FILO FOP
ons
-LABYRINTH
Zeldzame Plant
Haar avontuur
HET GETUIGENIS
BS
en de
ten zwij-yctocU Boe# Ui fas' g&uchl.
Vrijdag 16 Februari 1951
'T ZEHUWSCH WEEKEND
Pagina 4
had het recht sommige personen
de toegang te weigeren tot het
Ambacht of personen die zich
misdroegen te doen verwijderen.
Hij was kerk- en armmeester,
vendumeester bij publieke ver
kopingen. Hij had het recht van
naasting; had een aparte bank in
de kerk. Voorts het recht om in
persoon of door twee afgevaar
digden twee stemmen uit te
brengen in de kerkeraad met de
diakenen en twee politieke per
sonen tot verkiezing van een di
rector, beroeping van predikan
ten, vermaking van de kerkeraad
en aanstelling van een voorlezer,
voorganger en schoolmeester.
Dat hieruit zeer ongelukkige
toestanden te voorschijn traden
behoeft nauwelijks betoog. Men
was volkomen afhankelijk van de
willekeur van zo'n despoot.
En ze wisten heel goed aan
hun trek te komen. Men had in
die tijden evengoed omzetbelas-,
ting als tegenwoordig. Indirecte
belastingen waren er bij de vleet.
Wijn- en bieraccijns meer dan
voldoende. Luister eens naar het
volgende, (het is overgenomen
uit de belastingtarieven van Ka-
pelle-Biezelinge in de jare 1363
omtrent); Van elcker tonnen
Harines also dicke als men ver-
coept, eenen grooten;
Van elcke dusent vorsch (ver
se) Harines also dicke als men
se vercoept eenen grooten:
Van elcker meese droeches
(droge) Harines, also dicke als
men se vercoept eenen grooten;
Elcks vleeschhouwers stal een
Ingelschen Nobel van elcker huut
(huid) die boven 12 grooten geit,
of 12 grooten, vier miten; ende
daar beneden één mite, also
dicke als men se vercoept;
Van elcken hondert eijeren
een mite;
Van elcken paarde also dicke
als men 't coept ende vercoept,
igenlijck vier miten;
Van allen hoornvee dat boven
den jare is, also dicke als men
't vercoept ende vercoept igen
lijck twee miten:
Hetzelfde geldt van schapen,
varkens, enz. Met uitzondering:
„Wat dat sughet gaat quite (alle
zogende jongen zijn vrij).
Men had er ook verstand van
boeten te innen. En de Am
bachtsheer was heel eerlijk. Hij
noemt zijn code penal zelf: „Wil
lekeure voor de Heerlijken Ca-
pelle en Biezelinge Anno 1363.
Het is te langademig om hier al
lemaal over te nemen. Maar
voor vechten, (wat in die tijd
nogal veel scheen voor te ko
men) met het mes, met een stok
wat wapenen enz. voor alles af
zonderlijke boeten, valse maten
en gewichten, dobbelen en kaart
spelen. Luister: „So wie dobbelt
of quaart binnen den ambachte
van der Capellen verboert (ver
beurt) tien schellingen jeghens 't
Heerscip en die waert van den
Huuse twintich schellingen je
gens 't Heerschip.
Ook de vrouwen komen aan de
beurt:
„So wat wive in 't dorp te
Biezelinge sceldet, verboert vijf
scellingen jeghens 't Heerschip,
of soe sal den steen draghen van
den Colijnszoen huse tot Wil
lem Clarijszoens huse." (dat be
tekende van het ene einde van
het dorp tot aan het andere). En
voor Capelle geldt: „So wat wive
in 'tdorp Capelle sceldet ver
boert vijf Schellingen of zoe zal
den steen draghen alomme 't
glint.
Ook de veiligheidsdienst is pa
raat: Wie 's nachts wandelt na
die clocke zonder licht, eist man
eist wijf (hetzij man of vrouw)
verboert vijf Scellingen.
