VOOR DE JEUGD. DE DERDE.... Uit tnifn Idas Uao-k cnif& fie&eti Ï3£aetrten Ln Puiü. Boekbespreking. Vrijdag 10 November 1950 T ZEEUWSCh WEEKEND Pagina 2 werk geven en dat. al fietsend door de rijen, controleren. Ik ver trek naar vijf, momenteel de grootste klas van de schooi, maarik heb nu ook maar één klas. Zo troon ik dus in vijf. Ze ne men het geval nogal sportief op en ik heb niets te klagen. Na de Bijbelse geschiedenis trekken we aan het werk en net ben ik bezig van een bepaald soort sommen de geniepige knepen uit te leggen, of daar wordt geklopt. Collega Simons staat voor de deur en wenkt me naar zich toe. Ik heb het gevoel of ik verraad gepleegd heb aan, mijn kleintjes want ik heb nog geen ogenblik aan ze ge dacht. Bij de deur gekomen, hoor ik net Simons honingzoet zeggen: „Als jij het zo eng vindt, mag je wel bij de juffrouw blijven van daag hoor. Dat vindt de juffrouw wel best. „Snel en handig wordt een snikkend hoopje ellende naar binnen gewerkt. Als de collega en ik zo vis a avis in de gang staan zegt hij, nu niet honingzoet: „Jij houdt die waterfontein maar bij je hoor. Is me dat een kind, wordt later vast een mannenhaatster. Ze wil naar d'r juffrouw, vindt meesters eng'kHeb meelij met Simons, zo"n lange kerel on der al die kleintjes. Suusje komt vlak bij me te zitten. Ze siddert en snikt nog lang haar wanhoop uit. „Meesters benne zo eng", is haar luide klacht als antwoord op mijn zoete troostwoordjes. Vijf is hevig geïnteresseerd in het geval, dat spreekt. Ze beoor delen de zaak vanuit de hoogte. Dat kun je doen in vijf. We moe ten echter verder met de sommen, maar één van de jongens wil me toch wat op m'n gemak stellen. „Juffrouw 't is niks niet gek, dat uwes hier ben hoor en uwes ken de sommen net zo goed ais wij..." Ziezo, dat geeft de burger moed, en ik wil wéér verder met de sommen. Er wordt wéér geklopt, de in specteur stapt binnen Ik krijg een gevoel van opluch ting, want ik denk, gelukkig, nou hebben we alles gehad en nou kan d'r niks meer gebeuren. R. T. M'n beste nichtjes en neven, Vandaag zal ik maar niet te veel praten over alles en nog wat, maar eerst Jan Jansen's verhaal oververtellen. Hij vroeg me al hoe lang het nog duurde eer het laat ste gedeelte van zijn belevenissen in ons hoekje kwam. Je ziet, Jan is ongeduldig. 'k Kan het me best begrijpen, dat was ik ook toen ik zo oud was als Jan. Nu ga ik maar ineens verder. Je weet, ze hoorde in hun „hut" in de schuur, dat er hard aan de voordeur-bel werd getrokken. Va der zegt, dat ze zich heel stil moe ten houden. De vijand is blijkbaar op het verkeerde spoor. Die denkt er niet aan, dat ze veilig en wel in hun eigen schuur zijn verstopt. Jan is echt bang. Jan bang? Ja, heus. Natuurlijk is hij niet bang, dat er gevaar dreigt, nee maar hij is bang, dat er weer eens ie mand zal komen, die iets te doen heeft voor de winkel en dan gaat vader natuurlijk aan het werk. En als vader niet meedoet, is de aardigheid er af. Geen wonder, dat hij doodstil blijft zitten. Hij druft zelfs geen adem halen. Ge lukkig, het blijft stil. Er komt niemand achterom naar de schuur. „Jonge, jonge", zegt vader, „dat loopt best af". Toch wachten ze nog even, eer ze zich durven ver roeren. Het petroleumstel heeft zich intüssen niet stil gehouden, want het water is gaan koken. Moeder zet nu heel gezellig thee en vaderwel, die weet weer wat nieuws. „Kijk eens mensen, ik heb zo straks nog niet alles uitgepakt, er zit nog een dikte in mijn jas. Wat denk jij, dat het is, Jan?" Vader praat wel over een dikte in zijn jas, maar laat niets zien, anders had Jan het gemakkelijk kunnen raden. Terwijl moeder voor vader en zich zelf thee in schenkt in de door vader meege brachte kopjes (zonder schotel tjes, maar dit geeft niet in een hut) en de anderen weer een kop je lekkere limonade geeft, peutert vader om die dikte uit zijn zak te krijgen. „O, o, vader, het boek", roept Jan blij. „Ja, we konden na al ons zwoe gen wel eens een beetje rusten en lezen, of jij moet liever iets anders doenLiever iets anders doen, dan vader te horen voorlezen! Dat bestaat niet. Jan