ADRIAEN VALERIUS
SLANKKLEDEND EN jEUGDIG
Vrijdag 20 October 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
gïna 4
bewijzen van schuld overtuigend
zijn, tracht de rechter hem tot
bekentenis te brengen. Vroeger
deed men dat door de pijnbank.
In Amerika wordt in twijfel
achtige gevallen het verhoor af
genomen door een z.g. „leugen
ontdekker". Een instrument wijst
aan of het geweten van de spre
ker overeenkomt met zijn ant
woorden.
De leugenbank.
In vele Zuidbevelandse dorpen
staat op het dorpsplein de klap-
bank, waar geregeld de dorps
nieuwtjes worden besproken. Dat
hierbij vaak de waarheid zoek is,
is te begrijpen. Terecht spreekt
men daarom ook van de leugen
bank. De bank "staat om een
boom, de leugenboom. Dit jaar is
te Borssele de leugenboom ge
rooid.
Te Domburg wordt of werd
samengekomen op de hoek van
een straat, die nog de naam draagt
van Leugenaar. Nadere verkla
ring van deze naam is zeker over
bodig.
Het leugenaarshoofd
te Vlissingen.
Een oude bastion ten Zuiden
van de tegenwoordige West- of
Gevangenistoren wordt van ouds
aldus genoemd. Vroeger schijnt
daartoe reden voor geweest te
zijn. Hier werd uitgekeken naar
verwachte schepen, vooral naar
Oost-Indiëvaarders, die op de
thuisreis waren.
Vaak meende men een bepaald
schip te herkennen. Daar menig
Vlissinger er aan boord was, ging
de blijde mare als een lopend
vuurtje door de stad. Hoe ver
langde men naar vader, man of
zoon na een afwezigheid van
doorgaans meer dan twee jaar.
Veelal bleek het onwaar te zijn,
vandaar dat het zeehoofd de naam
kreeg van leugenaar.
De leugenaar van
Duinkerken was erger.
De oude vuurtoren van deze
kaperstad werd aldus genoemd,
omdat vanuit zijn top valse seinen
werden gegeven om koopvaardij
schepen op een der talrijke na
burige zandbanken te lokken.
Menig Zeeuws en Hollands schip
is daarvan het slachtoffer gewor
den.
De Pool-Eskimo's kunnen of
willen niet liegen. In hun oude
wetten worden leugenaars ver
oordeeld om uit de stam gestoten
te worden.
Als tegenstelling wijzen wij op
de Zigeuners, wier karaktertrek
liegen en bedriegen is. Ook kotnt
dit kwaad vaak voor bij vele on
beschaafde volksstammen.
Wij hebben eens gelezen, dat
in onze zgn. beschaafde maat-
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg.
Op 17 en 18 Mei 1950 werd een
drieronden-tournooi gespeeld te
Middelburg. In groep A speelden
de heren P. D. de Zeeuw en K.
Maartense (Zwart) een Konings-
Indische partij, waarin Zwart een
solide en vaak gespeelde verdedi
ging kiest. Beide partijen komen
goed te staan, Wit tracht op de
K-vleugel iets te bereiken maar
Zwart is er eerder bij. Er volgen
dan aardige wendingen, Zwart
komt dan in tijdnood en maakt
dan niet de beste zetten, verliest
eerst een pion, daarna een stuk
en de partij. Wij laten de partij
hier volgen.
P. D. de Zeeuw, Middelburg
Wit.
K. Maartense, Middelburg
Zwart.
Konings-Indiseh
1. d2—d4
2. Pgl—f3
3. c2c4
4. Pblc3
5. e2—e4
6. Lfle2
7. 0—0
8. d4d5
8
9. Lel—g5
10. Pf3d2
11. Lg5e3
12. a2a4
1 2
13. Kgl—hl
1 3
14. Tfl—gl
15. e4xf5
Pg8—f6
g7g6
Lf8g7
0—0
d7d6
Pb8—d7
e7e5!
a7a5
Pd7—ca
h7h6
b7b6
Pc5a6
Pf6d7
f7—f5
g6Xf5
(Geen Tf5 wegens Lg4 en
Le6t).
