De galeislaaf VxwJi orifye, VOOR DE JEUGD. Boekbespreking. Vrijdag 17 November 1950 'T ZEEUWSCh WEEKEND Pagina 2 Een middag in Kanaan. Neen, zelf ben ik niet zover ge weest. Helaas. Maar wel heb ik een uurtje het gevoel gehad, dat ik inderdaad in Kanaan was, dank zij de levendige beschrijving door een onzer Zeeuwse dochteren, mejuffrouw Bol uit Yerseke, die bijna twee jaar lang in Kanaan woonde. Mej. Bol is pas thuis, haar indrukken zijn nog vers, en toen ik dat hoorde, dacht ik, daarmede wil ik graag een uurtje praten, want Kanaan is toch voor elk onzer een ander land, dan welk deel der wereld ook. Het is immers het land, waar de Here Jezus eenmaal over de aarde heeft gelopen, zoals u en ik en elk een over de aarde gaat. Door alle eeuwen heen is er ge vochten om Kanaan. Uit onze ei gen Vaderlandse geschiedenis her inneren we ons de Kruistochten nog wel. Later is het land lang, heel lang, in het bezit van de Arabieren geweest. Westerse mo gendheden poogden uit handels belang op verschillende plekken vaste voet aan wal te krijgen en nu is er, in Mei 1948, de Staat Israël uitgeroepen. Het doet wel wat wonderlijk aan, dat we onder het schrijven voor ons hebben liggen, de „Offi ciële reisgids voor Israël", ge drukt in Israël. In deze gids vindt men de advertenties en alle ge gevens, die men in alle gidsen voor elk plekje der wereld vindt. Voor mijn gevoel is het net, of dat niet bij elkaar past. Uit wat ik echter „deze middag in Kana an" hoorde, weet ik nu wel, dat daar een energiek volk bezig is een staat te bouwen, die kan wed ijveren met elke moderne Wester se staat. M'n prettige vrouwelijke gids vgn deze middag op m'n denkbeeldige reis door Kanaan, hoewel nog jong, is toch wel tot oordelen bevoegd, wijl ze in het hart van Israël was, als huisgeno te in het Nederlands Gezant- sghapshuis van dr Nederbracht. Het is wel verwonderlijk in Ka naan zulk een eenheid te zien groeien, want denk eens in, de mensen komen uit alle streken van de aarde, uit Frankrijk, En geland, Nederland, Duitsland, België, Rusland, de Balkanlanden, uit Afrika, de Oosterse landen. Ze komen daar allen met hun ei gen taal en eigen gewoonten en de meesten komen daar berooid en beroofd van alles. Er is echter één ding, dat hen allen saambindt, het verlangen „thuis" te zijn in eigen land, het land der vaderen. Dat willen ze opbouwen en daar voor willen ze zwoegen. Ze doen dat inderdaad. Ieder, die aankomt, begint met aanpak ken, waar men maar gelegenheid vindt. Of dat precies in eigen be roep is, vraagt men niet. Niemand zal eerst eens rustjg uitzien om een goed plaatsje in eigen beroep te krijgen. Eerst maar aanpakken, later kan men verder zien. Ook niet klagen als het verschil tussen vroeger en nu wat heel erg groot is. Mejuffrouw Bol hoorde zo een buschauffeur als Herr Dokter aanspreken, een man in een arme tierig winkeltje in Jeruzalem was Professor! Geen nood, vond men, later werd alles wel beter. Israël moet vooruit, dus werken werken. Met de vrouwen is het niet anders. Schamele rantsoenen, urenlang in de rij staan voor alles, verse groenten haast onbereik baar, textiel, sterk gerantsoeneerd en peperduur, maar ook geen klacht. Mejuffrouw Bol vindt, na een tweejarig verblijf in Israël, het in Nederland goedkoop Dat zegt wel wat over de prijzen daar. Toch klaagt ook geen vrouw omdat men zich rijk weet in het bezit van de vrijheid in eigen land. Dit maakt de eenheid, over brugt alle verschil en moeilijk heden tussen Duitsers en Russen, de echte Oosterling en de Engel sen. Ze gaan die eenheid ook vinden in één taal: het Hebreeuws. Als ik vraag, hoe nu het beeld van Jeruzalem is, dan hoor ik, dat Jeruzalem een moderne indruk maakt, maar dat men opeens, bij een kromming van een weg, bij een smal straatje, een brok ty pisch „Oosten" kan zien. Zoals het met de stad is, is het met de mensen. Er is in Jeruzalem wel electriciteit, maar geen gas. De petroleum is niet gerantsoeneerd. Wordt dus veei gebruikt als brandstof om te koken. Zo komt een typische Oosterling, in wezen en kledij, met een-gammel kar retje, waarvoor een muilezel