De Ambachtsheer is ook vrede
rechter: Alle twistelice zaken,
die niet versoent en sjjn, daer
sal die Scoutate gebod toeleggen
des Zonnendachs ter Kerken en
setten daer eenen dach toe en
versoenende. Ende so wie niet
en versoenen wilde, verboert vijf
pond Swarte jeghens 't Heerscip
van der Parochiën voorseit.
't Moet in die dagen geen
slecht baantje geweest zijn, zo'n
Ambachtsheer!
Na het goede te hebben ge
vonden, zoeken vele door en
vinden het slechte.
150. Nu stonden ze stil en Filo zag hoe de een na de ander
op het tentje wees. „Oef!" dacht hij. „Nu wordt het tijd om
in te grijpen!" In de schaduw van struiken en rotsblokken sloop
hij zo snel en geruisloos mogelijk in de richting van de twee
boeven. De kerels pleegden overleg. „Lapampa!" zei Umbro,
„We moeten zo stil mogelijk ,e werk gaanzonder lawaai
Onverhoeds overvallen...." mompelde Siem. „Goed gezegd!"
hernam Umbro. „We laten de paarden hier achter en gaan te
voet naar die tent. Lasamba! We zullen die schavuiten eens
laten zien wie hier de baas is! Die dure plantjes zijn voor ons.
Kom mee, Siem!" De mannen stegen af, niet wetend dat Filo
hen gadesloeg. Met messen gewapend liepen zij dreigend op de
tent af. Achter aan Umbro's broekriem bungelde zijn pistool
een kleine hand kwam uit de struiken en trok dit wapen be
hendig uit zijn holster
Umbro merkte nog niéts.... Toen klonk plots een hevige
knal!!.Filo loste een schot in de lucht en de twee onverlaten
maakten een sprong van schrik
No. 2
Zw. 9 sch. op: 9, 10, 18, 20, 22,
No. 6
Zw. 11 sch. op 5, 7, 9, 10, 12, 15,
17, 18, 21, 27, 36.
Wit 11 sch. op 20, 23, 24, 26, 28,
32, 35, 38, 39, 40, 47.
No. 7
Zw. 10 sch. op 4, 8, 9, 10, 11, 16,
18, 26, 30, 35.
Wit 11 sch. op: 15, 19, 25, 27,
28, 31, 32, 34, 39, 41, 44.
No. 8
Auteurs W. Lente en J. Gabriëlse.
Zw. 12 sch. op: 4, 8, 11, 13, 14,
17, 19, 21, 22, 23, 26, 36.
Wit 12 sch. op 15, 24, 25, 30, 32,
34, 37, 38, 39, 43, 44, 47.
Eindspel No. 9
Auteur:
J. Gabriëlse, Bergen op Zoom.
briëlse te Bergen op Zoom de
trouwe correspondentievriend van
de heer Lente, die op „Stichting"
verblijft te Bergen op Zoom.
Van deze problemen zullen we
een oploswedstrijd maken aange
vuld met een serie van de heer
Gabriëlse.
Voor elke goede oplossing wordt
1 punt toegekend, degene die de
meeste behaald wordt een prijsje
toegekend. Bij gelijke aankomst
beslist het lot.
Zeeuwse dammers bedenk U
eens wat een vreugde U zult ver
schaffen door Uw oplossingen in
te zenden aan damvrieden, die
node hun ontspanning moeten
missen, op clubavonden, persl. of
competitiewedstrijden. Ik twijfel
er niet aan of U zult op ondubbel
zinnige wijze uiting geven aan Uw
medeleven, door mij te overstel
pen met oplossingen.
Inzendingen aan mijn adres
Oostsingel 60a, uiterlijk één
maand na plaatsing. Het geheel
zal bestaan uit plm. 17 vraag
stukken. Veel succes.
Geef de problemen door op Uw
vereniging en aan dam vrienden!!
Niemand is voor zichzelf al
leen geboren, wie voor zichzelve
leeft, leeft voor niemand.
Men kan zó snel zinken, dat
men meent te vliegen.
Gemeenschappelijk zingen doet
wonderen.
