De galeislaaf
VxwJi orifye,
VOOR DE JEUGD.
Boekbespreking.
Vrijdag 17 November 1950
'T ZEEUWSCh WEEKEND
Pagina 2
Een middag in Kanaan.
Neen, zelf ben ik niet zover ge
weest. Helaas. Maar wel heb ik
een uurtje het gevoel gehad, dat
ik inderdaad in Kanaan was, dank
zij de levendige beschrijving door
een onzer Zeeuwse dochteren,
mejuffrouw Bol uit Yerseke, die
bijna twee jaar lang in Kanaan
woonde. Mej. Bol is pas thuis,
haar indrukken zijn nog vers, en
toen ik dat hoorde, dacht ik,
daarmede wil ik graag een uurtje
praten, want Kanaan is toch voor
elk onzer een ander land, dan
welk deel der wereld ook. Het is
immers het land, waar de Here
Jezus eenmaal over de aarde heeft
gelopen, zoals u en ik en elk een
over de aarde gaat.
Door alle eeuwen heen is er ge
vochten om Kanaan. Uit onze ei
gen Vaderlandse geschiedenis her
inneren we ons de Kruistochten
nog wel. Later is het land lang,
heel lang, in het bezit van de
Arabieren geweest. Westerse mo
gendheden poogden uit handels
belang op verschillende plekken
vaste voet aan wal te krijgen en
nu is er, in Mei 1948, de Staat
Israël uitgeroepen.
Het doet wel wat wonderlijk
aan, dat we onder het schrijven
voor ons hebben liggen, de „Offi
ciële reisgids voor Israël", ge
drukt in Israël. In deze gids vindt
men de advertenties en alle ge
gevens, die men in alle gidsen
voor elk plekje der wereld vindt.
Voor mijn gevoel is het net, of
dat niet bij elkaar past. Uit wat
ik echter „deze middag in Kana
an" hoorde, weet ik nu wel, dat
daar een energiek volk bezig is
een staat te bouwen, die kan wed
ijveren met elke moderne Wester
se staat. M'n prettige vrouwelijke
gids vgn deze middag op m'n
denkbeeldige reis door Kanaan,
hoewel nog jong, is toch wel tot
oordelen bevoegd, wijl ze in het
hart van Israël was, als huisgeno
te in het Nederlands Gezant-
sghapshuis van dr Nederbracht.
Het is wel verwonderlijk in Ka
naan zulk een eenheid te zien
groeien, want denk eens in, de
mensen komen uit alle streken
van de aarde, uit Frankrijk, En
geland, Nederland, Duitsland,
België, Rusland, de Balkanlanden,
uit Afrika, de Oosterse landen.
Ze komen daar allen met hun ei
gen taal en eigen gewoonten en
de meesten komen daar berooid en
beroofd van alles. Er is echter
één ding, dat hen allen saambindt,
het verlangen „thuis" te zijn in
eigen land, het land der vaderen.
Dat willen ze opbouwen en daar
voor willen ze zwoegen.
Ze doen dat inderdaad. Ieder,
die aankomt, begint met aanpak
ken, waar men maar gelegenheid
vindt. Of dat precies in eigen be
roep is, vraagt men niet. Niemand
zal eerst eens rustjg uitzien om
een goed plaatsje in eigen beroep
te krijgen. Eerst maar aanpakken,
later kan men verder zien. Ook
niet klagen als het verschil tussen
vroeger en nu wat heel erg groot
is. Mejuffrouw Bol hoorde zo een
buschauffeur als Herr Dokter
aanspreken, een man in een arme
tierig winkeltje in Jeruzalem was
Professor! Geen nood, vond men,
later werd alles wel beter. Israël
moet vooruit, dus werken
werken. Met de vrouwen is het
niet anders. Schamele rantsoenen,
urenlang in de rij staan voor alles,
verse groenten haast onbereik
baar, textiel, sterk gerantsoeneerd
en peperduur, maar ook geen
klacht. Mejuffrouw Bol vindt, na
een tweejarig verblijf in Israël,
het in Nederland goedkoop
Dat zegt wel wat over de prijzen
daar. Toch klaagt ook geen vrouw
omdat men zich rijk weet in het
bezit van de vrijheid in eigen
land. Dit maakt de eenheid, over
brugt alle verschil en moeilijk
heden tussen Duitsers en Russen,
de echte Oosterling en de Engel
sen.
Ze gaan die eenheid ook vinden
in één taal: het Hebreeuws.
Als ik vraag, hoe nu het beeld
van Jeruzalem is, dan hoor ik, dat
Jeruzalem een moderne indruk
maakt, maar dat men opeens, bij
een kromming van een weg, bij
een smal straatje, een brok ty
pisch „Oosten" kan zien. Zoals
het met de stad is, is het met de
mensen. Er is in Jeruzalem wel
electriciteit, maar geen gas. De
petroleum is niet gerantsoeneerd.