vindt, en moeder en Lenie denken er net zo over, dat vader het mooiste van alle mensen kan voor lezen. En nu waren ze net aan zo'n fijn boek bezig. Eigenlijk al een hele poos, want vader had de ham te zorgen, alsmen een dikke huishoudportemonnaie be zit, want er is weer te kust en te keur te bekomen. Wie echter eens rekenen en overrekenen moet, vindt vele behartigenswaardige wenken. Vooral wordt geraden 'n goed gebruik te maken van de vruchten van het seizoen. Daar van kan men wel steeds een lek kere jam bereiden, die wel een week houdbaar is. Een aardig re cept voor een extratje is: „een roerei". Wil men iets extra's ge ven en vindt men een ei per per soon te duur, dan maakt men een roerei klaar en dan heeft men voldoende van één ei voor drie of vier boterhammen. Zo kan men van een ei dus twee kinderen een smakelijk hapje geven. Het recept is als volgt: 1 ei, 1 eetlepel melk, 1 eetlepel ge raspte kaas, 1 tomaat (kan ook 1 theeleper tomatenpurée), gehakte peterselie, boter (margarine), zout, peper. Het ei met wat zout en peper ONS KORT VERHAAL (Slot.) Meteen gooit Moekic de deur open en kijkt met een verschrikt gezicht de kamer in en ziet de ruïne: natte aarde over het vloer kleed, de mooie bloeiende azalia ligt ontworteld op de grond en de grote plateel-bloempot ligt aan scherven. „Kind, wat doe je nu toch?" roept Moekie boos. Bettie komt ook om het hoekje van de deur küken. Ze plant haar blote, dikke rode armen in de zij den en zegt: „Bel! bel! mefrouw, daar gaan je mooie spulletjes nou; óók ai naar de maan, wat 'n nest toch!" „Betje, ga jij maar aan de was, lk zal 't hier wel opknappen", zegt Moekie. „Kind, hoe kom je nu toch zó ver?" vraagt ze aan Joke. „Ikke, ikke kon, ikke...." snikt Joke, maar blijft in haar verdedi ging steken. Ja. „ikke, ikke", jij met je „ikke", je bent een stoute meid hoor!" Moekie is héél boos Joke kruipt In haar hoekje en snikt met lange Lijs tegen het lijf gedrukt, haar verdriet uit. En tel kens als haar handje het ene oog je wrijft, probeert ze met het an dere door de mist van tranen heen te kijken wat Moekie toch wel met die mooie gebroken bloempot gaat doen en als Moekie heel voorzichtig de azalia oppakt loskloppen. De melk en naar ver kiezing een weinig gesnipperde peterselie en (de in kleine stuk jes gesneden tomaat of de toma tenpurée) toevoegen. De boter (margarine) in een pannetje smelten, het eimengsel erbij gie ten en dit op een zacht vuur on der voortdurend roeren laten stol len. Wanneer de massa nog iets vochtig, maar wel gestold Is, de geraspte kaas er door roeren. Tenslotte het roerei over de bo terhammen scheppen. Het is een smakelijk hartig hapje. Blijkens een lijstje achter op het vouwblad: „Het bewaren van wintergroenten en fruit", zijn er al meer dan 140 van die brochu- retjes verschenen over diverse huishoudelijke onderwerpen. Als we nu nog geen raad ge noeg hebben, weet ik het niet meer. Dank zij Den Haag worden we nu allemaal puike huisvrou wen. en de wortelmassa in de holte van haar hand zet om zo weinig mo gelijk aarde te verspillen, is Joke weer een en al aandacht en ver geet te huilen. Dan is de boel weer opgeruimd en kijkt Moekie nog eens boos naar Joke en zegt met de vinger opgestoken: „Stoute meid, es kij ken wat je nu weer gaat uit voeren. Zoet zijn hoor! Moekie is druk met de was en dan moet jü zoet zijn, dat weet je toch wel?" Dan komen die lastige tranen weer opeens prikken, zodat Joke weer moet gaan wrijven en op nieuw snikt ze: „Moekie, ikke ikke Dan pakt Moekie haar kleine meid en kust zo maar al die tra nen weg en ze zegt: „Nou, wees dan maar weer zoet. Moekie is niet boos meer, maar je moet voorzichtig zijn, kindje, je bent toch al zo'n grote meid?" Nu is alles over en kan Joke vertellen hoe het allemaal geko men is. „Ikke zag Jopie en toen viel de bloempot en toenen toen „Nou, stil nu maar. Zal ik vragen of Joop hier komt?" Joke knikt en loopt al weer naar 't raam om te zien of Jopie er nog staat. Een ogenblik later staat Joop in de kamer en vertelt Joke wat er gebeurd is met Moekie's mooie bloempot. Joop begrijpt er