Alles verandert, niets vergaat.
Oploswedstrijd.
Welke Zeeuwse dammer kent of
heeft nog nooit gehoord van de
heer W. Lente uit Middelburg.
Helaas velen zullen hem de laat
ste maanden gemist hebben ach
ter het bord. Een ongesteldheid
heeft hem aan huis gebonden. Ge
lukkig dat hij aan zijn damspel
een buitengewoon grote afleiding
heeft. Wat hij ons en U als eerste
publicatie aanbiedt.
No. 1
Zw. 11 sch. op 6, 7, 8, 9, 10, 14,
19, 20, 24, 30, 35.
Wit 11 sch. op: 21, 22, 23, 27,
29, 32, 33, 38, 39, 49, 50.
24, 26, 30, 35.
Wit 9 sch. op 27, 29, 31, 33, 37,
39, 48, 49, 50.
No. 3
Zw. 10 sch. op 9, 10, 18, 20, 22,
24, 26, 30, 35, 36.
Wit 10 sch. op: 27, 29, 31, 33,
37, 39, 47, 48, 49, 50.
No. 4
Zw. 14 sch. op 8, 11, 14, 18, 19,
20, 21, 23, 24, 25, 26, 30, 35, 40.
Wit 13 sch. op 15, 29, 31, 32, 33,
34, 37, 39, 41, 43, 45, 49, 50.
No. 5
Zw. 11 sch. op 7, 8, 9, 10, 13, 15,
18. 22, 27, 28, 36.
Wit 12 sch. op 19, 20, 24, 25, 31,
33, 34, 37, 38, 39, 42, 46.
De eerste 7 problemen zijn ge
componeerd door de heer W. Len
te, Middelburg.
U zult bemerkt hebben, dat no.
8 in samenwerking met J. Ga-
Zw. 4 sch. op: 13, 26, 31, 32.
Wit 4 sch. op: 10, 33, 39, 41.
FEUILLETON
door G. P. BAKKER.
20) o—
Voor Saxon kon antwoorden
of Marion iets kon zeggen, was
hij in de derde gang verdwenen.
Ze keken elkander aan als ver
legen kinderen.
„De duivel?" fluisterde Ma
rion.
„Neen", antwoordde Saxon
zacht. „Hij heeft gewone voeten
en geen staart, ook schijnt hij
niet boosaardig, eerder vriende
lijk tenzij de duivel niet zo
slecht en zwart is, als de gees-
'telijken vertellen. Maar toch is
er iets heel vreemds aan die
verschijning."
„Zullen we zijn raad opvol
gen?" vroeg ze weer heel
zachtjes:
„Zeker. In elk geval schijnt
hij de weg te kennen, 'tls zon
derling."
„En wat zou hij bedoelen met
zijn: „Er waren twee konings
kinderen?"
„Hij was blijkbaar wat in ae
war. Dat klopt helemaal niet",
sprak hij.
„En de tweede regel al even
min", antwoordde ze.
„Misschien was de derde van
toepassing: Zij konden niet bij
elkaar komen", opperde Saxon.
„Ja, dat is mogelijk, en de
vierde: Het water was veel te
diep", besloot Marion.
„Nu zijn we bezig iets dat
zonder twijfel heel gewoon is als
iets bovennatuurlijks te be
schouwen", zei hij. „De vreem
deling zal waarschijnlijk iemand
zijn, die de gangen toevallig
ontdekt heeft, een afgezette
monnik, een zwerver, die hier
zijn toevlucht zocht, een tove
naar, vervolgd door de inquisi
tie, een astroloog of een alchi
mist!" Maar hij was er zelf niet
zeker van. „Doch wie hij ook
zij, de raad was verstandig."
„Waarom?"
„Tweemaal naar rechts en dan
naar links geeft ongeveer de
richting waarin wij gingen. Als
hij driemaal naar rechts had ge
zegd, zouden we hier in de om
trek van het gewelf weer uitge
komen zijn. Er schijnen hier veel
meer gangen te bestaan."