Wordt dus veei gebruikt als
brandstof om te koken. Zo komt
een typische Oosterling, in wezen
en kledij, met een-gammel kar
retje, waarvoor een muilezel staat
langs de deur om petroleum te
venten. De melk daarentegen,
werd rondgebracht door een Duit
ser, wiens gehele wezen de echte
aristocratie en distinctie van zijn
vroeger bestaan verraadde. Hij
bracht die melk rond in een kin
derwagen, zijn vrouw had een
winkeltje in garen en band in een
garage. Ergens elders bewoonde
het echtpaar in tevredenheid een
paar schamele kamertjes.
Het kan in Jeruzalem ook ge
beuren, dat men gewaarschuwd
wordt door de roep: „onrein, on
rein" en dan gaat een melaatse
voorbij.
Mejuffrouw Bol zeide, dat het
diep ontroerend is zulk een figuur
te zien voorbij gaan. Een uitge
stotene uit het leven. Wil men 'n
enkel woord met zulk een stak
ker wisselen, dan moet men toch
steeds een behoorlijke afstand
tussen zich zelf en de patiënt be
waren.
Zo ontmoeten Oost en West el
kander dan wel in Jeruzalem.
In het Westerse gezantschaps
huis van dr Nederbracht was een
huishoudelijke hulp uit Irak. Ze
was allang in Kanaan, maar de
Oosterse aard was geheel geble
ven. Op een morgen was ze heftig
ontdaan, eigenlijk mateloos be
droefd. Op de belangstellende
vraag hoorde men dat haar zuster
in Irak gestorven was. Al drie
maanden geleden, maar ze had
het nu pas gehoord. De belang
stelling in deze vrouw was echt
dus wilde men meer weten. Hoe
lang was het al geleden, dat ze
haar zuster zag?
Vijf en veertig jaar geleden
Maar een week lang was er luid
geklaagOost en West in één
huis.
Hoe is het land, het landschap
vraag ik.
Zo mooi, zo heel mooi, dat men
er steeds naar terug verlangt.
Dat laten foto's ook wel zien. En
de intensieve ijver, waarmee men
nu weer de grond bewerkt, ma
ken Kanaan weer tot een land
overvloeiende van melk en ho
ning. Er is grote vruchtbaarheid
en de bodem brengt weer veel op.
Ik zie ook een foto van een
land vol bloemen. Houdt men
daar ook van bloemen?
Dat is verschillend, ook hierin
komen de verschillende volks
aarden weer tot uiting. Engelsen,
Hollanders, Fransen en Belgen
houden er van bloemen rond
het huis te hebben. De Oosterlin
gen geven daar niet veel om. Dit
verschil in geaardheid komt ook
uit in de inrichting van de huizen.
De Hollanders, als van ouds,
staan ook hier weer bekend als
de mensen, die het binnenshuis
ook graag gezellig maken. Men
weet alles te benutten om van
het huis weer een thuis te maken.
Doch over het algemeen zijn allen
zindelijk. Dat zegt wel wat, als
een Zeeuws jong meisje dit ver
telt.
Nu schrijf ik wel over huizen
en de inrichting daarvan, doch
denk nu niet, dat ieder al zo rijk
is, een eigen huis te bezitten. Dat
is nog onmogelijk, want bedenk,
dat de Staat Israël pas in 1948
is uitgeroepen en sindsdien stro
men de Israëlieten toe uit alle
werelddelen. Had men nu maar
direct niets anders te doen gehad
dan aan de opbouw te werken,
wel dan was het nog een schier
onmogelijke opdracht geweest,
maar het is wel verre van dat,
dat dit de enige.taak was. Reeds
dadelijk na de uitroeping begon
nen moeilijkheden pas recht. Men
heeft, als in de dagen van Nehe-
mia moeten bouwen en vechten
tegelijk. Nu, men hééft gevochten
en men hééft gebouwd. Doch gro
te groepen van de laatst aangeko-
menen hebben nog geen onder
dak. Die zijn ondergebracht in
tentenkampen. Dit is het „mate
riaal" dat nog verwerkt moet
worden. Er wordt plaats en werk
gelegenheid gezocht of gemaakt
en intussen wordt de taal, het
Hebreeuws geleerd. Zo groeit de
staat Israël, die volgens een kaart
van Januari 1950 zich in een
smalle strook uitstrekt van circa
50 km ten Noorden van het meer
van Tiberias tot in de Negeb cir
ca 200 km ten Zuiden van de Do
de Zee, met een bevolking van
ongeveer 1.500.000.
De Sabbath wordt strikt ge
houden. Geen taxi of bus zal men
in Jeruzalem zien rijden van Vrij
dagavond na zonsondergang tot
Toch levensvreugde.
Kees Lambertse klapte het
boek dicht waarin hij had gelezen.
„Ook weer uit", mompelde hij.
,,'kHoop nu eindelijk weer eens
aan de studie te kunnen, maar ik
vrees. Eerst de brief van Willem
nog maar eens lezen, voor ik weer
eens extra lui ga kuren. Zó een
brief was toch niet te versma
den
Een stille glimlach gleed over
het bleke gezicht. Neen, deze brie
ven zou hij niet graag missen. Wie
schreef er ooit zo intiem en op
beurend als Willem Dirkse? In
gedachten zag hij Willem staan.