met veel van en zegt: „ikke hep een mooie knikkc, hie", en hij geeft zijn knikker aan Joke, blijkbaar be grijpt hij wel dat hier troost nodig is de deur te wijzen. De eerste gevolgen van het aan de haal gaan van onze collega zijn natuurlijk een advertentie in de vakbladen, binnenkomende sol licitaties, schoolbestuursvergade ring, een tal opmaken, en dan... de baas met de voorzitter er op uit. Tot die samen er op uit zullen gaan voor het doen van overval len, raakt het geval ons niet. Wij gaan ons gewone gang, zelfs de nieuwe toekomstige „mereer". Maar toenDe baas vertelt: „De voorzitter en ik gaan er Woensdagmorgen al vroeg op uit en we zullen zien, wanneer we terug komenJullie schikt het wel zonder me en het lijkt me het beste, dat Terlaat, dat is de man die de onrust veroorzaakte, er mijn klas maar bij neemt. Die is bovendien momenteel zo groot niet". Het leek allemaal zo simpel, maar o wee Als ik Terlaat, als waarnemend hoofd, netjes begroet Jiet een be minnelijk: „Goede morgen, me neer", zie ik een gezicht als zeven dagen ruw weer. „Nou dat me ook wat. Van Dalen krijgt me daar net een telegram, z'n vader ernstig ziek, en onze baby-collega heeft griep en een goeie griep ook volgens zijn hospes, 't Ontbreekt er nog maar aan, dat we vandaag nog de inspecteur op visite krij gen. Maar wat moeten we nou?" „De rest ook maar vrijgeven", raadt de collega uit drie. Doch dat is onze eer te na. Ik geef de mannen vrij mandaat om alles te regelen zo ze het willen en ik be loof onderwerping, maar ik ga verdwijnen, want er móét nog werk op de borden. Een paar minuten later komt het driemanschap bij mij binnen. Het waarnemend hoofd zegt in drukwekkend ernstig: „We heb ben gedacht, nu we met zijn vie ren zeven klassen hebben, wij als mannen er elk twee nemen, en jou er met één op te knappen, maar dan moet jij vijf nemen. Dat komt met de aantallen het beste zo uit. Goed?" Er valt niet veel aan te doen, want bij voorbaat beloofde ik onderwerping, maar ik zie er de logica niet van in, of het moet mannenlogica zijn, om precies alles door elkaar te hus selen, maar enfin, een paar da gen kom ik wel door. De lange Simons krijgt één en twee, dus geef ik hem wat aanwijzingen. De collega uit drie uit het voornemen om zijn gemak er van te nemen. Hij wil enkel maar schriftelijk Wat later op de middag brengt Moekie Janneman, die zijn mid dagslaapje gedaan heeft, in zijn box, waar hij met verbaasde ogen naar Joop kijkt, die hij zich niet weet te herinneren. Ook diens vriendschap wil Joop winnen en terwijl hij ook hem een knikker wil geven, zegt hij: „Hie, ook één", maar Joke gaat gauw be schermend voor broer staan en zegt: „Mag niet van Pappie, hij steekt ze in z'n mond". Joop vindt het goed en kruipt onder de tafel, waar Joke hem volgt. Fijn knikkeren ze samen. Dan is het weer rustig in do kamer. Moekie is weer aan de was en is blij, dat ze nu onge stoord aan het werk kan blijven bij Betje, al is die uit haar hu meur geraakt Maar na een poos ziet Joop lange Lijs in het hoekje zitten. Hij worstelt in zijn strakke broek je onder tafel uit en zegt, terwijl hij op zijn knieën naar het hoekje kruipt: „Ikke gaat hie zitte". Maar dat kan Joke niet toe staan. Het hoekje is haar heilig dom. Ze gaat naar Joop toe en trekt aan zijn tricotmouw, terwijl ze rood van inspanning roept: „Mag niet, Jopie, mot ikke zitte". Joop denkt geen ogenblik aan verzet en Joke zit nu in haar hoekje terwijl ze triomfantelijk de kamer rond kijkt Janneman ligt voorover op zijn buik en punnekt met zijn dikke vingertjes aan de franje van het vloerkleed, waar hij tussen de spijlen van zijn box door, net bij kan. Joke kijkt naar Janneman en vervolgens gaan haar oogjes ver der langs hem, iets hoger op. Daar hangt Pappie's pijpenrek en dan glijden haar ogen langs het behang heen, naar de schoor steenmantel.... het mooie busje.... het zendingsbusje waar centjes in moeten!En opeens ziet ze ook Moekie's portemonnaie op de schoorsteenmantel liggen. Haar blauwe ogen gaan schitteren ze springt van het voetkussen en roept: „Hellepe Jopie, hellepe, centjes in