staat langs de deur om petroleum te venten. De melk daarentegen, werd rondgebracht door een Duit ser, wiens gehele wezen de echte aristocratie en distinctie van zijn vroeger bestaan verraadde. Hij bracht die melk rond in een kin derwagen, zijn vrouw had een winkeltje in garen en band in een garage. Ergens elders bewoonde het echtpaar in tevredenheid een paar schamele kamertjes. Het kan in Jeruzalem ook ge beuren, dat men gewaarschuwd wordt door de roep: „onrein, on rein" en dan gaat een melaatse voorbij. Mejuffrouw Bol zeide, dat het diep ontroerend is zulk een figuur te zien voorbij gaan. Een uitge stotene uit het leven. Wil men 'n enkel woord met zulk een stak ker wisselen, dan moet men toch steeds een behoorlijke afstand tussen zich zelf en de patiënt be waren. Zo ontmoeten Oost en West el kander dan wel in Jeruzalem. In het Westerse gezantschaps huis van dr Nederbracht was een huishoudelijke hulp uit Irak. Ze was allang in Kanaan, maar de Oosterse aard was geheel geble ven. Op een morgen was ze heftig ontdaan, eigenlijk mateloos be droefd. Op de belangstellende vraag hoorde men dat haar zuster in Irak gestorven was. Al drie maanden geleden, maar ze had het nu pas gehoord. De belang stelling in deze vrouw was echt dus wilde men meer weten. Hoe lang was het al geleden, dat ze haar zuster zag? Vijf en veertig jaar geleden Maar een week lang was er luid geklaagOost en West in één huis. Hoe is het land, het landschap vraag ik. Zo mooi, zo heel mooi, dat men er steeds naar terug verlangt. Dat laten foto's ook wel zien. En de intensieve ijver, waarmee men nu weer de grond bewerkt, ma ken Kanaan weer tot een land overvloeiende van melk en ho ning. Er is grote vruchtbaarheid en de bodem brengt weer veel op. Ik zie ook een foto van een land vol bloemen. Houdt men daar ook van bloemen? Dat is verschillend, ook hierin komen de verschillende volks aarden weer tot uiting. Engelsen, Hollanders, Fransen en Belgen houden er van bloemen rond het huis te hebben. De Oosterlin gen geven daar niet veel om. Dit verschil in geaardheid komt ook uit in de inrichting van de huizen. De Hollanders, als van ouds, staan ook hier weer bekend als de mensen, die het binnenshuis ook graag gezellig maken. Men weet alles te benutten om van het huis weer een thuis te maken. Doch over het algemeen zijn allen zindelijk. Dat zegt wel wat, als een Zeeuws jong meisje dit ver telt. Nu schrijf ik wel over huizen en de inrichting daarvan, doch denk nu niet, dat ieder al zo rijk is, een eigen huis te bezitten. Dat is nog onmogelijk, want bedenk, dat de Staat Israël pas in 1948 is uitgeroepen en sindsdien stro men de Israëlieten toe uit alle werelddelen. Had men nu maar direct niets anders te doen gehad dan aan de opbouw te werken, wel dan was het nog een schier onmogelijke opdracht geweest, maar het is wel verre van dat, dat dit de enige.taak was. Reeds dadelijk na de uitroeping begon nen moeilijkheden pas recht. Men heeft, als in de dagen van Nehe- mia moeten bouwen en vechten tegelijk. Nu, men hééft gevochten en men hééft gebouwd. Doch gro te groepen van de laatst aangeko- menen hebben nog geen onder dak. Die zijn ondergebracht in tentenkampen. Dit is het „mate riaal" dat nog verwerkt moet worden. Er wordt plaats en werk gelegenheid gezocht of gemaakt en intussen wordt de taal, het Hebreeuws geleerd. Zo groeit de staat Israël, die volgens een kaart van Januari 1950 zich in een smalle strook uitstrekt van circa 50 km ten Noorden van het meer van Tiberias tot in de Negeb cir ca 200 km ten Zuiden van de Do de Zee, met een bevolking van ongeveer 1.500.000. De Sabbath wordt strikt ge houden. Geen taxi of bus zal men in Jeruzalem zien rijden van Vrij dagavond na zonsondergang tot Toch levensvreugde. Kees Lambertse klapte het boek dicht waarin hij had gelezen. „Ook weer uit", mompelde hij. ,,'kHoop nu eindelijk weer eens aan de studie te kunnen, maar ik vrees. Eerst de brief van Willem nog maar eens lezen, voor ik weer eens extra lui ga kuren. Zó een brief was toch niet te versma den Een stille glimlach gleed over het bleke gezicht. Neen, deze