Z'n vriendelijke glimlach, z'n gui
tige en toch ook dikwijls ernstige
ogen. Wat hield hij veel van deze
studievriend. Straks als Willem
predikant zou zijn, dan zou zijn
Zaterdagavond als er drie sterren
aan de hemel zichtbaar zijn. Maar
dat is ook al. Er is niet veel van
een orthodox Jodendom merkbaar
in Kanaan. Het is slechts een
klein percentage, dat daar toe be
hoort. In Jeruzalem zijn de ge
trouwen in één stadswijk samen-
gegroept en dezen bezoeken
trouw de synagoge. De rest houdt
de Sabbath en is tevreden met
het bewonen van het land der
vaderen. Van dit oude land der
vaderen wil men nu gaan maken
een modern land, waar het voor
de kinderen goed zal zijn om in
te wonen. Voor dat doel willen
ze werken, zwoegen zelfs en ont
bering lijden. Er is toekomst, ze
kerheid, geluk voor de kinderen.
Doch eens heeft in dat land het
kruis van Christus gestaan. Dat
zegt deze harde werkers niets.
Vreselijk is dat. Of er nog eens
verandering zal komen? Ik weet
het niet. Als de Bijbel in Romei
nen over de toekomst van Israël
spreekt worden ze toch „bemin
den om der vaderen wil" ge
noemd.
Zo heeft dat oude Kanaan,
waarvan een moderne reisgids de
goede hotels, de bezienswaardig
heden, de mooie plaatsen, de vlot
te reisgelegenheden noemt, voor
ons toch altijd dubbele aantrek
kingskracht.
Geen wonder, dat ik een klein
beetje benijdend kijk naar de jon
ge prettige gids, die me een mid
dag bij de hand nam op mijn
tocht door Kanaan.
gemeente steun aan hem hebben.
Hij zou een goede herder zijn. Hij
zou trachten te troosten waar
droefenis was, maar hij zou ook
blij kunnen zijn waar blijdschap
was.
Samen waren ze op de univer
siteit geweest Willem en hij. Wil
lem hield van vrolijkheid en in het
begin had Kees hem vaak gezien
als een zwierig student die het
niet zo serieus nam. Toen hij
ONS KORT VERHAAL
De vloek van het
hazardspel.
Er wordt in onze dagen veel
over het hazardspel geschreven
en gepraat. De een verontschul
digt wat de andere veroordeelt.
Wat ons, buitenstanders, ver
ontrust, is de intensiteit, waar
mee het spel schijnt te lokken
en de mededeling, dat de aan
deelhouders y/innen, en het pu
bliek over het algemeen op de
lange duur verliest.
Luther leert ons elke morgen
te bidden, dat de Boze niet de
hand op ons legge. De psychia
ter van deze dag spreekt van
dressaten en vergroeiingen.
Het staat erg geleerd zo op
papier, maar wie de begrippen
belichaamd ziet in een geliefd
wezen, dat ten prooi viel aan
een dressaat of aan een ver
groeiing, die is de wanhoop uit
de ogen te lezen. Ik heb onder
mijn kennissen geen mensen,
die het spelcrsdrcssaat hebben,
zelf héb ik er niet het minste
gevoel voor, wat geen wonder
is, daar zelfs een eenvoudig i
Zondagsschool-verloting met
een paar nieten mij nog geen
enkel verrassinkje ooit be
reidde.
Toch weet ik van het grieze
lige en het akelige van een spe
lersleven. Anna Grigorjewna
Dostojewsky heeft er mij van
verteld in haar boek over haar
man „Lebenserrinnerungen".
Ze heeft ongelooflijk veel van
die man gehouden. Stervend
heeft hij haar gezegd: „Denk er
aan Anja! ik heb je altijd innig
lief gghad, zelfs in gedachten
ben ik je nooit ontrouw ge
weest"
Niettegenstaande deze twee
mensen elkaar zo vurig lief
hadden, was er een donkere
schaduw in huis.
Feodor Michailowitsch was
een speler. Anna Grigorjewna
schrijft er over en we denken
als we het lezen wat moet
die vrouw van die man gehou
den hebben!.... als ze zo iets
heeft kunnen verdragen!
We waren nog geen week in
Baden zegt ze, of hij had alles
verspeeld en nu begon de jacht
naar geld om door te kunnen
spelen. Ik moest onze weinige
bezittingen verdedigen, want
hij verloor zó de heerschappij
over zichzelf, dat hij het geld,
hetwelk het pandjeshuis hem
gaf, dadelijk weer verspeelde.
Eenmaal, ik weet het nog pre
cies, kwam hij met vier duizend
drie honderd daalders aanzet
ten. Welk een vreugde! Een
hele zak vol geld. Nu waren we
uit de zorg en moeite, hij nam
twintig daalders mee om nog
wat te winnen, hij kwam er nog
twintig haten, drie uur lang
ging het door, en telkens haalde
hij twintig daalders. Toen had
den we niets meer. Overal, aan
iedereen werd om geld ge
vraagd, brieven aan mijn moe
der, aan familie; als het geld
eindelijk binnen kwam, werd
het nog dezelfde dag verspeeld.
