VOOR DE JEUGD.
DE DERDE....
Uit tnifn Idas
Uao-k cnif&
fie&eti
Ï3£aetrten
Ln Puiü.
Boekbespreking.
Vrijdag 10 November 1950
T ZEEUWSCh WEEKEND
Pagina 2
werk geven en dat. al fietsend
door de rijen, controleren. Ik ver
trek naar vijf, momenteel de
grootste klas van de schooi,
maarik heb nu ook maar
één klas.
Zo troon ik dus in vijf. Ze ne
men het geval nogal sportief op
en ik heb niets te klagen. Na de
Bijbelse geschiedenis trekken we
aan het werk en net ben ik bezig
van een bepaald soort sommen
de geniepige knepen uit te leggen,
of daar wordt geklopt. Collega
Simons staat voor de deur en
wenkt me naar zich toe. Ik heb
het gevoel of ik verraad gepleegd
heb aan, mijn kleintjes want ik
heb nog geen ogenblik aan ze ge
dacht. Bij de deur gekomen, hoor
ik net Simons honingzoet zeggen:
„Als jij het zo eng vindt, mag je
wel bij de juffrouw blijven van
daag hoor. Dat vindt de juffrouw
wel best. „Snel en handig wordt
een snikkend hoopje ellende naar
binnen gewerkt. Als de collega en
ik zo vis a avis in de gang staan
zegt hij, nu niet honingzoet: „Jij
houdt die waterfontein maar bij
je hoor. Is me dat een kind, wordt
later vast een mannenhaatster.
Ze wil naar d'r juffrouw, vindt
meesters eng'kHeb meelij
met Simons, zo"n lange kerel on
der al die kleintjes. Suusje komt
vlak bij me te zitten. Ze siddert
en snikt nog lang haar wanhoop
uit. „Meesters benne zo eng", is
haar luide klacht als antwoord op
mijn zoete troostwoordjes.
Vijf is hevig geïnteresseerd in
het geval, dat spreekt. Ze beoor
delen de zaak vanuit de hoogte.
Dat kun je doen in vijf. We moe
ten echter verder met de sommen,
maar één van de jongens wil me
toch wat op m'n gemak stellen.
„Juffrouw 't is niks niet gek, dat
uwes hier ben hoor en uwes ken
de sommen net zo goed ais wij..."
Ziezo, dat geeft de burger moed,
en ik wil wéér verder met de
sommen.
Er wordt wéér geklopt, de in
specteur stapt binnen
Ik krijg een gevoel van opluch
ting, want ik denk, gelukkig, nou
hebben we alles gehad en nou kan
d'r niks meer gebeuren. R. T.
M'n beste nichtjes en neven,
Vandaag zal ik maar niet te
veel praten over alles en nog wat,
maar eerst Jan Jansen's verhaal
oververtellen. Hij vroeg me al hoe
lang het nog duurde eer het laat
ste gedeelte van zijn belevenissen
in ons hoekje kwam. Je ziet, Jan
is ongeduldig.
'k Kan het me best begrijpen,
dat was ik ook toen ik zo oud
was als Jan.
Nu ga ik maar ineens verder.
Je weet, ze hoorde in hun „hut"
in de schuur, dat er hard aan de
voordeur-bel werd getrokken. Va
der zegt, dat ze zich heel stil moe
ten houden. De vijand is blijkbaar
op het verkeerde spoor. Die denkt
er niet aan, dat ze veilig en wel
in hun eigen schuur zijn verstopt.
Jan is echt bang. Jan bang? Ja,
heus. Natuurlijk is hij niet bang,
dat er gevaar dreigt, nee maar
hij is bang, dat er weer eens ie
mand zal komen, die iets te doen
heeft voor de winkel en dan gaat
vader natuurlijk aan het werk.
En als vader niet meedoet, is de
aardigheid er af. Geen wonder,
dat hij doodstil blijft zitten. Hij
druft zelfs geen adem halen. Ge
lukkig, het blijft stil. Er komt
niemand achterom naar de
schuur.
„Jonge, jonge", zegt vader, „dat
loopt best af". Toch wachten ze
nog even, eer ze zich durven ver
roeren. Het petroleumstel heeft
zich intüssen niet stil gehouden,
want het water is gaan koken.
Moeder zet nu heel gezellig thee
en vaderwel, die weet weer
wat nieuws. „Kijk eens mensen,
ik heb zo straks nog niet alles
uitgepakt, er zit nog een dikte in
mijn jas. Wat denk jij, dat het is,
Jan?"
Vader praat wel over een dikte
in zijn jas, maar laat niets zien,
anders had Jan het gemakkelijk
kunnen raden. Terwijl moeder
voor vader en zich zelf thee in
schenkt in de door vader meege
brachte kopjes (zonder schotel
tjes, maar dit geeft niet in een
hut) en de anderen weer een kop
je lekkere limonade geeft, peutert
vader om die dikte uit zijn zak
te krijgen. „O, o, vader, het boek",
roept Jan blij.