brie ven zou hij niet graag missen. Wie schreef er ooit zo intiem en op beurend als Willem Dirkse? In gedachten zag hij Willem staan. Z'n vriendelijke glimlach, z'n gui tige en toch ook dikwijls ernstige ogen. Wat hield hij veel van deze studievriend. Straks als Willem predikant zou zijn, dan zou zijn Zaterdagavond als er drie sterren aan de hemel zichtbaar zijn. Maar dat is ook al. Er is niet veel van een orthodox Jodendom merkbaar in Kanaan. Het is slechts een klein percentage, dat daar toe be hoort. In Jeruzalem zijn de ge trouwen in één stadswijk samen- gegroept en dezen bezoeken trouw de synagoge. De rest houdt de Sabbath en is tevreden met het bewonen van het land der vaderen. Van dit oude land der vaderen wil men nu gaan maken een modern land, waar het voor de kinderen goed zal zijn om in te wonen. Voor dat doel willen ze werken, zwoegen zelfs en ont bering lijden. Er is toekomst, ze kerheid, geluk voor de kinderen. Doch eens heeft in dat land het kruis van Christus gestaan. Dat zegt deze harde werkers niets. Vreselijk is dat. Of er nog eens verandering zal komen? Ik weet het niet. Als de Bijbel in Romei nen over de toekomst van Israël spreekt worden ze toch „bemin den om der vaderen wil" ge noemd. Zo heeft dat oude Kanaan, waarvan een moderne reisgids de goede hotels, de bezienswaardig heden, de mooie plaatsen, de vlot te reisgelegenheden noemt, voor ons toch altijd dubbele aantrek kingskracht. Geen wonder, dat ik een klein beetje benijdend kijk naar de jon ge prettige gids, die me een mid dag bij de hand nam op mijn tocht door Kanaan. gemeente steun aan hem hebben. Hij zou een goede herder zijn. Hij zou trachten te troosten waar droefenis was, maar hij zou ook blij kunnen zijn waar blijdschap was. Samen waren ze op de univer siteit geweest Willem en hij. Wil lem hield van vrolijkheid en in het begin had Kees hem vaak gezien als een zwierig student die het niet zo serieus nam. Toen hij ONS KORT VERHAAL De vloek van het hazardspel. Er wordt in onze dagen veel over het hazardspel geschreven en gepraat. De een verontschul digt wat de andere veroordeelt. Wat ons, buitenstanders, ver ontrust, is de intensiteit, waar mee het spel schijnt te lokken en de mededeling, dat de aan deelhouders y/innen, en het pu bliek over het algemeen op de lange duur verliest. Luther leert ons elke morgen te bidden, dat de Boze niet de hand op ons legge. De psychia ter van deze dag spreekt van dressaten en vergroeiingen. Het staat erg geleerd zo op papier, maar wie de begrippen belichaamd ziet in een geliefd wezen, dat ten prooi viel aan een dressaat of aan een ver groeiing, die is de wanhoop uit de ogen te lezen. Ik heb onder mijn kennissen geen mensen, die het spelcrsdrcssaat hebben, zelf héb ik er niet het minste gevoel voor, wat geen wonder is, daar zelfs een eenvoudig i Zondagsschool-verloting met een paar nieten mij nog geen enkel verrassinkje ooit be reidde. Toch weet ik van het grieze lige en het akelige van een spe lersleven. Anna Grigorjewna Dostojewsky heeft er mij van verteld in haar boek over haar man „Lebenserrinnerungen". Ze heeft ongelooflijk veel van die man gehouden. Stervend heeft hij haar gezegd: „Denk er aan Anja! ik heb je altijd innig lief gghad, zelfs in gedachten ben ik je nooit ontrouw ge weest" Niettegenstaande deze twee mensen elkaar zo vurig lief hadden, was er een donkere schaduw in huis. Feodor Michailowitsch was een speler. Anna Grigorjewna schrijft er over en we denken als we het lezen wat moet die vrouw van die man gehou den hebben!.... als ze zo iets heeft kunnen verdragen! We waren nog geen week in Baden zegt ze, of hij had alles verspeeld en nu begon de jacht naar geld om door te kunnen spelen. Ik moest onze weinige bezittingen verdedigen, want hij verloor zó de heerschappij over zichzelf, dat hij het geld, hetwelk het pandjeshuis hem gaf, dadelijk weer verspeelde. Eenmaal, ik weet het nog pre cies, kwam hij met vier duizend drie honderd daalders aanzet ten. Welk een vreugde! Een hele zak vol geld. Nu waren we uit de zorg en moeite, hij nam twintig daalders mee