FILO FOP ons -LABYRINTH Zeldzame Plant Haar avontuur HET GETUIGENIS BS en de ten zwij-yctocU Boe# Ui fas' g&uchl. Vrijdag 16 Februari 1951 'T ZEHUWSCH WEEKEND Pagina 4 had het recht sommige personen de toegang te weigeren tot het Ambacht of personen die zich misdroegen te doen verwijderen. Hij was kerk- en armmeester, vendumeester bij publieke ver kopingen. Hij had het recht van naasting; had een aparte bank in de kerk. Voorts het recht om in persoon of door twee afgevaar digden twee stemmen uit te brengen in de kerkeraad met de diakenen en twee politieke per sonen tot verkiezing van een di rector, beroeping van predikan ten, vermaking van de kerkeraad en aanstelling van een voorlezer, voorganger en schoolmeester. Dat hieruit zeer ongelukkige toestanden te voorschijn traden behoeft nauwelijks betoog. Men was volkomen afhankelijk van de willekeur van zo'n despoot. En ze wisten heel goed aan hun trek te komen. Men had in die tijden evengoed omzetbelas-, ting als tegenwoordig. Indirecte belastingen waren er bij de vleet. Wijn- en bieraccijns meer dan voldoende. Luister eens naar het volgende, (het is overgenomen uit de belastingtarieven van Ka- pelle-Biezelinge in de jare 1363 omtrent); Van elcker tonnen Harines also dicke als men ver- coept, eenen grooten; Van elcke dusent vorsch (ver se) Harines also dicke als men se vercoept eenen grooten: Van elcker meese droeches (droge) Harines, also dicke als men se vercoept eenen grooten; Elcks vleeschhouwers stal een Ingelschen Nobel van elcker huut (huid) die boven 12 grooten geit, of 12 grooten, vier miten; ende daar beneden één mite, also dicke als men se vercoept; Van elcken hondert eijeren een mite; Van elcken paarde also dicke als men 't coept ende vercoept, igenlijck vier miten; Van allen hoornvee dat boven den jare is, also dicke als men 't vercoept ende vercoept igen lijck twee miten: Hetzelfde geldt van schapen, varkens, enz. Met uitzondering: „Wat dat sughet gaat quite (alle zogende jongen zijn vrij). Men had er ook verstand van boeten te innen. En de Am bachtsheer was heel eerlijk. Hij noemt zijn code penal zelf: „Wil lekeure voor de Heerlijken Ca- pelle en Biezelinge Anno 1363. Het is te langademig om hier al lemaal over te nemen. Maar voor vechten, (wat in die tijd nogal veel scheen voor te ko men) met het mes, met een stok wat wapenen enz. voor alles af zonderlijke boeten, valse maten en gewichten, dobbelen en kaart spelen. Luister: „So wie dobbelt of quaart binnen den ambachte van der Capellen verboert (ver beurt) tien schellingen jeghens 't Heerscip en die waert van den Huuse twintich schellingen je gens 't Heerschip. Ook de vrouwen komen aan de beurt: „So wat wive in 't dorp te Biezelinge sceldet, verboert vijf scellingen jeghens 't Heerschip, of soe sal den steen draghen van den Colijnszoen huse tot Wil lem Clarijszoens huse." (dat be tekende van het ene einde van het dorp tot aan het andere). En voor Capelle geldt: „So wat wive in 'tdorp Capelle sceldet ver boert vijf Schellingen of zoe zal den steen draghen alomme 't glint. Ook de veiligheidsdienst is pa raat: Wie 's nachts wandelt na die clocke zonder licht, eist man eist wijf (hetzij man of vrouw) verboert vijf Scellingen. De Ambachtsheer is ook vrede rechter: Alle twistelice zaken, die niet versoent en sjjn, daer sal die Scoutate gebod toeleggen des Zonnendachs ter Kerken en setten daer eenen dach toe en versoenende. Ende so wie niet en versoenen wilde, verboert vijf pond Swarte jeghens 't Heerscip van der Parochiën voorseit. 't Moet in die dagen geen slecht baantje geweest zijn, zo'n Ambachtsheer! Na het goede te hebben ge vonden, zoeken vele door en vinden het slechte. 