mmw Uit mijtt klas De dief. VOOR DE JEUGD. RoM-eApAe&itity Vrijdag 8 December 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 En dan nog eens de vraag: maar verder? Een „verder" komt er niet. De schrijver wil ons suggereren, dat deze twee jonge moderne mensen, onder de allerongunstig ste omstandigheden het leven be gonnen, er toch bovenuit gegroeid zijn en het leven staan kunnen, in volkomen eigen kracht. Maar die suggestie is een mis lukking. Nergens biedt het boek waarborgen, dat ook deze beide jonge mensen toch weer niet zul len terecht komen, waar hun ouders zijn beland, n.l. in een ab solute ruïne van hun verongeluk te leven. Want de innerlijke kracht des geestes blijft bij beide jonge men sen ontbreken. Karsten Kirsewet- ter dwingt zich tot een tour de force, die ver boven zijn geeste lijk vermogen ligt en daar komen ongelukken van. We zien in dit boek de vermoei ende herhaling van het geloof van het humanisme in zichzelf, een geloof waaraan elke grondslag ontbreekt. We denken aan dat bekende boek „Schepen die in de nacht voorbij gaan" van Harraden. Ook daar is de beschrijving van le venswrakken, die verongelukt zijn, maar telkens weer opnieuw beginnen, tot het fatale eind er is. Wij bouwen onze bruggen, zien ze ineen storten en beginnen op nieuw te bouwen en we prevelen IffJ „Dubbelhartige moeders" Van een dubbelhartig mens moet je in de regel niet veel heb ben. En terecht. Maar dezer da gen dacht ik toch, als vrouw en moeder in een gezin moet je toch wel een bepaald soort „dubbel hartigheid" bezitten. Het hele le ven van je gezinsleden concen treert zich in deze tijd van het jaar sterk in het eigen huis. Ge lukkig maar. De groteren komen van hun werk of van hun mid delbare scholen, de jongeren ko men van hun scholen steeds weer op huis aan met het, natuurlijk niet bewuste verlangen, daar iets goeds, gezelligs en fleurigs te zul len vinden. Dat moet natuurlijk van moeder komen. Let maar eens op hoe ze thuis komen. De eerste vraag van de oudste tot de jong ste toe, als ze moeder niet op het ons zelf voor: we zullen onze nieuwe brug beter, sterker bou wen, dan de vorigeMaar al deze dingen zijn enkel ijdelheid en is een dodelijke vermoeiing des geestes. Omdat het woord van Augusti- nus zo absoluut waar blijft: de mens is onrustig tot hij rust vindt in God. Dat is de grote lacune van dit boek, de diepe tragiek tevens. De schrijver heeft boven zichzelf uit getild. Hij wil in het geloof aan het humanisme, de nieuwe men sen-gemeenschap opbouwen, on danks het radicale faillisement van het voorgaande geslacht, dat immers in hetzelfde geloof is be gonnen. Maar de val is des te dieper, omdat op een zandgrond gebouwd is. We hebben in deze roman een duidelijk beeld van de moderne wereld. Ook deze nam het lot in eigen hand, en zal 'n nieuwe brug gaan bouwen, die beter, die ster ker is dan alle voorgaande. Maar eigenlijk gelooft men er zelf niet meer aan. De moderne mens wordt verteerd van levensangst. Zijn vlucht in het existentialisme is de vlucht der wanhoop, die zelfs geen weg tot een vlucht meer weet. Deze taal spreekt ook dit boek. En dat maakt het zo grenzeloos arm. gewone plekje vinden, is altijd: „Waar is moeder?" En 't schijnt, dat de kamer niet de zelfde is, als moeder daar niet is om ieder te ontvangen. Dat is altijd wel zo, maar in déze donkere weken van het jaar, nu het buiten alles behalve aanlokkelijk is, komen ze te gauwer op huis aan. Het spreekt vanzelf, dat je het in de voorbije dagen leuk en fleu rig wilde maken thuis, al kon je dan geen schatten besteden aan Sint Nicolaas, en nog maar net is dat voorbij of je gedachten gaan al weer vooruit, naar de laatste weken van het jaar. Kerstfeest, Oud en Nieuw. Al weet je zeer goed, dat de diepe vreugde van Kerstmis zeker niet in een beetje gezellige huiselijkheid is gelegen, je wilt toch, dat deze zeker in die dagen in je huis niet ontbre ken. Deze donkere winterse dagen móeten later, als de kleintjes van nu, groot zijn geworden en eigen wegen zullen gaan, toch een lich tende herinnering in hun leven zijn. Ja, we willen allemaal zoveel en goeds doen voor deze dagen, maar diep in ons hart is het vaak niet zo heel fleurig en licht. Na tuurlijk