Ik&C&'S De dictafoon. J !ul lil z\ III ici Geen nieuws onder de zon Vrijdag 16 Februari 1951 'T ZEEUWSCK WEEKEND Pagina 2 Opvoeden of onderwijzen Het Christelijk Schoolblad „Onze Vacatures" lees ik altijd met belangstelling. Natuurlijk ben ik het niet altijd zo helemaal precies in alles eens met wat er in staat, maar wie is dat wel met zijn lectuur? Doch deze keer was ik het vierkant on eens met de redactrice van de ru briek: „Voor de Onderwijzeres". Die redactrice ondertekent haar rubriek heel huiselijk met... Nel. Nu is deze Nel nog niet zo heel lang „Heer en meester" in haar rubriek en ze klaagt nu een beet je, dat ze geen tastbare weer klank vindt bij haar sexe-geno- ten. Komt het daar door, dat ze nu alles een beetje te erg zegt om reacties te krijgen? Dat weet ik natuurlijk niet. Maar wat ze sc' "ft staat zwart op wit en daaraan kunnen we ons houden. Het gaat niet over vak-technische kwesties, want dan zou ik er in ons hoekje niet over schrijven, neen, het gaat over de totale visie ten opzichte van de taak van de onderwijsmensen. En zo'n kwestie raakt ons allemaal, die kinderen naar onze scholen zenden. Nel heeft wel een keer een brief ge kregen, maar die was van een mijnheer, die evenals Nel zelve een voorstander van de „Vrije or de" is. Veel voorspoed brengt hem dit niet in de klas. 's Middags is hij bek-af en de resultaten van zijn werk bevredigen hem niet. Tenslotte vraagt hij: „Nel kun jij anders?" Als Nel zo het een en ander uit die brief verteld heeft, gaat ze aan het betogen: „Kijk eens, de school beoogt tweeërlei doel, n.l. opvoeding en onderwijs". Dat is volkomen waar, we zijn het er mee eens, maar daarna de railleert Nel als ze gaat zeggen: „Nu zijn er slechts weinig lieden, die zoveel talenten bezitten, dat ze beide dingen tegelijk en voor de volle honderd procent na kun nen streven. Over het algemeen valt het onderwijzend personeel uiteen in twee groepen: de men sen, die vooral opvoeden, en de lui die in de eerste plaats onder wijzen. En, meneer S., wij zouden ons dan willen scharen onder de eerste categorie. Wanneer wij aan het begin van de cursus een nieuwe klas krijgen, beschouwen we deze niet als een stel kinderen, die we zo veel mo gelijk geleerdheid moeten inpom pen, maar als een groep mensen, in wording, waarvan we zelfstan dige wezens moeten maken, die weten wat ze waard zijn. We trachten ze zelfrespect te geven zonder dat ze de kans lopen ei genwijs te worden. We geven ze de gelegenheid om eerlijk en rond uit kattekwaad uit te halen. We tonen afschuw van alles wat ach terbaks en gemeen is. We pogen ze uit hun egocentriciteit te trek ken en hun beperkte kringetje te verwijden. We vertellen hun goed voor elkaar te zijn en wat voor elkaar over te hebben. We willen, indien mogelijk een goede klasse geest scheppen. Dit alles vinden we belangrijker dan sommen en taallesjes. Hieraan offeren we zo nodig het onderwijs op. Dat deze taak ontzettend zwaar is, ondervinden we aan den lijve. Kinderen zijn niet zulke lieverd jes, het zijn over het algemeen schepsels, die altijd tegenwerken, altijd een middel zoeken om ons er tussen te nemen. Ze maken ons meer dan eens wanhopig. Maar is ons streven daarom verkeerd? Zijn we daarom mis lukkelingen? Nog eens, we gelo ven van niet. Misschien leren de kinderen bij ons wel niet zo veel als bij de anderen. Misschien zien onze schriften er slordiger uit en ma ken onze jongens meer vlekken. Misschien liggen er bij ons wel propjes papier op de grond, om dat wij ons zo druk maakten met opvoeden, dat we geen tijd hadden om daar ook nog aan te denken. Dat geeft allemaal niets. Dat la ten we over aan de collega's met het andere talent, nl. dat van het onderwijs. Als wij ze maar een beetje wa re wijsheid hebben geleerd en een brokje echt christelijke levensstijl hebben meegegeven, zijn we goe de paedagogen geweest". Waar gaan we op die manier naar toe? Alles wordt zo subjec tief. Nel vindt het belangrijker een goede klassegeest te schep pen, dan b.v. netheid te leren. Maar is netheid aanleren dan iets, wat we zomaar klakkeloos veron achtzamen