16. f2—f4 Pd7—f6
(Weer dreigde g4).
d6xe5
Kg8h8
f5—f4
Pa6c5
17. f4xe5
18. Pd2—fl
1 8
19. Pc3b5
(Zie diagram).
1 9
20. Le3d2
21. Ld2—el
(Wit komt nu een beetje in de
knel en moet goed oppassen dat
hij niet opeens mat staat. Zijn
stukken staan op een hoopje!).
21Pf6—e4!
22. Le2—f3 Pe4—d6
(Wit moet nu wel ruilen, er
dreigt Pc4 en ook e4 en Lb2).
23. Pb5xd6 c7xd6
24. Lel—c3 Dd8—e7
(Ook e4 was goed geweest).
schappij nergens zoveel gelogen
wordt als bij jubilea en begrafe
nissen. Of hieraan een schijn van
waarheid zit, moeten de lezers
maar zelf beoordelen. d. M.
25. Pfl—d2 Lc8—f5
26. g2—g3!
(Nu volgt op e4, Lg7t en daar
na gf4; Wit komt nu weer los).
26.
27. TglXg3
28. Ddle2
28.
f4xg3
Tf8g8
Lf5d3
(Levert niets op. Lf6 of Taf8
kwam meer in aanmerking).
29. De2—e3 Ld3—f5
30. Fd2e4
(Wit wil nu op c5 of e4 ruilen
en daarna Tagl spelen om de aan
val te versterken).
30Pc5b3
31. Tal—gl Pb3d4
(Zwart gaat óok weer een aan
val ondernemen, maar deze loopt
verkeerd uit).
32. Lf3—dl De7h4
(Laat d6 in de steek. Veel be
ter was hier Taf8 met de drei
ging Le4, De4, Pf5 enz.).
33. Pe4xd6 Lg7—f6?
(Dat verliest een stuk en de
partij, Taf8 kwam in aanmerking.
Zwart dacht nu door ruil van
stukken het spel te vereenvoudi
gen, maar zag iets over 't hoofd).
34. Tg3xg8f Ta8 X g8
in Piuió.
We gaan nu eens een schaaltje
vullen. Heel eenvoudig maar om
te beginnen. We nemen eerst een
vlakke, ondiepe schaal met een
fijne, neutrale tint. Glas of aarde
werk, wat u wilt. Laten we ons
voorstellen, dat u nog wat late
rozen in de tuin heeft met erg
korte stelen. Leg dan eerst in de
schaal een paar ffjngetinte blaren
of takken van een of andere hees
ter. Een paar blaren van de wilde
wingerd, die nu heel ymooi ge
kleurd zijn, voldoen ook neel goed.
Leg dan een paar knoppen, die
de langste stelen hebben aan de
rand van de schaal. Er een paar
even over heen laten komen want
anders wordt het geheel te stijf.
Meer naar het midden komen een
paar rozen die al wat open gaan.
Veel mogen er niet in, want
iedere roos moet goed tot zijn
recht komen. Het gaat niet in
$ens. Probeer het gerust een paar
keer, net zo lang, tot u er te
vreden over bent. Zoek vooral
passende tinten uit, die een fijn,
zacht geheel vormen.
SANDERSE.
35. Tglxg8f Kh8xg8
36. Lc3xd4 eöxd4
(Op Dd4 volgt Dd4; ed4; Pf5
37. De3e8t Kg8—h7
38. Pd6xf5 Dh4g5
39. De8—f7t Kh7—h8
40. Df7—h5 Dg5d2
41. Dh5xh6t en Zwart gaf
abcdefgb
Stand na de 19e zet van Wit.
