ApAoititneti
klas
DE VERGEVING.
1
y
öndeA Zeemaie tucMeri
Vrijdag 23 Februari 1951
'T ZEKUWSCH WEEKEND
Pagina 2
Die goeie oude tijd.
De radio bracht vanmiddag een
korte causerie van een onzer
Zeeuwen, over die goede oude tijd,
toen men knechten en maagden
nog voor een heel jaar, of voor
een half jaar huurde. De radio
spreker, de heer Houtekamer,
had het over de knechten en meis
jes in het boerenbedrijf. Misschien
is het op het platteland nu, nog
wat meer stabiel dan in de meer
steedse streken. Daar zou menige
huisvrouw een vreugdige lucht
sprong maken bij de gedachte
voor een heel jaar lang van hulp
verzekerd te zijn. Maar in ieder
geval, vroeger in het Goese land,
zetten de knechten en meisjes
zich vast voor zulk een periode.
Men werd gehuurd van 1 Maart
tot 11 November. Ging het goed
dan ging men op het oude spoor
weer verder tot 1 Maart. Tegen
woordig kan men zeggen, het
geld verzoet de arbeid, maar ach
arme, dat ging toen niet op. Toen
verdiende een opperknecht in de
zomerperiode, die was voor hem
dus van 1 Maart tot 11 November
de kapitale som van 25 tot 30
Vlaamse ponden oftewel in goede
guldens gezegd het bedrag van
150 tot 180 guldens. Nu deed men
vroeger wel een beetje meer met
honderd gulden, dan heden ten
dage, dit graag toegegeven, maar
véél is het toch niet. Natuurlijk
was zo'n knecht intern. Het eten.
kwam er dus bij, maar let wel hij
kreeg die 180 guldens (ik neem
nu het meeste nog maar) in het
zomerseizoen. In de wintertijd,
dus van 11 November tot 1 Maart
kreeg hijruim zes Vlaamse
ponden. Veel is dat zeker niet,
maar elke dag een stevige hpp is
toch ook wel wat waard, zult ge
zeggen. En in de winter zat men
toch meestentijds maar vast op
de boerderij. Veel gelegenheid tot
geldverteren was er niet. Zoiets
troost wel wat, maar helaas, de
klerenslijtage zal zich wel aan
geen seizoen gestoord hebben.
Maar intussen was het met die
„stevige hap" ook lang niet altijd
rozengeur en maneschijn. Dat il
lustreerde het enerzijds zo gees
tige verhaal dat de heer Houte
kamer ons te horen gaf. Ener
zijds geestig, maar anderzijds toch
ook wel triest, omdat het duide
lijk liet zien hoe sober het bij de
boeren zelve gesteld was. „Ergens
in Zeeland" zaten het boerenge
zin en de knecht gezamelijk aan
tafel. Dat was toen zo de ge
woonte. Men zat vereend om het
„uitgelezen maal" van aardappe
len, gestoofde peren en rapen.
Alles hutje en mutje door elkaar.
Laat nu die boer vragen, hoe de
knecht 't „vlees" vindt. De knecht
zegt, naar waarheid, dat het vlees
zoek is en dat hij tussen de ge
stoofde peren wel rapen, maar
geen vlees vinden kan.
De boer zegt het is vléés. De
knecht zegt, het zijn rapen
De boer blijft zeggen, het is
vléés, de knecht blijft zeggen, het
zijn rapen.
De knecht is niet te overtuigen.
Dan gebruikt de boer grof ge
schut. Als die knecht niet kan
De heer G. Houtekamer.
zien, dat het vlees is, moet hij
over vier dagen de laan maar uit.
Het is wintertijd ziet ge. Nu ziet
de knecht opeens, dat het vlees
is. Misschien had de knecht te
gewilliger toegegeven, omdat hij
dit maal met boer en vrouw en
kroost deelde. Gezamenlijk armoe
lijden met de boer is toch altijd
nog gemakkelijker te dragen, dan
in je eentje in de keuken, schraal
hans tot keukenmeester te heb
ben. Dat die knecht in het
drukke zomerseizoen op goed
moedige geestige en totaal on
schadelijke wijze wraak neemt,
door de boer te laten verklaren
dat zijn kat, die in hoger sferen,
op een der schuurbalken van een
sièsta geniet, een haas is, nu dat
doet ons hart goed. We gunnen
de knecht deze wraak wel en de
boer neemt het ook, want bok
hem was een termijn van vier
dagen gesteld. Dit verhaal dat de
heer Houtekamer ons deed in het
smeuig Zeeuws dialect, vertelde
meer dan de feiten in het verhaal
genoemd. Het liet ook achter
gronden zien. Deze achtergrond,
dat ook bij de boeren „Vrouw
Zorge" vaak een bekende gast
was.