We zaten vaak zonder een
cent, elke dag met het grote
probleem, dat ons aankeek: Hoe
betaal ik de huur? Waar zullen
we van eten? Ik kan eerlijk
verklaren, dat ik het tamelijk
kalm opnam. Ik droeg de vaste
overtuiging in mij om, dat, al
zou mijn man de ene dag win
nen, hij het de volgende zeker
weer verliezen zou, dus dat ik
mij over winst nimmer behoef
de te verblijden. Ik was ook tot
de slotsom gekomen, dat sme
ken en bidden en overreden
niets hielp; het was of hij móést
gaan. Dat was een raadsel, dat
ik nooit begreep. Een man als
Feodor Michailowitsch met zo
veel gaven, met zoveel uithou
dingsvermogen! Wat had hij in
zijn leven niet moedig de mees:
verschillende beproevingen ver
dragen vestingstraf scha
vot verbanning tuchthuis
de dood van zijn eerste
vrouw van een geliefde broe
der! en diezelfde man, dat
zag ik voor me, had niet de
kracht om zich te beheersen, als
het spel in de buurt was, totdat
hij zijn laatste daalder verteerd
had. Ik had er eerst zo'n moeite
mee, ik vond het vernederend
voor zo'n hoogstaande geest en
ik kon het niet anders inzien
dan dat deze zwakheid hem on
waardig was. Eindelijk begreep
ik het.
Het was maar geen eenvou
dige zwakheid van wil, het was
een alles verterende, ongebrei
delde hartstocht, een oerkracht,
die zelfs een geest als die van
mijn man niet zou kunnen be
strijden. Zulke toestanden moet
men begrijpen, de zucht tot het
spel is een ziekte, voor welke
geen geneesmiddel bestaat. Het
enige redmiddel is de vlucht uit
de buurt van het speelhuis.
Ik heb hem nooit enige ver
wijten gemaakt, nooit met hem
over deze eigenschap van hem
gekibbeld, en altijd, zonder iets
te zeggen hem de laatste cent
die we bezaten gegeven. Waar
onder ik wel leed, nameloos ge
bukt ging, dat was de wroeging
en het berouw, dat hem latei-
kwelde.
Vaak lag hij op de knieën, in
de grootste vertwijfeling, en
vroeg mij snikkende hem te
vergeven, dat hij mij door zijn
gedrag in zulke moeilijkheden
bracht. Ik trachtte hem te
troosten, op enkele lichtpunten
te wijzen, hoe dankbaar was ik
als ik hem afleiden kon en aan
iets anders kon laten denken.
Wat was ik blij, als ik hem
naar een bibliotheek kon krij
gen. Hem kon interesseren vooa
een boek, hoe betrapte ik me
zelf op de vurige wens, dat on
danks honger en ontbering en
ontzegging en moeilijkheden
met de pensionjuffrouw en an
dere schuldeisers, er toch maar
geen geld in huis mocht komen.
Maar het geld kwam, en net
leven in een hel van angst en
wroeging begon opnieuw.
Uit deze beschrijving kan men
zien, dat speelzucht geen grapje
is en dat hetgeen we leerden op
de schoolbanken van onze voor
vaderen, de Batavieren, die
soms vrouwen en kinderen ver
dobbelden, geen sprookje is
maar een griezelige vergroeiing,
die in het onderbewuste van
een mens kan opduiken en een
gans gezin ten verderve kan
voeren.
We hebben hier geen verbit
terde vrouw die haar man ver
oordeelt, maar een vrouw die
grootmeesteresse was in de lief
de, en die met een bloedend
hart zegt: Kijk, de man die ik
zo lief heb, die zo'n bijzonder
mens is, was ziek op dat punt.
Moge God ons land bewaren
voor de speelwoede en onze
mannen en zonen voor die ziek
te, die ongemerkt aan komt
sluipen, de hand legt op een der
onzen en hem de gevangenis
boeien over de polsen stroopt.
De R.
Vrijdag 17 November 1951
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagtfts 3
hem beter leerde kennen, had hij
achter diens vrolijkheid een diepe
ernst bespeurd. Willem had zijn
moeilijkheden maar liep er niet
mee te koop. Hechte vriend
schapsbanden waren er ontstaan
en menig ernstig gesprek was des
avonds nog gevolgd. Dikwijls had
Willem, Kees uit de put gehaald,
als deze door allerlei omstandig
heden de echte levensvreugde niet
kon zien.
En toenkwam die ontzet
tende klap in de vorm van die
nare ziekte, waar tegen Kees al
zolang had gevochten, toen was
het alleen Willem geweest, die
werkelijk contact met hem kreeg.
Eergister was hij weer bij hem ge
weest metLetje. Lang had
hij dit verborgen gehouden voor
Kees, dat er iemand in zijn leven
was gekomen, die hij liefhad.