„Ja, we konden na al ons zwoe
gen wel eens een beetje rusten
en lezen, of jij moet liever iets
anders doenLiever iets
anders doen, dan vader te horen
voorlezen! Dat bestaat niet. Jan
vindt, en moeder en Lenie denken
er net zo over, dat vader het
mooiste van alle mensen kan voor
lezen. En nu waren ze net aan
zo'n fijn boek bezig. Eigenlijk al
een hele poos, want vader had de
ham te zorgen, alsmen een
dikke huishoudportemonnaie be
zit, want er is weer te kust en te
keur te bekomen. Wie echter eens
rekenen en overrekenen moet,
vindt vele behartigenswaardige
wenken. Vooral wordt geraden 'n
goed gebruik te maken van de
vruchten van het seizoen. Daar
van kan men wel steeds een lek
kere jam bereiden, die wel een
week houdbaar is. Een aardig re
cept voor een extratje is: „een
roerei". Wil men iets extra's ge
ven en vindt men een ei per per
soon te duur, dan maakt men een
roerei klaar en dan heeft men
voldoende van één ei voor drie of
vier boterhammen. Zo kan men
van een ei dus twee kinderen een
smakelijk hapje geven.
Het recept is als volgt: 1 ei,
1 eetlepel melk, 1 eetlepel ge
raspte kaas, 1 tomaat (kan ook 1
theeleper tomatenpurée), gehakte
peterselie, boter (margarine),
zout, peper.
Het ei met wat zout en peper
ONS KORT VERHAAL
(Slot.)
Meteen gooit Moekic de deur
open en kijkt met een verschrikt
gezicht de kamer in en ziet de
ruïne: natte aarde over het vloer
kleed, de mooie bloeiende azalia
ligt ontworteld op de grond en de
grote plateel-bloempot ligt aan
scherven.
„Kind, wat doe je nu toch?"
roept Moekie boos.
Bettie komt ook om het hoekje
van de deur küken. Ze plant haar
blote, dikke rode armen in de zij
den en zegt: „Bel! bel! mefrouw,
daar gaan je mooie spulletjes
nou; óók ai naar de maan, wat 'n
nest toch!"
„Betje, ga jij maar aan de was,
lk zal 't hier wel opknappen", zegt
Moekie.
„Kind, hoe kom je nu toch zó
ver?" vraagt ze aan Joke.
„Ikke, ikke kon, ikke...." snikt
Joke, maar blijft in haar verdedi
ging steken.
Ja. „ikke, ikke", jij met je
„ikke", je bent een stoute meid
hoor!"
Moekie is héél boos
Joke kruipt In haar hoekje en
snikt met lange Lijs tegen het lijf
gedrukt, haar verdriet uit. En tel
kens als haar handje het ene oog
je wrijft, probeert ze met het an
dere door de mist van tranen
heen te kijken wat Moekie toch
wel met die mooie gebroken
bloempot gaat doen en als Moekie
heel voorzichtig de azalia oppakt
loskloppen. De melk en naar ver
kiezing een weinig gesnipperde
peterselie en (de in kleine stuk
jes gesneden tomaat of de toma
tenpurée) toevoegen. De boter
(margarine) in een pannetje
smelten, het eimengsel erbij gie
ten en dit op een zacht vuur on
der voortdurend roeren laten stol
len. Wanneer de massa nog iets
vochtig, maar wel gestold Is, de
geraspte kaas er door roeren.
Tenslotte het roerei over de bo
terhammen scheppen.
Het is een smakelijk hartig
hapje.
Blijkens een lijstje achter op
het vouwblad: „Het bewaren van
wintergroenten en fruit", zijn er
al meer dan 140 van die brochu-
retjes verschenen over diverse
huishoudelijke onderwerpen.
Als we nu nog geen raad ge
noeg hebben, weet ik het niet
meer. Dank zij Den Haag worden
we nu allemaal puike huisvrou
wen.
en de wortelmassa in de holte van
haar hand zet om zo weinig mo
gelijk aarde te verspillen, is Joke
weer een en al aandacht en ver
geet te huilen.
Dan is de boel weer opgeruimd
en kijkt Moekie nog eens boos
naar Joke en zegt met de vinger
opgestoken: „Stoute meid, es kij
ken wat je nu weer gaat uit
voeren. Zoet zijn hoor! Moekie is
druk met de was en dan moet jü
zoet zijn, dat weet je toch wel?"
Dan komen die lastige tranen
weer opeens prikken, zodat Joke
weer moet gaan wrijven en op
nieuw snikt ze: „Moekie, ikke
ikke
Dan pakt Moekie haar kleine
meid en kust zo maar al die tra
nen weg en ze zegt: „Nou, wees
dan maar weer zoet. Moekie is
niet boos meer, maar je moet
voorzichtig zijn, kindje, je bent
toch al zo'n grote meid?"
Nu is alles over en kan Joke
vertellen hoe het allemaal geko
men is. „Ikke zag Jopie en toen
viel de bloempot en toenen
toen
„Nou, stil nu maar. Zal ik
vragen of Joop hier komt?"
Joke knikt en loopt al weer
naar 't raam om te zien of Jopie
er nog staat.