Dat maakte daardoor wellicht
de saamhorigheid tussen boer en
knecht groter dan die nu is. Het
zal wel niet alles goud zijn ge
weest, wat er toen blonk, maar
tegenwoordig denk je wel eens,
blinkt er nog wel ergens een krié-
zeltje goud.
Hoe vroeger de dienstboden
een sluitende begroting kregen,
is me een raadsel. Ik zou minister
Lieftinck in gemoede eens raden,
pluis eens wat van die oude boe
ken na, misschien kun je op dit
gebied daaruit nog wel wat leren.
Als je per halfjaar, zes a zeven
Vlaamse ponden verdient, plus
een paar klompen en vrij gebruik
van stop- en naaigaren, dan kun
je toch werkelijk geen rare spron
gen maken. En dan moesten die
zielen nog vier dagen na de dienst-
periode overwerken als vergoe
ding voor de gebroken spullen.
Toch schijnen vooral op Walche
ren die knechten en meisjes heel
knappe financiers te zijn geweest.
Hoewel de heer Houtekamer niet
noemde, wat men daar verdiende,
neem ik toch wel aan, dat het
Het nieuwe zusje.
Van de week een visite met be
schuit met muisjes in het ver
schiet. Nu weet ieder wel hoe laat
het is. Een gezellig vooruitzicht,
dat is waar, maar intussen ben ik
een desillusie rijker, of beter een
illusie armer geworden, dank zij
deze jonggeborene. In de kran
ten zie je wel eens staan, oogge-
tuigeverslag. Dan heb je zo het
gevoel, dat moet ik eens lezen,
want het zal precies zijn of ik er
zelf bij was, want je denkt zo'n
ooggetuige geeft je een fotogra
fisch beeld. Och arme, als dat al
tijd klopte, zou juffrouw Van Da
len wel met haar baby te kijk
kunnen gaan staan. Nee, ik ver
trouw nu geen ooggetuige repor
tage meer. Dat is te wijten aan
Nelleke van Dalen.
Het begint zo onschuldig. Ik
werk voor schooltijd hard om op
het bord een schilderstuk te pro
duceren, welks voorstelling me
zal meehelpen om het „zaak-
onderwijs" te veraangenamen in
het namiddaguur. Niet tegen
staande al mijn aandacht gecon
centreerd is op dit werk, hoor ik
toch zachtjes de deur opengaan,
't Is een regenloze morgen, dus is
er wat bijzonders te vertellen. Ik
kijk om en zie een glanzend Nel
leke van Dalen voor een brede
kier staan. Door die kier komt ju
belend: „Juffrouw, me moeder het
een zussie gekrege en ik heb het
dalijk gezien, toen ik uit bed
kwam!!" De mededeling eindigt
met een luchtsprongetje.
Zulk een onderwerp moet je in
den brede bespreken, dies nodig
ik Nelleke uit om binnen te komen
en ik stop haar in de voorste
bank. Gauw trek ik m'n stoel
dichterbij, zodat ik vlak voor Nel
leke kom te zitten. Voor de gezel
ligheid leun ik met mijn armen
op de bank en wacht af
„Juffrouw, 't is zo'n lief zus
sie!" Ik verwacht ook niet anders,
geen kapitalen meer was dan hier
rondom in het Goese land. Maar
die jongelui zagen toch kans om
in de tijd van verwisseling van
plaats, als ze een paar dagen vrij
hadden, op de Middelburgse ker
mis danig plezier te maken. En
houdt nu eens kermis met een
lege portemonnaie. Dat gaat niet,
dusze zagen kans om van
een schijntje ook nog wat over te
houden voor de fuif. Anneliesjes-
dag kostte geld, dat is duidelijk,
maar hoe kregen ze het klaar
Als er nog eens enkele waren,
die dit van overlevering weten,
dan moeten ze ons, huisvrouwen,
maar eens een voorlichtingscursus
geven over financiële zaken.
Jammer, dat de heer Houte
kamer maar zo korte tijd was
toegemeten. Ik denk, dat bij meer
tijd, we nog heel wat interessants
over die goede oude tijd hadden
kunnen horen. Misschien komt er
weer eens een gelegenheid. Dat
hoop ik maar.
want alle nieuwe broertjes en zus
jes zijn bij ons lief, erg lief, maar
m'n Nelleke spant toch wel de
kroon met haar enthousiasme.
„Juffrouw, zussie het zukke
lieve ogies en ze het zük lang
haar." Hierbij geeft grote zus een
maat aan, die dicht naar de vijf
tien cm loopt. Nu ben ik erg goed
gelovig, maar dit lijkt me toch te
bar. Voorzichtigjes, want ik wil
geen vreugdevuren blussen, waag
ik een proef. „Zulk lang haar, ge
weldig, maar dan kan zussie jouw
mooie haarstrik wel gebruiken."