„Een labyrinth, maar zonder
draad", zuchtte ze.
„Niet zo mistroostig" vrolijkte
hij haar op. Kom we zullen een
versterking nemen" en hij
schonk haar een beker wijn. ,.U
moet drinken", vervolgde hij.
„De wijn geeft nieuwe moed.
Een jonge vrouw, een oud glas
wijn, dat maakt het leven goed
en dubbel zoet".
Zij keek hem een beetje ver
wijtend aan, misschien klonk de
sóldatenscherts van de avontu
rier wat ruw in haar kuise oren,
maar ze dronk gretig de wijn.
En nadat hij de beker geledigd
had op hun behouden aankomst,
gingen ze de weg, die de vreem
deling gewezen had. Na enige
lijd splitste de gang zich wer
kelijk naar rechts en links.
„We gaan dus rechts, u ziet de
man wist meer dan wij."
Het werd een lange tocht, ze
liepen achter elkaar langs de
rechtermuur. Saxon de lantaarn
voor zich uithoudend Daar zag
hij aan de linkerzijde een diepe,
brede geul. De linkerwand
scheen ingestort en er bleef
maar een smal pad over. Hij
hield Marion's pols stevig vast
en zijdelings gingen ze er voorbij,
de rug bijna tegen de zijkant.
Saxon zag in de donkere leegte.
„Kijk niet", waarschuwde h>j
haar.
Doch Marion staarde in de af
grond; eerst zag ze niets, maar
toen was het of ze heel diep tal
van kleine sterren zag glinste
ren. „Ratten", dacht ze. Het dui
zelde haar, ze wankelde, gleed
uit en viel. Een gil ze ver
dween in de diepteMaar
Saxon hield haar pols stevig
omsloten, zette de lantaarn neer.
reikte haar ook zijn andere
hand. De spieren van zijn brede
gewelfde borst spanden zich. Met
gestrekte armen hief hij haat-
omhoog en zette haar naast zien
op de vaste bodem peer. On
danks de angst, die haar gehete
lichaam deed beven, bewonder
de zij zijn grote lichaamskracnt.
Maar haar benen weigerden ver
der te gaan. Zonder iets te vra
gen of te aarzelen, tilde Saxen
haat* op en droeg haar verder.
En ondanks het grote gevaar
ging er een rilling van zaligheid
door hem heen. Hij hield haar
stevig omklemd en na enige
vlugge passen bereikten ze een
veilige plaats.
Zwijgend stonden ze tegen
over elkander.
Toen zei ze zacht, hem de hand
toestekend:
„Ik dank u. Vergeef mij dat
ik gisteren een ogenblik aan u
getwijfeld heb. En nu....
„Maar u beloofde mij toch de
gehele schat" viel hij haar in de
rede, „als ik u levend in liet
Zweedse kamp bracht. Ik had
geen enkele reden u te laten
vallen."
Ze rilde.
Hij wist dat ze deze opmer
king ruimschoots verdiend had
en toch had hij dadelijk spijt.
Mannen zijn vaak dom tegenover
vrouwen en vrouwen begrijpen
dikwijls de edelmoedige drijf
veren van een man zo weinig.
„Ik heb uw verwijt verdiend",
antwoordde ze. „Ik zal niet meer
twijfelen, ik had gisteren onge
lijk."
OWordt vervolgd.)
behorende bjj het
ZEEUWSCH DAGBLAD
van Vrijdag 16 Febr. '51, No. 1793
Uitgave van
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
eei/u/scf/
UIT DE SCHRIFT
De Zoon van God zegt in Zijn
Hogepriesterlijk gebed (Joh. 17
14) „Ik heb hun (d.w.z. de dis
cipelen en in hen aan de KERK)
Uw woord gegeven".