hebben we elk genoeg be kommernissen in ons eigen gezin, maar deze verdwijnen nu soms even tegen al wat dreigt in het leven daarbuiten. We lezen de kranten,-we luisteren naar de ra dio en die vertellen nu niet veel goeds. Daarom zijn onze gedachten nog al eens ver van huis. Korea is vet uit onze buurt, maar wat daar gebeurt is immers een stuk van onze eigen geschiedenis. Daar vechten, meest nog Amerikaanse jongens, maar toch ook wel boys uit de andere landen, die de vrijheid liefhebben, de harde en bittere strijd voor de vrijheid van het mensdom, dus ook voor onze vrijheid. Dat kan een m|ps immers niet vergeten. Misschien dat we vroeger het woord „vrijheid" wel eens ge dachteloos konden zeggen, doch nu, na jarenlang in het gemis van vrijheid te hebben geleefd, nu weten we wat een schat deze kostbare vrijheid is. Daarom grijp je naar de krant en neem je een paar minuten tijd voor de radio om te luisteren, hoe het daar in de verte staat, ook met onze zaak. Dat het niet goed gaat nu, is dui delijk. Het kan nog verkeren, dat blijft mogelijk, maar we hebben weer eens gezien hoe wankel het met de zaak van de vrijheid staat. Het kan veranderen in één dag. We kunnen ook niet veel illussies maken, de Bijbel leert ons wel anders. Toch blijft ons hopen, ver langen en bidden om vrede. Geen wonder. De bede: „Het zij vrede in mijn dagen" is niet verouderd. Wij, mensen van deze tijd, hebben onze ervaringen nog zo dichtbij in het verleden en ze waren zo bitter. Zo piekert een mens vaak zijn dagen door. Dan is het van binnen niet erg fleurig. Gelukkig dan het huis waar moeder „echt dubbel hartig" is en ze probeert het ten minste in haar eigen wereldje zonnig en licht te maken. Onbewust helpen de kinderen in deze taak weer mede. Ze komen weer thuis, geladen met nieuwe plannen. Sint Nicolaas is weer voorbij, afgedaan voor een jaar. Wie jong is, leeft snel. Er zijn echter weer nieuwe verschieten. Wie heeft het eerst het woord vacantie genoemd? Dat geeft ook niet. De plannen schieten welig op. Ze zullenEr zijn net zo veel plannen als kinderen. Die twee kleine buurmeisjes in een klas, zullen in de vacantie eens fijn moedertje spelen. De jongens hopen op sneeuw en ijs. De grote ren hebben plannen in eigen stijl, maar allen hebben dit gemeen, dat moeder ook een rol toebe deeld krijgt. Dan kun je innerlijk wel piekeren, maar je belooft grif aan de kleine meid, dat ze met haar vriendinnetje echte thee krijgt voor het serviesje, de jon gens krijgen de raad alvast naar de schaatsen te zien, de grote Verloren hoop. Ik ben ongeveer gelijk met Leentje uit zes en Bas Dijkers uit één bij het schoolplein. Leen tje blijft pal staan, als ze mij in het vizier krijgt. Ze kijkt, ronduit gesproken, nijdig en ze heeft Bas als een arrestant, ste vig bij de hand. 't Geval lijkt me verdacht. Ik kan niet eens een klein aanloopje op het grind maken, want Leentje zegt zeer nadrukkelijk: „Juffrouw, hier is Bas." 'k Sta al naast mijn fiets en kijk het tweetal maar eens zwijgend aan. Dikwijls kom je met zwijgen meer aan de weet, dan met veel praten. M'n tactiek heeft succes, Leentje brandt los: „Juffrouw hier is Bas", wat ik trouwens al weet. Nog nijdiger dan eerst vervolgt ze: „Hij wou vanmorrege niet naar school. Hij wou weglope.." Vandaar dus die stevige hand greep. Ik leun op het stuur van mijn fiets en kijk Bas eens onderzoekend aan. Bas is een narrig ventje, dat is bekend, maar nu staat de bui toch extra op storm, 'n Diepe rimmel door groeft het lage voorhoofdje en de oogjes zijn als die van een nijdige hofhond. Dan biecht ik op: „Ik wou vanmorgen ook niet naar school, niks geen zin". Twee reacties, diametraal tegenovergesteld. Bas val ik mee. Die had me zo menselijk niet gedacht. Leentje kijkt mis prijzend. Moet je zoiets tegen zo'n jong zeggen. Thuis natuurlijk kermis ge weest met die kleine dwarskop. Als ik denk, dat mijn mede deling genoeg is ingeslagen, zeg ik vol overtuiging: „Maar ik ben er toch maar hoor. „Juffrouw Klein (dat is m'n hospita, bij allen welbekend), zei, dat ze het tegen Sint- Nico laas zal zeggen en dan krijg ik geen chocolade letter". Ik zucht er nog van na. Leentje kijkt nog dochter, die zo graag dat aardige nichtje