken bewo ner. G'n éne die d'r ne kraait. Je kunt 't goed gebruike. O ja, ie most toch bedanke, da's waar ok. „Dank je wel oor bees", had hij zachtjes gezegd! „Hou je bek wittekop", blei ni zo, jei toch freten" en hij gaf het beest een tik met de mestgreep! Ja, zo was 't gegaan en hij had het briefje in z'n blauwe kiel ge stopt nog zo eentje er bij, en dan had hij bijna geld genoeg voor een pracht nieuwe fiets. En tegen Geerte zou hij wel zeggen dat hij het stiekum had overgespaard; en dat deed hij toch ook immers! Die laatste vijf gulden had hij er ook bij gelegd, al een aardig Vrijdag 23 Februari 1951 T ZEEUWSCh WEEKEND Pagina 3 lil! Ilnnll uüiil •uif|| T II) U!Ü :::i DE TIMMERMAN. Zijn hersens werken by 't verwerkend hout! Zijn handen grijpen nagel, fits, of bout! Zijn ogen speuren naar één cnkle fout! Met zaag en hamer is h\j wel vertrouwd! Zijn ideaal is: timmeren goed en snel, Kozijnen, ramen, deuren, stel voor stel! Hij kent de maten van een woning wel! Verzorgt een huis tot aan de voordeurbel! Zijn oren wennen aan het klopgeluid, Hij hoort maar half het cirkelzaaggefluit, Hij meet en past, en kijkt of alles sluit, En 's Zaterdags betaalt zijn baas hem uit! Ge vindt hem met zijn bakje op een stoep, Bij 't richten van een bint hoort ge zijn roep, Zijn vreugde is: te horen bij de groep! Die werken in hun Goddelijk beroep! POOT Jr. De Hazelaar stuift. Terwijl de sneeuwklokjes en crocussen zich voor de feestelijke intocht van het voorjaar gereed maken, het dagelijks meer ruimte in beslag nemende speenkruid 'n groene waas weeft onder de nog winterkale heesters en verschil lende vaste planten, even voor zichtig als schuchter, tot ontwik keling komen, geven, geholpen deor zon en wind, de hazelaars hun massaproductie van stuifmeel al weer af. De hazelaar, die ergens in Mid delburg op een zeer beschut plekje staat en er daardoor steeds weer in slaagt, als eerste van z'n soort genoten, wat voorjaarsgedachten in ons te wekken, probeerde het dit maal eens extra vroeg te doen. Meer dan een poging is het niet geworden, want de ijzige adem van de winter belette de verdere ontwikkeling. Dat was maar goed ook, er kan als de kerstklokken zingen, voor een bloeiende haze laar maar weinig belangstelling zijn. Al is het dan nu Februari ge worden en niet eens zo veel vroe ger dan het vorige jaar, de blijd schap die de stuivende katjes brengen is er niet minder om. Zij brengen met de vreugde over het dagelijks groeiende licht, de eer ste fluisteringen van het voorjaar. De hazelaar stuift Wie bij zonnig weer 'n tik geeft tegen 'n tak van 'n bloeiende hazelaar, ziet daardoor een wolk van stuif meel ontsnappen. Zo veel, dat men stellig denkt, wat zal daar veel van verloren gaan. Dat is ook zo, maar die grote overvloed maakt juist de bestuiving zeker. En daar gaat het om. Dit stuif meel is van een bijzondere samen stelling, zo fijn en licht, dat het 'n heel poosje op de lucht blijft drijven en door de wind mee om hoog kan worden genomen. Daar bij is het niet zoals bij bloemen, die door insecten bestoven wor den, kleverig, maar volkomen on samenhangend. „Stuifmeel in de ware betekenis van het woord. Zonder dit uitvoer-artikel zouden de vrouwelijke bloempjes er maar slecht afkomen. Ze zijn maar heel pover en u moet er werkelijk naar zoeken om ze te vinden. Zie, die knop daar, met wat naar buiten stekende rode stempeltjes, dal is er een. Niet veel fraais, zegt ge misschien. Maar bedenk dat het dragen van een feestjurk voor haar geen zin heeft. Die zou al leen maar 'n belemmering zijn om liet stuiimeel te ontvangen en af te geven. Jui-t door die poverheid wordt het gestelde doel bereikt, wannee. ze .enminste geen vorst- schade lijden, wat door de vroege bloei nog al eens voorkomt. Na tuurlijk is het voor de liefhebbers aardig in eigen tuin hazelnoten te oogsten, maar de meeste vreugde schenkt de hazelaar in de dagen dat zijn katjes de nade rende lente