150. Nu stonden ze stil en Filo zag hoe de een na de ander op het tentje wees. „Oef!" dacht hij. „Nu wordt het tijd om in te grijpen!" In de schaduw van struiken en rotsblokken sloop hij zo snel en geruisloos mogelijk in de richting van de twee boeven. De kerels pleegden overleg. „Lapampa!" zei Umbro, „We moeten zo stil mogelijk ,e werk gaanzonder lawaai Onverhoeds overvallen...." mompelde Siem. „Goed gezegd!" hernam Umbro. „We laten de paarden hier achter en gaan te voet naar die tent. Lasamba! We zullen die schavuiten eens laten zien wie hier de baas is! Die dure plantjes zijn voor ons. Kom mee, Siem!" De mannen stegen af, niet wetend dat Filo hen gadesloeg. Met messen gewapend liepen zij dreigend op de tent af. Achter aan Umbro's broekriem bungelde zijn pistool een kleine hand kwam uit de struiken en trok dit wapen be hendig uit zijn holster Umbro merkte nog niéts.... Toen klonk plots een hevige knal!!.Filo loste een schot in de lucht en de twee onverlaten maakten een sprong van schrik No. 2 Zw. 9 sch. op: 9, 10, 18, 20, 22, No. 6 Zw. 11 sch. op 5, 7, 9, 10, 12, 15, 17, 18, 21, 27, 36. Wit 11 sch. op 20, 23, 24, 26, 28, 32, 35, 38, 39, 40, 47. No. 7 Zw. 10 sch. op 4, 8, 9, 10, 11, 16, 18, 26, 30, 35. Wit 11 sch. op: 15, 19, 25, 27, 28, 31, 32, 34, 39, 41, 44. No. 8 Auteurs W. Lente en J. Gabriëlse. Zw. 12 sch. op: 4, 8, 11, 13, 14, 17, 19, 21, 22, 23, 26, 36. Wit 12 sch. op 15, 24, 25, 30, 32, 34, 37, 38, 39, 43, 44, 47. Eindspel No. 9 Auteur: J. Gabriëlse, Bergen op Zoom. briëlse te Bergen op Zoom de trouwe correspondentievriend van de heer Lente, die op „Stichting" verblijft te Bergen op Zoom. Van deze problemen zullen we een oploswedstrijd maken aange vuld met een serie van de heer Gabriëlse. Voor elke goede oplossing wordt 1 punt toegekend, degene die de meeste behaald wordt een prijsje toegekend. Bij gelijke aankomst beslist het lot. Zeeuwse dammers bedenk U eens wat een vreugde U zult ver schaffen door Uw oplossingen in te zenden aan damvrieden, die node hun ontspanning moeten missen, op clubavonden, persl. of competitiewedstrijden. Ik twijfel er niet aan of U zult op ondubbel zinnige wijze uiting geven aan Uw medeleven, door mij te overstel pen met oplossingen. Inzendingen aan mijn adres Oostsingel 60a, uiterlijk één maand na plaatsing. Het geheel zal bestaan uit plm. 17 vraag stukken. Veel succes. Geef de problemen door op Uw vereniging en aan dam vrienden!! Niemand is voor zichzelf al leen geboren, wie voor zichzelve leeft, leeft voor niemand. Men kan zó snel zinken, dat men meent te vliegen. Gemeenschappelijk zingen doet wonderen. Alles verandert, niets vergaat. Oploswedstrijd. Welke Zeeuwse dammer kent of heeft nog nooit gehoord van de heer W. Lente uit Middelburg. Helaas velen zullen hem de laat ste maanden gemist hebben ach ter het bord. Een ongesteldheid heeft hem aan huis gebonden. Ge lukkig dat hij aan zijn damspel een buitengewoon grote afleiding heeft. Wat hij ons en U als eerste publicatie aanbiedt. No. 1 Zw. 11 sch. op 6, 7, 8, 9, 10, 14, 19, 20, 24, 30, 35. Wit 11 sch. op: 21, 22, 23, 27, 29, 32, 33, 38, 39, 49, 50. 24, 26, 30, 35. Wit 9 sch. op 27, 29, 31, 33, 37, 39, 48, 49, 50. No. 3 Zw. 10 sch. op 9, 10, 18, 20, 22, 24, 26, 30, 35, 36. Wit 10 sch. op: 27, 29, 31, 33, 37, 39, 47, 48, 49, 50. No. 4 Zw. 14 sch. op 8, 11, 14, 18, 19, 20, 21, 23, 24, 25, 26, 30, 35, 40. Wit 13 sch. op 15, 29, 31, 32, 33, 34, 37, 39, 41, 43, 45, 49, 50. No. 5 Zw. 11 sch. op 7, 8, 9, 10, 13, 15, 18. 