Een ogenblik later staat Joop
in de kamer en vertelt Joke wat
er gebeurd is met Moekie's mooie
bloempot.
Joop begrijpt er met veel van
en zegt: „ikke hep een mooie
knikkc, hie", en hij geeft zijn
knikker aan Joke, blijkbaar be
grijpt hij wel dat hier troost nodig
is
de deur te wijzen.
De eerste gevolgen van het aan
de haal gaan van onze collega
zijn natuurlijk een advertentie in
de vakbladen, binnenkomende sol
licitaties, schoolbestuursvergade
ring, een tal opmaken, en dan...
de baas met de voorzitter er op
uit.
Tot die samen er op uit zullen
gaan voor het doen van overval
len, raakt het geval ons niet. Wij
gaan ons gewone gang, zelfs de
nieuwe toekomstige „mereer".
Maar toenDe baas vertelt:
„De voorzitter en ik gaan er
Woensdagmorgen al vroeg op uit
en we zullen zien, wanneer we
terug komenJullie schikt het
wel zonder me en het lijkt me het
beste, dat Terlaat, dat is de man
die de onrust veroorzaakte, er
mijn klas maar bij neemt. Die is
bovendien momenteel zo groot
niet".
Het leek allemaal zo simpel,
maar o wee
Als ik Terlaat, als waarnemend
hoofd, netjes begroet Jiet een be
minnelijk: „Goede morgen, me
neer", zie ik een gezicht als zeven
dagen ruw weer. „Nou dat me
ook wat. Van Dalen krijgt me
daar net een telegram, z'n vader
ernstig ziek, en onze baby-collega
heeft griep en een goeie griep ook
volgens zijn hospes, 't Ontbreekt
er nog maar aan, dat we vandaag
nog de inspecteur op visite krij
gen. Maar wat moeten we nou?"
„De rest ook maar vrijgeven",
raadt de collega uit drie. Doch
dat is onze eer te na. Ik geef de
mannen vrij mandaat om alles te
regelen zo ze het willen en ik be
loof onderwerping, maar ik ga
verdwijnen, want er móét nog
werk op de borden.
Een paar minuten later komt
het driemanschap bij mij binnen.
Het waarnemend hoofd zegt in
drukwekkend ernstig: „We heb
ben gedacht, nu we met zijn vie
ren zeven klassen hebben, wij als
mannen er elk twee nemen, en
jou er met één op te knappen,
maar dan moet jij vijf nemen. Dat
komt met de aantallen het beste
zo uit. Goed?" Er valt niet veel
aan te doen, want bij voorbaat
beloofde ik onderwerping, maar
ik zie er de logica niet van in, of
het moet mannenlogica zijn, om
precies alles door elkaar te hus
selen, maar enfin, een paar da
gen kom ik wel door. De lange
Simons krijgt één en twee, dus
geef ik hem wat aanwijzingen. De
collega uit drie uit het voornemen
om zijn gemak er van te nemen.
Hij wil enkel maar schriftelijk
Wat later op de middag brengt
Moekie Janneman, die zijn mid
dagslaapje gedaan heeft, in zijn
box, waar hij met verbaasde ogen
naar Joop kijkt, die hij zich niet
weet te herinneren. Ook diens
vriendschap wil Joop winnen en
terwijl hij ook hem een knikker
wil geven, zegt hij: „Hie, ook
één", maar Joke gaat gauw be
schermend voor broer staan en
zegt: „Mag niet van Pappie, hij
steekt ze in z'n mond".
Joop vindt het goed en kruipt
onder de tafel, waar Joke hem
volgt. Fijn knikkeren ze samen.
Dan is het weer rustig in do
kamer. Moekie is weer aan de
was en is blij, dat ze nu onge
stoord aan het werk kan blijven
bij Betje, al is die uit haar hu
meur geraakt
Maar na een poos ziet Joop
lange Lijs in het hoekje zitten.
Hij worstelt in zijn strakke broek
je onder tafel uit en zegt, terwijl
hij op zijn knieën naar het hoekje
kruipt: „Ikke gaat hie zitte".
Maar dat kan Joke niet toe
staan. Het hoekje is haar heilig
dom. Ze gaat naar Joop toe en
trekt aan zijn tricotmouw, terwijl
ze rood van inspanning roept:
„Mag niet, Jopie, mot ikke zitte".
Joop denkt geen ogenblik aan
verzet en Joke zit nu in haar
hoekje terwijl ze triomfantelijk de
kamer rond kijkt
Janneman ligt voorover op zijn
buik en punnekt met zijn dikke
vingertjes aan de franje van het
vloerkleed, waar hij tussen de
spijlen van zijn box door, net bij
kan.
Joke kijkt naar Janneman en
vervolgens gaan haar oogjes ver
der langs hem, iets hoger op.
Daar hangt Pappie's pijpenrek en
dan glijden haar ogen langs het
behang heen, naar de schoor
steenmantel.... het mooie busje....
het zendingsbusje waar centjes in
moeten!En opeens ziet ze
ook Moekie's portemonnaie op de
schoorsteenmantel liggen. Haar
blauwe ogen gaan schitteren
ze springt van het voetkussen en
roept:
„Hellepe Jopie, hellepe, centjes
in doen!"