toewuiven. In de bescheiden bloei van de hazelaar ligt de belofte van het komende voorjaar. Daarom ver dient deze heester zeker een plaatsje in onze tuin. Dat be hoeft niet het beste te wezen, want de hazelaar verdraagt veel schaduw en groeit gemakkelijk in elke goede grond. Gewoonlijk plant men ze onder bomen die nog voldoende licht door laten. Natuurlijk kieze men daarvoor Mijn beste nichtjes en neven, M'n stapeltje brieven dat nog lag te wachten was groter dan ik dacht, dus zal ik maar een heel kort praatje houden enkel om te vertellen, wie de gelukkige prijs winnaars zijn van deze keer. Het zijn: Adamson te Oudelan- de en Piet van de P. te Middel burg. Tot de volgende keer maar weer. Veel groeten voor allemaal, jullie TANTE TRUUS. De oplossingen zijn: I. Paars-rood-grijs-blauw-geel. II. Jans-gans-Frans-lans. III. Atlantische Oceaan. Atlas- Annie-school-cent. Nieuwe raadsels: I. Ingezonden door Piet van de P. te Middelburg. Welke palm heeft geen bladeren? II. Ingezonden door Visdiefje te Middelburg. Waar zit de meeste vis? III. Verborgen dierennamen. Waar heb je die paar dozen ge zet, die ik je gisteren gaf Jan is Dinsdag haast in het wa ter gevallen. Het woord „var"ken ken je toch wel? De kapitein had op het goede tij gerekend. Elia maakt een mooi kleedje. De oplossingen kunnen tot Za terdag 3 Maart met vermelding van voornaam, naam (ook schuil naam, ais je die hebt) leeftijd en adres worden gezonden aan TANTE TRUUS. Redactie Zeeuwsch Weekend, Goes. Els L. te Middelburg. Van jou heb ik wel twee briefjes om te beantwoorden. Ja, de raadsels zijn soms wel eens gemakkelijk, maar ik heb ook nog wat al wat jonge nichtjes en neefjes. Die houd ik ook graag te vriend. Gezellig span zo met elkaar thuis. Ik was pas in Middelburg, maar toen was 't onder schooltijd. Jammer hé? Ik merk dat we van dezelfde kleuren houden. Tekenstlft te Colijnsplaat. Je twee broers zijn ver weg hoor. Je moet me maar gauw vertellen als je weet wanneer ze thuis ko men. Wat zal dat een feest zijn! Ik kan me best begrijpen, dat jullie nog niet allemaal een fiets hebben. Dat zou een heel rijtje worden. Jij bent zeker zo wat de middelste thuis Witborstje te Serooskerke. Is er al een nieuwe meester of juffrouw? Dat moet altijd weer even wennen. Maar... zo'n meester of juffrouw moet ook aan jullie wennen. Heb je de nieuwe trui al? Ik vind geel er prachtig voor. Cathrien L. te Se rooskerke. Die belofte over die foto zal ik goed onthouden hoor. Ik verlang er al naar. Kranig van je om thuis te wachten. Moeder spaarvarkentje werd het in z'n kleerkiste. „Giarte most 't is wete of zou z'r wè is in kieke, dat kon haast nie, ie o de slöter, oaltijd bie z'n". Maar die andere vijftig zaten rustig in z'n blauwe kiel maar niet rustig in z'n ziel, verre van dat! Dominé had Zondag die onrust nog vergroot toen hij over Zacheüs preekte, die man had im mers alles vierdubbel weergege ven, neen daar was hij toen nog niet aan toe! Hij had een felle.steek gehad in z'n geweten; dat wel; als hij er aan dacht bloedde de wond nog, maar ze was niet dodelijk ge weest, anders had hij het Maan dag al wel teruggegeven! Zoa nu nog even Mina roskam- me, en dan zou de meid zö roeppe. Pierrrrr koffieéééê. Als hij 't nou Zondag is in de kerkezak stak, dan was dat ook een oplossing, maar neen daar schrok hij toch van terug. Dat zou God bedriegen zijn! zal het wel heerlijk vinden, dat ze dan rustig naar de kerk kan gaan. Ik houd ook veel van bloe men. Nellie G. te Serooskerke. Een haasje en een winterkonink je in één couvert, dat is een grap pig span samen. Het zal nu nog wel wat te koud zijn om in het zand te spelen, maar dan straks... ik wilde dat het al zover in het voorjaar was. Maar nu moet ik je nog vertellen, dat je een andere schuilnaam moet kiezen, want er vliegt al een winterkoninkje in onze kring rond en wel te Kwa- dendamme. Appelbloesem te 's-Gravenpolder. Gelukkig, dat je me nog