Het brengt Nelleke niet tot be
zinning. „Ze mag me. Zondagse
strik hebbe, juffrouw!"... Ik geef
het op en luister maar.
„Juffrouw, ze het zükke kleine
vingertjes," en weer geeft ze met
een maat aan. Dit keer zo groot
als een luciferkopje. „Ze het me
vinger al gepakt, juffrouw, zo
stijf" I Als Nelleke even adem
schept, neem ik mijn kans waar
om te vragen of zusje al 'n beetje
gehuild heeft. En danO ja
juffrouw, ze het zo mooi gehuild",
en dan produceert Nelleke een
wonderlijk geluidje. Opgetogen
kijkt ze me aan en van de weer
omstuit kijk ik ook opgetogen
naar haar. Als je ook een zusje
krijgt dat mooi huilt, blijft er ook
niets meer te wensen over. Maar
er is nog veel meer te vertellen.
„Zussie is zo lief klein". Prompt
geeft Nelleke weer de maat aan,
maar nu ga ik haar er toch van
verdenken, dat ze niet veel gevoel
voor maat heeft, want de jong
geborene kan volgens de maat
van grote zus gemakkelijk in een
sigarenkistje te bed worden ge
legd. Als ik de gegevens 'n beetje
critisch overpeins is Nelleke al
aan de toekomst bezig. Nog een
paar dagen en dan wordt zusje
gedoopt en Nelleke mag in de
kerk vlak bij haar zitten. De tijd
vliegt, want binnen enkele minu
ten is het al zomer zo tussen ons
beidjes en Nelleke rijdt al met
zusje in de wagen, lekker in het
zonnetje. Ze wil ook met alle ge
weld zusje een keer mee naar
school brengen, maar dat stuk
stelt ons allebei voor onoplosbare
problemen. Nelleke moet zelf op
tijd in school zijn én blijven, heel
de morgen. Zusje bij ons houden
zolang? Maar als ze dan eens
gaat huilen? Alles goed en wel,
de eigen grote zus kan wel vinden
dat ze mooi huilt,maar sma
ken verschillen.
Ik kan Nelleke eenvoudig niet
bijhouden. Ze brengt zusje al als
student binnen onze klas. „Juf
frouw mag zussie dan daar zit-
te?" De grote zus wijst naar haar
eigen bank, het plaatsje naast
haar eigen hoekje. „Ja, maar Nel
leke, dan zit jij allang bij me
neer".
„Ja juffrouw, maar ik kom el-
leke dag naar zussie kijke
De bel onderbreekt ons gezellig
discours. De jeugd stroomt bin
nen. Ik kijk eens achterom naar
mijn half voltooid werk, maar
Nelleke roept me weer tot haar
orde. „Juffrouw, kom uwes gauw
naar zussie kijke?"
Ik beloof grif, maar ik vrees,
dat het ooggetuige verslag van
Nelleke heel wat correcties zal
ondergaan. Zo niet, dan geef ik
een foto in ons hoekje van een
baby met 15 cm lange lokken.
Men gaat nooit zo ver als
wanneer men niet weet waar
men heen gaat.
Mensen die niet verder dan
de oppervlakte kijken, denken
dat gezondheid een attribuut is
van het leven en richten ver
wijten tot hun gestel als ze ziek
zijn. Maar ik, die weet, op hoe
uiterst fijne draden dat weefsel
hangt, verwonder mij, dat wij
ooit gezond zijn; als ik de dui
zenden poorten zie, die tot de
dood leiden, dank ik God, dat
wij maar één keer kunnen
sterven.
Er zijn slechts weinig inge
beelde zieken, maar veel inge
beelde gezonden.
Verlatenheid in de ouderdom
is het noodlot van de egoïst.
De moeilijke levenskunst, die
wij eerst in de loop der jaren
leren, is zelfverloochening.
Wie de achting voor zichzelf
verloren heeft is alles kwijt.
Er worden ook geestelijke
zelfmoorden gepleegd.
Men is voor grote dingen ge
boren als men zichzelf weet te
overwinnen.
Besluit uzelf te zijn en weet,
dat hij, die zichzelf vindt, zijn
ellende verliest.
Veel zeggen en zeggen wat
gezegd moet worden zijn twee.
ONS KORT VERHAAL
Pier was een pronte vent. Ie
dereen op het dorp zei dat. „Ie
gaf ieder 't ziene en ie gieng ge
regeld ni kerke", zeiden de men
sen. Maar z'n hart was alleen
aan God bekend!