Joop kruipt onder tafel van
daan en kijkt, zijn duim in zijn
mond, naar wat Joke gaat doen.
De stoel staat vlak bij de schoor
steen, Joke schuift ze onder de
plaats waar het blauwe busje
hangt, klautert er op enze
kan er net bij! Maar hoe ze ook
trekt, er af krijgt ze het busje
niet.
Dan moet 't zo maar. Moekie's
portemonnaie ligt met losse slui
ting vlak onder haar bereik.
Mooier kan het niet! Met de ene
hand drukt ze de portemonnaie
tegen haar buikje en met de an
dere haalt ze er een blanke gulden
uitHij gaat er net door! Ze
hoort hem vallen
Met stralende ogen kijkt ze
naar het busje. „Nog meer
centjeszegt ze zacht, meer te
gen zichzelf dan tegen Joop. En
daar vallen de dubbeltjes en
kwartjes en centen, tot er niets
meer in zit dan een briefje
Even wijfolt ze. Ze weet niet of
papiertjes er ook in horen. Ze
heeft Moekie er nooit een in zien
doen...... Ze kijkt of 't gaan zou.»
Ja, precies, Nog een duwtje en
daar glijdt het bankbiljet naar
binnen
Nu is de portemonnaie hele
maal leeg
„Alle centjes zijn ingedaan",
zegt ze, hoogst voldaan tegen Joop
Joke klimt van de stoel en
schuift deze weer naar haar
plaats.
Er wordt gebeld
't Is de huisbaas die de huur
komt halen.
Moe komt in de kamer en grijpt
op de schoorsteenmantel naar
haar portemonnaie. Verbaasd
kijkt ze er in, weet niet hoe ze 't
heeft. Meteen springt Joke uit
haar hoekje, slaat allebei haar
handjes om Moekie's arm en zegt
vol glorie: „Joke heleboel centjes
in bussie gestopt!" Ze knikt met
lachend gezicht naar het blauwe
busje.
Maar Moekie lacht niet mee.
Integendeel, ze kijkt heel boos,
zodat Joke ook ernstig gaat kij
ken en stil naar haar hoekje
sluipt. Maar Moekie zegt: „Kom
es hier Joke! Wat heb je ge
daan?"
't Lipje begint te trillen en ge
lukkig neemt Joop het voor haar
op: „Joke heeft centjes in bus
gedaan", zegt hij en hij wijst naar
de schoorsteenmantel.
Joke kijkt angstig naar Moekie,
want ze merkt nu wel, dat ze
verkeerd gedaan heeft en haar
daad lang niet zo'n goede strek
king had als ze in haar optimisme
wel gedacht heeft.
Ze had ook nooit anders ge
leerd, dan dat centjes-in-het-bus*
je-doea een goed weck was.
„Niks niet gek"
Soms hoor je huismoeders wel
eens klagen over die echte wan-
hoopsdagen, wanneer alles tegen-
en samenloopt. (Een goed ver
staander begrijpt deze wonder
lijke tegenstelling wel). Een dag,
die je niet te veel moet hebben,
anders zou je d'r compleet uit
stappen, volgens mijn hospita. Je
krijgt dan een behaaglijk gevoel,
want je dénkt in school veilig te
zijn voor zulke sinistere compli
caties, die je hele schoolbestaan
aan het waggelen brengen. Ja,
dat zou je denken. Maar dan een
dag als vandaag! Wat er mis ging
met het grut? 'k Weet het niet,
'k heb m'n kroost niet eens ge
zien, behalve Suusje dan. Nee
mensen, ons hele schoolbestaan
lag glad onderstboven.
't Voorspel hadden we eigenlijk
voor een paar weken al. 't Begin
van de narigheid, en ieder weet
het wel uit eigen ervaring, een
ongeluk komt nooit alleen. Voor
een paar weken, om het nauwkeu
rig te zeggen, die ene dag, dat het
niet regende, staat 's morgens
voor negen het hele corps, ik al
leen niet, op het plein. Ik ben de
laatste, wat meer gebeurt. Bij
mijn aankomst word ik verwel
komd door de jongste collega met
een: „Kom maar gauw hier om
het grote nieuws te horen". Er
flitst van alles door me heen,
maar ik koers ver bezijden de
waarheid. „Die man tjaar", en de
collega, wijst naar dé enige ge
trouwde man onder de meesters,
„die man daar wordt hoofd in
Den Haag!!" Van alle kanten be
kijken we het nieuws en we pro
beren ons te realiseren, wat de
gevolgen voor ons zullen zijn. Ter
wijl we hiermede nog druk bezig
zijn, stuift Jaap van Zanten, uit
zes, dus leerling van het toekom
stig Haagse Hoofd op ons af.
„Meester, meester", juicht hij,
„me vader zegt, dat u nou me
neer wordt!"
Onze jongste collega, een echt
enfant terrible soms, bekijkt de
Hagenaar in spé ernstig en zegt
dan vol overtuiging: „Dat geloof
ik nooit". Jaap van Zanten houdt
zijn nieuwtje niet onder zich. Hij
jubelt het uit over het plein, dies
drommen de nieuwsgierigen op
ons aan om bevestiging te vragen.