Vandaag is de allesbeslissende
vraag in het geding: Wat is dat
„Woord"? We leven niet meer in
de tijd (zoals die b.v. was een 75
jaar geleden) dat, de Bijbel bru
taal ontkend en geloochend
wordt. We hebben geen vrijzin
nigen en modernen meer enerzij'ds
en rechtzinnigen anderzijds, wier
positie zeer duidelijk is afgeba
kend door het standpunt, dat men
inneemt ten aanzien van de Bij
bel. Op het ogenblik zegt ieder
mens, die nog iets met kerke
lijke zaken te maken wil hebben,
dat hij gelooft wat er in de Bijbel
staat. En dat lijkt, aan de opper
vlakte bekeken, een overwinning
te wezen van wat men pleegt te
noemen de „orthodoxie".
Toch meen ik, dat hier van geen
overwinning sprake kan zijn. In
tegendeel wordt vandaag al wat
zich als „orthodox" aandient veel
zwaarder en geraffineerder ver
zocht dan het ooit gebeurd is in
de vorige eeuw. We hebben, wat
dat betreft, niet gewonnen maar
veel verloren.
Want nu aanvaardt schier ieder
de Bijbel als het Woord van God.
Ja, men wil zelf nog verder gaan
en men zegt: wij willen ook de be
lijdenisgeschriften wel aanvaar
den en een nieuwe vertaling van
Calvijn's Catechismus, die een
maal de grondslag vormde van de
belijdenisformulieren onzer vade
ren in het bloeitijdperk der grote
Kerkhervorming, werd in brede
kring toegejuicht.
Lijkt dat alles niet heel mooi
en goed en schoon?
Men zij uiterst voorzichtig.
Want bij het aanvaarden van de
zelfde terminologie aanvaardt
men nog niet dezelfde inhoud.
Men gebruikt wel dezelfde ver
trouwde woorden en klanken,
maar men bedoelt er niet het
zelfde mee. Dat is het grote ge
vaar en de verwarring, die er ge
sticht is, onder hen, die ter goeder
trouw gemeend hadden, dat hier
gesproken kon worden van een
heerlijke opbloei van de „belijden
de kerk", zoals deze eenmaal bij
de grote Kerkhervorming zich
heeft mogen openbaren.
Daarom zeg ik, dat de geestes-
worsteling van vandaag oneindig
gevaarlijker is dan die in de vo
rige eeuw plaats had. Toen wist
men precies wat men aan elkaar
had en wat men bedoelde als men
sprak of schreef. Thans weet men
dat niet meer. Thans is het mo-'
gelijk, dat men zich beroept op de
geschriften van Calvjjn, terwijl
men in wezen, wat Calvijn geleerd
heeft, bij de wortel probeert uit
te roeien.
Wat vandaag dus wel zeer ur
gent mag genoemd worden, is de
vraag: hoe staan wij ten aanzien
van het WOORD van God?
Dit is beslissend.
Want men wil wel weer aan
vaarden de Goddelijke inspiratie
der heilige Schrift, maar hoe?
Men wil ook wel weer aanvaar
den het feit, dat God spreekt in
en door Zijn Woord. Maar hoe?
Men wil wel weer aanvaarden,
dat Gods Zoon op aarde gekomen
is. Maar hoe? Men wil ook wel
weer geloven dat er een Kerk is.
Maar hoe?
Zo kan men door gaan.
En hoe komen we uit deze ver
warring uit?
Er is maar één ding, dat ons
redden kan en het eens, in de
Kerkhervorming geschonken pand
veilig stellen: het kennen van
Schrift en belijdenis, zoals deze in
het bloeitijdperk der Kerkhervor
ming wederom opnieuw in de
Kerken aanvaard en geleerd wer
den.
Wanneer vandaag gezegd wordt,
dat God zich wel openbaart in
Zijn Woord, maar dat deze open
baring te gelijk verberging is en
dat wjj God nooit kunnen kennen
naar Zijn eigenschappen, dan
spreekt onze Ned. Geloofsbelijde
nis hiertegenover een duidelijke
taal, een taal die van fundamen
tele waarde is in onze worsteling
tegen een richting, die dynamiet
gaat leggen onder het Christelijke
leven in het algemeen en onder de
Kerk van Christus in het bijzon
der.