Maar toen Kees hem laatst op
de man af had gevraagd of hij nu
straks alleen in zijn pastorie zou
gaan, had hij eerst schertsend ge
zegd, dat hij een vrouw overbodi
ge luxe vond, maar hem toen toch
ook eerlijk gezegd, dat Letje Wil
man zijn vrouw zou worden.
Nu waren ze samen gekomen,
't Was reuze gezellig geweest. Zij
was een lief meisje. Eenvoudig ge
kleed, vriendelijk in haar optreden
en gevat in haar antwoorden, had
ze al vlug de goedkeuring van
Kees kunnen wegdragen.
Er was geen opstand geweest
bij Kees, zoals hij vermoed had.
Hij had gelachen en gepraat, het
was weer als vroeger geweest.
M'n beste nichtjes en neven,
De brief voor allemaal moet
deze keer weer heel kort zijn,
omdat er zoveel brieven van jullie
liggen te wachten. Maar ik wil
weer eens zeggen, als je naam
deze keer in ons hoekje niet te
vinden is, dan komt die zeker de
volgende keer. Dit moet wel zo,
omdat ik al van te voren weet,
dat ik niet genoeg plaats zal heb
ben, om allemaal een beurt te
geven. En jullie zijn het toch ze
ker wel met me eens, dat ik beter
een deel de volgende week een
beurt kan geven, dan dat ik ieder
met een heel kort regeltje af
scheep. Dat zou niet gezellig zijn.
Jullie houden natuurlijk ook van
lange brieven, net als ik. Volgen
de week geef ik dan ook de op
lossingen en weer nieuwe raad
sels.
Tot volgende week dus. Alle
maal massa's groeten van jullie
TANTE TRUUS.
Adrie S. te Scherpenlsse. Jij
krijgt de eerste beurt van de
week. Dat komt zeker, omdat ik
van jou zo'n heel dikke brief
kreeg. Ik heb met spanning je
boekje gelezen. Het is werkelijk
goed beschreven. Ga zo maar
door. Als je groot bent, neem je
misschien mijn werk voor ons
hoekje in de krant nog wel over.
Je schreef ook zo'n gezellige
brief. Ik zag het allemaal gebeu
ren rond je bed. Doe je Cobi de
groeten van mij terug. Hoe is het
met Kees? Wat een feest, dat je
er een half uur uit mag. Het gaat
de goede kant uit! Dina K. te
Niepvvdorp. Wel nichtje, het is bij
jou dan anders dan bij mij. Als ik
eenmaal aan een brief bezig ben,
weet ik van geen ophouden meer.
Dan heb ik altijd zoveel te schrij
ven. Jij handwerkt geloof ik
graag. Maak je nog wat hand
werkjes voor Sinterklaascadeaut-
jes klaar? Dat is wel leuk, hé?
Louis van D. te Tholen. Kijk, nu
heb ik ineens twee familieleden
in Tholen. Dat is leuk. Kennen
jullie elkaar? Ik kan me begrij
pen, dat je graag schrijft, want
je doet het keurig. Je hebt toch
zeker niet aan broertje vertelt
dat je hem een grote rakker
noemt. Gelukkig kan hij nog niet
lezen, hij ziet het dus ook niet
in de krant staan. Ineke M. te
Kleverskerke. Ja, die Jan heeft
een fijne vader, hé? Die kan zo
echt meedoen. Willen je vriendin
netjes niet meedoen in ons hoek
je? Dan heb je vanzelf er een
paar uit Kleverskerke bij. Van
mij mag het best. Het is toch ze
ker wel gezellig op zo'n school,
waar niet zoveel leerlingen zijn,
Nog genoot hij na, als hij er aan
dacht. Deze twee levenslustige
jonge mensen, kon hij uit de grond
van zijn hart het beste toewen
sen, ook al moest hij zelf nog
maanden, misschien wel jaren ku
ren en al zag hij zijn eigen idealen
afgebroken.
Langzaam vouwde hij de brief
van Willem open en staarde naar
de alinea waar deze woorden
stonden
„Kerel, wat hebben we bij je
genoten en wat waren we blij
dat je ons zó ontving. Je hebt
veel geleerd, ouwe jongen, in je
kuurtijd, want ik had met op
zet verzwegen, dat ik van Letje
hield, 'k Dacht jou er pijn mee
te doen, maar wat ben ik blij,
dat mijn verwachting be
schaamd is. Als twee blijde
kinderen zijn we van jouw bed
weggegaan, en we zijn blij-ge
weest, omdat zelfs van jouw
ziekbed zoveel blijdschap met
ons meeging Wat heerlijk,
Kees, dat je alles weer zo zien
kunt, en dat je weer meeleven
kunt met anderen. Want dat is
toch de grootste levensvreugde,
zelf blij te kunnen zijn en an
deren blij te maken".
Stil vouwde Kees Lambertse
zijn handen en in de stilte van
het om het sanatorium gelegen
bos, dankte hij zijn Hemelse Va
der voor deze levensvreugde, die
er ondanks zijn ziekte leefde in
zijn hart.
PETER.