Ineens doet Jaap nóg een ontdek
king. Hij knuffelt zijn knuisten
van plezier. „O jó en nou krijgen
we een nieuwe meester!!! Waarop
het collegatje somber reciteert
„Waar werd oprechter trouw..."
We gunnen hem ditmaal geen
antwoord en trachten uit te vin
den hoe het nieuwtje zo snel het
dorp doorvloog. De baas maakt
een eind aan onze veronderstel
lingen, door ons vermanend naar
Vrijdag 10 November 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
laatste weken haast geen ogen
blikje tijd gehad om eens een
poosje te lezen, maar nu
Moeder schikt zich al behaaglijk
in haar hoekje en Lenie kruipt
tegen haar aan. Tineke heeft het
te druk met haar poppekind om
te luisteren en Karei heeft een
schaar en heel veel papier. Die
heeft ook geen aandacht voor va
der. Dat komt, omdat die twee
nog zo klein zijn. Vader maakt
het zich ook gemakkelijk, hij
heeft wel drie kisten om op te
zitten. Een klein beetje lui lijkt
hot wel, maar dat mag als je
vacantie hebt. En dan begint va
der te lezenJan luistert,
luisterthij knijpt zijn vuisten
ineen van spanning en Lenie krijgt
een kleur, zo luistert zij.
Vader leest lang, heel lang, tot
het boek uit is. Jan zucht er van
en Lenie zucht er van. Karei
heeft in die tijd een heel leger van
papieren soldaten geknipt en het
is Tineke gelukt haar lastige pop-
penkind in slaap te krijgen.
Als het boek uit is, zegt moe
der: daar bedenk ik opeens, dat
er nog ergens een pakje op een
der fietsen moet zitten, waar ik
nog wat lekkers had gestopt. Wie
zou dat kunnen vinden? Zo iets
behoeft geen tweemaal gevraagd
te worden. Nou en of daar wat
lekkers in zit. Die moeder heeft
toch altijd verrassingen.
Vader is eens opgestaan, hij is
een beetje stijf van het lange zit
ten. Voorzichtig gaat hij de „Hut"
uit en de schuur in. Hij gluurt
eens door het schuurraampje.
„Jongens, het is droog!" roept
hij ineens heel hard. „We gaan
allemaal op de fiets de lange reis
naar huis beginnen. Het lijkt net
of er nu ook een klein beetje zon
wil komen. Het is wel laat op de
dag, want het is al haast vijf uur
geworden. Nee, ze hoeven nu niet
alle pakken meer op de fiets te
binden. Vader vindt, dat ze alles
maar in de schuur moeten ach
terlaten. Het pak met pannekoe-
kenken is haast verdwenen. Ze
doen allemaal hun regenjassen
weer aan, want je kunt niet we
ten, en in een ogenblik zitten ze
op de fiets. Moeder heeft Karel-
tje weer achterop en vader neemt
Tineke weer voor zijn rekening.
Natuurlijk gaan vader en Jan
voorop, en weer natuurlijk weet
vader nog een klein fietstochtje
te verzinnen. Een grote tocht kan
niet meer, omdat het al zo laat
is, maar het is toch fijn er nog
even op uit te kunnen gaan. Zo
gebruikt Jan zijn nieuwe fiets
toch nog op de vacantiedag.
Als ze na een uurtje weer thuis
komen, zetten ze de fiets in de
schuur en gaan dan hun huis
weer binnen. Ze hebben gelukkig
nog wat van de pannekoeken
overgelaten vanmiddag. Die ko
men nu goed van pas. Maar als
de pannekoeken op zijn en nog
een lekkere verrassing, die moe
der zo maar weer te voorschijn
toverde, gaan Kareltje en Tineke
naar bed. Ze hebben slaap ook.
Vader en moeder vinden, dat ze
nu met hun viertjes maar eens
fijn moeten gaan sjoelen. Dat is
een goed einde voor een regen
achtige vacantiedag. Nou vraag
ik je, wat wil je nog meer?
Vader wint het gemakkelijk van
allemaal. Jan is er blij om, want
zo'n vader gun je toch zeker de
winst wel, al is dat een lekker
stuk chocolade. Tot slot deelt va
der zijn winst nog met de rest.
Het echte gebed
„Bidt en U zal gegeven wor
den".
Klinkt dit woord van de Here
Jezus dat we lezen in Lucas niet
in strijd met de waarheid?
Mooie praat, maar ondertussen
lig je nu al maanden, misschien
wel jaren in die gipskar of in het
kuurbed. Tot nog toe bad je elke
avond tot je Hemelse Vader om
de gezondheid of herstel van je
ziekte, doch het blijft maar uit.
Het maakt je moedeloos. „Zal ik
nog wel eens ooit beter mogen
worden?" vraag je je af. Je begint
je zo ellendig en niets betekenend
te voelen, dat het leven je niets
meer kan schelen. Weg idealen,
weg geluksdromen, weg levens
vreugde.