doen!" Joop kruipt onder tafel van daan en kijkt, zijn duim in zijn mond, naar wat Joke gaat doen. De stoel staat vlak bij de schoor steen, Joke schuift ze onder de plaats waar het blauwe busje hangt, klautert er op enze kan er net bij! Maar hoe ze ook trekt, er af krijgt ze het busje niet. Dan moet 't zo maar. Moekie's portemonnaie ligt met losse slui ting vlak onder haar bereik. Mooier kan het niet! Met de ene hand drukt ze de portemonnaie tegen haar buikje en met de an dere haalt ze er een blanke gulden uitHij gaat er net door! Ze hoort hem vallen Met stralende ogen kijkt ze naar het busje. „Nog meer centjeszegt ze zacht, meer te gen zichzelf dan tegen Joop. En daar vallen de dubbeltjes en kwartjes en centen, tot er niets meer in zit dan een briefje Even wijfolt ze. Ze weet niet of papiertjes er ook in horen. Ze heeft Moekie er nooit een in zien doen...... Ze kijkt of 't gaan zou.» Ja, precies, Nog een duwtje en daar glijdt het bankbiljet naar binnen Nu is de portemonnaie hele maal leeg „Alle centjes zijn ingedaan", zegt ze, hoogst voldaan tegen Joop Joke klimt van de stoel en schuift deze weer naar haar plaats. Er wordt gebeld 't Is de huisbaas die de huur komt halen. Moe komt in de kamer en grijpt op de schoorsteenmantel naar haar portemonnaie. Verbaasd kijkt ze er in, weet niet hoe ze 't heeft. Meteen springt Joke uit haar hoekje, slaat allebei haar handjes om Moekie's arm en zegt vol glorie: „Joke heleboel centjes in bussie gestopt!" Ze knikt met lachend gezicht naar het blauwe busje. Maar Moekie lacht niet mee. Integendeel, ze kijkt heel boos, zodat Joke ook ernstig gaat kij ken en stil naar haar hoekje sluipt. Maar Moekie zegt: „Kom es hier Joke! Wat heb je ge daan?" 't Lipje begint te trillen en ge lukkig neemt Joop het voor haar op: „Joke heeft centjes in bus gedaan", zegt hij en hij wijst naar de schoorsteenmantel. Joke kijkt angstig naar Moekie, want ze merkt nu wel, dat ze verkeerd gedaan heeft en haar daad lang niet zo'n goede strek king had als ze in haar optimisme wel gedacht heeft. Ze had ook nooit anders ge leerd, dan dat centjes-in-het-bus* je-doea een goed weck was. „Niks niet gek" Soms hoor je huismoeders wel eens klagen over die echte wan- hoopsdagen, wanneer alles tegen- en samenloopt. (Een goed ver staander begrijpt deze wonder lijke tegenstelling wel). Een dag, die je niet te veel moet hebben, anders zou je d'r compleet uit stappen, volgens mijn hospita. Je krijgt dan een behaaglijk gevoel, want je dénkt in school veilig te zijn voor zulke sinistere compli caties, die je hele schoolbestaan aan het waggelen brengen. Ja, dat zou je denken. Maar dan een dag als vandaag! Wat er mis ging met het grut? 'k Weet het niet, 'k heb m'n kroost niet eens ge zien, behalve Suusje dan. Nee mensen, ons hele schoolbestaan lag glad onderstboven. 't Voorspel hadden we eigenlijk voor een paar weken al. 't Begin van de narigheid, en ieder weet het wel uit eigen ervaring, een ongeluk komt nooit alleen. Voor een paar weken, om het nauwkeu rig te zeggen, die ene dag, dat het niet regende, staat 's morgens voor negen het hele corps, ik al leen niet, op het plein. Ik ben de laatste, wat meer gebeurt. Bij mijn aankomst word ik verwel komd door de jongste collega met een: „Kom maar gauw hier om het grote nieuws te horen". Er flitst van alles door me heen, maar ik koers ver bezijden de waarheid. „Die man tjaar", en de collega, wijst naar dé enige ge trouwde man onder de meesters, „die man daar wordt hoofd in Den Haag!!" Van alle kanten be kijken we het nieuws en we pro beren ons te realiseren, wat de gevolgen voor ons zullen zijn. Ter wijl we hiermede nog druk bezig zijn, stuift Jaap van Zanten, uit zes, dus leerling van het toekom stig Haagse Hoofd op ons af. „Meester, meester", juicht hij, „me vader zegt, dat u nou me neer wordt!" Onze jongste collega, een echt enfant terrible soms, bekijkt de Hagenaar in spé ernstig en zegt dan vol overtuiging: „Dat geloof ik nooit". Jaap van Zanten houdt zijn nieuwtje niet onder zich. Hij jubelt het uit over het plein, dies drommen de nieuwsgierigen op ons