En dat herbergde in z'n afge
sloten kamers minder goede ei
genschappen. Dat wist hij zelf 't
allerbest
Met een van die bewoners had
hij de laatste dagen vee) moeite
gehad. Hij was uitgebroken en
had hem gedreven tot een daad
waarvan, hij zelf geschrokken
was!
De bewoner was de Mammon.
Pier werkte al jaren bij boer
Sanderse, die een prachtige stee
met veel zware klei bezat en
zwartbonte beesten, die nu in de
wintertijd allen op stal waren ge
plaatst, en waarvoor Pier zorgen
moest.
Zijn zestigjarige werkhanden
stonden er niet verkeerd voor!
Hij was dit werk gewoon; en de
regelmaat waarmee hij iederen
dag het voer aan de beesten be
zorgde, Het hem tijd over tot ve
lerlei gedachten.
In zijn arbeidersbestaan had hij
altijd naar meer gehunkerd! Door
noeste vlijt en overwerk had hij
wat bij elkaar gespaard, een eigen
woning verkregen, en wat blin
kende achterwielen voor een
kwade dag.
Moeder Geerte had hem daarbij
trouw geholpen! Maar het grote
verschil tussen de boer en hem
had hem altijd dwars gezeten. En
de bewoner Mammon was door
dit voedsel dermate gegroeid, dat
hij nu was uitgebroken.
En voor dat hij het wist, had
deze bezit genomen van zijn ge
hele hart. Gelukkig voor Pier
slechts tijdelijk!
't Was zo gegaan.
Pier had het voorrechte wat zo-
velen in deze tegenwoordige tijd
moeten missen) koffie te krijgen
in de huiskamer.
Dat was al van jaren her en
dat bleef zo, zeker zolang zijn
oude baas en de boerin hier de
schepter zwaaiden.
Pier was vertrouwd, daaraan
twijfelde niemand, en dat was hij
ook wel. Nooit had de boer of zijn
vrouw iets vermist, waarvan ze
Pier moesten verdenken.
Als er al eens iets vermist was,
kwam dat meestal door eigen on
achtzaamheid!
„Den bee.-, en de vrouwe wasse
wat slof", zeiden de mensen.
Elke Zaterdagmorgen nu be
taalde de boer Pier uit, tijdens
de koffiepauze.
Dan ging het "bureau open en
Pier zag de bankjes van tien, vijf
tig en soms wel van honderd lig
gen.
Niet dat hij er een van geno
men zou hebben, als hij eens al
leen in de kamer was geweest,
zover was zijn begeerte naar be
zit niet uitgegroeid, dat niet.
Maar de stille wens om ook
zo'n buro met zoveel geld te be
zitten was hem altijd bijgebleven.
Verleden Zaterdag was het ge
beurd, en nu was het al Dinsdag
en nog tolden zijn gedachten on
der het voeren der beesten.
Hij zag weer voor zich het bu
reau en de baas z'n brede rug,
terwijl hij aan z'n koffie slurpte;
ze waren immers maar met z'n
beiden.
Hij zag het weer voor zich lig
gen het bankje van vijftig dat de
baas hem gaf deze eerste week
van 't nieuwe jaar.
Zijn vijf-en-veertig gulden ver
diende geld met vijf gulden extra
voor zijn nieuwjaar.
Hij had zijn bakje neergezet, en -
z'n portemonnaie gegrepen om 't
er in te doen, en met dat hij het
wegstopte, zag hij het, d'r wazze
d'r tweëe.
Bliksemsnel hadden z'n gedach
ten gewerkt en een bbk naar het
bureau had hem overtuigd, dat de
baes er nog genoeg bezat en hij
het best kon houden, dat merkte
ie toch nooit. Bi jie zot vent
ouwe, zei z'n uitgebroken bewo
ner. G'n éne die d'r ne kraait. Je
kunt 't goed gebruike.
O ja, ie most toch bedanke, da's
waar ok. „Dank je wel oor bees",
had hij zachtjes gezegd!
„Hou je bek wittekop", blei ni
zo, jei toch freten" en hij gaf het
beest een tik met de mestgreep!
Ja, zo was 't gegaan en hij had
het briefje in z'n blauwe kiel ge
stopt nog zo eentje er bij, en dan
had hij bijna geld genoeg voor een
pracht nieuwe fiets.
En tegen Geerte zou hij wel
zeggen dat hij het stiekum had
overgespaard; en dat deed hij
toch ook immers!
Die laatste vijf gulden had hij
er ook bij gelegd, al een aardig
Vrijdag 23 Februari 1951
T ZEEUWSCh WEEKEND
Pagina 3
lil!
Ilnnll
uüiil
•uif|| T
II)
U!Ü
:::i
DE TIMMERMAN.