om nog wat te winnen, hij kwam er nog twintig haten, drie uur lang ging het door, en telkens haalde hij twintig daalders. Toen had den we niets meer. Overal, aan iedereen werd om geld ge vraagd, brieven aan mijn moe der, aan familie; als het geld eindelijk binnen kwam, werd het nog dezelfde dag verspeeld. We zaten vaak zonder een cent, elke dag met het grote probleem, dat ons aankeek: Hoe betaal ik de huur? Waar zullen we van eten? Ik kan eerlijk verklaren, dat ik het tamelijk kalm opnam. Ik droeg de vaste overtuiging in mij om, dat, al zou mijn man de ene dag win nen, hij het de volgende zeker weer verliezen zou, dus dat ik mij over winst nimmer behoef de te verblijden. Ik was ook tot de slotsom gekomen, dat sme ken en bidden en overreden niets hielp; het was of hij móést gaan. Dat was een raadsel, dat ik nooit begreep. Een man als Feodor Michailowitsch met zo veel gaven, met zoveel uithou dingsvermogen! Wat had hij in zijn leven niet moedig de mees: verschillende beproevingen ver dragen vestingstraf scha vot verbanning tuchthuis de dood van zijn eerste vrouw van een geliefde broe der! en diezelfde man, dat zag ik voor me, had niet de kracht om zich te beheersen, als het spel in de buurt was, totdat hij zijn laatste daalder verteerd had. Ik had er eerst zo'n moeite mee, ik vond het vernederend voor zo'n hoogstaande geest en ik kon het niet anders inzien dan dat deze zwakheid hem on waardig was. Eindelijk begreep ik het. Het was maar geen eenvou dige zwakheid van wil, het was een alles verterende, ongebrei delde hartstocht, een oerkracht, die zelfs een geest als die van mijn man niet zou kunnen be strijden. Zulke toestanden moet men begrijpen, de zucht tot het spel is een ziekte, voor welke geen geneesmiddel bestaat. Het enige redmiddel is de vlucht uit de buurt van het speelhuis. Ik heb hem nooit enige ver wijten gemaakt, nooit met hem over deze eigenschap van hem gekibbeld, en altijd, zonder iets te zeggen hem de laatste cent die we bezaten gegeven. Waar onder ik wel leed, nameloos ge bukt ging, dat was de wroeging en het berouw, dat hem latei- kwelde. Vaak lag hij op de knieën, in de grootste vertwijfeling, en vroeg mij snikkende hem te vergeven, dat hij mij door zijn gedrag in zulke moeilijkheden bracht. Ik trachtte hem te troosten, op enkele lichtpunten te wijzen, hoe dankbaar was ik als ik hem afleiden kon en aan iets anders kon laten denken. Wat was ik blij, als ik hem naar een bibliotheek kon krij gen. Hem kon interesseren vooa een boek, hoe betrapte ik me zelf op de vurige wens, dat on danks honger en ontbering en ontzegging en moeilijkheden met de pensionjuffrouw en an dere schuldeisers, er toch maar geen geld in huis mocht komen. Maar het geld kwam, en net leven in een hel van angst en wroeging begon opnieuw. Uit deze beschrijving kan men zien, dat speelzucht geen grapje is en dat hetgeen we leerden op de schoolbanken van onze voor vaderen, de Batavieren, die soms vrouwen en kinderen ver dobbelden, geen sprookje is maar een griezelige vergroeiing, die in het onderbewuste van een mens kan opduiken en een gans gezin ten verderve kan voeren. We hebben hier geen verbit terde vrouw die haar man ver oordeelt, maar een vrouw die grootmeesteresse was in de lief de, en die met een bloedend hart zegt: Kijk, de man die ik zo lief heb, die zo'n bijzonder mens is, was ziek op dat punt. Moge God ons land bewaren voor de speelwoede en onze mannen en zonen voor die ziek te, die ongemerkt aan komt sluipen, de hand legt op een der onzen en hem de gevangenis boeien over de polsen stroopt. De R. Vrijdag 17 November 1951 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagtfts 3 hem beter leerde kennen, had hij achter diens vrolijkheid een diepe ernst bespeurd. Willem had zijn moeilijkheden maar liep er niet mee te koop. Hechte vriend schapsbanden waren er ontstaan en menig ernstig gesprek was des avonds nog gevolgd. Dikwijls had Willem, Kees uit de put gehaald, als deze door allerlei omstandig heden de echte levensvreugde niet kon zien. En toenkwam die ontzet tende klap in de vorm van die nare