te logeren wil hebben, krijgt je volledige toestemming. Je wilt alles wat maar mogelijk is, want in dat eigen kleine ge bied, binnen de vier muren van je huis wil je het licht en fleurig hebben. Alles geven en genieten, wat mag en nog kan. Daarom is het maar goed, dat een echte moeder „dubbelhartig" wezen kan. Zo blijven er altijd lichtende plekjes op deze donkere aarde. nijdiger en bij Bas komt een zweem van een glimlach te voor schijn. Niet meer dan een zweem, maar allons, de dag moet ook nog beginnen. Het intermezzo heeft lang ge noeg geduurd en ik wil naar binnen. Leentje vertrouwt de zaak nog steeds niet. Ze pakt daarom kordaat mijn fiets af en duwt Bas naar mij toe. Zo gaan w dan maar de gang in. Leentje brengt mijn fiets onderdak en ik voer Bas als een arrestant aan de hand mee. Binnen in mijn eigen klas lijkt de wereld weer anders. De kachel brandt zo echt behaaglijk en er zit, voorrecht van regen dagen, al een stelletje in de ban ken. Ik zet mijn stoel dicht bij de kachel en wie „erreg" nat en koud is, mag vlak bij de kachel komen. Ze zijn natuurlijk allemaal „erreg" nat en zo zitten, of liever staan ze als kikkers op een kluit je. Wie er over begint, ik weet het niet, maar opeens is Sint Nicolaas HET_ onderwerp van bespreking. Wè hebben allemaal ons verlanglijstje. Mieke wil een haarstrik hebben. „Een hele grote rose, dié zo mooi rechtop staat, ne of-ie gaat vliegen". En Mieke wijst en passant met haar hand een klein half el boven haar bol letje, om te wijzen, hoe groot de strik zal moeten zijn. Wim, hele maal geen charmeur voor de da mes, zegt vol vinnige verachting: „Meisies motte altijd haarstrikke hebbe. Ik wil een autoped heb ben". Er zijn heel wat smul- paapjes onder mijn grut, want „sukkelade-harte, en lekkere gele borstplaat" worden door ve len fel begeerd. Harm camou fleert zijn zwak, daar hij „een hele grote sukkelade segaar wil hebben om te roken". Bertje wil een auto, 'n heuse lijke, want hij wil ver rijden, naar zijn „ome in Apeldoorn". ONS KORT VERHAAL „Bi je niet gewaérschoewd voor de ouwe Geert?" vroeg vrouw Verstraten aan haar man op een toon, die geen tegenspraak toe liet. Zo hadden net gegeten. Maartje had de etensboel naar de keuken gebracht en samen zaten ze nog even na te praten, de baas nog met de Bijbel op zijn knieën. Ze keek naar buiten op het erf waar do kippen kokkelend in de grint scharrelden en vroeg nog eens: „Haw ik je oak niet voo' z'n ge- waerschoewd Ze had er daarnet al over wil len beginnen voor het eten, want ze was er zo vol van, maar ze had er geen gelegenheid voor gekre gen, want de meid was gelijk met de baas binnengekomen en ze wou er niet over praten waar dat „nieuwsgierige .Aagje" bij was die hoefde overal haar neus niet in te steken. Hij bleef zitten, er was een spottende tinteling, in zijn ogen. „Zei noe es wat". Ze kwam uit dagend voor hem staan. Zwijgend keek hij haar aan. Het was net of er in zijn oude ogen vrolijke duiveltjes dansten. Daar werd ze altijd boos om, want dan was het net of hij je voor de gek hield. En eigenlijk deed hij dat ook. „Hou je m'n voor 't lapje?" vroeg ze verontwaardigd. „Belneent, mar ik wachte al een half ure om va' je te verne men wat er mit de ouwe Geert an 't handje is". Hij grinnikte. ,Je hoef m'n niet uut te lachen!" „Is het zoa erg, mo 'k er om gaen schreeuwe?" Ze gaf er geen antwoord op en begon te vertellen, want het nieuws brandde haar op de tong, en och, die manje kon er nooit eens een verstandig woord mee praten, altijd had hij maar. leutof er reden voor was of niet „Ik wasse vanochtend in de tuun en toen kwam de ouwe Geert 't hoekje van 't huus om. Ik doche in m'n eige waer mot dat op an, wat heit die hier te maeken. Ik keke zo es uut en weet je wat 'n deej?Hie gieng 't erf achter 't huus op naer 't hoenderkot. Hie deej het deur tje ope en toen gieng 'n op z'n knietjes zitte. Ik zé bie m'n eige: wat za' m'n noe beleve: hie dienkt toch niet, dat 'n in een Roamse kerke is, want hie deej z'n hoge zie je petje oak of! Ik loerende zoa es deur de hegge om te kie ken wat 'n uutkruumelde, want ik begreep er niks van. Hie hae- lcndc een pacr proppen ouwe kranten uut z'n pette en die stak 'n in z'n zak. Ik zag 