22, 27, 28, 36. Wit 12 sch. op 19, 20, 24, 25, 31, 33, 34, 37, 38, 39, 42, 46. De eerste 7 problemen zijn ge componeerd door de heer W. Len te, Middelburg. U zult bemerkt hebben, dat no. 8 in samenwerking met J. Ga- Zw. 4 sch. op: 13, 26, 31, 32. Wit 4 sch. op: 10, 33, 39, 41. FEUILLETON door G. P. BAKKER. 20) o— Voor Saxon kon antwoorden of Marion iets kon zeggen, was hij in de derde gang verdwenen. Ze keken elkander aan als ver legen kinderen. „De duivel?" fluisterde Ma rion. „Neen", antwoordde Saxon zacht. „Hij heeft gewone voeten en geen staart, ook schijnt hij niet boosaardig, eerder vriende lijk tenzij de duivel niet zo slecht en zwart is, als de gees- 'telijken vertellen. Maar toch is er iets heel vreemds aan die verschijning." „Zullen we zijn raad opvol gen?" vroeg ze weer heel zachtjes: „Zeker. In elk geval schijnt hij de weg te kennen, 'tls zon derling." „En wat zou hij bedoelen met zijn: „Er waren twee konings kinderen?" „Hij was blijkbaar wat in ae war. Dat klopt helemaal niet", sprak hij. „En de tweede regel al even min", antwoordde ze. „Misschien was de derde van toepassing: Zij konden niet bij elkaar komen", opperde Saxon. „Ja, dat is mogelijk, en de vierde: Het water was veel te diep", besloot Marion. „Nu zijn we bezig iets dat zonder twijfel heel gewoon is als iets bovennatuurlijks te be schouwen", zei hij. „De vreem deling zal waarschijnlijk iemand zijn, die de gangen toevallig ontdekt heeft, een afgezette monnik, een zwerver, die hier zijn toevlucht zocht, een tove naar, vervolgd door de inquisi tie, een astroloog of een alchi mist!" Maar hij was er zelf niet zeker van. „Doch wie hij ook zij, de raad was verstandig." „Waarom?" „Tweemaal naar rechts en dan naar links geeft ongeveer de richting waarin wij gingen. Als hij driemaal naar rechts had ge zegd, zouden we hier in de om trek van het gewelf weer uitge komen zijn. Er schijnen hier veel meer gangen te bestaan." „Een labyrinth, maar zonder draad", zuchtte ze. „Niet zo mistroostig" vrolijkte hij haar op. Kom we zullen een versterking nemen" en hij schonk haar een beker wijn. ,.U moet drinken", vervolgde hij. „De wijn geeft nieuwe moed. Een jonge vrouw, een oud glas wijn, dat maakt het leven goed en dubbel zoet". Zij keek hem een beetje ver wijtend aan, misschien klonk de sóldatenscherts van de avontu rier wat ruw in haar kuise oren, maar ze dronk gretig de wijn. En nadat hij de beker geledigd had op hun behouden aankomst, gingen ze de weg, die de vreem deling gewezen had. Na enige lijd splitste de gang zich wer kelijk naar rechts en links. „We gaan dus rechts, u ziet de man wist meer dan wij." Het werd een lange tocht, ze liepen achter elkaar langs de rechtermuur. Saxon de lantaarn voor zich uithoudend Daar zag hij aan de linkerzijde een diepe, brede geul. De linkerwand scheen ingestort en er bleef maar een smal pad over. Hij hield Marion's pols stevig vast en zijdelings gingen ze er voorbij, de rug bijna tegen de zijkant. Saxon zag in de donkere leegte. „Kijk niet", waarschuwde h>j haar. Doch Marion staarde in de af grond; eerst zag ze niets, maar toen was het of ze heel diep tal van kleine sterren zag glinste ren. „Ratten", dacht ze. Het dui zelde haar, ze wankelde, gleed uit en viel. Een gil ze ver dween in de diepteMaar Saxon hield haar pols stevig omsloten, zette de lantaarn neer. reikte haar ook zijn andere hand. De spieren van zijn brede gewelfde borst spanden zich. Met gestrekte armen hief hij haat- omhoog en zette haar naast zien op de vaste bodem peer. On danks de angst, die haar gehete lichaam deed beven, bewonder de zij zijn grote lichaamskracnt. Maar haar benen weigerden ver