mogen? Als nu een ander weer een geheel differente visie op haar taak heeft en b.v. schrijven en aardrijkskunde van helemaal geen belang acht, wat dan? Stel je voor, dat een school het voorrecht heeft enkele van die goede paedagogen te bezitten, die desnoods taailesjes en sommetjes er aan opofferen om maar fijne jongelui te kweken, waar belan den we dan. Waarvoor zul je de kinderen dan nog naar school stu ren, als je als ouders het een beetje anders ziet, en waar blijven vader en moeder dan, die toch, naar ik meen, als eerste zijn aan gewezen om de kinderen op te voeden. Ik weet wel, ons onderwijs mag met pleizier heel wat ballast over boord werpen en dan wat betere lading innemen, die de kinderen beter te stade zal komen in het dagelijkse leven, maar ze komen dan toch naar school om te léren, sommetjes, taailesjes, aardrijks kunde en geschiedenis. En dat gaat vóór ook. Natuurlijk moet in al dat aan brengen van kennis ook stellig ge tracht worden opvoedend te wer ken, maar daarom is het ook niet een kwestie van ofof, maar van opvoeden en onderwijzen bei de, en wel door dezelfde onder wijzeres of onderwijzers. Nog eens, misschien heeft Nel het deze keer wat sterk gezegd, omdat ze tot nu toe in een lucht ledig scheen te schrijven, en ze nu wat reacties wil uitlokken, maar dan moet ze het dan ook maar eerlijk zeggen een volgende keer. de waarheid niet zo heel erg nauw neemt. Ik zeg het maar voorzich tig, maar misschien had Jaapje uit de vierde klas, die vandaag zijn broers eigen dierbare knik kers verdedigde tegenover een slinkse aanval van Knelis, meer gelijk toen hij robust zei: „Juf frouw, dat jong liegt altijd, dat- ieVul naar believen de punt jes maar in, maar ik als school juffrouw moet netjes blijven. Al leen dit zeg ik, ik sta aan Jaapjes kant. In de klas heb ik heuselijk niet veel last van Knelis. Soms ver zucht ik wel eens, ik wou dat dit miserabele jochie maar eens uit de band sprong, dat was me lie ver, dan dit uitgeslapen brokje mens van zeven jaar. Je hoort hem weieens in de klas, maar alle betoog wordt keu rig voorafgegaan door vingerop- steken. Als we schrijven, en Kne lis heeft een paar dragelijke re gels geproduceerd dan gaat de vinger omhoog en heel zelfveze- kerd klinkt het: „Juffrouw ik ken erreg mooi schrijvenZo'n opmerking bespaart mij het ma ken van een compliment. Onder de leesles vindt de student, dat hij alleen wel een heel boek kan lezen. Van de Bijbelse geschiede nis weet hij, naar eigen zeggen althans, alles. Ja, Knelis is niet ontevreden over Knelis. 'tls zo klaar als de dag dat ieder ander daar tegen afsteken moet, tenminste in het oog van Knelis dan. Dat verschil zou hij wel graag onder mijn aandacht brengen, alshij de kans kreeg. 'kHeb hieromtrent door ervaring echter wel wat geleerd. Toen echter onlangs, die elec- tricien vanaf zijn hoge trap zo plomp verloren vroeg „Vin uwes ze allemaal even arig?" dacht ik terstond, nou het gaat wel, maar dat Knelisjenee, die ligt me niet. Vandaag hebben echter geen van zijn kunstgrepen mogen ba ten, toen zich een compleet oor deel over hem voltrok. Een oor deel waaraan ik part noch deel had. De woordenloze wet heeft ten deze tijde knikkeren voorgeschreven, dus knikkert al wat knikkeren kan. Ons plein is afgekeurd terrein voor deze tak van sport, dus verblijft onze jeugd zo lang mogelijk op de weg voor het plein, alle verkeersgevaar (hier gelukkig niet zo groot) en smerige handen ten spijt. Zo om en nabij het plein heeft de weg nu een pokdalig aanzien gekregen. Alles knikkert dus, zei ik reeds. KNELIS. Knelis heeft het nogal getrof fen met zichzelf. Met mij daaren tegen weer niet zo goed, maar een mens kan ook niet alles te gelijk hebben. Cornelis Spier, (maar hier zeggen we Knelis, met zo'n zangerig uithaaltje van de „e") is de zoon van het echtpaar Spier, dat is duidelijk, maar moe der Spier is de prominente figuur in de echtgemeenschap. Vader Spier doet geen duit in het zakje. Ja, ons kent ons op het dorp, dat ziet ge wel. Moeder Spier is in haar kracht in haar kruideniers winkeltje. In het bijzijn van klan ten, vooral