niet heiemaal vergat. Ik vind, dat je in steilschrift prach tig geschreven hebt. Kun je het ook al vlug? Ja, toen lag ik be slist al te slapen. Hoe was de gymnastiekuitvoering Adrie S. te Scherpenisse. Je hebt inmid dels je beantwoording wel gezien zeker? Heb je het boek al uit? En vertel me maar eens gauw, waar jij wel heen geweest bent. Sneeuwklokje te Wolfaartsdijk. Wat een fijne lange brief heb jij geschreven. Heb je het boekje al uit nu? Wat hebben ze op die bruiloft getracteerd. Net alle maal mijn lievelingskostjes. Geen wonder dat jij het er fijn vond. Schrokken jullie niet toen jullie Hansje zo nat zagen? Hoe staat net met het gehaakte kleedje Haasje te Serooskerke. Net jam mer hoor, dat die worst al op is, want anders zou je daar haast een reisje voor maken. Zeker ik ken W. heel goed. Maar nu heeft hij een verdrietige tijd hé? Zak doekjes om haken is een heel se cuur werkje. Maar als het klaar is heb je ook wat moois. Wie ze krijgt is er vast heel blij mee. Zwaluwtje te Serooskerke. Ja... als je laat naar bed gaat is er de volgende morgen niet veel zin om er uit te komen. Maar je hebt ook niet elke dag een feestje hé? Ge zellig om zo met vader een avond je uit te gaan. En toen weer laat thuis. Winterkoninkje te Kwaden- damme. Hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Ik denk dat je over je volgende brief niet hoeft te piekeren, wat je zult schrijven, want na een verjaardag is er al tijd genoeg nieuws. Nu over zo'n rapport zou ik ook tevreden zijn. Vooral dat rekenen is prachtig. Hoe staat het met de kuikentjes bij oom? Cornelis B. te Scherpe nisse. Vind je het heel erg, als ik je vertel, dat ik eigenlijk een beetje bang voor paarden ben? Altijd al geweest. Niet voor koeien. Raar hé? Maar als ik er misschien ook zoveel mee had mogen rijden als jij, dan zou ik niet bang zijn geweest. Maar ik vind paarden wel heel mooi. Hoe veel hebben jullie er? Schippertje te Bruinisse. Ik vind jouw schuil naam prachtig. Dat komt zeker, omdat ik ook zoveel van het wa ter houd. Toen ik jong was, zat ik altijd bij het water. Wat is die ene broer ver weg. Blijf maar Had hij dat dan nu niet gedaan. „Nee den bees! Ja, me God ok! God ok? Je mag ni stelen Je o toch ni estole. Ie o toch e- krege Eierlijk Nee. Eierlijk ni, dat was waer. Nou dan den estole ok! Je bin een dief! Je bin weerd dat d'n bees je wigstiert. Ie ij toch niks emor- ke? Niks emorke?? En gistere dan, toen oarden je toch we, dat en tegen de vrouwe zei: „Ei ji in m'n buro ewist". Gelokkig a ten bees ni ne ji ker^ jö 't verspeeld ventje! Pier zuchtte. Ja 't was waar de baas had zeker wat gemerkt, maar wijselijk in het bijzijn van zijn werknemer gezwegen. Ze stonden immers bekend als „slof". En hij Kerknotabel en lid van de gemeenteraad wou dat toch in het bijzijn van een mindere niet aan de klok hangen, dan maar zand er over! Maar bij Pier was het zand er door de boer zijn gezegde weer afgespoeld en zijn daad (want dat trouw meedoen, dan komt er vast wel eens een prijs endan heb je plezier volgens je gedicht. Le lietje van Dalen te Nlcuwdorp. Wat heb jij het lelijk beet gehad. Ik weet er van vroegere keren alles van, dat je daarna dan zo duizelig kunt zijn. Tot nu toe bleef ik deze keer echter vrij. Je verjaardag komt al aardig in het zicht. Je ziet dat ik het wel lezen kon. Mijn hondje maakt het wel goed, maaris een beetje knorrig omdat hij te weinig uit mag met al dat onprettige weer van de laatste tijd. Zo'n kleine knorepot hé. Wat moet ik daar aan doen? Ineke M. te Klevers- kerke. Dat was een hele lijst van al je cadeaux. Heb je de brief met die pen geschreven? Hij was heel duidelijk. Fijn dat je weer een aardige meester hebt. Dan gaat het leren vanzelf. Leuke avond gehad bij je vriendinnetje? Adrie van de C. te Wemeldinge. Ik zou ook haast wensen, dat ik een tante uit Indië op visite kreeg. Die heeft je verwend met cadeaux. Die pen schrijft prachtig, dat is