Dan is het net een grote familie.
Hoe gaat het met Tante? Wens
haar maar beterschap van mij.
Willy B. te Krulningen. Ik maak
het gelukkig ook best, hoor. Het
is fijn, dat je op een boerderij
woont, daar is altijd genoeg te
doen en te beleven. Je hebt toch
zeker wel vriendinnetjes. Ik lees,
net als jij, heel graag. Heb je zelf
al boeken? Jaap de M. te Kam
perland. Nu begint het net pret
tig te worden met je orgelles, als
je al een versje mag gaan spelen.
Wat is het eerste versje, dat je
speelt? Natuurlijk is het eerst
moeilijk. Maar dat is altijd met
iets, dat mooi is. Volhouden hoor,
dan komt het goed. Je broer is
vast niet te jong voor onze kran
tenfamilie. Ik heb er wel jonger
bij. Is hij bang voor brievenschrij
ven? Groet hem maar van me.
Corrie T. te Goes. Voor schrijven
heb je vast een heel mooi cijfer
op je rapport, want je brief ziet
er zo keurig uit. Heb ik het goed
geraden? Wim W. te Seroosker-
FEUILLETON.
Vrij naar het Engels var
JOSEPH STEPHENS.
14) —o—
M'n vriend hernam Poly,
ik begrijp niet, hoe je nog zin
voor humor hebt gehouden.
Ik lach niet, ik'zou kunnen
huilen. Ik begrijp niet, dat zij
niet meer gehuwd is.
Maar is het je dan niet
mogelijk, te geloven, dat zij je
vrouw nog is? riep Poly uit.
Zij heeft geen echtschei
ding gewild. Zij is, Wet Death's
stem was zo onvast, dat hij niet
voort kon
- Neen, dat heeft zij ook
niet. Zij is nog je vrouw. En
daar is maar één reden voor.
Welke dan?
Zij heeft je nog lief.
Wet Death keek de 'dokter
sprakeloos aan. Dan:
Zij haat me, bedoelt u. Dit
is het middej, om mij in haar
macht te houden.
Ik geloof, dat je het mis
hebt, m'n vriend. Geef haar een
kans, haar schuld te erkennen.
Wet Death schudde het hoofd
en zei somber:
Ik moet, hoe dan ook. lit
eiland verlaten. Ik weet, dat het
laf is, nu te vluchten in zelf
moord. Maar ik ben week en
ke. Wat een lange „dag" was dat
onder aan je brief. Het stond zo
grappig. Misschien gaat tegen het
voorjaar je duifje wel koeren. Nu
speel je toch zeker niet veel meer
buiten? Liesbeth M. te Arnemui-
den. Ik ben dan al heel wat keer
tjes vlak langs je huis gegaan, als
je zo vlak langs de spoorlijn
woont. Als ik er nu weer langs
ga, zal ik goed uitkijken, of ik je
zie. Wat fijn, dat je onze Konin
gin en de Prins zo goed geziert
hebt. Waarom ging je in Veere
en niet in Middelburg kijken
Wim M. te Arnemuiden. Wat weet
jij de datum van de bevrijding van
Amemuiden goed. Toen was jij
anders nog wel erg jong. Natuur
lijk ben ik wel eens in Arnemui
den geweest, op de fiets, in een
auto en er met de trein langs ge
reden. Je ziet wel, ik heb jullie
plaats niet vergeten. Heb je veel
aardappelen geraapt? Adrie van
der C. te Wemeldinge. Ik ben blij,
dat je nu een fijne vacantie had.
Dat maakte het weer goed voor
de zomervacantie voor jou. Nee,
ik heb het lossen van die suiker
bieten op die manier nog nooit ge
zien. Wel zag ik ze in netten op
de wagens liggen en ik dacht al
hoe zou dat gaan. Fijn, om zo
hele dagen mee te rijden. Waren
daar nog meer jongens? Winter
koninkje te Kwadendamme. Van
welke kleur waren de dingen, die
de pottenbakker op school maak
te? Wat zou ik dat toch graag
eens gezien hebben. Je schuil
naam vind ik mooi. Het duurt
niet zo lang meer of je bent net
zo oud als je vriendinnetjes als
die tenminste intussen ook
niet jarig zijn. Heb je het boek
al uit? Wat heb je een prachtig
postpapier. Vergeet-mjj-nietje te
Grypskerke. Ik begrijp best hoe
die naailap er uitziet, want ik heb
vroeger 't haast net eender moe
ten doen. Knoopsgaten maken is
een moeilijk en secuur werkje,
hé! Welnee, dat is niets erg als
je dat tasje nog niet hebt nage
maakt. Moeder heeft gelijk je
moet mooie jute hebben. Piet van
de P. te Middelburg. Jij hebt in
je vacantie net gedaan als Jan
en zijn vader, waarvan ik je in
ons hoekje vertelde. Die bouwden
immers ook een hut, maar
bleven er ook niet in slapen. Ben
je al eens wezen kijken later of
het boompje, dat je plantte, ook
gegroeid is? Waar heb je het ge
plant? Wim van de P. te Middel
burg. Bij zo'n mecanodoos kun je
toch elke keer wat kopen is het
niet Op de duur kun je dan tocli
wel een grote boot maken. Wat
heb je gemaakt toen je ziek was?