der te gaan. Zonder iets te vra gen of te aarzelen, tilde Saxen haat* op en droeg haar verder. En ondanks het grote gevaar ging er een rilling van zaligheid door hem heen. Hij hield haar stevig omklemd en na enige vlugge passen bereikten ze een veilige plaats. Zwijgend stonden ze tegen over elkander. Toen zei ze zacht, hem de hand toestekend: „Ik dank u. Vergeef mij dat ik gisteren een ogenblik aan u getwijfeld heb. En nu.... „Maar u beloofde mij toch de gehele schat" viel hij haar in de rede, „als ik u levend in liet Zweedse kamp bracht. Ik had geen enkele reden u te laten vallen." Ze rilde. Hij wist dat ze deze opmer king ruimschoots verdiend had en toch had hij dadelijk spijt. Mannen zijn vaak dom tegenover vrouwen en vrouwen begrijpen dikwijls de edelmoedige drijf veren van een man zo weinig. „Ik heb uw verwijt verdiend", antwoordde ze. „Ik zal niet meer twijfelen, ik had gisteren onge lijk." OWordt vervolgd.) behorende bjj het ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 16 Febr. '51, No. 1793 Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes eei/u/scf/ UIT DE SCHRIFT De Zoon van God zegt in Zijn Hogepriesterlijk gebed (Joh. 17 14) „Ik heb hun (d.w.z. de dis cipelen en in hen aan de KERK) Uw woord gegeven". Vandaag is de allesbeslissende vraag in het geding: Wat is dat „Woord"? We leven niet meer in de tijd (zoals die b.v. was een 75 jaar geleden) dat, de Bijbel bru taal ontkend en geloochend wordt. We hebben geen vrijzin nigen en modernen meer enerzij'ds en rechtzinnigen anderzijds, wier positie zeer duidelijk is afgeba kend door het standpunt, dat men inneemt ten aanzien van de Bij bel. Op het ogenblik zegt ieder mens, die nog iets met kerke lijke zaken te maken wil hebben, dat hij gelooft wat er in de Bijbel staat. En dat lijkt, aan de opper vlakte bekeken, een overwinning te wezen van wat men pleegt te noemen de „orthodoxie". Toch meen ik, dat hier van geen overwinning sprake kan zijn. In tegendeel wordt vandaag al wat zich als „orthodox" aandient veel zwaarder en geraffineerder ver zocht dan het ooit gebeurd is in de vorige eeuw. We hebben, wat dat betreft, niet gewonnen maar veel verloren. Want nu aanvaardt schier ieder de Bijbel als het Woord van God. Ja, men wil zelf nog verder gaan en men zegt: wij willen ook de be lijdenisgeschriften wel aanvaar den en een nieuwe vertaling van Calvijn's Catechismus, die een maal de grondslag vormde van de belijdenisformulieren onzer vade ren in het bloeitijdperk der grote Kerkhervorming, werd in brede kring toegejuicht. Lijkt dat alles niet heel mooi en goed en schoon? Men zij uiterst voorzichtig. Want bij het aanvaarden van de zelfde terminologie aanvaardt men nog niet dezelfde inhoud. Men gebruikt wel dezelfde ver trouwde woorden en klanken, maar men bedoelt er niet het zelfde mee. Dat is het grote ge vaar en de verwarring, die er ge sticht is, onder hen, die ter goeder trouw gemeend hadden, dat hier gesproken kon worden van een heerlijke opbloei van de „belijden de kerk", zoals deze eenmaal bij de grote Kerkhervorming zich heeft mogen openbaren. Daarom zeg ik, dat de geestes- worsteling van vandaag oneindig gevaarlijker is dan die in de vo rige eeuw plaats had. Toen wist men precies wat men aan elkaar had en wat men bedoelde als men sprak of schreef. Thans weet men dat niet meer. Thans is het mo-' gelijk, dat men zich beroept op de geschriften van Calvjjn, terwijl men in wezen, wat Calvijn geleerd heeft, bij de wortel probeert uit te roeien. Wat vandaag dus wel zeer ur gent mag genoemd worden, is de vraag: hoe staan wij ten aanzien van het WOORD van