Zijn hersens werken by 't verwerkend hout!
Zijn handen grijpen nagel, fits, of bout!
Zijn ogen speuren naar één cnkle fout!
Met zaag en hamer is h\j wel vertrouwd!
Zijn ideaal is: timmeren goed en snel,
Kozijnen, ramen, deuren, stel voor stel!
Hij kent de maten van een woning wel!
Verzorgt een huis tot aan de voordeurbel!
Zijn oren wennen aan het klopgeluid,
Hij hoort maar half het cirkelzaaggefluit,
Hij meet en past, en kijkt of alles sluit,
En 's Zaterdags betaalt zijn baas hem uit!
Ge vindt hem met zijn bakje op een stoep,
Bij 't richten van een bint hoort ge zijn roep,
Zijn vreugde is: te horen bij de groep!
Die werken in hun Goddelijk beroep!
POOT Jr.
De Hazelaar stuift.
Terwijl de sneeuwklokjes en
crocussen zich voor de feestelijke
intocht van het voorjaar gereed
maken, het dagelijks meer ruimte
in beslag nemende speenkruid 'n
groene waas weeft onder de nog
winterkale heesters en verschil
lende vaste planten, even voor
zichtig als schuchter, tot ontwik
keling komen, geven, geholpen
deor zon en wind, de hazelaars
hun massaproductie van stuifmeel
al weer af.
De hazelaar, die ergens in Mid
delburg op een zeer beschut plekje
staat en er daardoor steeds weer
in slaagt, als eerste van z'n soort
genoten, wat voorjaarsgedachten
in ons te wekken, probeerde het
dit maal eens extra vroeg te doen.
Meer dan een poging is het niet
geworden, want de ijzige adem
van de winter belette de verdere
ontwikkeling. Dat was maar goed
ook, er kan als de kerstklokken
zingen, voor een bloeiende haze
laar maar weinig belangstelling
zijn.
Al is het dan nu Februari ge
worden en niet eens zo veel vroe
ger dan het vorige jaar, de blijd
schap die de stuivende katjes
brengen is er niet minder om. Zij
brengen met de vreugde over het
dagelijks groeiende licht, de eer
ste fluisteringen van het voorjaar.
De hazelaar stuift Wie bij
zonnig weer 'n tik geeft tegen 'n
tak van 'n bloeiende hazelaar,
ziet daardoor een wolk van stuif
meel ontsnappen. Zo veel, dat
men stellig denkt, wat zal daar
veel van verloren gaan. Dat is
ook zo, maar die grote overvloed
maakt juist de bestuiving zeker.
En daar gaat het om. Dit stuif
meel is van een bijzondere samen
stelling, zo fijn en licht, dat het
'n heel poosje op de lucht blijft
drijven en door de wind mee om
hoog kan worden genomen. Daar
bij is het niet zoals bij bloemen,
die door insecten bestoven wor
den, kleverig, maar volkomen on
samenhangend. „Stuifmeel in de
ware betekenis van het woord.
Zonder dit uitvoer-artikel zouden
de vrouwelijke bloempjes er maar
slecht afkomen. Ze zijn maar heel
pover en u moet er werkelijk naar
zoeken om ze te vinden. Zie, die
knop daar, met wat naar buiten
stekende rode stempeltjes, dal is
er een. Niet veel fraais, zegt ge
misschien. Maar bedenk dat het
dragen van een feestjurk voor
haar geen zin heeft. Die zou al
leen maar 'n belemmering zijn om
liet stuiimeel te ontvangen en af
te geven. Jui-t door die poverheid
wordt het gestelde doel bereikt,
wannee. ze .enminste geen vorst-
schade lijden, wat door de vroege
bloei nog al eens voorkomt. Na
tuurlijk is het voor de liefhebbers
aardig in eigen tuin hazelnoten
te oogsten, maar de meeste
vreugde schenkt de hazelaar in
de dagen dat zijn katjes de nade
rende lente toewuiven.
In de bescheiden bloei van de
hazelaar ligt de belofte van het
komende voorjaar. Daarom ver
dient deze heester zeker een
plaatsje in onze tuin. Dat be
hoeft niet het beste te wezen,
want de hazelaar verdraagt veel
schaduw en groeit gemakkelijk in
elke goede grond. Gewoonlijk
plant men ze onder bomen die
nog voldoende licht door laten.
Natuurlijk kieze men daarvoor
Mijn beste nichtjes en neven,
M'n stapeltje brieven dat nog
lag te wachten was groter dan ik
dacht, dus zal ik maar een heel
kort praatje houden enkel om te
vertellen, wie de gelukkige prijs
winnaars zijn van deze keer.
Het zijn: Adamson te Oudelan-
de en Piet van de P. te Middel
burg.