Endan spreekt op de koop
toe de Catechismus nog, dat het
gebed de Christen van node is,
omdat dit het voornaamste stuk
der dankbaarheid is.
Dankbaarheid, en je kunt niet
eens meer bidden omdat je zo
boordevol met allerlei andere ge
dachten zit.
Het schijnen onverhoorde gebe
den te zijn en daarom wordt er
maar helemaal niet meer gebeden.
Kijk, als het zó met ons ge
steld is, dan klopt er iets niet,
dan gaat er van ons ziekbed geen
zegen meer uit. En zo loopt het
finaal mis.
Dan is het helemaal prachtig.
Jan en Tineke gaan pas om
half tien naar bed. Voor één keer
tje mocht dat wel. Als ze vader
en moeder welterusten zeggen,
zegt vader met een grote zucht:
„Wat een rare regendag, Jan".
Jan trekt maar eens aan vaders
oor en loopt dan heel hard weg,
naar zijn bed.
Nou kun je zeker wel begrijpen,
dat Jan stralend keek, toen hij me
vertelde van een vacantiedag met
regen inde schuur. Maar je
moet er ook zo'n vader en moe
der voor hebben.
Nu, gegroet allemaal hoor. Mijn
verhaal is eigenlijk al weer te
groot geworden.
Tot de volgende keer maar
weer.
Jullie TANTE TRUUS.
Een bekend theoloog zei
hiervan: „Een ziekbed zon
der God doorleefd, is het ver
spelen van een u aangeboden ge
nade. Het laten teloor gaan van
een gelegenheid, die misschien
nooit weerkeert om uw God te
ontmoeten. Uw God was toen te
vinden, en zie gij hebt Hem niet
gezocht. Hij was nabij en gij
hebt Hem niet aangeroepen".
Het ziekbed kan een geschikte
tijd zijn om God te ontmoeten en
dan kan juist het gebed, het
rechtstreeks spreken met je He
melse Vader en het lezen in de
aloude, maar steeds nieuwe Bijbel
van zo grote troost zijn.
'k Weet wel, het kan soms
zo moeilijk zijn, dat je gewoonweg
niet kunt bidden, doch stamel
dan maar „Here, leer mij bidden".
Als het maar echt is. Het gaat
bij God niet om die móói klinken
de woorden, maar het kinderlijk
eenvoudige en gelovige gebed is
Hem welbehagelijk.
Ga tot de Here in zondaars
gestalte, vraag Hem eerst om
t
vergeving en dan mag je bidden
om herstel als het Hem belieft,
maar denk dan ook aan je gezon
de vrienden, aan de nood van kerk
en wereld. Wees er van overtuigd,
dat God de oprechte bidder niet
laat staan. Dan zal er geen sprake
meer zijn van het onverhoorde
gebed, want God zal alles geven
op Zijn tijd, maar niet óp de onze.
Gezondheid of ziekte, heus Hij
weet wel wat goed voor ons is.
Moet de weg anders zijn, bidt
dan om het behoud van je ziel,
want dat is toch wel het aller
voornaamste!
Weet je wanneer het gebed pas
echt is? Als we met deze ge-
zangregels kunnen instemmen
Leer mij bidden zonder vragen,
Here, wat Gij doet is goed,
(Ook mijn ziekte en
teleurstellingen).
Leer mij slechts het heden dragen.
Met een rustig, kalm gemoed.
Laten wij steeds zó bidden en
daarin volharden, dan is de tekst
„Bidt en U zal gegeven worden"
een eeuwige zekerheid.
Dan zal er kracht en troost uit
gaan van ons ziekbed, ook voor
anderen. Dan gaat het in ons ju
belen met volle accoorden
God zij altoos op 't hoogst
geprezen,
Lof zij Gods goedertierenheid,
Die nimmer mij heeft afgewezen
Noch mijn gebed gehoor ontzeid.
God zegene je en geve de zo
innig verlangde gezondheid!
de K.
DE APHELANDRA
CHAMISSONIANA.
Dit is vast geen gemakkelijke
plant. Hij eist zeer nauwlettend
toezicht op temperatuur, licht en
vocht.
Deze plant, die uit tropisch
Amerika komt, vraagt een voed
zame, vochthoudende grond en
onder in de pot wat scherven.
In de zomer moet deze plant
op een lichte plaats staan, niet in
de felle zon en vooral niet op de
tocht. Deze eisen zijn zeer gemak
kelijk in te willigen. De winter
tijd is veel moeilijker, want dan
moet deze plant volop licht en
warmte hebben, met zo mogelijk
een vochtige lucht. Hij vergt dan
ook veel minder water en geen
kunstmest. Tegen 't voorjaar kan
hij weer wat meer water hebben
en 1 x per 14 dagen Pokon. Het
blad dient regelmatig gesponds te
worden om de plant stofvrij te
houden. In de zomer vormt de
plant een gele .typisch gevormde
bloemaar, die er zeer lang op
blijft.
Het verpotten kan het best in
April gebeuren. Neem de pot voor
al niet te groot en zorg voor een
juist grondmengsel. Als U in de
koude periode de plant in de kou
laat staan, gaat hij zeker dood.