Openbaart God zich slechts
„incidenteel", als een bliksem
schicht, als een lichtkogel in don
kere nacht, zodat we na de „open
baring" weer in duister rondtas
ten en te leven hebben van „her
innering tot verwachting" en ver
der andere mensen dezer wereld
gelijk zijn, gelovigen en niet-ge-
lovigen
Gode zij dank is het niet zo!
Heel Psalm 119 legt, in vers na
vers hiertegen een onweerlegbaar
getuigenis af. Gods Woord is niet
„incidenteel", geen „bliksem
schicht", maar een altijd klare
zonneglans, in het zenith van een
nooit eindigende, heldere zonne
dag en wie gelooft, wandelt daar
in.
„Ik heb hun Uw woord gege
ven", zegt de Zoon tot de Vader.
En zalig wordt gesproken een
ieder, die dat WOORD bewaart
en doet. Daar ligt dan ook de
scherpe antithese, de tegenstelling
tussen Kerk en Wereld.
Ook die antithese wordt tègen-
woordig geloochend. Maar zij is
er en blijft er tot de jongste dag.
Het standpunt ten aanzien van
het WOORD van God beslist in
deze.
Wie de duidelijkheid, de klaar
heid, de permanentie en immanen
tie, de openbaarheid van 't Woord
van God niet aanvaardt, legt dy
namiet onder elke christelijke ac
tie: onder christelijk-sociaal leven,
christelijke politiek, christelijk
onderwijs, christelijke wetenschap,
en ook onder de christelijke Kerk,
en daarin onder het Christelijk
gelovig leven van elk individu. In
wezen betekent het vernietiging
van het Christendom.
Hier schuilt een gevaar, zo
ernstig, dat, wie zwijgt, verraad
pleegt.
Christen-zijn wil zeggen gezalfd
zijn, en gezalfd zijn wil zeggen in
het ambt staan, en in het ambt
staan wil zeggen, ambtsdienst
doen.
Wie de naam van Christen dra
gen wil zij hiervan doordrongen.
Het is een woord, dat zwaar ge
laden is. We hebben er een cliché
van gemaakt. Maar ik geloof, dat
daar een eind aan gaat komen.
Het zal weer een woord worden,
dat even zwaar geladen zal zijn
als het was bij de eerste christen
gemeenten, toen kon men zeggen:
daar loopt een CHRISTEN. En
men kon dat zeggen, omdat deze
mensen in het aangezicht van wil
de beesten, brandstapel en scha
vot niet gezwegen hebben, maar
hun ambtsdienst verstonden. Zon
dag 12 van onze Catechismus.
„Zijner zalving: deelachtig". Wat
wordt het Christen-zijn zo zwaar
van inhoud, juist in dezen tijd.
Mogen wij getrouw zijn!
Doch Jezus zweeg stil.
Matth.. 26 63a.
Het lijden van Christus dat
in deze weken door ons over
dacht wordt, is borgtochtelijk
geweest. Als Borg moest Hij
in de plaats Zijns volks vol
doening geven aan het recht
Zijns Vaders. Hebben we dit
op het oog als we Jezus m
onze gedachten als een valse
lijk beschuldigde zien staan in
Kajajas' zaal, dan wordt ons
de rede van Zijn stilzwijgen op
de beide valse beschuldigin
gen die daar tegen Hem wer
den ingebracht, volkomen dui
delijk.
Door het verdraaide recht
van Kajajas en Pilatus heen,
voltrok zich het onkreukbare
recht Zijns Vaders. Als de On
schuldige, tegen Wie, als men
Hem opzettelijk van kwaad
betichten wilde, in het aardse
recht niet anders dan ualse
beschuldigingen konden wor
den ingebracht, was Hij noch
tans in de plaats Zijns volks
de Schuldige aan het rechts
Zijns Vaders. In de voltrek
king van dat recht heeft Hij
gezwegen, toen Zijn ure ge
komen was waarin dat Hij
Zich als Borg voor de Zijnen
in de dood moest overgeven.