Tot de volgende keer maar
weer. Veel groeten voor allemaal,
jullie TANTE TRUUS.
De oplossingen zijn:
I. Paars-rood-grijs-blauw-geel.
II. Jans-gans-Frans-lans.
III. Atlantische Oceaan. Atlas-
Annie-school-cent.
Nieuwe raadsels:
I. Ingezonden door Piet van
de P. te Middelburg.
Welke palm heeft geen bladeren?
II. Ingezonden door Visdiefje
te Middelburg.
Waar zit de meeste vis?
III. Verborgen dierennamen.
Waar heb je die paar dozen ge
zet, die ik je gisteren gaf
Jan is Dinsdag haast in het wa
ter gevallen.
Het woord „var"ken ken je
toch wel?
De kapitein had op het goede
tij gerekend.
Elia maakt een mooi kleedje.
De oplossingen kunnen tot Za
terdag 3 Maart met vermelding
van voornaam, naam (ook schuil
naam, ais je die hebt) leeftijd en
adres worden gezonden aan
TANTE TRUUS.
Redactie Zeeuwsch Weekend,
Goes.
Els L. te Middelburg. Van jou
heb ik wel twee briefjes om te
beantwoorden. Ja, de raadsels zijn
soms wel eens gemakkelijk, maar
ik heb ook nog wat al wat jonge
nichtjes en neefjes. Die houd ik
ook graag te vriend. Gezellig span
zo met elkaar thuis. Ik was pas
in Middelburg, maar toen was 't
onder schooltijd. Jammer hé? Ik
merk dat we van dezelfde kleuren
houden.
Tekenstlft te Colijnsplaat. Je
twee broers zijn ver weg hoor.
Je moet me maar gauw vertellen
als je weet wanneer ze thuis ko
men. Wat zal dat een feest zijn!
Ik kan me best begrijpen, dat
jullie nog niet allemaal een fiets
hebben. Dat zou een heel rijtje
worden. Jij bent zeker zo wat de
middelste thuis Witborstje te
Serooskerke. Is er al een nieuwe
meester of juffrouw? Dat moet
altijd weer even wennen. Maar...
zo'n meester of juffrouw moet
ook aan jullie wennen. Heb je de
nieuwe trui al? Ik vind geel er
prachtig voor. Cathrien L. te Se
rooskerke. Die belofte over die
foto zal ik goed onthouden hoor.
Ik verlang er al naar. Kranig van
je om thuis te wachten. Moeder
spaarvarkentje werd het in z'n
kleerkiste. „Giarte most 't is wete
of zou z'r wè is in kieke, dat kon
haast nie, ie o de slöter, oaltijd
bie z'n".
Maar die andere vijftig zaten
rustig in z'n blauwe kiel maar
niet rustig in z'n ziel, verre van
dat!
Dominé had Zondag die onrust
nog vergroot toen hij over
Zacheüs preekte, die man had im
mers alles vierdubbel weergege
ven, neen daar was hij toen nog
niet aan toe!
Hij had een felle.steek gehad
in z'n geweten; dat wel; als hij
er aan dacht bloedde de wond
nog, maar ze was niet dodelijk ge
weest, anders had hij het Maan
dag al wel teruggegeven!
Zoa nu nog even Mina roskam-
me, en dan zou de meid zö roeppe.
Pierrrrr koffieéééê.
Als hij 't nou Zondag is in de
kerkezak stak, dan was dat ook
een oplossing, maar neen daar
schrok hij toch van terug. Dat zou
God bedriegen zijn!
zal het wel heerlijk vinden, dat
ze dan rustig naar de kerk kan
gaan. Ik houd ook veel van bloe
men. Nellie G. te Serooskerke.
Een haasje en een winterkonink
je in één couvert, dat is een grap
pig span samen. Het zal nu nog
wel wat te koud zijn om in het
zand te spelen, maar dan straks...
ik wilde dat het al zover in het
voorjaar was. Maar nu moet ik je
nog vertellen, dat je een andere
schuilnaam moet kiezen, want er
vliegt al een winterkoninkje in
onze kring rond en wel te Kwa-
dendamme. Appelbloesem te
's-Gravenpolder. Gelukkig, dat je
me nog niet heiemaal vergat. Ik
vind, dat je in steilschrift prach
tig geschreven hebt. Kun je het
ook al vlug? Ja, toen lag ik be
slist al te slapen. Hoe was de
gymnastiekuitvoering Adrie S.
te Scherpenisse. Je hebt inmid
dels je beantwoording wel gezien
zeker? Heb je het boek al uit?
En vertel me maar eens gauw,
waar jij wel heen geweest bent.
Sneeuwklokje te Wolfaartsdijk.