Gezellig, dat die kleine zus zo bij
je aan het spelen was. Sneeuw-
moe en ik weet niet, hoe mijn
leven eindigen zal. Io vertrouw
ik niet. Zij broedt een of ander
heilloos plan uit.
Je maakt een grote fout,
mijn vriend. Het is waar, dat Io
zich schandelijk heeft gedragen.
Maar zij houdt van je, heeft dat
altijd gedaan. Juist daarom is
haar reactie zo ongelofelijk
wreed. Je kunt zeker zijn van
haar liefde, maar je moet haar
op de knieën brengen. Dat zal
natuurlijk niet gemakkelijk zijn
want Io is moeilijk.
Wet Death scheen het niet ge
hoord te hebben en ging voort:
De paleiswacht zei me, dat
het leven van een bedelaar een
paradijs was vergeleken bij dat
op de galeien. Men leeft daat
in een wereld, waarin de waar
de van een mens nihil is; men is
daar vlees en bloed, anders
niets. De doodslucht omzweeft
ons, machteloos als we geketend
zijn aan de roeibanken. Giste
ren, toen ik in het water lag.
was ik het verlangen naar de
dood kwijt, omdat er een kans
was hoe klein ook om ae
vrijheid te herwinnen. Die
zwakke hoop werd de bodem
ingeslagen toim ik na het tot be
wustzijn kom'n in de spottende
ogen van Io keek, die aan het
voeteneinde van mijn bed stond.
En nu heb ik geen hoop meer.
Als Io mij overgeeft aan de Pu
blieke Dienst och, een weg
gelopen slaaf wordt in de arena
geworpen of gekruisigd.
klokje te Wolphaartsdijk. Wat
borduur je op die nachtzak,
bloempjes of zet je er iets op als:
„Wel te rusten" Fijn voor moeder
dat R. zo'n smyrnakieedje ge
maakt heeft. Dat vind ik altijd
zulk prachtig werk. Jammer dat
de wol er voor zo heel duur is.
Hoe groot is het kleed geworden
Is je breiwerk al af? Jan V. te
Scherpenisse. Hartelijk dank voor
je mooie foto. Ik heb hem volgens
je aanwijzingen goed bekeken. Nu
weet ik hoe je er uitziet. Hoe is
het met de bofpatiënten. Het is
geen bof als je de bof krijgt. Wat
gaat de tijd gauw hé? Nu schrij
ven al heel wat nichtjes en neven
over St Nicoiaas. Ik had jullie
gemist de laatste keer. Johanna
V. te Scherpenisse. Moeder had
geen gelijk, de vorige keer, want
ik had jullie wel gemist. Kun je
begrijpen, zulke trouwe klantjes.
Ik ben erg blij met de foto. Ik
weet nu tenminste hoe een paar
van mijn nichtjes en neven er uit
zien. Dat is onder familie wel
leuker ook, vind je niet. Zeg maar
tegen moeder dat ik echt geen
tien brillen nodig had om je brief
te lezen. Wat een gezellige dag
hadden jullie, toen meester jarig
was. De groeten aan je ouders. Je
lange brief van nu maakte het
weer een beetje goed van de vo
rige keer. Appelbloesem te 's-Gra-
venpolder. Terwijl ik je schrijf
wandel jij denk ik in K. op die
tentoonstelling. Nu weet je met
een dat ik er niet ben geweest,
want ik had echt geen tijd. Kijk
eens wat een brieven ik heb te
beantwoorden en wat je nu ziet
is nog maar de helft. Wat is dat
fijn om altijd zulke leuke Zater
dagen te hebben. Groet die opa
en opoe maar eens van me.
(Vervolg-bespreking Meinema's
Jeugdboeken).
„Jij bent immers mijn vriend?"
door S. van den Berg, geïl
lustreerd door J. Blauwijkel. Ba
rend en Frits worden snel vrien
den. Maar even snel dreigt ook
die vriendschap weer kapot te
gaan, door de jaloezie van Frits.
De jongens hebben het even moei
lijk, maar hun vriendschap blijft
behouden. Het is eigenlijk voor
Frits niet moeilijk meer om niet
jaloers te zijn, want al bezit Ba
rend veelhij mist gezonde
benen. Als Frits dat beseft, is hij
klaar. Hij ziet zijn jaloezie ook als
zonde. De illustratie is matig.
„De onzichtbare", door Jan van
Groningen, geïllustreerd door E.
M. Machielse. Kas heeft een paar
vijanden, waar hij heimelijk bang
Men moet sterven. Heus, ik
geef het op.
Acht je dat van Io moge
lijk? vroeg Poly, als om dat
zichzelf te realiseren.
Voor haar is het heel na
tuurlijk. Tenzij zij nog iets meer
wreeds kan uitdenken
Hoe veracht hij haar, dacht
Poly droevig. Sn vroeg dan:
Je had het over dromen,
waren die prettig?