Maar van welk een rijke bete-'
kenis is dan dit stilzwijgen van
Jezus in de raadzaal van het
Joodse Sanhedrin geweest voor
hen in wiens plaats Hij Zich
zonder enig tegenspreken, liet
veroordelen tot de dood. Waar
Hij in hun plaats stilzwijgend
het vonnis van het recht dat
Hem ter dood veroordeelde
Zich onderwierp, daar mogen
zij in de Goddelijke gerichts-
handeling vrij uitgaan. In de
vierschaar van het Hemelse
recht, zwijgt deze Borg voor
hen niet, maar daarin eist H\j
op grond van de voldoening
die Hij in hun plaats gaf, hun
volkomen vrijspraak. Hoe
noodzakelijk is het voor ons
dat wij alzo door de toepas
sing des Geestes de betekenis
van ChristiLs' borgtochtelijk
stilzwijgen in Kajafas' gericht
voor onszelf persoonlijk leren
verstaan, opdat wij niet straks
als het te laat is, zonder Borg
voor het Hemelse recht zullen
moeten verschijnen, om dan
zelf op het aanhoren van het
rechtvaardig oordeel Gods te
moeten verstommen. Daarom:
moge deze Borg, aan deze
zijde van het graf, nog ter za
ligheid onzer ziel door ons
door het geloof gekend worden.
Bruinisse.
F. MALLAN.
Van de weke kreeg ik een brief
van „de Overkant", zoas we hier
zeggen, en ik vind het belangrijk
genogt om wat deuze vrind te
vertellen heit, hier an me lezers
deur te geven.
Hie schrieft „Geachte Flip
Bramse. Naar aanleiding van je
schrijven in het „Zeeuwsch Week
end" van 26 Januari j.l. wil ik je,
op je vraag aan het eind, graag
antwoorden, dat ik het geheel
met je eens ben. Het schijnt dan
bij jullie ook zo te wezen, dat er
veel mensen maar één keer naar
de kerk gaan en we daar veel op
achteruit gegaan zijn, zoals je
schreef. Vroeger was het over het
algemeen toch niet zo, dat kleine
schooljongens vrij gelaten werden
of ze twee maal mee wilden gaan,
maar tegenwoordig acht men het
wel wat veel voor jonge mensen.
Men spreekt dan b.v. van 's Zon
dagsavonds naar een jeugdvereni
ging gaan en dan is eenmaal voor
sommigen genoeg. Er zijn veel
jongeren, die helemaal niet aan
het jeugdwerk meedoen, en toch
maar éénmaal komen. Ik voor mij
acht dat de dienst des Woords
vóórgaat en dan de verenigings-
arbeid. Gelukkig zijn hier over het
algemeen de leden der jeugdver
enigingen toch ook nog de beste
kerkbezoekers. Waar moet het
toch heen, wanneer vele ouders
menen aan één dienst ook voor
henzelf genoeg te hebben? Wat
moet er dan van de opgroeiende
kinders worden verwacht? Het is
zoals je vroeg: is er nog honger
naar de Waarheid, naar het Brood
des Levens? Ik geloof niet, dat
die honger groot is en komen we
hier allen niet veel in te kort
Het kon vroeger wel eens wat
lang duren onder een preek, maar
we gaan zo zachtjes aan over
naar een ander uiterste en daar
zullen we toch ook voor moeten
oppassen. Er zijn meer van die
verschijnselen, die voor velen niet
aangenaam zijn. Men kan het te
genwoordig nogal eens zien ge
beuren, dat dominees, die elders
gepreekt hebben nog naar huis
toe gaan met openbare vervoer
middelen, waardoor de achting
voor zulke personen wel eens
minder wordt. Ik kan mij niet
herinneren, dat zoiets vroeger,
zonder noodzaak, voorviel.