aan om bevestiging te vragen. Ineens doet Jaap nóg een ontdek king. Hij knuffelt zijn knuisten van plezier. „O jó en nou krijgen we een nieuwe meester!!! Waarop het collegatje somber reciteert „Waar werd oprechter trouw..." We gunnen hem ditmaal geen antwoord en trachten uit te vin den hoe het nieuwtje zo snel het dorp doorvloog. De baas maakt een eind aan onze veronderstel lingen, door ons vermanend naar Vrijdag 10 November 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 laatste weken haast geen ogen blikje tijd gehad om eens een poosje te lezen, maar nu Moeder schikt zich al behaaglijk in haar hoekje en Lenie kruipt tegen haar aan. Tineke heeft het te druk met haar poppekind om te luisteren en Karei heeft een schaar en heel veel papier. Die heeft ook geen aandacht voor va der. Dat komt, omdat die twee nog zo klein zijn. Vader maakt het zich ook gemakkelijk, hij heeft wel drie kisten om op te zitten. Een klein beetje lui lijkt hot wel, maar dat mag als je vacantie hebt. En dan begint va der te lezenJan luistert, luisterthij knijpt zijn vuisten ineen van spanning en Lenie krijgt een kleur, zo luistert zij. Vader leest lang, heel lang, tot het boek uit is. Jan zucht er van en Lenie zucht er van. Karei heeft in die tijd een heel leger van papieren soldaten geknipt en het is Tineke gelukt haar lastige pop- penkind in slaap te krijgen. Als het boek uit is, zegt moe der: daar bedenk ik opeens, dat er nog ergens een pakje op een der fietsen moet zitten, waar ik nog wat lekkers had gestopt. Wie zou dat kunnen vinden? Zo iets behoeft geen tweemaal gevraagd te worden. Nou en of daar wat lekkers in zit. Die moeder heeft toch altijd verrassingen. Vader is eens opgestaan, hij is een beetje stijf van het lange zit ten. Voorzichtig gaat hij de „Hut" uit en de schuur in. Hij gluurt eens door het schuurraampje. „Jongens, het is droog!" roept hij ineens heel hard. „We gaan allemaal op de fiets de lange reis naar huis beginnen. Het lijkt net of er nu ook een klein beetje zon wil komen. Het is wel laat op de dag, want het is al haast vijf uur geworden. Nee, ze hoeven nu niet alle pakken meer op de fiets te binden. Vader vindt, dat ze alles maar in de schuur moeten ach terlaten. Het pak met pannekoe- kenken is haast verdwenen. Ze doen allemaal hun regenjassen weer aan, want je kunt niet we ten, en in een ogenblik zitten ze op de fiets. Moeder heeft Karel- tje weer achterop en vader neemt Tineke weer voor zijn rekening. Natuurlijk gaan vader en Jan voorop, en weer natuurlijk weet vader nog een klein fietstochtje te verzinnen. Een grote tocht kan niet meer, omdat het al zo laat is, maar het is toch fijn er nog even op uit te kunnen gaan. Zo gebruikt Jan zijn nieuwe fiets toch nog op de vacantiedag. Als ze na een uurtje weer thuis komen, zetten ze de fiets in de schuur en gaan dan hun huis weer binnen. Ze hebben gelukkig nog wat van de pannekoeken overgelaten vanmiddag. Die ko men nu goed van pas. Maar als de pannekoeken op zijn en nog een lekkere verrassing, die moe der zo maar weer te voorschijn toverde, gaan Kareltje en Tineke naar bed. Ze hebben slaap ook. Vader en moeder vinden, dat ze nu met hun viertjes maar eens fijn moeten gaan sjoelen. Dat is een goed einde voor een regen achtige vacantiedag. Nou vraag ik je, wat wil je nog meer? Vader wint het gemakkelijk van allemaal. Jan is er blij om, want zo'n vader gun je toch zeker de winst wel, al is dat een lekker stuk chocolade. Tot slot deelt va der zijn winst nog met de rest. Het echte gebed „Bidt en U zal gegeven wor den". Klinkt dit woord van de Here Jezus dat we lezen in Lucas niet in strijd met de waarheid? Mooie praat, maar ondertussen lig je nu al maanden, misschien wel jaren in die gipskar of in het kuurbed. Tot nog toe bad je elke avond tot je Hemelse Vader om de gezondheid of herstel van je ziekte, doch het blijft maar uit. Het maakt je moedeloos. „Zal ik nog wel eens ooit beter mogen worden?" vraag je je af. Je begint je zo ellendig en niets betekenend te voelen, dat het leven je niets meer kan schelen. Weg idealen, weg geluksdromen, weg levens