Breng hem dus naar een goede
buur of verre vriend.
SANDERSE.
Van de uitgever W. D. Meine-
ma N.V. te Delft ontvingen we
een negental Kerst- en Jeugdboe
ken, alsmede een Bijbelse bouw
plaat en een pakje Kerstzegels.
Het stapeltje kleurige en fleu
rige boekjes, dat daar ter bespre
king voor ons ligt is zeker wel
in staat het hart van een jeugdig
„letterlievend" publiek in verruk
king te brengen. Ze zijn uitste
kend verzorgd, goed papier, dui
delijke letters en royaal van for
maat. Als voor de oorlog. De uit
gever is er ook uitnemend in ge
slaagd goede illustrators te vin
den voor deze werkjes, wat op
zichzelf al een vermelding waard
is.
„Dolf geloofde" door Bram van
Beyeren, geïllustreerd door Adri
Alindo. Tweede druk. Dolfs vader,
een zeeman, beloofde met Kerst
mis thuis te komen, door schip
breuk wordt het bijna onmogelijk.
De kleine Dolf blijft zeggen, dat
vader komen zal, want hij heeft
het zelf geschreven. Vader komt
gelukkig toch nog op tijd thuis,
maar hij zegt, dat het heel moei
lijk was geweest om zijn belofte
te houden. Maar wat God belooft,
doet hij altijd, omdat Hij het ze
ker kan doen. Een uitstekend ver
haal en zeer goed verteld. De
illustraties zijn, als altijd van
Adri Alindo, kostelijk.
„De vrolijke Trekkers", door H.
Hoogeveen, geïllustreerd door C.
S. T. M. LeeflangOudenaarden.
Een verhaal van twee kinderen,
die er op uit gaan. Ze mogen wel
gaan, maar de grens wordt hen
aangegeven. Natuurlijk over
schrijden ze die grens en er komt
narigheid van. Een aardig ver
haal en vlot verteld. De illustra
tie is ook goed.
Moeke kijkt echter nog bozer
dan straks en zegt: „Is dat waar
Joke, heb je dat gedaan?"
Joke knikt en huilt o! zo be
droefd. Ze heeft dan wel een heel
ongelukkige middagDie nare
wasdag ook
Moekie trekt haar handje voor
de oogjes weg en zegt: „Wat ben
jij een stout kind vandaag, zeg!
Hoe kom je er nu toch bij zóóiets
te doen. Foei! Hoe moet ik nu
dat geld er uit halen? 't Busje
zit op slot en straks moet ik nog
meer betalen ook!"
Ze loopt naar de keuken en
zegt tegen Betje: „Betje!" doe es
gauw je schort af en loopt direct
naar Mevrouw van der Vlugt en
vraagt of ze even komen kan met
het sleuteltje van het zendings
busje. Joke heeft al het geld uit
mijn portemonnaie er in gestopt
en ik heb het nodig. De huisbaas
is er en straks komt er nog een
postkwitantie van Mijnheer, die
ook betaald moet worden".
„Bel! bel!" zegt Betje en schudt
het logge hoofd.
Joke is in de keukendeur ko
men staan. Ze wil toch weten wat
er nu allemaal gebeuren gaat.
Betje komt met haar dikke lijf
langs haar heen en snauwt: „Wat
een lastpost ben jij seg, wat doe
jij je moeder een verdriet an. Jij
belooft wat voor de toekomst,
hoor!"
„Ga nu maar, Betje", zegt Moe
kie, die aan de huisbaas het geval
staat te vertellen.
Joke gaat gedwee in haar hoek
je zitten. Lange Lijs ligt ditmaal
als een verschoppeling aan haar
voeten en se kijkt er niet eens
'naar om, al heeft ze haar halve
kop nóg zo scheef liggen. Joke
ziet het niet eens, ze heeft veel
te veel verdriet. Diep graaft ze
haar handjes in haar schoot en
kijkt verslagen telkens naar dat
negerbusje en begrijpt maar niet
waarom ze kwaad gedaan heeft...
Joop vindt het blijkbaar nou
niks prettig meer in de kamer en
hij friemelt aan de deurknop en
wil er uit. Z'n knikkers heeft hij
in zijn zak gestoken, die er hele
maal bol van staat.
Alleen Janneman kraait allerlei
pretgeluidjes en smijt z'n Kees
hond zo maar over zijn box heen
midden op de vloer.
Dan komt Moekie de kamer in
om te zien wie er aan de deur
knop rammelt. Als ze Joop ziet
staan vraagt ze „Wil je naar
huis, m'n jongen?"
Joop knikt en Moekie brengt
hem weg.
„Dag Jook!" roept hij in de
gang, maar Joke hoort hem niet.
Ze is veel te veel bezig met haar
groot verdriet, dat ze ditmaal
lang zo gauw niet vergeten is als
de vorige verdrietelijkheden.
Eindelijk komt met veel lawaai
Betje terug en roept door de gang:
„Mefrouw fan der Flugt is niet
thuis, heel de boel is op slot.