ziekte, waar tegen Kees al zolang had gevochten, toen was het alleen Willem geweest, die werkelijk contact met hem kreeg. Eergister was hij weer bij hem ge weest metLetje. Lang had hij dit verborgen gehouden voor Kees, dat er iemand in zijn leven was gekomen, die hij liefhad. Maar toen Kees hem laatst op de man af had gevraagd of hij nu straks alleen in zijn pastorie zou gaan, had hij eerst schertsend ge zegd, dat hij een vrouw overbodi ge luxe vond, maar hem toen toch ook eerlijk gezegd, dat Letje Wil man zijn vrouw zou worden. Nu waren ze samen gekomen, 't Was reuze gezellig geweest. Zij was een lief meisje. Eenvoudig ge kleed, vriendelijk in haar optreden en gevat in haar antwoorden, had ze al vlug de goedkeuring van Kees kunnen wegdragen. Er was geen opstand geweest bij Kees, zoals hij vermoed had. Hij had gelachen en gepraat, het was weer als vroeger geweest. M'n beste nichtjes en neven, De brief voor allemaal moet deze keer weer heel kort zijn, omdat er zoveel brieven van jullie liggen te wachten. Maar ik wil weer eens zeggen, als je naam deze keer in ons hoekje niet te vinden is, dan komt die zeker de volgende keer. Dit moet wel zo, omdat ik al van te voren weet, dat ik niet genoeg plaats zal heb ben, om allemaal een beurt te geven. En jullie zijn het toch ze ker wel met me eens, dat ik beter een deel de volgende week een beurt kan geven, dan dat ik ieder met een heel kort regeltje af scheep. Dat zou niet gezellig zijn. Jullie houden natuurlijk ook van lange brieven, net als ik. Volgen de week geef ik dan ook de op lossingen en weer nieuwe raad sels. Tot volgende week dus. Alle maal massa's groeten van jullie TANTE TRUUS. Adrie S. te Scherpenlsse. Jij krijgt de eerste beurt van de week. Dat komt zeker, omdat ik van jou zo'n heel dikke brief kreeg. Ik heb met spanning je boekje gelezen. Het is werkelijk goed beschreven. Ga zo maar door. Als je groot bent, neem je misschien mijn werk voor ons hoekje in de krant nog wel over. Je schreef ook zo'n gezellige brief. Ik zag het allemaal gebeu ren rond je bed. Doe je Cobi de groeten van mij terug. Hoe is het met Kees? Wat een feest, dat je er een half uur uit mag. Het gaat de goede kant uit! Dina K. te Niepvvdorp. Wel nichtje, het is bij jou dan anders dan bij mij. Als ik eenmaal aan een brief bezig ben, weet ik van geen ophouden meer. Dan heb ik altijd zoveel te schrij ven. Jij handwerkt geloof ik graag. Maak je nog wat hand werkjes voor Sinterklaascadeaut- jes klaar? Dat is wel leuk, hé? Louis van D. te Tholen. Kijk, nu heb ik ineens twee familieleden in Tholen. Dat is leuk. Kennen jullie elkaar? Ik kan me begrij pen, dat je graag schrijft, want je doet het keurig. Je hebt toch zeker niet aan broertje vertelt dat je hem een grote rakker noemt. Gelukkig kan hij nog niet lezen, hij ziet het dus ook niet in de krant staan. Ineke M. te Kleverskerke. Ja, die Jan heeft een fijne vader, hé? Die kan zo echt meedoen. Willen je vriendin netjes niet meedoen in ons hoek je? Dan heb je vanzelf er een paar uit Kleverskerke bij. Van mij mag het best. Het is toch ze ker wel gezellig op zo'n school, waar niet zoveel leerlingen zijn, Nog genoot hij na, als hij er aan dacht. Deze twee levenslustige jonge mensen, kon hij uit de grond van zijn hart het beste toewen sen, ook al moest hij zelf nog maanden, misschien wel jaren ku ren en al zag hij zijn eigen idealen afgebroken. Langzaam vouwde hij de brief van Willem open en staarde naar de alinea waar deze woorden stonden „Kerel, wat hebben we bij je genoten en wat waren we blij dat je ons zó ontving. Je hebt veel geleerd, ouwe jongen, in je kuurtijd, want ik had met op zet verzwegen, dat ik van Letje hield, 'k Dacht jou er pijn mee te doen, maar wat ben ik blij, dat mijn verwachting be schaamd is. Als twee blijde kinderen zijn we van jouw bed weggegaan, en we zijn blij-ge weest, omdat zelfs van jouw ziekbed zoveel blijdschap met ons meeging Wat heerlijk, Kees, dat je alles weer zo zien kunt, en dat je weer meeleven kunt met anderen. Want dat is toch de grootste levensvreugde, zelf blij te kunnen zijn en an deren