van goede klanten, is ze ijselijk- lief. Als er geen klanten in de winkel zijn? Daarover zwij gen we maar in liefde. Juffrouw Spier zorgt ervoor, dat vooral Knelis piekfijn in de kleren zit, of liever moe laat het de grote zus doen. Zelf „doet" ze bij voorkeur niets. Enfin, er moeten tenslotte ook mensen zijn, die praten. Zo in vertrouwen gezegd, geef mij Willempjes moeder maar ach ter haar toonbankje met garen en band. Eerlijk gezegd heb ik wel een tikje ontzag voor die kordate dame, maar toch blijf ik na de handwerkbestelling altijd graag een kwartiertje praten op de har de kruk voor de toonbank. Van haar klare kijk op het leven kan een mens altijd wel wat leren. Ze zeggen hierzo van haar, ,,'tis een best wijf, met een goed hart, een helder hoofd en een paar rappe handen". En zo is het. Al heeft ons Knelisje het dan aardig met zich zelf getroffen, met zijn moeder is het maar zo... zo. Als hij eens een broertje van Willempje was geweest, zou hij misschien ook een ander jongetje zijn geworden. Nee, wat dat aan gaat heeft Knelis het dus ook al niet zo goed getroffen. Doch dat beseft hij zelf nog niet. Waar schijnlijk zal hij het ook nooit be seffen, omdat hij zo helemaal een zoon van zijn moeder is. In ieder geval, hij is nu aardig tevreden met zichzelf, dat is wel pleizierig voor hem. Hij zit vol gens onze dorpse smaak altijd nogal deftig in de kleren, iets wat Knelisje zichtbaar waardeert. En dan heeft het jochie een knap snuitje, 'k Maak me sterk, dat hij met dit feit als zodanig nog niet bekend is, maar toch, hij weet terdege hoe hij op een charmante manier met zijn donkerbruine kij kers moet werken, om van velen, groot en klein, van alles gedaan te krijgen. O dat Knelisje kan zo charmant zijn. Dat levert voor delen op. Vergeet dat niet. En Knelis, zo jong als hij is, veron achtzaamt dit feit zeker niet. Ja op die manier weet hij heel wat buit uit het leven weg te slepen. Verder kan ik ook wel niet zeker heid zeggen, dat het jochie, als dat zo het beste uitkomt, het met ONS KORT VERHAAL Willemsen zat in zijn werk kamer tegenover zijn bezoeker, die zich zo even bij hem had laten aandienen. Hij luisterde stil naar diens verhalen over allerlei toestanden in de ge meente. Zijn bezoeker, Seinman, had veel te vertellen. En voor Willemsen was alles vreemd en nieuw. Hij was pas komen wonen in dit welvarende, zich sterk uitbreidende dorp met zjjn vele mogelijkheden en had, behalve met deze Seinman, alleen nog maar kennis gemaakt met de predikant, die hem veel goeds van zijn gemeente had te ver tellen, maar die hem juist voor deze Seinman had gewaar schuwd, als voor iemand, die zich graag deed gelden, en de manier had om te trachten zich zelf naar boven te werken door anderen omlaag te halen, een kwaadspreker, waarvoor men op zijn hoede diende te zijn. En daar zat hij, reeds de tweede week na zijn aankomst, het huis was nog niet eens helemaal op orde en het venijnige tongetje ratelde maar. In de werkkamer van Willem sen lagen allerlei instrumenten, die bij een techniker te vinden zijn. Er lagen draden onder stoelen, onder het tafeltje, waar Willemsen aan werkte, toen zijn bezoeker hem kwam ophouden, er hingen lampen tegen de wan den, kastjes met electrische in strumenten waren her en der verspreid. Broeder Seinman had van dit alles geen verstand. Hij wiebelde op zijn stoel heen en weer, vol vuur om de nieuw ingekomene op de hoogte te brengen met de karakters van de gemeenteleden, van de kerkeraad en van de predikant. En Willemsen luisterde aan dachtig. Hij rustte een beetje achterover geleund tegen zijn stoelrug, met zijn ene voet wat vooruit geschoven onder zijn werktafel tussen de draden van allerlei electrische instrumenten, die blijkbaar nog geen eigen plaats gevonden hadden. En hij scheen eindeloos geduldig in het aanhoren van het relaas. Kijk eens, mijnheer Willem sen, ik ben een grote vijand van kwaadspreken, dat begrijpt u wel. U heeft mensenkennis ge noeg om zelf de mensen te leren kennen. U zult het wel onder vinden. Maar het spreekwoord zegt: een gewaarschuwd man geldt voor twee, niet