vreugde. Endan spreekt op de koop toe de Catechismus nog, dat het gebed de Christen van node is, omdat dit het voornaamste stuk der dankbaarheid is. Dankbaarheid, en je kunt niet eens meer bidden omdat je zo boordevol met allerlei andere ge dachten zit. Het schijnen onverhoorde gebe den te zijn en daarom wordt er maar helemaal niet meer gebeden. Kijk, als het zó met ons ge steld is, dan klopt er iets niet, dan gaat er van ons ziekbed geen zegen meer uit. En zo loopt het finaal mis. Dan is het helemaal prachtig. Jan en Tineke gaan pas om half tien naar bed. Voor één keer tje mocht dat wel. Als ze vader en moeder welterusten zeggen, zegt vader met een grote zucht: „Wat een rare regendag, Jan". Jan trekt maar eens aan vaders oor en loopt dan heel hard weg, naar zijn bed. Nou kun je zeker wel begrijpen, dat Jan stralend keek, toen hij me vertelde van een vacantiedag met regen inde schuur. Maar je moet er ook zo'n vader en moe der voor hebben. Nu, gegroet allemaal hoor. Mijn verhaal is eigenlijk al weer te groot geworden. Tot de volgende keer maar weer. Jullie TANTE TRUUS. Een bekend theoloog zei hiervan: „Een ziekbed zon der God doorleefd, is het ver spelen van een u aangeboden ge nade. Het laten teloor gaan van een gelegenheid, die misschien nooit weerkeert om uw God te ontmoeten. Uw God was toen te vinden, en zie gij hebt Hem niet gezocht. Hij was nabij en gij hebt Hem niet aangeroepen". Het ziekbed kan een geschikte tijd zijn om God te ontmoeten en dan kan juist het gebed, het rechtstreeks spreken met je He melse Vader en het lezen in de aloude, maar steeds nieuwe Bijbel van zo grote troost zijn. 'k Weet wel, het kan soms zo moeilijk zijn, dat je gewoonweg niet kunt bidden, doch stamel dan maar „Here, leer mij bidden". Als het maar echt is. Het gaat bij God niet om die móói klinken de woorden, maar het kinderlijk eenvoudige en gelovige gebed is Hem welbehagelijk. Ga tot de Here in zondaars gestalte, vraag Hem eerst om t vergeving en dan mag je bidden om herstel als het Hem belieft, maar denk dan ook aan je gezon de vrienden, aan de nood van kerk en wereld. Wees er van overtuigd, dat God de oprechte bidder niet laat staan. Dan zal er geen sprake meer zijn van het onverhoorde gebed, want God zal alles geven op Zijn tijd, maar niet óp de onze. Gezondheid of ziekte, heus Hij weet wel wat goed voor ons is. Moet de weg anders zijn, bidt dan om het behoud van je ziel, want dat is toch wel het aller voornaamste! Weet je wanneer het gebed pas echt is? Als we met deze ge- zangregels kunnen instemmen Leer mij bidden zonder vragen, Here, wat Gij doet is goed, (Ook mijn ziekte en teleurstellingen). Leer mij slechts het heden dragen. Met een rustig, kalm gemoed. Laten wij steeds zó bidden en daarin volharden, dan is de tekst „Bidt en U zal gegeven worden" een eeuwige zekerheid. Dan zal er kracht en troost uit gaan van ons ziekbed, ook voor anderen. Dan gaat het in ons ju belen met volle accoorden God zij altoos op 't hoogst geprezen, Lof zij Gods goedertierenheid, Die nimmer mij heeft afgewezen Noch mijn gebed gehoor ontzeid. God zegene je en geve de zo innig verlangde gezondheid! de K. DE APHELANDRA CHAMISSONIANA. Dit is vast geen gemakkelijke plant. Hij eist zeer nauwlettend toezicht op temperatuur, licht en vocht. Deze plant, die uit tropisch Amerika komt, vraagt een voed zame, vochthoudende grond en onder in de pot wat scherven. In de zomer moet deze plant op een lichte plaats staan, niet in de felle zon en vooral niet op de tocht. Deze eisen zijn zeer gemak kelijk in te willigen. De winter tijd is veel moeilijker, want dan moet deze plant volop licht en warmte hebben, met zo mogelijk een vochtige lucht. Hij vergt dan ook veel minder water en geen kunstmest. Tegen 't voorjaar kan hij weer wat meer water hebben en 1 x per 14 dagen Pokon. Het blad dient regelmatig gesponds te worden om de plant stofvrij te houden. In de zomer vormt de plant een gele .typisch gevormde bloemaar, die er zeer lang op blijft. Het verpotten kan het best in April gebeuren. Neem de pot voor al niet te groot en zorg voor een