goed te zien aan je brief. Zul je me niet weer zo lang in het ver geetboekje zetten Waarmee moest je helpen? Ina B. te Bors- sele. Op een boerderij wonen en ook nog vlak bij het water. Dat is het mooiste plekje dat je den ken kunt. Maar moet je nu niet ver naar school lopen? Ik ben daar weieens aan het water ge weest, geloof ik. Pietje van den B. te Vrouwenpolder. Het is best, dat je met ons meedoet. Je hebt om te beginnen al zo'n fijne lange brief geschreven. Een schuilnaam mag je zelf kiezen. Maar let op dat je niet een neemt die al in ons hoekje is. Je hoopt zeker wel eens, dat je zus het te druk heeft om in de winkel te helpen. Als ik in Vrouwenpolder kom, help jij me dan in de winkel? Dat zou leuk zijn. Ruwaert te Lewedorp. Je schuilnaam is prachtig. Ja, vraag of dat meisje met ons meedoet. Dan horen jullie door ons hoekje misschien ook nog wat van je zus daar. Wat stuurt die zus een kos telijke verjaardagscadeaux. P. was er zeker wel heel blij mee. Je wilt het al te mooi hebben om ook nog vlak voor je deur te wil len zwemmen. Ken je al lang zwemmen Velen gaan eenzaam door het leven, niet omdat zij te gering, maar omdat zij te hoog van het huwelijk denken. De ware vrijgevigheid meent altijd schuldig te zijn wat zij geeft. Geen vreugde is onvermengd en er mengt zich altijd enige onrust onder. Genot en vreugde schijnen ge woonlijk groter uit de verte, dan van nabij bezien. Een dwaling is des te gevaar lijker naarmate zij meer waar heid bevat. was het toch eigenlijk) weer als een ontwaakte hond op hem af gekomen! Hij had zich met hand en tand verzet en het gure beest weer aan de ketting kunnen krijgen! En nu liep hij weer los, en dreigde hem in de warme stal tussen de beesten te verscheuren. Wat zei d'n dominé ok a wé, o ja „Wie eenmaal in de klauwen van de Mammon valt komt er niet zo gemakkelijk weer uit". Zat ie d'r dan ok in? Wis en drieë zat 'n d'r in. A jèren, dat weet je we beter Pier. En je geet 't er mi verlore. „Gij kunt God niet dienen en de Mammon". Verschrikt keek Pier in de voergang. Wien zei dat. O ja, dat stoeng in de biebel, dat zei Jezus zelf. Dan mosten toch kieze. De duvel diene mi vuuftig gul len, ofofGodzonder die vuuftig. Uit Liefde voe Hij kamde zo driftig over de zwartbonte dat het beest zacht naar hem mepte. Maar hij merkte het niet! Wel hoorde hij de bekende stap van de meid en lei z'n gereed schap neer; dat docht hij tenmin ste, maar in de kamer gekomen begon de meid te lachen en ze zei: „Noe kenne me zieje a je oud word, Pier, bije zo in gedach ten, wou je mien soms een bitje kommen elpe, en ze wees ni z'n and! Toen merkte hij pas dat ie d'n bossel nog vast en ie lachten ók; mè wat zuur! Onder 't koffie drinken, zei de baas „Pier, je zwèjt nog a, was 't zo werm in stal". O, dat gieng we bees, mè de koffie is zó iejt" en Pier goot 'n me in z'n scheutel". Zouwen 't noe me zégge, dan was 'n d'r van of, 't kon zo nie bluve, ie ging er an kapot, 't briefje brand 'n as vier in z'n kiel! 't Most. Hij zette z'n kopje neer, dronk uit z'n schotel, blies tot de drup peltjes aan z'n Hitler-snorretje hingen, en zei tussen twee blaas- manoevres door: „O ja bees da's waer ok, di zatte een Zeterdag twee briefjes an mekóre, en met een flukse greep naar z'n kielzakje, en een golp koffie over z'n knie schoof hij het ritselende papiertje over de tafel naar z'n baas. De baas was een wijze man en hij zei na een poosje „Dank je Pier". Tussen hen in stond de Engel der verzoening en op zijn gestrek te vleugels stond het woord „Vre de", maar ze zagen het niet. Die middag heeft alléén een der zwartbonte melkgevers Piers tra nen gezien. Maar 's avonds op z'n knieën wist Pier, scherper en die per dan voordien, wat vergeving was! En vrede! Hij had nu im mers een andere bewoner. En waarom Pier die Zaterdag twaalf eiers meebracht heeft z'n vrouw nooit geweten! JAAP VAN JAAP.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 6