'n nog wat papier in z'n zak frommele en toen kreeg ik het in de gaeten, oor. Hie deej eitjes in z'n pette, zeker wel een stik of zesse, en toen deej 'n die weer verzichtig op z'n hoadWel joe ouwe smeerjanus, doch' ik bie m'n eige, en ik woue d'r direkt opan vliege, mar ik zè: nee, doet dat niet, want je weet nooit es, zukke lui, ze binne overal voor in staet Verstraten begon schaterend te lachen. In zijn gedachten verge leek hij de robuste, mannelijke figuur van z'n wederhelft met de nietige, uitgeleefde verschijning van oude Geert. „Wat valt er te lachen?" vroeg ze beledigd. „Jae, as 'n je es kwaed gedaen had!"spotte hij vrolijk, „dan had ik geen vrouwtje meer ge had!" Ze ging er niet op in, door ja renlange ervaring geleerd. „En wat zei je noe van 't ge val?" informeerde ze belang stellend. „Bel, dat je niet goed gekeke heit. Geert z'n vrouwe heit 'n hoap mit blompotjes, en noe heit 'n wat hoendermis weze haele, da's goed voor blommetjes". Hij schaterlachte om zijn eigen aar digheid. „Joe lacht overal mar om". „Ik ken toch om zes gestole eitjes niet gaen zitte blete „Nó, wie weet hoe dikkels of dat 'n m'n dat al niet geflikt heit". En ze dacht met zorg aan de schade, die oude Geert haar al kon hebben berokkend. De boer had hem haast al zes weken in dienst. In stilte berekende ze, dat hij haar al voor ongeveer tien gulden bestolen kon hebben. Ze moest er niet aan denken, want dan werd ze woedend. Vrouw Verstraten was' gierig, daar stond ze voor bekend en dat wist de baas ook wel, want die was zo niet. „Ik hoape één dieng", zei ze, „dat je 'm op staenden voet naer huus stiert „En zonder eten naer bed", plaagde hij. „Je mo' m'n niet voor de zot houwe!" Zijn gezicht nam een ernstige uitdrukking aan. „Ik zal 'em een leerzaem lesje geve, dat beloof ik je", zeide hij, „mar een ouwe man mit de winter naer huus stiere, daer mo' je niet op rekene". „Wat wou joe noe een leerzae- me les geve!" zei ze minachtend. „Nö, gaet dan mar es mee, dan mo' je deur een gaetje van de tas op de dorsvloer loere Lachend ging hij naar buiten. In het najaar kwamen de ar beiders altijd op de dorsvloer eten, dat was al jaren zo de gewoonte. Daar was het lekker warm en het was er gezellig. Ze waren met hun tienen en er was nogal wat jong volk bij, die wisten er met hun vrolijkheid de stemming wel in te brengen. Dikwijls kwam de baas na het eten een poosje praten, dan ging hij meestal op de haverkist zitten, en hij spuwde grote flaters tabakskwijl zo ver als ze vliegen wilden. „Kees, schink nog es kofje", ge bood de voorman, het laatste beetje droes uit zijn ronde kom opj de vloer uitgietend. Een veertienjarig arbeidertje, met een veel te grote blauwe kiel om zijn magere schouders, stopte haastig zijn mond vol. „Schink nog es wat slootwater", zei hij kauwend, de broodkruimels vielen uit zijn mond. Hij zeulde de zware zwarte ketel langs de kroo, over al koffie schenkend. „Je ke' merke dat de baes niet thuus was", zei Jaap van Kee, „een beetje melk en een beetje kofje „Zukke koffie drienke ze in de gevangenis nog niet", vond de schenker. „Zeit, je mo' m'n kommetje nie vol mè' brood spoege", waar schuwde Teeuw, die juist door Kees bediend werd. Lange Teeuw stónd voor erg zindelijk bekend, hij waste iedere morgen zijn kom metje in de sloot uit. „Kleine jongens motte nie zo- veul beks hawe", zei de voorman tegen Kees. „Bi je klaer? Dan za' m'n dan- ke. Ik glove da' ik de baes al hore komme". Door de open staldeur kwam de brede gestalte van de baas. „Eet ze lekker, jongens". „Me hawe 't al op", zei Kees, dadelijk het woord nemend. „Dat het je dan mar goed mag bekomme", lachte Verstraten. Hij gaf Kees, die wou gaan zit ten, een klap op zijn zitvlak. Zijn ogen dwaalden langs de troep. Ouwe Geert zat naast de Vrijdag 8 December 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 Als Bert ons dit duidelijk aan het verstand heeft gebracht, kijk ik zorgelijk, want of Sint nu wel zo'n dikfce portemonnaie heeft.. „Phhhh", zegt Bertje minach tend over onze bekrompenheid, „Sinterklaas heeft wel duizend gulden". „O", zeg ik gerustge steld, ,dat is nog al wat". Bas wil, „een geweer, net as me broer de soldaat en dan ga ik schieteDat is me te erg. Te denken, dat die goeie ouwe Sint moordtuigen zal geven. Nee ik geef Bas geen hoop. De rimpel komt weer te voorschijn en Bas- jes bui gaat weer naar ^torm. Als ze allemaal hun hart hebben uitgestort, word ik aan de tand gevoeld. Wat is mijn verlang lijstje. Daar moet ik zwaar op peinzen. Ze helpen me allemaal een handje met hun suggesties. Een nieuwe fietseen hele nieuwe jurk.... 