waar? Kijk u eens, onze predikant is een goede man, te goedig zou ik haast zeggen, maar hij is wat partijdig, hij laat zichzelf hele maal leiden door zijn kerkeraad, die de touwtjes in handen heeft. De goede elementen uit de ge meente worden stelselmatig ge weerd en we worden geregeerd door een groepje, die het heft in handen houdt. De man moest nodig eens een beroep krijgen en vertrekken. Wat we hier no dig hebben is een man met rug- gegraat, een kerel die de hamer durft te hanteren en het roer eens omgooit. En als ik u iets van de kerkeraad moet vertel len, kan dat helaas niet veel goeds wezen. We worden hier geregeerd door het geld en door de vriendjes onder mekaar. Ze dekken elkander. Daar hebt u bijvoorbeeld Gerritsma, die man moest nodig een windkussen in zijn kerkeraadsbank hebben, an ders gaat hij zichzelf nog door zitten, zo lang is die al ouder ling. En wat voert hij uit? Hij weet van toeten noch blazen. Maar de centjes ziet u, de centjes die doen 't hem! En dan hebt u Derksen. Een man, die ouder ling is, maar zijn vrouw kon het beter wezen. Als er wat moet besloten worden in de kerkeraad, moet hij eerst aan zijn vrouw vragen hoe hij stemmen moet. Een kerel van niets. Hij moest op het achterste bankje zitten in plaats in het voorgestoelte. Hoe ze er ooit bij gekomen zijn om die man ouderling te maken, Joost mag 't weten. En dan hebt u Van der Kreeft, die moest u in zaken meemaken, mijnheer Willemsen. Wanneer u ooit met hem te doen krijgt in zaken, pas dan op. Hij is zo gaar ais een klontje en neemt u er tussen, waar u bij staat. Een door en door onsolied man, mijnheer Willemsen. Ook al een man, die zeker in geen ouderlingbar.k thuis hoort. Van Van der Velden wil ik niet veel zeggen. Hij is een beetje een sukkel. Eigenlijk te goed voor dat stelletje. Maar hij is gedwee en volgzaam en daarom kunnen ze hem goed ge bruiken. Maar wat moet een suk kel in de ouderlingenbank, vraag ik maar? Willemsen luisterde geduldig en aandachtig. Hij zei geen woord, slechts een licht knikje met het hoofd ten teken dat hij luisterde. Vervolgens kregen de diakenen een beurt. Van hetzelfde laken een pak. Er was er niet één bij die geschikt was voor het ambt. Pietersen, die manufacturier was, leverde zelf aan de diaconie; De Dreu kende geen barmhartig heid; Vethake had een verleden, die hem nooit meer het ambt waardig maakte; Van Dissel zat altijd in de kerk te slapen; Mierop was slecht voor zijn ar beiders enz. Willemsen knikte begrijpend en zei geen woord Seinman schepte moed, hij had nog nooit zo'n aandachtig en ge duldig toehoorder gehad. Deze. man zou in zijn kringetje passen en een goede aanwinst zijn bij de oppositie. Hij begon de situ atie in de gemeente te tekenen. De dood in de pot.weinig geestelijk levengeen activi teit. Daar heb je die Mulder, een vent die niet weet hoe rijk hij is. Je ziet hem maar zitten suffen in de kerk, hij groet je amper als je hem tegen komt. Een zoon van hem brengt zijn tijd in de kroegen door, een an dere is getrouwd met een Room se vrouw en komt in geen kerk of kluisEn dan moet je die Nelisse hebben, mijnheer. Vroom in de mond, ho maar. Maar wees op uw hoedeNeen mijnheer, het spijt me, maar u treft niet veel zaaks aan. Maar ik zit er zelf ook mee. Ik kom van buiten af, ziet u. En als vreemdeling kom je er hier nooit in. Ze blij ven je beschouwen als een in dringer, import, mijnheer, im port, je wordt er nooit eigen mee. Als je hier nog wat bete kenen wil, moet je zorgen een eigen kringetje te vormen. Maar die hebben we dan ook wel, ziet u. Wel niet groot, maar toch een aardig kringetje. Komt u ook eens bij ons op bezoek? We kun nen dan eens de kennismaking voortzetten. De wekker was na een half uur afgelopen Er was een stilzwijgen bij beide mannen en die stilte viel vreemd in de wanordelijke werkkamer. Toen kwam Willemsen iets naar voren. Hij nam zijn sigaar uit zijn mond en keek zijn be zoeker scherp aan. Ziet u eens, mijnheer Sein man, ik heb weinig tijd voor al lerlei bezoekjes, en ik zal ook waarschijnlijk niet in uw clubje kunnen komen. Maar ik heb van alles wat