Ik zie het zo, dat we 's Zondags
alle werken, die niet nodig zijn,
moeten laten rusten. Er worden
dan dikwijls ook zoveel stoffelijke
zaken besproken en geregeld, ook
in kerkeraden, die niet behoeven
te gebeuren. Het zijn voor mij alle
dingen, die getuigen van verwe
reldlijking. Wat denkt jij ervan,
Flip?"
Een
„gewone man van d' Overkant".
Ja, wat zal ik er van zegge
Ik heb de vorige keer al gezeid
hoe ik over dat één keer naar de
kerk gaan denke. Bie ons hebbe
we hetzelfde verschiensel, dat,
wie onder de jeugd het trouwst
de jeugdverenigingen bezoeken,
ook het trouwst bin om naar de
kerk te gaan. Het ken er dus niet
in zitten, dat de jeugd zeit, als
we één keer naar de kerk gaan
en één keer naar de vereniging,
is het wel genocht voor de Zon
dag. Het is zo, dat het op het
hart ankomt. Hoe staan we teu-
genover de Here? Hebbe we Zijn
dienst lief? Dat beslist. En vor-
ders gaat het netuurlijk ook hele-
gaer niet op om te zeggen: as ik
één keer naar de kerk ga en één
keer naar de vereniging, bin ik er
ook tweemaal uut geweest. Want
het is heel wat aeres naar de
kerk te gaan as naar een jeugd
vereniging, hoe nuttig die ook bin.
In de Kerk bin we onder ambte
lijke dienst. Dat wil zeggen, dat
de Here daar naar Zijn belofte
teugeswoordig is in bizondere zin.
De dominé is daar dienstknecht,
ambassadeur, zo as ik het is heb
horen uutdrukken, die officieel
wat te zeggen heit namens zien
Zender. Ik vind dat geen kleinig
heid, en ik begriep eigenlijk niet
hoe er nog mensen bin, die de
moed hebben om te zeggen ik
vind één keer genogt om daar te
wezen. Ik vind het niet veul min
der as een belediging van de Ko
ning. Het wiest dan ook wel de
gelijk op een verwereldlijking as
we zo gemakkelijk uut de kerk
thuus bluven. En wat dat reizen
op Zondag betreft deur onze do-
menees. Ja, dat is ook een puntje
waar heel wat over te zeggen
valt. Ik voor mien, zou maar het
liefste zien, dat onze domenies,
op Zondag zo weinig meugelijk ge-
bruuk makende van openbare
vervoermiddels. As het hard no
dig is om erges aeres ook nog te
kennen preken, dan wil ik er af
bluven, maar aeres bluven ze be
ter waar ze bin, op de meeste
plekke is gastvrieheid genogt. En
as ze voor de eigen er geen kwaad
in zieje, dan is het toch ook goed
rekening te houwen met de zwak
heden van de mensen die er an-
stoot annemen. Ik geloof, dat in
die geest Paulus ook oordelende
over dergelieke diengen. Tenslotte
komt er ook nog bie, dat er veul
naar de -domenie gekeken wordt,
vooral deu. de jeugd en die
zien, dat er zo gemakkelijk ge-
bruuk gemaakt wordt van open
bare vervoermiddels op Zondag,
gaan die er gauw gevolgtrekking
uut halen voor derlui zeivers. Zo
gaet dat noe eenmaal in de wae-
reld. Het voorbeeld doet zo veul.
En noe maar weer tot de vol
gende weke.
As altied, julder
FLIP BRAMSE.
'O
VERMEERDER ONS GELOOF.
'kHad wat witte bonen,
In mijn tuin geplant!
En wat ronde stokken,
In een scheve stand!
'k Zag hun tere ranken
(Bij mijn kippenhok)
Slingeren om de ronding,
Van de bonenstok!
Steunsel had ze nodig,
Licht en lucht en zon.
Dankbaar was mijn vrouwtje
Toen ze vruchten won!
'kHeb mijn beeld gevonden,
In die slanke rank!
Steunend moet ik klimmen,
En wat vrucht als dank!
„God, loer mij in 't leven
Morgen en vandaag
Ranken om Uw woorden
Tot ik uruch-ten draag".
POOT Jr.