Wat een fijne lange brief heb jij
geschreven. Heb je het boekje al
uit nu? Wat hebben ze op die
bruiloft getracteerd. Net alle
maal mijn lievelingskostjes. Geen
wonder dat jij het er fijn vond.
Schrokken jullie niet toen jullie
Hansje zo nat zagen? Hoe staat
net met het gehaakte kleedje
Haasje te Serooskerke. Net jam
mer hoor, dat die worst al op is,
want anders zou je daar haast
een reisje voor maken. Zeker ik
ken W. heel goed. Maar nu heeft
hij een verdrietige tijd hé? Zak
doekjes om haken is een heel se
cuur werkje. Maar als het klaar
is heb je ook wat moois. Wie ze
krijgt is er vast heel blij mee.
Zwaluwtje te Serooskerke. Ja...
als je laat naar bed gaat is er de
volgende morgen niet veel zin om
er uit te komen. Maar je hebt ook
niet elke dag een feestje hé? Ge
zellig om zo met vader een avond
je uit te gaan. En toen weer laat
thuis. Winterkoninkje te Kwaden-
damme. Hartelijk gefeliciteerd
met je verjaardag. Ik denk dat je
over je volgende brief niet hoeft
te piekeren, wat je zult schrijven,
want na een verjaardag is er al
tijd genoeg nieuws. Nu over zo'n
rapport zou ik ook tevreden zijn.
Vooral dat rekenen is prachtig.
Hoe staat het met de kuikentjes
bij oom? Cornelis B. te Scherpe
nisse. Vind je het heel erg, als
ik je vertel, dat ik eigenlijk een
beetje bang voor paarden ben?
Altijd al geweest. Niet voor
koeien. Raar hé? Maar als ik er
misschien ook zoveel mee had
mogen rijden als jij, dan zou ik
niet bang zijn geweest. Maar ik
vind paarden wel heel mooi. Hoe
veel hebben jullie er? Schippertje
te Bruinisse. Ik vind jouw schuil
naam prachtig. Dat komt zeker,
omdat ik ook zoveel van het wa
ter houd. Toen ik jong was, zat
ik altijd bij het water. Wat is die
ene broer ver weg. Blijf maar
Had hij dat dan nu niet gedaan.
„Nee den bees! Ja, me God ok!
God ok? Je mag ni stelen
Je o toch ni estole. Ie o toch e-
krege Eierlijk
Nee. Eierlijk ni, dat was waer.
Nou dan den estole ok! Je bin een
dief! Je bin weerd dat d'n bees
je wigstiert. Ie ij toch niks emor-
ke? Niks emorke??
En gistere dan, toen oarden je
toch we, dat en tegen de vrouwe
zei: „Ei ji in m'n buro ewist".
Gelokkig a ten bees ni ne ji
ker^ jö 't verspeeld ventje!
Pier zuchtte. Ja 't was waar de
baas had zeker wat gemerkt,
maar wijselijk in het bijzijn van
zijn werknemer gezwegen. Ze
stonden immers bekend als
„slof".
En hij Kerknotabel en lid van
de gemeenteraad wou dat toch
in het bijzijn van een mindere niet
aan de klok hangen, dan maar
zand er over!
Maar bij Pier was het zand er
door de boer zijn gezegde weer
afgespoeld en zijn daad (want dat
trouw meedoen, dan komt er vast
wel eens een prijs endan heb
je plezier volgens je gedicht. Le
lietje van Dalen te Nlcuwdorp.
Wat heb jij het lelijk beet gehad.
Ik weet er van vroegere keren
alles van, dat je daarna dan zo
duizelig kunt zijn. Tot nu toe
bleef ik deze keer echter vrij. Je
verjaardag komt al aardig in het
zicht. Je ziet dat ik het wel lezen
kon. Mijn hondje maakt het wel
goed, maaris een beetje
knorrig omdat hij te weinig uit
mag met al dat onprettige weer
van de laatste tijd. Zo'n kleine
knorepot hé. Wat moet ik daar
aan doen? Ineke M. te Klevers-
kerke. Dat was een hele lijst van
al je cadeaux. Heb je de brief
met die pen geschreven? Hij was
heel duidelijk. Fijn dat je weer
een aardige meester hebt. Dan
gaat het leren vanzelf. Leuke
avond gehad bij je vriendinnetje?
Adrie van de C. te Wemeldinge.
Ik zou ook haast wensen, dat ik
een tante uit Indië op visite kreeg.
Die heeft je verwend met cadeaux.