'n sukkelade- hart as de tafel.... Nee, ik wil een dikke chocoladeletter. Mijn bescheidenheid valt niet in goede aarde, dat is merkbaar. Net als ik de hoop uitspreek om Sint eens tegen te komen om hem al les te vertellen, wat we graag willen, ringt de bel vinnig het onder-onsje uiteen. De grauwe realiteit wacht ons weer, na het zoet verpozen in de wereld van de wensen. 'tGaat goed, heel de morgen, al moet ik Bas goed in het vi zier houden. De bui blijft dwars, maar tot een openlijk vermaan hoeft het nog niet te komen. Zo iets beschouw ik ook als een uiterste noodzaak. Begin je er mee, dan ben je net verloren. In de middag is Bas wel present, maar hij laat duidelijk gevoelen, dat het onder protest is. Deze dag begon hij klaarblijkelijk door met zijn verkeerde been uit bed te stappen. Onder ons gezegd en gezwegen, hij heeft dat van geen vreemde, want vader Dijkers staat bepaald niet als aanminnig bekend. Half in de middag voel ik het aankomen, dat gaat mis. Zeer nadrukkelijk heb ik twee maal moeten zeggen: „Bas, pas op". Denk eens in, twéémaal. Nog een uurtje en dan is de schooldag voorbij, 'k Wij Basje een kans ge ven om vrij "te blijven, maar hij moet het niet al te gortig maken. Daar heb je het al. Z'n bank- buur, die eens even over Bas' schriftblaadje neust om eens te vergelijken hoe hij er zelf voor staat, krijgt voor deze vrijpos tigheid een welgemikte ribben stoot. Dan prijkt Bas' naam op de schandelijst en hij moet schoolblijvenIn liefde zwijg ik nu maar over Bas' tronie ge durende het laatste uurtje. Als de hele kluit levenslust is weggedwarreld uit mijn klas, zal Bas tien lange minuten van een zaamheid verduren. Hij zit be wegingloos en model, maar nog steeds is het een bars Basje. Tien minuten heb ik hem genegeerd en dan laat ik hem gaan in de hoop op betere dagen. Als de kleine aap vlak bij de deur is zegt hij verbeten: „En ikke zal het lekker an Sinterklaas zegge en dan krijg uwes geen sukke- ladeletter Zo valt op het laatste ogenblik van de dag ook deze illusie in scherven. R. T. Mijn beste nichtjes en neven, Dadelijk vertel ik maar, dat ik niet alle brieven nu beantwoord heb. Wie dus nu zijn, of haar naam niet vindt, krijgt de vol gende week de beurt weer. Ik moet wel een stapeltje laten wachten, omdat ik geen plaats meer krijg voor deze week. Dat is te begrijpen, hé? Jullie zijn de jongste van de lezers van het Weekend en dan zou het toch raar zijn als jullie de grootste hap er van kregen. Ik heb wel gemerkt, dat jullie allemaal verlangen naar Sint Nicolaas. Geen wonder hoor, ik doe het ook! Terwijl ik jullie schrijf is het nog vóór Sint Nico laas. 'k Hoop dat jullie het all- maal echt leuk zult hebben en... dat ik de volgende keer lange brieven krijg, waarin alles verteld wordt. Dan heb ik heel wat na pret, denk ik. Jullie TANTE TRUUS. Dina K. te Nicuwdorp. Het was niet alleen een lange maar ook een fleurige brief, want je hebt heel wat prettige dingen in het vooruitzicht. Ik merk wel, dat jij Sint meer keertjes zult zien dan ik. Je vertelt me toch wel van alles van die bezoeken? Hoe is het met het zingen gegaan? In een kerk klink het altijd mooi. Ineke M. te Kleverskerke. Fijn, dat de prijs zo naar je zin was. In de winter komt een boek altijd goed van pas hé? Dan heb je des avonds de tijd om te lezen.'Het boek, dat je noemde heb ik nog niet gelezen. Is het mooi? Knap, om een prijs te winnen met ring- rijden. Dat heb ik nog nooit ge probeerd om daaraan mee te doen. Is het erg moeilijk? Win terkoninkje te Ilwadendamme. Je brief was best te lezen, maak je daarover maar geen zorgen hoor. Als je graag leest en borduurt is de winter net een goede tijd voor je, want in de avond ga je nu heus niet voor je pleizier meer naar buiten, dan is het fijn een tijd om eens een mooi boek te lezen, of iets moois te maken. Hoe