God? Dit is beslissend. Want men wil wel weer aan vaarden de Goddelijke inspiratie der heilige Schrift, maar hoe? Men wil ook wel weer aanvaar den het feit, dat God spreekt in en door Zijn Woord. Maar hoe? Men wil wel weer aanvaarden, dat Gods Zoon op aarde gekomen is. Maar hoe? Men wil ook wel weer geloven dat er een Kerk is. Maar hoe? Zo kan men door gaan. En hoe komen we uit deze ver warring uit? Er is maar één ding, dat ons redden kan en het eens, in de Kerkhervorming geschonken pand veilig stellen: het kennen van Schrift en belijdenis, zoals deze in het bloeitijdperk der Kerkhervor ming wederom opnieuw in de Kerken aanvaard en geleerd wer den. Wanneer vandaag gezegd wordt, dat God zich wel openbaart in Zijn Woord, maar dat deze open baring te gelijk verberging is en dat wjj God nooit kunnen kennen naar Zijn eigenschappen, dan spreekt onze Ned. Geloofsbelijde nis hiertegenover een duidelijke taal, een taal die van fundamen tele waarde is in onze worsteling tegen een richting, die dynamiet gaat leggen onder het Christelijke leven in het algemeen en onder de Kerk van Christus in het bijzon der. Openbaart God zich slechts „incidenteel", als een bliksem schicht, als een lichtkogel in don kere nacht, zodat we na de „open baring" weer in duister rondtas ten en te leven hebben van „her innering tot verwachting" en ver der andere mensen dezer wereld gelijk zijn, gelovigen en niet-ge- lovigen Gode zij dank is het niet zo! Heel Psalm 119 legt, in vers na vers hiertegen een onweerlegbaar getuigenis af. Gods Woord is niet „incidenteel", geen „bliksem schicht", maar een altijd klare zonneglans, in het zenith van een nooit eindigende, heldere zonne dag en wie gelooft, wandelt daar in. „Ik heb hun Uw woord gege ven", zegt de Zoon tot de Vader. En zalig wordt gesproken een ieder, die dat WOORD bewaart en doet. Daar ligt dan ook de scherpe antithese, de tegenstelling tussen Kerk en Wereld. Ook die antithese wordt tègen- woordig geloochend. Maar zij is er en blijft er tot de jongste dag. Het standpunt ten aanzien van het WOORD van God beslist in deze. Wie de duidelijkheid, de klaar heid, de permanentie en immanen tie, de openbaarheid van 't Woord van God niet aanvaardt, legt dy namiet onder elke christelijke ac tie: onder christelijk-sociaal leven, christelijke politiek, christelijk onderwijs, christelijke wetenschap, en ook onder de christelijke Kerk, en daarin onder het Christelijk gelovig leven van elk individu. In wezen betekent het vernietiging van het Christendom. Hier schuilt een gevaar, zo ernstig, dat, wie zwijgt, verraad pleegt. Christen-zijn wil zeggen gezalfd zijn, en gezalfd zijn wil zeggen in het ambt staan, en in het ambt staan wil zeggen, ambtsdienst doen. Wie de naam van Christen dra gen wil zij hiervan doordrongen. Het is een woord, dat zwaar ge laden is. We hebben er een cliché van gemaakt. Maar ik geloof, dat daar een eind aan gaat komen. Het zal weer een woord worden, dat even zwaar geladen zal zijn als het was bij de eerste christen gemeenten, toen kon men zeggen: daar loopt een CHRISTEN. En men kon dat zeggen, omdat deze mensen in het aangezicht van wil de beesten, brandstapel en scha vot niet gezwegen hebben, maar hun ambtsdienst verstonden. Zon dag 12 van onze Catechismus. „Zijner zalving: deelachtig". Wat wordt het Christen-zijn zo zwaar van inhoud, juist in dezen tijd. Mogen wij getrouw zijn! Doch Jezus zweeg stil. Matth.. 