juist grondmengsel. Als U in de koude periode de plant in de kou laat staan, gaat hij zeker dood. Breng hem dus naar een goede buur of verre vriend. SANDERSE. Van de uitgever W. D. Meine- ma N.V. te Delft ontvingen we een negental Kerst- en Jeugdboe ken, alsmede een Bijbelse bouw plaat en een pakje Kerstzegels. Het stapeltje kleurige en fleu rige boekjes, dat daar ter bespre king voor ons ligt is zeker wel in staat het hart van een jeugdig „letterlievend" publiek in verruk king te brengen. Ze zijn uitste kend verzorgd, goed papier, dui delijke letters en royaal van for maat. Als voor de oorlog. De uit gever is er ook uitnemend in ge slaagd goede illustrators te vin den voor deze werkjes, wat op zichzelf al een vermelding waard is. „Dolf geloofde" door Bram van Beyeren, geïllustreerd door Adri Alindo. Tweede druk. Dolfs vader, een zeeman, beloofde met Kerst mis thuis te komen, door schip breuk wordt het bijna onmogelijk. De kleine Dolf blijft zeggen, dat vader komen zal, want hij heeft het zelf geschreven. Vader komt gelukkig toch nog op tijd thuis, maar hij zegt, dat het heel moei lijk was geweest om zijn belofte te houden. Maar wat God belooft, doet hij altijd, omdat Hij het ze ker kan doen. Een uitstekend ver haal en zeer goed verteld. De illustraties zijn, als altijd van Adri Alindo, kostelijk. „De vrolijke Trekkers", door H. Hoogeveen, geïllustreerd door C. S. T. M. LeeflangOudenaarden. Een verhaal van twee kinderen, die er op uit gaan. Ze mogen wel gaan, maar de grens wordt hen aangegeven. Natuurlijk over schrijden ze die grens en er komt narigheid van. Een aardig ver haal en vlot verteld. De illustra tie is ook goed. Moeke kijkt echter nog bozer dan straks en zegt: „Is dat waar Joke, heb je dat gedaan?" Joke knikt en huilt o! zo be droefd. Ze heeft dan wel een heel ongelukkige middagDie nare wasdag ook Moekie trekt haar handje voor de oogjes weg en zegt: „Wat ben jij een stout kind vandaag, zeg! Hoe kom je er nu toch bij zóóiets te doen. Foei! Hoe moet ik nu dat geld er uit halen? 't Busje zit op slot en straks moet ik nog meer betalen ook!" Ze loopt naar de keuken en zegt tegen Betje: „Betje!" doe es gauw je schort af en loopt direct naar Mevrouw van der Vlugt en vraagt of ze even komen kan met het sleuteltje van het zendings busje. Joke heeft al het geld uit mijn portemonnaie er in gestopt en ik heb het nodig. De huisbaas is er en straks komt er nog een postkwitantie van Mijnheer, die ook betaald moet worden". „Bel! bel!" zegt Betje en schudt het logge hoofd. Joke is in de keukendeur ko men staan. Ze wil toch weten wat er nu allemaal gebeuren gaat. Betje komt met haar dikke lijf langs haar heen en snauwt: „Wat een lastpost ben jij seg, wat doe jij je moeder een verdriet an. Jij belooft wat voor de toekomst, hoor!" „Ga nu maar, Betje", zegt Moe kie, die aan de huisbaas het geval staat te vertellen. Joke gaat gedwee in haar hoek je zitten. Lange Lijs ligt ditmaal als een verschoppeling aan haar voeten en se kijkt er niet eens 'naar om, al heeft ze haar halve kop nóg zo scheef liggen. Joke ziet het niet eens, ze heeft veel te veel verdriet. Diep graaft ze haar handjes in haar schoot en kijkt verslagen telkens naar dat negerbusje en begrijpt maar niet waarom ze kwaad gedaan heeft... Joop vindt het blijkbaar nou niks prettig meer in de kamer en hij friemelt aan de deurknop en wil er uit. Z'n knikkers heeft hij in zijn zak gestoken, die er hele maal bol van staat. Alleen Janneman kraait allerlei pretgeluidjes en smijt z'n Kees hond zo maar over zijn box heen midden op de vloer. Dan komt Moekie de kamer in om te zien wie er aan de deur knop rammelt. Als ze Joop ziet staan vraagt ze „Wil je naar huis, m'n jongen?" Joop knikt en Moekie brengt hem weg. „Dag Jook!" roept hij in de gang, maar Joke hoort hem niet. Ze is veel te veel bezig met haar groot verdriet, dat ze ditmaal lang zo gauw niet vergeten is als de vorige verdrietelijkheden. Eindelijk komt met veel lawaai Betje terug en roept door de gang: „Mefrouw fan der Flugt is niet thuis, heel de boel is op slot. Uwes ken dus Uwes liefe