kun je zoveel kippen tellen Lopen ze niet telkens door elkaar? Jannie S. te Hoek van Holland. Jij bent dan een verre nicht van ons. Ik vind het wel leuk, zo'n buiten landse nicht er bij te hebben. Kom je eigenlijk uit Zeeland? Verleden jaar ben ik nog even in Hoek van Holland geweest. Had ik toen maar geweten, dat ik er een nicht zou krijgen. Bruidssluiertje te Kruiningen. Van jou heb ik nu twee brieven te beantwoorden, dat is heel wat hé? Het is jam mer dat er geen van je vriendin netjes in je buurt woont, zodat je samen naar school kon gaan, want dat is altijd zo gezellig. Ik houd ook heel veel van bloemen. Gelukkig zijn er altijd wel plan ten die bloeien, zodat ik het hele jaar door bloeiende planten heb. Jij ook? Ik heb nooit een potten bakker aan het werk gezien. Ja- coba P. te Vrouwenpolder. Nu was toch net jou ene briefje er vorige week buiten gevallen. Er was geen snippertje plaats meer over toen. Ik hoop dat het zo niet weer gebeurt. Vertel me maar eens hoe de zusjes het met Klaas- Piet gemaakt hebben, enook of Sint jou niet vergat. Ik denk, dat ik volgende maal allemaal heel lange brieven krijg over Sint. Dat zal een vrolijke post worden, want ik geloof wel dat mijn raad selfamilie best heeft opgepast. Willemijntje H. te Oostkapelle. Ik had echt die fout niet gemaakt, maar ik denk dat de mannen, die de krant klaarmaken, toen juist aan onze vorige Koningin dachten en dan kun je zo'n vergissing ma ken hé? Wat zou ik graag van daag in je buurt wonen, want het lijkt me best hoor zo'n verjaar- partijtje. Vertel je me hoe het ge weest is, dan kan ik er in gedach ten toch van meegenieten. Terwijl ik dit schrijf, ben jij dus jarig. Ge feliciteerd met dit kroonjaar. Kees B. te Zierikzee. Zo, daar heb ik al een poos naar uitgekeken, dat ik ook een krantenfamilielid in Zierikzee zou krijgen en nu ben jij de eerste. Jij woont in een mooie oude stad hoor. In welke klas zit je V.'illie B. te Sint Lau rens. Lange tijd was een ander Walchers nichtje de jongste in onze familie, maar nu ben jij het geworden. Je schrijft al goed voor zo'n jong nichtje. Vond je de raadsels erg moeilijk? Ton K. te Wemeldinge. Natuurlijk Ton, mag je met ons meedoen. We houden van een grote familie. Vond je de raadsels moeilijk? Ik denk dat je de volgende keer zelf een lange brief aan me schrijft. In welke klas zit je? Voor een paar we ken ben ik in de bus nog langs je huis gereden. Had ik toen maar geweten, dat wordt een raadsel neef van me. Doe de groeten aan de briefschrijver terug. Tini de K. te 's-Heer Arendskerke. Deze keer noem ik je nog niet bij je schuilnaam, want ik heb al een Sneeuwklokje in onze kring, dat bloeit in Wolphaartsdijk. Kies dus maar een andere naam. Het is wel jammer, omdat deze zo goed bij je paste in verband met je winterse verjaardag. Hartelijk dank voor je foto. Nu weet ik hoe je er uitziet. Die tekening is ook best. Als ik nu in de buurt kom kan ik van verre al zien, waar je woont. Hoe is het met de zieke juffrouw. Stuur haar maar eens een mooie kaart. Piet van de P. te Middelburg. O, o Piet wat treft dat slecht, nu ben ik net in Mid delburg geweest, dus loop ik de leverworst van de slacht mis. Ik hoop nu maar op het volgend jaar. Maar waarschuw me dan wat langer te voren. Ik kan me be grijpen, dat vader graag zo'n flin ke helper op het land erbij wil hebben. Nog een paar jaartjes en danben jij vaders grote hulp. Wim van de P. te Middelburg. Nee maar jij schrijft, dat je niet veel weet te vertellen, omdat er niet veel gebeurt, maar intussen vertel je maar allerlei belangrijke dingen. Jullie gaat slachten, er is leuke visite geweest en je hebt een gezellige verjaarsvisitie mee gemaakt. Ik beleef niet altijd zo veel in één week. Je komt zo maar om tien uur thuis van die visite als een grote meneer. Ik denk, dat je de andere dag heel wat slaap had. Goed geraden? Adrie S. te Scherpenisse. Ik had zo'n pleizier in je lange brief. In gedachten zag ik alles gebeuren, waarover je schreef. Doe Cobi maar de groeten van me. Ik vind het aardig dat ze ook een paar regels naar me schreef. Jij hebt het nog erg druk, al lig je te bed. Iedereen komt zo eens bij jou kij ken is het niet? Wat is het fijn, dat jj nu