u mij verteld heeft wel goede notitie genomen Seinman keek opgelucht. Dat ging de goede kant uit. Ja, ge luisterd had hij wel, heel aan dachtig zelfs, ponder hem één ogenblik te onderbreken. Wat gaat die Willemsen nu verder zeggen Dat ik goede nota van alles wat u verteld heeft, genomen Vrijdag 16 Februari 1951 T ZEÉUWSCIn WEEKEND' Pagina 3 Alle rangen en standen, als eerste klas, tweede klas, zelfs zevende klas zijn vervallen. Zelfs het sexe verschil speelt geen rol. Men knikkert en „men" is iedereen. Wie knikkers heeft, is een vol waardige partner. Niets kwaads vermoedend, zo als krantenberichten plegen te schrijven, kom ik aan gefietst tot vlak bij het plein. Opeens een her rie van je welste en er schiet een halve volksstam op een kluitje. Nog eens, als een schooljuffrouw moet je netjes blijven, dus geef ik geen assortiment van de diver se uitroepen, die mijn oor treffen, maar ieder weet nog wel van vroeger, als er toen eens een klant vals deed met knikkeren. Nu is het nog precies zoEn het blijft niet bij uitroepen. Net als de zaak goed in de knoop raakt sta ik naast mijn fiets en naast het wriemelende geval, waar ik in het middelpunt een doodsbenauwd Knelisje ontwaar. Als plotseling in hoogst eigen per soon de juffrouw naast zo'n com plicatie komt te staan, werkt dat verlammend. Ik gris uit de hoop een verfomfaaide Knelis, die in tussen in onwelluidende klanken zijn leed uitkrijst. Het zijn niet al leen zijn jaargenoten-studenten die te hoop zijn gelopen. Er zijn veel derde en vierde klassers bij. Dat is niet recht, al is Knelis' zonderegister ook zo zwart als roet. Henkies broer Jaap voelt de situatie aardig goed aan, hij plaatst zich in de verdediging: „Juffrouw, dat jong speulde zo vals. Hij heit al ons Henkies knik kers gewonnen, maar vals oor, echt vals". Een heel spreekkoor zegt beves tigend: „Ja juffrouw, zelf ge zien „Ja.jaen dan gaan jul lie allemaal, vierde klassers erbij, tegen één jongen vechten, dat is ook vals knikkerenDat ar gument spreekt ze toe. Het was geen gelijke kans geweest. Maar Jaapjes snuit vertrekt wonderlijk. „Ja maar juffrouw, ons I-lenkies knikkers dan. Hij speulde vals echt waar". „Dat is ook misselijk", zeg ik zo helemaal niet schooljuffrouw achtig, maar echt gemeend. De opgewonden menigte voelt blijk baar, dat het uit de grond van mijn hart komt, dat doet goed. Aan het rechtsgevqel is voldaan, te meer als ze zien, dat ik Knelis naar binnen stuur, waar hij eerst wel" een ontslijkingskuur moet ondergaan, vanwege het veemge richt, dat hij doorstond. Als ik in de klas Knelis weer toonbaar maak, werkt hij' aller- charmants met oogjes en lieve maniertjes. Voor hem helaas met pover resultaat. Ik denk, wat ben je een mise rabel jochie en wat zou ik je met pleizier eens rammelen, zoals die vader zei, dat z'n achterste rood en blauw zag. Misschien zou dat helpen. Ik weet maar al te goed, dat ik op dit fluwelig stukje mens onze andere schoolse straffen af glijden als water langs een vettige plaat. Ja ik vind hem een echt miserabel kereltje. Met mij heeft Knelis het dus niet getroffen. Ik zeg het metmet schaamte, want nu weet ieder, dat ik eigen lijk een armzalige paedagoge ben. <111 hmli nlit» llllfl 111.lil mm Mijn beste nichtjes en neven, Deze keer breng ik het zo on geveer tot de helft van'de brief jes. De rest moet weer een weekje wachten. Als ik die rest geef, krij gen jullie meteen weer nieuw werk,, want dan komen er weer andere raadsels. Zo blijft 't werk aan de winkel. Ik ben blij dat ik weer zoveel brieven kreeg. Eer lijk gezegd was ik 'n beetje bang, dat ik er deze keer slecht zou af komen. Ik hoorde zoveel over griep. En ja, wel heel veel neven en nichtjes hadden griep, dat las ik wel in de brieven, maar ze wa ren nog maar weer net beter of ze trokken toch weer aan het schrijven. Dat noem ik nog eens kordaat. Ze vroegen me haast al lemaal, tante hebt u nog geen griep gehad? Nu, tot op dit ogen blik niet. Gelukkig. En ik hoop, dat mijn beurt maar helemaal voorbij gaat. Die al beter zijn, raad ik, wees toch maar voor zichtig in dit gure weer en de zieken