Uwes ken dus Uwes liefe sentjes
vanmiddag niet kwijt mefrouw".
Moekie zucht maar es en laat
het daarbij. Ze weet wel, dat als
ze Betje één woord geeft, deze er
zeker tien terug geeft en daar
voelt ze op 't ogenblik weinig
voor.
Straks vraagt ze de postbode
morgen de wissel nog eens te wil
len presenteren, wat hem mee
warig het hoofd doet schudden.
„Acht dagen zicht mevrouw, 't Is
vandaag al de negende dag en
morgenochtend moet er op het
kantoor afgerekend worden".
„Dan maar terug, ik kan er
ook rfets aan doen", zucht Moe
kie
's Avonds wordt er zonder Pap
pie gegeten, want die komt van
avond pas om half acht thuis.
Joke vindt het niets prettig aan
tafeL Ze ziet wel, dat Moekie
eigenlijk nóg al boos is. Ze vindt
alles even akelig en telkens moet
ze schuin naar Moekie kijken of
er nog geen verbetering valt te
bespeuren
Janneman trekt zich niets van
de bedorven stemming aan. Hij
zit in zijn kinderstoel zijn eten te
verkruimelen en houdt heel roy
aal z'n vette knuistjes vol eten
in de richting van Moekie en
kraait: „da! da!"
„Zelf opeten Janneman", zegt
Moekie.
Maar Janneman wil met alle
geweld zijn liefdadig karakter
manifesteren en houdt zijn gave
nu in de richting van Joke en
zegt weer: „Da! da!"
„Niet doen Jan", zegt Moekie
weer.
Maar Janneman is over zo'n
houding bij zijn huisgenoten nu
ook ontstemd en smijt pardoes
zijn handvol eten over het vloer
kleed.
„Stoute jongen toch", bromt
Moekie; ze haalt direct het vloer-
blik, bang dat het anders in hgt
kleed getrapt zal worden. Janne
man kijkt over de rand van zijn
stoel en kraait nog eens: „Da!
da!
Moekie gaat weer naar haar
stoel en legt vóór ze gaat zitten
haar hand op een pijnlijke plaats
in haar lenden en er komt een
moeë trek om haar mond
Diep zucht ze
Liever had ze de derde nü nog
niet verwacht
Een half uur later liggen Joke
en Janneman in diepe rust.
Velders heeft glimlachend de
opsomming van de euveldaden
van zijn dochter aangehoord en
gaat naar zijn vriend van der
Vlugt om het sleuteltje
„Sleutels geef ik niet af",
plaagt Gé, en ze zegt tegen haar
man: „Piet, heb je zin, dan lopen
we samen even mee, ik wil die
ondeugende rakkers nog wel even
zien!"
Even later knipt van der Vlugt
het ganglicht uit en blijft het huis
vereenzaamd en donker achter...
En thuis vertelt Nel van Joke's
pekelzonden. Eerst met de poppen
in 't waswater, toen die mooie
bloempot met die fijne azalia en...
„Die azalia is makkelijk te red
den", zegt Piet optimistisch.
En dan die ellende met het
huishoudgeld
„Kinderen", zucht ze en ze
schudt haar hoofd.
Maar Gé bedelt met vleiende
ogen: „Zeg Nel, laat me nog even
die ondeugden van jou zien, toè
zeg!"
En Nel gaat hen voor naar de
kleine slaapkamer en draait het
zachte licht aan.
De anderen volgen op de tenen.
Daar ligt Janneman in zijn
kleine ledikant, plat op zijn buik,
zoals zijn gewoonte is? Zijn rech
ter knie ligt hoog opgetrokken en
steekt rose-blank buiten het de
kentje uit. Zijn linkerarm ligt bo
ven zijn hoofd gebogen op het
kussen, z'n knuistje gebald tot
een miniatuur-vuist.
„Wat een schat!" fluistert Gé.
Nel dekt hem nog eens toe en
dan keren ze zich naar het andere
ledikantje, waarin Joke ligt
„Die ligt nu altijd dwars in bed",
zegt Nel zacht.
Ze pakt haar kind op en legt
het weer goed, zonder dat het
iets bemerkt.
Ze ligt nu op haar rechterzijde,
het knuistje van haar linkerhand
geklemd om een knoop van haar
rose pyama; het zachte perzik-
wangetje in omlijsting van goud
blonde krullen; de kersrode lipjes
iets naar voren gestoken als be
reid tot een kusjeDiep en
rustig is de ademhaling—
Schuldloos lijkt het..?...
En lange Lijs ligt opzfl van het
bed, met haar halve kop gedrukt
tegen het wit-ijzeren vlechtwerk
van het ledikantje
Gé fluistert: „Kind, je weet
niet hóe rijk je bent!"
Ze gaan de huiskamer weer in.
Maar beschaamd en ontroerd
bukt Nel eerst nog over haar
kleine lieveling en drukt zacht
een kus op het hoge, blanke voor
hoofdje
Ze heeft begrepen en ze voelt
plots haar ziel boordevol dank
baarheid voor wat God haar ge
ven wilde... nog weer opnieuw...
in haar derde Dixl.