al zo'n tijd op mag zijn. Met zoveel pen-vriendinnen en tantes heb je een hele correspon dentie. Hoe ging het met Sinter klaas Voorzichtigheid is de moeder der wijsheid, maar zij heeft ook een ontaarde zoon: het wantrou wen. Vrouwen zijn nooit sterker dan wanneer zij zich met haar zwak heid wapenen. staldeur. Hij ging naast hem zit ten op een bos hooi. „Danke jongens", gebood de stem van de voorman. Ze deden hun petten voor hun ogen, de baas ook, en samen dankten ze. Er viel een stilte op de dorsvloer. Uit de koeienstal klonk het gerammel van kettin gen; in de stal achter hen snoven de paarden en hun zware poten stampten op de stenen vloer De een na de ander zette zijn pet weer op, maar niemand zei er iets voor de laatste man klaar was. „Mo' joe je pet niet ofdoeë?" vroeg de baas aan ouwe Geert, met 'n zacht verwijt in zijn stem. Hij was bezig zijn mond vol te stoppen met tabak en kon niet dadelijk antwoord geven. Kees deed het voor hem: „Hie is zoa oneerbiedig, baes, hie houdt aol- toas z'n pette op". Ouwe Geert deed verlegen. „Voor de trek", zei hij aarzelend. Hij keek in het rond of er niet een raampje open stond, maar alles was dicht. „Je heit op een dorsvloer aoltoas trek, en dan een hele ochend in een werme stal, eh". De baas knikte begrijpend. „En niet te veul haer meer zeker?" Hij lachte. „Nee, dat gae je oallemaele kriege a' je oud wordt". Ouwe Geert was niet op zijn gemak, de baas zag het. Met zijn ogen zocht Verstraten alle gaten en spleten van de wand af tegen over hem. Daarachter moest zijn vrouw zijn, om getuige te wezen van de leerzame les, die hij ouwe Geert zou geven. En hij verkneu kelde zich, want hij hoopte, dat het ook voor haar een leerzame les zou worden. Daarom wou hij eerst weten of ze er was. Maar er waren zo'n hoop spleten en gaatjes. Eindelijk meende hij toch iets te zien bewegen, ze was er... de onderwijzing kon beginnen. Er kwam een tinteling in zijn ogen als bij een schooljongen, die blij is om wat komen gaat „Hoe gaet het mit 't ouwe groatje. Geert?" vroeg hij be langstellend. De oude man keek opgelucht. Hij begon aan een bakje koffie te leuteren. Toen hij klaar was, zei hij langzaam: ,,'t Gae nog al, al mar sokkele, ze zal wel nie meer op de been komme, baes. Mar as ik ze nog mar een hortje mag houwe, dan bin 'k al dank- baer De baas knikte begrijpend. „As je mekaore mo' misse, eh. De dood is 't leste". „Daer mo' je niet over dienkeOuwe Geert schudde triestig zijn hoofd. „Je mo' mar hope", zei Verstraten be moedigend, en hij gaf de oude man vertrouwelijk een klap op zijn pet. Het gaf een verschrikkelijke consternatiedie onschuldige klap. „Ooioeioei klaagde de oude man gedempt. Die vlak naast hem zaten keken verschrikt, want ze konden niet anders denken, dan dat de boer in zijn onhandigheid Geert zijn hersenkas aan gruzelementen had geslagen. Alleen Kees had met de scherpzinnigheid der jeugd alles begrepen en hij zong, in geest driftige vervoering met zijn ar men zwaaiend: „Geert heit onder z'n zieë peteen hoen op twin tig eiers gezethi-ha-ho En toen, om het geval nog in teressanter te maken, sloop hij op de oude man toe, die als ver wezen met voorover gebogen hoofd in het hooi zat. Voorzichtig sleepte hij het petje van zijn hoofdDe arbeiders gierden... De eieren dropen langs Geert zijn gezicht. Zijn grijze haren waren één kleverige massa Toen het tumult wat bedaarde en ouwe Geert weer uit zijn ogen kon zien, was de baas verdwenen. Waarheen dat wisten ze niet „Bel?" vroeg hij, toen hij 's middags thee kwam drinken, „was 't nae je zin?" ,,'t Is zonde", zei ze afkeurend, „hoe ko' je dat toch doeë, zoa'n ouwe man. Zoa voor spot van aolle mensen zette Ze dacht nu niet aan de schade, die ouwe Geert haar mo gelijk berokkend had, maar ze zag hem aldoor zitten, zo zielig... met die eiers in zijn haar en ogen en dan dat lachende volk... „Wel, noe nog mooier", deed hij verontwaardigd, „en vanmiddag wou je al, dat 'k em naer huus stierende „Da's geen waer", sprak ze te gen, „ik hawe a je gevroge: zou je 'em nie naer huus stiere „As 't noe mar uut isHij schudde zijn hoofd. „Die wuuven, je kent ze nie bie houwe, a' loap je zoa hard as 'n paerd „Je mot overal zoa de gek niet mee