blij te maken". Stil vouwde Kees Lambertse zijn handen en in de stilte van het om het sanatorium gelegen bos, dankte hij zijn Hemelse Va der voor deze levensvreugde, die er ondanks zijn ziekte leefde in zijn hart. PETER. Dan is het net een grote familie. Hoe gaat het met Tante? Wens haar maar beterschap van mij. Willy B. te Krulningen. Ik maak het gelukkig ook best, hoor. Het is fijn, dat je op een boerderij woont, daar is altijd genoeg te doen en te beleven. Je hebt toch zeker wel vriendinnetjes. Ik lees, net als jij, heel graag. Heb je zelf al boeken? Jaap de M. te Kam perland. Nu begint het net pret tig te worden met je orgelles, als je al een versje mag gaan spelen. Wat is het eerste versje, dat je speelt? Natuurlijk is het eerst moeilijk. Maar dat is altijd met iets, dat mooi is. Volhouden hoor, dan komt het goed. Je broer is vast niet te jong voor onze kran tenfamilie. Ik heb er wel jonger bij. Is hij bang voor brievenschrij ven? Groet hem maar van me. Corrie T. te Goes. Voor schrijven heb je vast een heel mooi cijfer op je rapport, want je brief ziet er zo keurig uit. Heb ik het goed geraden? Wim W. te Seroosker- FEUILLETON. Vrij naar het Engels var JOSEPH STEPHENS. 14) —o— M'n vriend hernam Poly, ik begrijp niet, hoe je nog zin voor humor hebt gehouden. Ik lach niet, ik'zou kunnen huilen. Ik begrijp niet, dat zij niet meer gehuwd is. Maar is het je dan niet mogelijk, te geloven, dat zij je vrouw nog is? riep Poly uit. Zij heeft geen echtschei ding gewild. Zij is, Wet Death's stem was zo onvast, dat hij niet voort kon - Neen, dat heeft zij ook niet. Zij is nog je vrouw. En daar is maar één reden voor. Welke dan? Zij heeft je nog lief. Wet Death keek de 'dokter sprakeloos aan. Dan: Zij haat me, bedoelt u. Dit is het middej, om mij in haar macht te houden. Ik geloof, dat je het mis hebt, m'n vriend. Geef haar een kans, haar schuld te erkennen. Wet Death schudde het hoofd en zei somber: Ik moet, hoe dan ook. lit eiland verlaten. Ik weet, dat het laf is, nu te vluchten in zelf moord. Maar ik ben week en ke. Wat een lange „dag" was dat onder aan je brief. Het stond zo grappig. Misschien gaat tegen het voorjaar je duifje wel koeren. Nu speel je toch zeker niet veel meer buiten? Liesbeth M. te Arnemui- den. Ik ben dan al heel wat keer tjes vlak langs je huis gegaan, als je zo vlak langs de spoorlijn woont. Als ik er nu weer langs ga, zal ik goed uitkijken, of ik je zie. Wat fijn, dat je onze Konin gin en de Prins zo goed geziert hebt. Waarom ging je in Veere en niet in Middelburg kijken Wim M. te Arnemuiden. Wat weet jij de datum van de bevrijding van Amemuiden goed. Toen was jij anders nog wel erg jong. Natuur lijk ben ik wel eens in Arnemui den geweest, op de fiets, in een auto en er met de trein langs ge reden. Je ziet wel, ik heb jullie plaats niet vergeten. Heb je veel aardappelen geraapt? Adrie van der C. te Wemeldinge. Ik ben blij, dat je nu een fijne vacantie had. Dat maakte het weer goed voor de zomervacantie voor jou. Nee, ik heb het lossen van die suiker bieten op die manier nog nooit ge zien. Wel zag ik ze in netten op de wagens liggen en ik dacht al hoe zou dat gaan. Fijn, om zo hele dagen mee te rijden. Waren daar nog meer jongens? Winter koninkje te Kwadendamme. Van welke kleur waren de dingen, die de pottenbakker op school maak te? Wat zou ik dat toch graag eens gezien hebben. Je schuil naam vind ik mooi. Het duurt niet zo lang meer of je bent net zo oud als je vriendinnetjes als die tenminste intussen ook niet jarig zijn. Heb je het boek al uit? Wat heb je een prachtig postpapier. Vergeet-mjj-nietje te Grypskerke. Ik begrijp best hoe die naailap er uitziet, want ik heb vroeger 't haast net eender moe ten doen. Knoopsgaten maken is een moeilijk en secuur werkje, hé! Welnee, dat is niets erg als je dat tasje nog niet hebt nage maakt. Moeder heeft gelijk je moet mooie jute hebben. Piet van de P. te Middelburg. Jij hebt in je vacantie net gedaan als Jan en zijn vader, waarvan ik je in ons hoekje vertelde. Die bouwden immers ook een hut, maar bleven er ook niet in slapen. Ben