26 63a. Het lijden van Christus dat in deze weken door ons over dacht wordt, is borgtochtelijk geweest. Als Borg moest Hij in de plaats Zijns volks vol doening geven aan het recht Zijns Vaders. Hebben we dit op het oog als we Jezus m onze gedachten als een valse lijk beschuldigde zien staan in Kajajas' zaal, dan wordt ons de rede van Zijn stilzwijgen op de beide valse beschuldigin gen die daar tegen Hem wer den ingebracht, volkomen dui delijk. Door het verdraaide recht van Kajajas en Pilatus heen, voltrok zich het onkreukbare recht Zijns Vaders. Als de On schuldige, tegen Wie, als men Hem opzettelijk van kwaad betichten wilde, in het aardse recht niet anders dan ualse beschuldigingen konden wor den ingebracht, was Hij noch tans in de plaats Zijns volks de Schuldige aan het rechts Zijns Vaders. In de voltrek king van dat recht heeft Hij gezwegen, toen Zijn ure ge komen was waarin dat Hij Zich als Borg voor de Zijnen in de dood moest overgeven. Maar van welk een rijke bete-' kenis is dan dit stilzwijgen van Jezus in de raadzaal van het Joodse Sanhedrin geweest voor hen in wiens plaats Hij Zich zonder enig tegenspreken, liet veroordelen tot de dood. Waar Hij in hun plaats stilzwijgend het vonnis van het recht dat Hem ter dood veroordeelde Zich onderwierp, daar mogen zij in de Goddelijke gerichts- handeling vrij uitgaan. In de vierschaar van het Hemelse recht, zwijgt deze Borg voor hen niet, maar daarin eist H\j op grond van de voldoening die Hij in hun plaats gaf, hun volkomen vrijspraak. Hoe noodzakelijk is het voor ons dat wij alzo door de toepas sing des Geestes de betekenis van ChristiLs' borgtochtelijk stilzwijgen in Kajafas' gericht voor onszelf persoonlijk leren verstaan, opdat wij niet straks als het te laat is, zonder Borg voor het Hemelse recht zullen moeten verschijnen, om dan zelf op het aanhoren van het rechtvaardig oordeel Gods te moeten verstommen. Daarom: moge deze Borg, aan deze zijde van het graf, nog ter za ligheid onzer ziel door ons door het geloof gekend worden. Bruinisse. F. MALLAN. Van de weke kreeg ik een brief van „de Overkant", zoas we hier zeggen, en ik vind het belangrijk genogt om wat deuze vrind te vertellen heit, hier an me lezers deur te geven. Hie schrieft „Geachte Flip Bramse. Naar aanleiding van je schrijven in het „Zeeuwsch Week end" van 26 Januari j.l. wil ik je, op je vraag aan het eind, graag antwoorden, dat ik het geheel met je eens ben. Het schijnt dan bij jullie ook zo te wezen, dat er veel mensen maar één keer naar de kerk gaan en we daar veel op achteruit gegaan zijn, zoals je schreef. Vroeger was het over het algemeen toch niet zo, dat kleine schooljongens vrij gelaten werden of ze twee maal mee wilden gaan, maar tegenwoordig acht men het wel wat veel voor jonge mensen. Men spreekt dan b.v. van 's Zon dagsavonds naar een jeugdvereni ging gaan en dan is eenmaal voor sommigen genoeg. Er zijn veel jongeren, die helemaal niet aan het jeugdwerk meedoen, en toch maar éénmaal komen. Ik voor mij acht dat de dienst des Woords vóórgaat en dan de verenigings- arbeid. Gelukkig zijn hier over het algemeen de leden der jeugdver enigingen toch ook nog de beste kerkbezoekers. Waar moet het toch heen, wanneer vele ouders menen aan één dienst ook voor henzelf genoeg te hebben? Wat moet er dan van de opgroeiende kinders worden verwacht? Het is zoals je vroeg: is er nog honger naar de Waarheid, naar het Brood des Levens? Ik geloof niet, dat die honger groot is en komen we hier allen niet veel in te kort Het kon vroeger wel eens wat lang duren onder een preek, maar we gaan zo zachtjes aan over naar een ander uiterste en daar zullen we toch ook voor moeten oppassen. Er zijn meer van die verschijnselen, die voor velen niet aangenaam zijn. Men kan het te genwoordig nogal eens