wens ik van harte beter schap. Dag allemaal. Jullie TANTE TRUUS. Roodborstje te Wolphaartsdjjk. Het is fijn, dat er ook een rood borstje onze kring komt binnen vliegen. Met verlangen zie ik al uit naar je volgende brief, want je beloofde me dan wat meer te vertellen. We hebben nog meer raadselfamilie in W. Ken je die ook? Piet van de P. te Middel burg. Die twee verjaardagen zijn dicht in eikaars buurt. Eigenlijk wel jammer, want dan heb je alle pret ineens. Tot nu toe ben ik ge lukkig nog niet ziek geweest. Vis- diefje te Middelburg. Jij ook al in het begin van het jaar jarig ge weest. Je bent er vlug bij. Fijn cadeau gaven jullie aan Vader, 'k Ben blij, dat het boek zo naar je zin was. Hoe bevalt het in de ver anderde school? Filo Fop te Oudelande. Wat kun jij een gezel lige bedankbrief schrijven voor je prijs. Daar had ik plezier in. Ja, van die naam was dan zeker een vergissing. Is het boek al uit? Adamson te Oudelande. Aardig is dat, dat steeds die verschillende spelletjes in de mode komen. Dat is altijd zo geweest. Voor knikke ren moet je nog even wachten. De grond is nu nog te vuil en te nat. Let eens op wie er het eerst mee begint. Hauna V. to Scherpc- nisse. Wat heeft Maris een goede verjaardag gehad. Hij was zeker wel heel blij? Jullie verlangden, denk ik wel hard, dat Opa en Opoe terugkwamen. Hoever ben je met je breiwerk? Verder geen zieken gehad thuis? Breukensom menals ik daar nog aan denk brrr. Jaap de M. te Kamper land. Je hebt me nog heel wat verteld in je brief. Natuurlijk ben ik ook wel eens op het ijs geval len. En erg ook, net als jij, ik heb er ook nog een lidteken van. Heb ben jullie veel gezongen op de ouderavond en wat? De griep had je ook al lelijk beet. Jan de M. te Kamperland. Wat Zijn er toch veel jarig in Januari. Jij bofte an ders met zo'n prachtige trein. Fe liciteer Moeder van me. Leuk om met de Prinses gelijk te verja ren. Toen ik het las van die olie bollen had ik spijt dat ik niet dichter in je buurt woonde. Is de griep helemaal over? Jacoba P. te Vrouwenpolder. Gelukkig dat je weer present bent. Ik had mijn trouwe klantje zo gemist. Maar ja die boze griepEr zijn heel wat zieken in onze grote raadsel familie geweest. Er was inder daad een drukfout. Kun je me niet een klein beetje meer ver tellen van dat spel Bruidssluier tje te Kruiningen. Nee maar, wat denk je van me, dat ik zo gauw boos ben. Geen sprake van hoor. Een andere keer beter. Hoe staat het met je haakwerk Wat zou ik dat graag eens zien, als het klaar is. Heb je lang gebreid over je jurk Dat is anders wel een groot stuk werk. Zeemeeuw te Axel. Nou neef, daar schiet je niet veel mee op, als je de raadsels oplost en je stuurt ze me niet toe. Nu heb je kranig opgepast met zo'n heel lange brief. Toch fijn, dat jij zoveel kon doen voor Vader, toen iedere griep had, Hoe lang fiets je er over van je huis naar Ter- neuzen? Het lijkt mij nog al een heel eind. Groet ze thuis allemaal. W'im W. te Scrooskcrke. Je raad sel is wel wat moeilijk hoor. En als ik de raadsels te moeilijk maak kijken alle jongere neefjes en nichtjes kwaad naar me. Daar houd ik niet van. Jij toch zeker ook niet? Vergeet-mjj-nietjo te Grjjpskerke. Je hebt de brief ze ker al in ons vorig Week-end ge zien? Wat heb jij veel gemaakt in de handwerkles. Moeder zal daar wel heel blij mee zijn. Ik zou haast in jou winkel zaken komen doen. Aardig van Tine, dat jij de winkel mag gebruiken. Ja hoor, ik heb in mijn leven ook al braaf ge-ezeld. Leuk spel hoor! Ton K. te Wemelcllnge. Maar neef, wat was dat fijn, dat je een fiets kreeg! Jij zult van de zomer vast wel hele tochten maken! Nu is het er niet veel weer voor. En voor je fiets is nu al dat nat toch ook niet best. Maar je bent toch wel eens wezen proberen hé? Va ders knechtje te Aagtekerke. Ik kan me zo'n beetje begrijpen, dal Moeder wat tegen die dag opzag. Maar ik denk dat het toch nog is meegevallen. Ik ben ook zo nieuwsgierig, wat jij wel kreeg op je kroonjaar. Vertel het me maar gauw. Wat leuk van Betsie om dat te zingen. IJosbeth M. te Arnemuiden. Wat heb jij een heel gezellige lange