je al eens wezen kijken later of het boompje, dat je plantte, ook gegroeid is? Waar heb je het ge plant? Wim van de P. te Middel burg. Bij zo'n mecanodoos kun je toch elke keer wat kopen is het niet Op de duur kun je dan tocli wel een grote boot maken. Wat heb je gemaakt toen je ziek was? Gezellig, dat die kleine zus zo bij je aan het spelen was. Sneeuw- moe en ik weet niet, hoe mijn leven eindigen zal. Io vertrouw ik niet. Zij broedt een of ander heilloos plan uit. Je maakt een grote fout, mijn vriend. Het is waar, dat Io zich schandelijk heeft gedragen. Maar zij houdt van je, heeft dat altijd gedaan. Juist daarom is haar reactie zo ongelofelijk wreed. Je kunt zeker zijn van haar liefde, maar je moet haar op de knieën brengen. Dat zal natuurlijk niet gemakkelijk zijn want Io is moeilijk. Wet Death scheen het niet ge hoord te hebben en ging voort: De paleiswacht zei me, dat het leven van een bedelaar een paradijs was vergeleken bij dat op de galeien. Men leeft daat in een wereld, waarin de waar de van een mens nihil is; men is daar vlees en bloed, anders niets. De doodslucht omzweeft ons, machteloos als we geketend zijn aan de roeibanken. Giste ren, toen ik in het water lag. was ik het verlangen naar de dood kwijt, omdat er een kans was hoe klein ook om ae vrijheid te herwinnen. Die zwakke hoop werd de bodem ingeslagen toim ik na het tot be wustzijn kom'n in de spottende ogen van Io keek, die aan het voeteneinde van mijn bed stond. En nu heb ik geen hoop meer. Als Io mij overgeeft aan de Pu blieke Dienst och, een weg gelopen slaaf wordt in de arena geworpen of gekruisigd. klokje te Wolphaartsdijk. Wat borduur je op die nachtzak, bloempjes of zet je er iets op als: „Wel te rusten" Fijn voor moeder dat R. zo'n smyrnakieedje ge maakt heeft. Dat vind ik altijd zulk prachtig werk. Jammer dat de wol er voor zo heel duur is. Hoe groot is het kleed geworden Is je breiwerk al af? Jan V. te Scherpenisse. Hartelijk dank voor je mooie foto. Ik heb hem volgens je aanwijzingen goed bekeken. Nu weet ik hoe je er uitziet. Hoe is het met de bofpatiënten. Het is geen bof als je de bof krijgt. Wat gaat de tijd gauw hé? Nu schrij ven al heel wat nichtjes en neven over St Nicoiaas. Ik had jullie gemist de laatste keer. Johanna V. te Scherpenisse. Moeder had geen gelijk, de vorige keer, want ik had jullie wel gemist. Kun je begrijpen, zulke trouwe klantjes. Ik ben erg blij met de foto. Ik weet nu tenminste hoe een paar van mijn nichtjes en neven er uit zien. Dat is onder familie wel leuker ook, vind je niet. Zeg maar tegen moeder dat ik echt geen tien brillen nodig had om je brief te lezen. Wat een gezellige dag hadden jullie, toen meester jarig was. De groeten aan je ouders. Je lange brief van nu maakte het weer een beetje goed van de vo rige keer. Appelbloesem te 's-Gra- venpolder. Terwijl ik je schrijf wandel jij denk ik in K. op die tentoonstelling. Nu weet je met een dat ik er niet ben geweest, want ik had echt geen tijd. Kijk eens wat een brieven ik heb te beantwoorden en wat je nu ziet is nog maar de helft. Wat is dat fijn om altijd zulke leuke Zater dagen te hebben. Groet die opa en opoe maar eens van me. (Vervolg-bespreking Meinema's Jeugdboeken). „Jij bent immers mijn vriend?" door S. van den Berg, geïl lustreerd door J. Blauwijkel. Ba rend en Frits worden snel vrien den. Maar even snel dreigt ook die vriendschap weer kapot te gaan, door de jaloezie van Frits. De jongens hebben het even moei lijk, maar hun vriendschap blijft behouden. Het is eigenlijk voor Frits niet moeilijk meer om niet jaloers te zijn, want al bezit Ba rend veelhij mist gezonde benen. Als Frits dat beseft, is hij klaar. Hij ziet zijn jaloezie ook als zonde. De illustratie is matig. „De onzichtbare", door Jan van Groningen, geïllustreerd door E. M. Machielse. Kas heeft een paar vijanden, waar hij heimelijk bang Men moet sterven. Heus, ik geef het op. Acht je dat van Io moge lijk? vroeg Poly, als om dat zichzelf te realiseren. Voor haar is het heel na tuurlijk. Tenzij zij nog iets meer wreeds kan uitdenken Hoe veracht hij haar, dacht