sentjes vanmiddag niet kwijt mefrouw". Moekie zucht maar es en laat het daarbij. Ze weet wel, dat als ze Betje één woord geeft, deze er zeker tien terug geeft en daar voelt ze op 't ogenblik weinig voor. Straks vraagt ze de postbode morgen de wissel nog eens te wil len presenteren, wat hem mee warig het hoofd doet schudden. „Acht dagen zicht mevrouw, 't Is vandaag al de negende dag en morgenochtend moet er op het kantoor afgerekend worden". „Dan maar terug, ik kan er ook rfets aan doen", zucht Moe kie 's Avonds wordt er zonder Pap pie gegeten, want die komt van avond pas om half acht thuis. Joke vindt het niets prettig aan tafeL Ze ziet wel, dat Moekie eigenlijk nóg al boos is. Ze vindt alles even akelig en telkens moet ze schuin naar Moekie kijken of er nog geen verbetering valt te bespeuren Janneman trekt zich niets van de bedorven stemming aan. Hij zit in zijn kinderstoel zijn eten te verkruimelen en houdt heel roy aal z'n vette knuistjes vol eten in de richting van Moekie en kraait: „da! da!" „Zelf opeten Janneman", zegt Moekie. Maar Janneman wil met alle geweld zijn liefdadig karakter manifesteren en houdt zijn gave nu in de richting van Joke en zegt weer: „Da! da!" „Niet doen Jan", zegt Moekie weer. Maar Janneman is over zo'n houding bij zijn huisgenoten nu ook ontstemd en smijt pardoes zijn handvol eten over het vloer kleed. „Stoute jongen toch", bromt Moekie; ze haalt direct het vloer- blik, bang dat het anders in hgt kleed getrapt zal worden. Janne man kijkt over de rand van zijn stoel en kraait nog eens: „Da! da! Moekie gaat weer naar haar stoel en legt vóór ze gaat zitten haar hand op een pijnlijke plaats in haar lenden en er komt een moeë trek om haar mond Diep zucht ze Liever had ze de derde nü nog niet verwacht Een half uur later liggen Joke en Janneman in diepe rust. Velders heeft glimlachend de opsomming van de euveldaden van zijn dochter aangehoord en gaat naar zijn vriend van der Vlugt om het sleuteltje „Sleutels geef ik niet af", plaagt Gé, en ze zegt tegen haar man: „Piet, heb je zin, dan lopen we samen even mee, ik wil die ondeugende rakkers nog wel even zien!" Even later knipt van der Vlugt het ganglicht uit en blijft het huis vereenzaamd en donker achter... En thuis vertelt Nel van Joke's pekelzonden. Eerst met de poppen in 't waswater, toen die mooie bloempot met die fijne azalia en... „Die azalia is makkelijk te red den", zegt Piet optimistisch. En dan die ellende met het huishoudgeld „Kinderen", zucht ze en ze schudt haar hoofd. Maar Gé bedelt met vleiende ogen: „Zeg Nel, laat me nog even die ondeugden van jou zien, toè zeg!" En Nel gaat hen voor naar de kleine slaapkamer en draait het zachte licht aan. De anderen volgen op de tenen. Daar ligt Janneman in zijn kleine ledikant, plat op zijn buik, zoals zijn gewoonte is? Zijn rech ter knie ligt hoog opgetrokken en steekt rose-blank buiten het de kentje uit. Zijn linkerarm ligt bo ven zijn hoofd gebogen op het kussen, z'n knuistje gebald tot een miniatuur-vuist. „Wat een schat!" fluistert Gé. Nel dekt hem nog eens toe en dan keren ze zich naar het andere ledikantje, waarin Joke ligt „Die ligt nu altijd dwars in bed", zegt Nel zacht. Ze pakt haar kind op en legt het weer goed, zonder dat het iets bemerkt. Ze ligt nu op haar rechterzijde, het knuistje van haar linkerhand geklemd om een knoop van haar rose pyama; het zachte perzik- wangetje in omlijsting van goud blonde krullen; de kersrode lipjes iets naar voren gestoken als be reid tot een kusjeDiep en rustig is de ademhaling— Schuldloos lijkt het..?... En lange Lijs ligt opzfl van het bed, met haar halve kop gedrukt tegen het wit-ijzeren vlechtwerk van het ledikantje Gé fluistert: „Kind, je weet niet hóe rijk je bent!" Ze gaan de huiskamer weer in. Maar beschaamd en ontroerd bukt Nel eerst nog over haar kleine lieveling en drukt zacht een kus op het hoge, blanke voor hoofdje Ze heeft begrepen en ze voelt plots haar ziel boordevol dank baarheid voor wat God haar ge ven wilde... nog weer opnieuw... in haar derde Dixl.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6