brief geschreven over al wat je meemaakte in de vacantie. Nu was het net of ik er bij was geweest. Heb jij al die boekjes al uit? Heb je in Vrou wenpolder dat andere raadsel nichtje van ons nog gesproken? W'im M. ie Arnemuiden. Jij denkt zekér, mijn zus heeft al 't nieuws al geschreven en kan ik het wel met een kort briefje af. Maar jul lie doen toch niet altijd precies hetzelfde Orniijeblocmpje tc Serooskerkc. Zeker, je bent van harte welkom in onze raadselfa milie. Er is altijd wel een plaatsje over. Ik krijg zo langzamerhand een grote familie, alleen al in Se rooskerkc. Jullie kennen elkaar zeker wel. Dat lijkt me wel ge zellig. Antje M. te Serooskerke. Net als je zus, welkom bij ons. Vertel me eens, hoe oud je bent. Dat was je nog vergeten me te schrijven. Niets erg hoor voor zo'n eerste keer. Simon B. te Aagte kerke. Nee ik heb toen ik die keer door A. reed jullie boerderij niet gezien. Nu zou dat anders zijn, want ik weet precies hoe het huis en de schuur er uitzien, door je duidelijke tekening. Jullie moes ten proberen er ook een witte pauw bij te krijgen. Die vind ik zo prachtig. Ik heb al eens een paar duizend kalkoenen bij elkaar gezien. Toen die allemaal begon nen te snateren ben ik maar weg gelopen. Wat zou jij gedaan heb ben? Dat we in onze tijd niet veel anders beleven dan wat onze voorouders in de grijze oudheid meemaakten, bewijst wie de oude geschiedboeken eens na slaat. De Ambachtsheer in de mid deleeuwen had bijna onbeperkte macht. Hij beschikte in feite over het wel en wee zijner onderda nen. Men mocht in het Ambacht niet bouwen of slopen zonder zijn toestemming; niets verko pen. verhuren of hij moest er profijt van trekken. Hij had het recht van de visserij; vogelarij; jacht; bemaling en verpachting van gras langs de sloten, dijken cn wegen. Vooral het dwang- molenrecht was een belangrijk ambachtsgevolg. Iedere Heer lijkheid had haar eigen banmo len, waar de ingezetenen ver plicht waren hun graan te laten malen tegen een tarief, dat hij vaststelde. De Ambachtsheer heb, zal ik u laten horen. Luis tert u maar Plots dreunde Seinman's stem door het werkvertrek. Seinman schrok overeind. Hij keek in het rond naar alle kanten, waar die stem vandaan kwam. Tot hij in de hoek van het vertrek een klein kastje ontdekt waar het genadeloze geluid uitvloeide. Ieder woord was een dreunende slag op zijn hoofd. Hij hoorde zijn eigen stemmaar het was 'n verschrikking. Hij keek Willem sen met opengesperde ogen aan. Hij hoorde alles, wat hij van de dominé gezegd had, van Ger ritsma, van Derksen en van de anderen. En de stem, zijn eigen stem ging maar door. Hij hield het niet uit. Mijnheer Willemsen, zet u dat ding toch alstublieft af!, zei hij. Willemsen maakte een kleine beweging met zijn voet onder de tafel en plots viel de stilte. Waarom wilt U niet luiste ren, mijnheer Seinman? vroeg hij. U bent het zelf. Het is precies wat u gezegd heeft. Luister u maar Weer klonk de stem van Sein man, alle laster, alle kwaadspre kerij trilde door de beperkte ruimte van het vertrek. Seinman sprong op van zijn stoel. Mijnheer Willemsen, wat gaat u doen, houdt u toch op met dat ding, het maakt mij gek. Als ik geweten had, dat u dat zoudt doen, had ik geen woord gezegd. Houdt u toch alstublieft op Weer viel de stilte. Waaróm had u dan geen woord gezegd, mijnheer Sein man? Het is toch precies hetzelf de wat u daar even sprak? Er is geen woord bij gemaakt. Luister u maar. Weer dreunde de stem van Seinman, tergend en genadeloos. En de figuur van Seinman ver schrompelde. Hij beefde en veeg de met de zakdoek het zweet van zijn voorhoofd. Zijn kleine spleetoogjes zochten hulpzoekend het vertrek af. Willemsen zat rustig op zijn stoel en keek hem aandachtig aan, terwijl de dictafoon maar door rammelde, woord voor woord de laster van Seinman herhalend. Mijnheer Willemsen, zet u alstublieft dat ding af. Het maakt een mens gek! schreeuw de Seinman. De dictafoon zweeg. Met van verbazing hoog op getrokken wenkbrauwen keek Willemsen naar zijn bezoeker. Ik begrijp u niet, zei hij. Ik ben hier gekomen om een vertrouwelijk