Poly droevig. Sn vroeg dan: Je had het over dromen, waren die prettig? Ja nogal. Ik droomde van mooie eilanden en van liefde, en van een tehuis. Een klein huisje en een meisje met donkere, vriendelijke ogen, lief en gedul dig. - Kinderlijk, merkte Poly op. Tracht nu enige tijd een lijde lijke rol te spelen. Als je Ionos verlaat, ben je een vluchteling en laat Aggrippina je oppakken. Blijf liever en geniet van de zon die je zo lang gemist hebt. Be loof mij, dat je geen onherstel bare dingen zult doen tot je na der van mij hebt gehoord. Langdurig keek Wet Death de dokter aan en zei tenslotte: Ik zal het dvn. Poly stond op, nam afscheid en ging naar de villa Gentiana. HOOFDSTUK VI. Op het terras van villa Gen tiana wachtte Canda, een vroe gere verzorgster van Io, op hem. Poly, zei ze, mijn meesteres verfwacht u m de blauwe ka men. voor is. Natuurlijk laat een jon gen dat niet merken, maar hij heeft er last van. Zo'n heel ge wone ouwe man, die met een beetje handel in kleinigheden zijn boterham verdient weet Kas te overtuigen, dat er nóg een vijand is, die veel en veel erger is dan de andere, namelijk de zonde in eigen hart. Het kost Kas wei moeite om dit duidelijk te gaan inzien. Maar het komt zover door bidden. De illustraties zijn me te kubistisch. „Toch chauffeur", door Wieland Wouters, geïllustreerd door C. S. T. M. LeeflangOudenaarden. Dit boek, het dikste in de ons toegezonden serie, kan ons, nog het minst bekoren. Alles is te ge zocht, en niet natuurlijk. Het lijkt immers nogal onwaarschijnlijk als een chauffeur benzine van zijn baas, in dit geval de dokter van het dorp, stiekum aan anderen verkoopt, om met 'dat geld zijn verarmde broer te helpen, dat hij voor de boodschappen een pien tere zoon van de dokter zal ge bruiken. Niet eens, maar herhaal delijk. De oplossing is ook al te boekachtig in elkaar gezet. Il lustratie is goed. Verder ontvingen we nog van dezelfde uitgeverij een bijbelse bouwplaat. Indien jonge knutse laars de bouwplaat goed in elkaar zetten zien ze voor zich de mu ren en de poorten te Jericho. Het lijkt me aardig om op die manier de kinderen bezig te houden en ze leren er ook iets door. „Kerstzegels". Deze zijn bestemd om op brieven of couverts te plak ken, of in de boeken die men in die tijd krijgt. Ze zijn in mooie kleur uitgevoerd. Op de ene staat: „Ere zij God", op de twee de „Volgt Hem", en op de derde „U is heden de Heiland geboren". De zegels zijn gegomd, dus zo te gebruiken. Wie iets meer van Meinema's uitgaven wil weten, krijgt op ver zoek gratis de uitgebreide en goed uitgevoerde catalogus toegezon den. Er is keus te over. Wij be spraken hier slechts de ons toege zonden negen boeken, maar in de catalogus staan er 116 vermeld. Eigenlijk niet alleen vermeld, want bij elk boekje is een 'korte inhoudsopgave en een foto' van het boek iaat zien hoe de band is. Voor Zondagsscholen zeker de moeite van aanvragen waard. Eerst hopen wij tc veel, daar na niet genoeg. Hij knikte en ging naar een kamer met een prachtig uit zicht op de zee, die het sanctum genoemd werd. Io stond bij de deur en nodigde hem binnen, Poly, zei ze met dwalende, onrustige blik, zeg mij wat je denkt van Wet Death. Je verlangt dus precies mijn mening over je vrijge maakte slaaf? Het is heel on gewoon voor een vrouw om te willen horen hoe een man over zijn vrouw denkt. Ik stem toe, dat het een zeer ongewone vraag is. Maar ik stel die vraag, Poly. Aarzel niet. Je kent zijn geschiedenis nu en iets van de mijne. Mag ik vrijuit spreken? In elk geval. Je weet, dat ik een hekel heb aan huiche larij. Ik bewonoer Virgïnius cn heb respect voor hem! Doe dat niet! viel zij ver schrikt in. Noem alstjeblieft die naam hier niet, smeekte zij. Noem hem overal, maar hier niet. Je kent de naam die ik hem gegeven heb voor zijn vei ligheid. Poiv boog even en hernam: Ik bewonder Wet Death meer dan andere mannen. Ik ben van hem gaan houden als een broeder. Het is een man, op wiens onkreukbaarheid, eerlijk heid en betrouwbaarheid ik vol komen bouw. (Wordt vervolgcL)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6