steke", zei ze vermanend, „da hawe ik je al meer gezeid..." Dan riep ze, om aan het gesprek een einde te maken „Kom je Maortjeeeeeeje thee wordt kouuuuud Het antwoord kwam van heel ver: „Jaeeeek Ouwe Geert ging altijd later naar huis dan de arbeiders. Hij was stalknecht en moest de meid helpen bij het melken van de koe ien. Het was meestal zes uur voor hij klaar was. Toen hij 's avonds met een be kommerd hart zijn goed op zocht, was hij verbaasd. Hij wist zeker, dat hij zijn boterhamzak onder zijn jas gelegd had, en nu lag die bo ven op. Aarzelend bleef hij staan met de stallantaarn in zijn beven de handen. Bij het onzekere schijn sel zag hij het welZijn stik- zak zat vol met eieren Verslagen bleef hij staan Dan ineens draaide hij zich om. Door het nauwe straatje langs de koeiekoppen zocht hij zijn weg naar de keuken. Hij stiet de deur open. „Heuj", riep hij beverig. Maartje kwam aangelopen. „Bi' joe dat, Geert?" vroeg zij met een mond vol brood. „Is de baes d'r in?" De Uitgeversmaatschappij J. B. Wolters te Groningen en Batavia is als altijd weer zeer dilligent. We ontvingen tal van uitgaven voor de scholen. Om niet bij elk werkje hetzelfde te moeten zeg gen, doet het ons genoegen van allen te kunnen vermelden, dat de technische verzorging uitstekend is, zoals we dat ook steeds ge wend waren van deze uitgeverij. De hieronder volgende werkjes zijn dus allen uitgaven van Wol ters. „Het menselijk lichaam", een leerboek voor verplegenden op nieuw bewerkt door Dr A. Bier- horst en W. F. Feldhuizen. Met zwarte en gekleurde afbeeldingen. Vierde druk. Het gevaar bij een titel als van boven gemeld boek is, dat „Niet verplegenden" zich niet de moeite geven zullen hier van kennis te nemen. Dat is jam mer, want het is een boek, zeer duidelijk geschreven, dat ook door mensen, die niet bepaald in deze richting studeren, zeer goed te le zen is. Het is prachtig te lezen hoe een kostbaar en fijn instru ment ons menselijk lichaam wel is. Goede afbeeldingen verduide lijken inderdaad de tekst. Voor vakmensen is het zeker een goede bron. Twee werkjees in de bekende uitgave van The Young People's Library. De uitvoering is zoals we die gewend zijn in deze serie. Een klein handig formaat boekjes, met een losse Vocabulary. Dr H. R. S. van der Veen is de editor van deze serie. Het eerste werkje „The Two Cadets" door Ian Scott, is bewerkt door Ossendorp. Dit boekje zal zeker door de jongens van de laatste Uloklassen met graagte gelezen worden. Ik kan me indenken, dat zulke jongens in verloren ogenblikjes met pleizier verder zullen lezen, dan hen is op gedragen. Twee cadetten van een Zeevaartschool in Engeland bele ven geweldige avonturen, nadat ze door een Duitser, die in Enge land spionnagewerk verricht, op een Duitse onderzeeër zijn ge bracht. Natuurlijk komt alles goed terecht, maar de spanning blijft tot de laatste bladzijde. Voor Engelse studentjes aanbe volen. Het tweede boekje, „South Country Secrets", door „Euphan" en Klaxon", is bewerkt door H. Tromp. Dit boekje, dat bedoeld is voor beginners is eenvoudiger dan The two Cadets. Het is het ver haal van vier kinderen, geboren in Zuid-Afrika, die naar Engeland „Kom mar deur!" riep de stem van de boer. „Alleen ha", hakkelde Geert. Maartje ging naar binnen, nieuws gierig. „Wat is d'r gaende, Geert?" Verstraten trok de deur achter zich dicht. Verlegen bleef ouwe Geert staan. Hij geleek een kaboutertje naast de forse gestalte van de boer. „Wat is d'r gaende, Geert?" vroeg hij nog eens, en er was een lach in zijn stem. Toen voelde hij hoe een koude, magere hand de zijne greep. „Ik zal het nóait meer doeë, oar baes „Ik oak niet, oar Geert En Verstraten voelde iets vreemds van binnen. Toen ze 's avonds op bed lagen, vroeg hij: „Mit oevel eitjes is Geert va' je weggestapt vanae- vend?" „Bel mi geen een", zei ze, „'t stelen zei noe wel over wezen..." „Nee, je begriep m'n wel", hield hij vol, „oevel hei je er in z'n stikzak gedaen?" „Bel geen een, lae m'n mar gaen slaepe „Je mot daedelijk niet zoa hard weze over een mens „En joe mot overal geen lollet je van maeke". Ze draaide zich om. Buiten was het erf blank van maanlicht J. K.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6