zien ge beuren, dat dominees, die elders gepreekt hebben nog naar huis toe gaan met openbare vervoer middelen, waardoor de achting voor zulke personen wel eens minder wordt. Ik kan mij niet herinneren, dat zoiets vroeger, zonder noodzaak, voorviel. Ik zie het zo, dat we 's Zondags alle werken, die niet nodig zijn, moeten laten rusten. Er worden dan dikwijls ook zoveel stoffelijke zaken besproken en geregeld, ook in kerkeraden, die niet behoeven te gebeuren. Het zijn voor mij alle dingen, die getuigen van verwe reldlijking. Wat denkt jij ervan, Flip?" Een „gewone man van d' Overkant". Ja, wat zal ik er van zegge Ik heb de vorige keer al gezeid hoe ik over dat één keer naar de kerk gaan denke. Bie ons hebbe we hetzelfde verschiensel, dat, wie onder de jeugd het trouwst de jeugdverenigingen bezoeken, ook het trouwst bin om naar de kerk te gaan. Het ken er dus niet in zitten, dat de jeugd zeit, als we één keer naar de kerk gaan en één keer naar de vereniging, is het wel genocht voor de Zon dag. Het is zo, dat het op het hart ankomt. Hoe staan we teu- genover de Here? Hebbe we Zijn dienst lief? Dat beslist. En vor- ders gaat het netuurlijk ook hele- gaer niet op om te zeggen: as ik één keer naar de kerk ga en één keer naar de vereniging, bin ik er ook tweemaal uut geweest. Want het is heel wat aeres naar de kerk te gaan as naar een jeugd vereniging, hoe nuttig die ook bin. In de Kerk bin we onder ambte lijke dienst. Dat wil zeggen, dat de Here daar naar Zijn belofte teugeswoordig is in bizondere zin. De dominé is daar dienstknecht, ambassadeur, zo as ik het is heb horen uutdrukken, die officieel wat te zeggen heit namens zien Zender. Ik vind dat geen kleinig heid, en ik begriep eigenlijk niet hoe er nog mensen bin, die de moed hebben om te zeggen ik vind één keer genogt om daar te wezen. Ik vind het niet veul min der as een belediging van de Ko ning. Het wiest dan ook wel de gelijk op een verwereldlijking as we zo gemakkelijk uut de kerk thuus bluven. En wat dat reizen op Zondag betreft deur onze do- menees. Ja, dat is ook een puntje waar heel wat over te zeggen valt. Ik voor mien, zou maar het liefste zien, dat onze domenies, op Zondag zo weinig meugelijk ge- bruuk makende van openbare vervoermiddels. As het hard no dig is om erges aeres ook nog te kennen preken, dan wil ik er af bluven, maar aeres bluven ze be ter waar ze bin, op de meeste plekke is gastvrieheid genogt. En as ze voor de eigen er geen kwaad in zieje, dan is het toch ook goed rekening te houwen met de zwak heden van de mensen die er an- stoot annemen. Ik geloof, dat in die geest Paulus ook oordelende over dergelieke diengen. Tenslotte komt er ook nog bie, dat er veul naar de -domenie gekeken wordt, vooral deu. de jeugd en die zien, dat er zo gemakkelijk ge- bruuk gemaakt wordt van open bare vervoermiddels op Zondag, gaan die er gauw gevolgtrekking uut halen voor derlui zeivers. Zo gaet dat noe eenmaal in de wae- reld. Het voorbeeld doet zo veul. En noe maar weer tot de vol gende weke. As altied, julder FLIP BRAMSE. 'O VERMEERDER ONS GELOOF. 'kHad wat witte bonen, In mijn tuin geplant! En wat ronde stokken, In een scheve stand! 'k Zag hun tere ranken (Bij mijn kippenhok) Slingeren om de ronding, Van de bonenstok! Steunsel had ze nodig, Licht en lucht en zon. Dankbaar was mijn vrouwtje Toen ze vruchten won! 'kHeb mijn beeld gevonden, In die slanke rank! Steunend moet ik klimmen, En wat vrucht als dank! „God, loer mij in 't leven Morgen en vandaag Ranken om Uw woorden Tot ik uruch-ten draag". POOT Jr.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 5