gesprek met u te hebben, zei Seinman. Op dit had ik niet gerekend. Maar het gesprek is toch vertrouwelijk tot nog toe zei Willemsen. Wat bedoelt u met dat tot „nog toe"? vroeg Seinman. Wel, ik ben van plan dit gesprek ook eens voor de kerke raad te laten afdraaien. Die men sen moeten toch op de hoogte gebracht worden met hun vele zonden, vindt u ook niet, mijn heer Seinman? Wat zegt u daar, wil u zeg gen Ja, zeker, daar kunt u toch geen bezwaar tegen hebben, u heeft immers de volle waarheid gesproken, mijnheer Seinman? Seinman sidderde. Mag ik u verzoeken dit niet te doen, mijnheer Willemsen? Waarom niet, mijnheer Seinman? Heeft u mij soms leu gens op de mouw gespeld? Dat niet, maarremaar- re... Wat helpt het al horen ze wat ik verteld heb. Het helpt immers toch niets? Mag ik u vragen dat ding te vernietigen. Ik heb maar liever dat het tus sen deze muren blijft. Ik wil dat graag doen, mijnheer Seinman, maar op één voorwaarde: dat u erkent dat u aan het lasteren geweest bent tegen uw broeders en dat u ook alles terugneemt wat u gezegd heeft en er uw spijt over uit drukt. Doet u dat niet, dan gaat dit gesprek naar de kerkeraad. Seinman was wild. Zijn loer- oogjes zochten naar een uit komst, die er niet was. Het liefst had hij het verraderlijke ding zelf aan stukken getrok ken, als hij maar geweten had, hoe hij net klaar kon spelen. Dan plots draaide hij Willem sen de rug toe en verliet het vertrek. Met een harde slag viel de deur achter hem dicht De volgende avond was hij echter weer terug. Mijnheer Willemsen, u moest dat ding toch maar ver nietigen, wilt U? U kent mijn voorwaarde, mijnheer Seinman. Seinman kleurde weer als een pioen. Hij aarzelde en stotterde toen: Nu. goed, ik neem terug, wat ik gezegd heb. Ik had beter kunnen zwijgen, tot u zelf de ervaringen had opgedaan, die ik opgedaan heb. U is weer bezig te lasteren, mijnheer Seinman. Ik waar schuw u. Neemt u alles volko men terug, zodat ik dit gesprek als niet gehouden kan beschou wen? Ja, ik neem alles terug. Heeft u er spijt van, dat u de naam van uw broeders be klad heeft? Seinman kleurde opnieuw. Aarzelend kwam het er uit: Ja, ik had het niet moeten doen. Willemsen maakte enkele be wegingen aan het verraderlijke instrument en sprak: Uw woorden zijn vernie tigd. Geen mens zal ze ooit weer horen. Seinman haalde diep adem. Maar er is nog zo'n soort instrument, dat uw woorden ook precies heeft opgenomen en ik ben niet in staat om die nu ook te vernietigen, zei Willemsen, toen hij weer was gaan zitten. Hij maakte een uitnodigend ge baar naar de stoel, waarop Sein man de vorige keer gezeten had. Deze ging aarzelend zitten en keek argwanend het vertrek rond. Wat bedoelt u, mijnheer Willemsen? vroeg hij, niet be grijpend. Precies wat ik zeg, mijn heer Seinman. Er is nog een opname van uw woorden ge maakt, precies woord voor woord. Heeft u daaraan niet gedacht, toen u al dat kwaad van uw broeders ging zeggen? Hoe kon ik dat weten, mijnheer Willemsen? Ik begrijp niet. wat u bedoelt? Dat kon u toch weten, mijn heer Seinman. Van elk woord, dat wij spreken wordt in de he mel aantekening gehouden, even secuur, even getrouw en even duidelijk als mijn dictafoon het gedaan heeft. U heeft zich be zondigd aan het negende gebod, waarvan de catechismus zegt: dat ik tegen niemand valse ge tuigenis geve; niemand zijn woorden verdraaie; geen achter klapper of lasteraar zij en ten slotte zijn we verplicht om ons naasten eer en goed gerucht naar ons vermogen voor te staan en tc bevorderen. Er is er maar één die uw woorden, die op de he melse dictafoon zijn vastgelegd kan vernietigen en dat is u zelf. U moet uw schuld zien en belij den en dan kunt u vergeving krijgen. U heeft zich zeer be zorgd gemaakt om mijn instru ment. Ik zag u er van schrikken. Maar wat betekent dat alles, met wat de hemel heeft gere gistreerd van uw woorden? Seinman stond op en reikte Willemsen de hand.. Willemsen presenteerde zijn be zoeker een sigaret en liet hem uit. Hij zag een gebogen man het tuinhekje uitgaan. J. v. d. P.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 6