Ja nogal. Ik droomde van
mooie eilanden en van liefde, en
van een tehuis. Een klein huisje
en een meisje met donkere,
vriendelijke ogen, lief en gedul
dig.
- Kinderlijk, merkte Poly op.
Tracht nu enige tijd een lijde
lijke rol te spelen. Als je Ionos
verlaat, ben je een vluchteling
en laat Aggrippina je oppakken.
Blijf liever en geniet van de zon
die je zo lang gemist hebt. Be
loof mij, dat je geen onherstel
bare dingen zult doen tot je na
der van mij hebt gehoord.
Langdurig keek Wet Death de
dokter aan en zei tenslotte:
Ik zal het dvn.
Poly stond op, nam afscheid
en ging naar de villa Gentiana.
HOOFDSTUK VI.
Op het terras van villa Gen
tiana wachtte Canda, een vroe
gere verzorgster van Io, op hem.
Poly, zei ze, mijn meesteres
verfwacht u m de blauwe ka
men.
voor is. Natuurlijk laat een jon
gen dat niet merken, maar hij
heeft er last van. Zo'n heel ge
wone ouwe man, die met een
beetje handel in kleinigheden zijn
boterham verdient weet Kas te
overtuigen, dat er nóg een vijand
is, die veel en veel erger is dan
de andere, namelijk de zonde in
eigen hart. Het kost Kas wei
moeite om dit duidelijk te gaan
inzien. Maar het komt zover door
bidden. De illustraties zijn
me te kubistisch.
„Toch chauffeur", door Wieland
Wouters, geïllustreerd door C. S.
T. M. LeeflangOudenaarden.
Dit boek, het dikste in de ons
toegezonden serie, kan ons, nog
het minst bekoren. Alles is te ge
zocht, en niet natuurlijk. Het lijkt
immers nogal onwaarschijnlijk als
een chauffeur benzine van zijn
baas, in dit geval de dokter van
het dorp, stiekum aan anderen
verkoopt, om met 'dat geld zijn
verarmde broer te helpen, dat hij
voor de boodschappen een pien
tere zoon van de dokter zal ge
bruiken. Niet eens, maar herhaal
delijk. De oplossing is ook al te
boekachtig in elkaar gezet. Il
lustratie is goed.
Verder ontvingen we nog van
dezelfde uitgeverij een bijbelse
bouwplaat. Indien jonge knutse
laars de bouwplaat goed in elkaar
zetten zien ze voor zich de mu
ren en de poorten te Jericho. Het
lijkt me aardig om op die manier
de kinderen bezig te houden en ze
leren er ook iets door.
„Kerstzegels". Deze zijn bestemd
om op brieven of couverts te plak
ken, of in de boeken die men in
die tijd krijgt. Ze zijn in mooie
kleur uitgevoerd. Op de ene
staat: „Ere zij God", op de twee
de „Volgt Hem", en op de derde
„U is heden de Heiland geboren".
De zegels zijn gegomd, dus zo te
gebruiken.
Wie iets meer van Meinema's
uitgaven wil weten, krijgt op ver
zoek gratis de uitgebreide en goed
uitgevoerde catalogus toegezon
den. Er is keus te over. Wij be
spraken hier slechts de ons toege
zonden negen boeken, maar in de
catalogus staan er 116 vermeld.
Eigenlijk niet alleen vermeld,
want bij elk boekje is een 'korte
inhoudsopgave en een foto' van
het boek iaat zien hoe de band is.
Voor Zondagsscholen zeker de
moeite van aanvragen waard.
Eerst hopen wij tc veel, daar
na niet genoeg.
Hij knikte en ging naar een
kamer met een prachtig uit
zicht op de zee, die het sanctum
genoemd werd. Io stond bij de
deur en nodigde hem binnen,
Poly, zei ze met dwalende,
onrustige blik, zeg mij wat je
denkt van Wet Death.
Je verlangt dus precies
mijn mening over je vrijge
maakte slaaf? Het is heel on
gewoon voor een vrouw om te
willen horen hoe een man over
zijn vrouw denkt.
Ik stem toe, dat het een
zeer ongewone vraag is. Maar
ik stel die vraag, Poly. Aarzel
niet. Je kent zijn geschiedenis
nu en iets van de mijne.
Mag ik vrijuit spreken?
In elk geval. Je weet, dat
ik een hekel heb aan huiche
larij.
Ik bewonoer Virgïnius cn
heb respect voor hem!
Doe dat niet! viel zij ver
schrikt in. Noem alstjeblieft die
naam hier niet, smeekte zij.
Noem hem overal, maar hier
niet. Je kent de naam die ik
hem gegeven heb voor zijn vei
ligheid.
Poiv boog even en hernam:
Ik bewonder Wet Death
meer dan andere mannen. Ik
ben van hem gaan houden als
een broeder. Het is een man, op
wiens onkreukbaarheid, eerlijk
heid en betrouwbaarheid ik vol
komen bouw.
(Wordt vervolgcL)