Die pen schrijft prachtig, dat is
goed te zien aan je brief. Zul je
me niet weer zo lang in het ver
geetboekje zetten Waarmee
moest je helpen? Ina B. te Bors-
sele. Op een boerderij wonen en
ook nog vlak bij het water. Dat
is het mooiste plekje dat je den
ken kunt. Maar moet je nu niet
ver naar school lopen? Ik ben
daar weieens aan het water ge
weest, geloof ik. Pietje van den B.
te Vrouwenpolder. Het is best,
dat je met ons meedoet. Je hebt
om te beginnen al zo'n fijne lange
brief geschreven. Een schuilnaam
mag je zelf kiezen. Maar let op
dat je niet een neemt die al in ons
hoekje is. Je hoopt zeker wel eens,
dat je zus het te druk heeft om
in de winkel te helpen. Als ik in
Vrouwenpolder kom, help jij me
dan in de winkel? Dat zou leuk
zijn. Ruwaert te Lewedorp. Je
schuilnaam is prachtig. Ja, vraag
of dat meisje met ons meedoet.
Dan horen jullie door ons hoekje
misschien ook nog wat van je zus
daar. Wat stuurt die zus een kos
telijke verjaardagscadeaux. P.
was er zeker wel heel blij mee.
Je wilt het al te mooi hebben om
ook nog vlak voor je deur te wil
len zwemmen. Ken je al lang
zwemmen
Velen gaan eenzaam door het
leven, niet omdat zij te gering,
maar omdat zij te hoog van het
huwelijk denken.
De ware vrijgevigheid meent
altijd schuldig te zijn wat zij
geeft.
Geen vreugde is onvermengd
en er mengt zich altijd enige
onrust onder.
Genot en vreugde schijnen ge
woonlijk groter uit de verte, dan
van nabij bezien.
Een dwaling is des te gevaar
lijker naarmate zij meer waar
heid bevat.
was het toch eigenlijk) weer als
een ontwaakte hond op hem af
gekomen!
Hij had zich met hand en tand
verzet en het gure beest weer aan
de ketting kunnen krijgen!
En nu liep hij weer los, en
dreigde hem in de warme stal
tussen de beesten te verscheuren.
Wat zei d'n dominé ok a wé, o
ja „Wie eenmaal in de klauwen
van de Mammon valt komt er niet
zo gemakkelijk weer uit". Zat ie
d'r dan ok in? Wis en drieë zat
'n d'r in. A jèren, dat weet je we
beter Pier.
En je geet 't er mi verlore.
„Gij kunt God niet dienen en
de Mammon". Verschrikt keek
Pier in de voergang. Wien zei dat.
O ja, dat stoeng in de biebel, dat
zei Jezus zelf. Dan mosten toch
kieze.
De duvel diene mi vuuftig gul
len, ofofGodzonder
die vuuftig. Uit Liefde voe
Hij kamde zo driftig over de
zwartbonte dat het beest zacht
naar hem mepte. Maar hij merkte
het niet!
Wel hoorde hij de bekende stap
van de meid en lei z'n gereed
schap neer; dat docht hij tenmin
ste, maar in de kamer gekomen
begon de meid te lachen en ze
zei: „Noe kenne me zieje a je
oud word, Pier, bije zo in gedach
ten, wou je mien soms een bitje
kommen elpe, en ze wees ni z'n
and!
Toen merkte hij pas dat ie d'n
bossel nog vast en ie lachten
ók; mè wat zuur!
Onder 't koffie drinken, zei de
baas „Pier, je zwèjt nog a, was 't
zo werm in stal".
O, dat gieng we bees, mè de
koffie is zó iejt" en Pier goot 'n
me in z'n scheutel".
Zouwen 't noe me zégge, dan
was 'n d'r van of, 't kon zo nie
bluve, ie ging er an kapot, 't
briefje brand 'n as vier in z'n
kiel!
't Most.
Hij zette z'n kopje neer, dronk
uit z'n schotel, blies tot de drup
peltjes aan z'n Hitler-snorretje
hingen, en zei tussen twee blaas-
manoevres door:
„O ja bees da's waer ok, di
zatte een Zeterdag twee briefjes
an mekóre, en met een flukse
greep naar z'n kielzakje, en een
golp koffie over z'n knie schoof
hij het ritselende papiertje over
de tafel naar z'n baas. De baas
was een wijze man en hij zei na
een poosje „Dank je Pier".
Tussen hen in stond de Engel
der verzoening en op zijn gestrek
te vleugels stond het woord „Vre
de", maar ze zagen het niet.
Die middag heeft alléén een der
zwartbonte melkgevers Piers tra
nen gezien. Maar 's avonds op z'n
knieën wist Pier, scherper en die
per dan voordien, wat vergeving
was! En vrede! Hij had nu im
mers een andere bewoner.
En waarom Pier die Zaterdag
twaalf eiers meebracht heeft z'n
vrouw nooit geweten!
JAAP VAN JAAP.