Een overgooier is een prettige
en practische dracht voor
iedere vrouw Zij heeft dan de
gelegenheid, onder deze over
gooier een vlotte blouse of een
jumper te dragen. Vooral de
werkende of studerende vrouw
zal deze gemakkelijk zittende
kleding prettig vinden. Zij
mag immers tijdens haar werk
van haar kleding geen hinder
ondervinden? Dat de variatie
mogelijkheden zo groot zijn, is
vooral voor de jonge vrouw
van belang; vooral zij heeft im
mers altijd het verlangen, zich
in iets anders te kunnen tonen?
Ook een huisvrouw loopt niet
graag de hele dag In dezelfde
kleding. Eveneens een prettige
dracht is het mantelpak, mits
eenvoudig van model. Het
staat bijna elke vrouw, ook de
minder slanke. Alleen de klei
ne, gezette figuren kunnen
zich beter bij een lange man
tel houden.,De afgebeelde modellen zijn jeugdig en slankkledend.
K 4135/14. Een mantelcostuum, dat ook de grote, minder slanke vrouw
zal flatteren. Het model van het jasje is getailleerd met een glad
schootje. In het rugpand zijn drie plooien verwerkt. De rok heeft een
aantal platte plooien. Benodigd voor 108 cm. bovenwijdte 3.75 m. stof
van 140 cm. breedte.
K 4136/14. Deze overgooier heeft een prettig model. De vierbaanse,
klokkende rok is slankkledend en het lijfje, dat de gehele rug bedekt,
is heerlijk warm. Benodigd voor 92 cm. bovenwijdte 1.75 m. stof van*
140 cm. breedte.
De knippatronen van deze modellen zijn a f 0.95 (uitsluitend per post
wissel) bij Bella Patronen Service, Kromme Nieuwe Gracht 66,
(Jtrecht te bestellen.
K 4135/14 is verkrijgbaar voor 100, 108 en 116 cm. bovenwijdte, en
K 4136/14 voor 86. 92 en 100 cm. bovenwijdte.
bie plaetjes en praetjes
Toen in zeker Amerikaans dorp
een vrome kwakersvrouw, die
al op jaren kwam, bezoek kreeg
van een dame uit Chicago, een
dame van de wereld, met geverfde
lippen, laknageltjes enz. vroeg
deze aan de vrome vrouw: „welke
middelen gebruikt u toch, dat u
er op uw jaren nog zo fris en
jeugdig uitziet?"
Het antwoord was wel waard
hier te herhalen. Luister:
„Ik gebruik voor mijn lippen:
waarheid; voor mijn stem: gebed;
voor mijn ogen: medelijden; voor
mijn handen: liefdadigheid, voor
mijn figuur: oprechtheid en voor
mijn hart: liefde.
Ik denk, dat deze schoonheids
middelen inderdaad probaat zijn
en ze kosten niet veelten
minste als men zelfverloochening
niet „veel" noemt!
Nu we het toch over Chicago
hebben en over het geheim van
gelukkig te leven, denk ik aan
dat boek, dat in Chicago uitkwam
en geschreven werd door dr Earl
Pratt, die door zijn practijk veel
omgang had met mislukte indivi
duen uit allerlei stand. Hij heeft
ex 500 van geïnterviewd en dat
resultaat in een boek vastgelegd.
Hjj had hun allen de vraag ge
steld, wat nu eigenlijk wel de
grootste blunder in hun leven was
geweest. Onder de antwoorden
waren ook de volgende:
Ik spaarde niet, wat ik van
mijn verdienste overhield.
Realiseerde als jongen mij niet de
grote waarde van mijn opvoeding.
Wanneer ik beter op mijn geld
gepast had, zou ik nu in betere
gezondheid en moraal leven.
Ik heb nooit de waardij beseft
van het volharden bij één soort
van werkzaamheid.
De grootste blunder van mijn
leven was toen ik mijn eerste glas
sterke drank dronk.
De grootste blunder van mij
was, dat ik niet-volhardde en mij
bekwaamde in die tak van het za
kenleven, waarin ik begonnen was
mij te oefenen.
Mijn grootste blunder was, dat
ik de school verliet, toen ik nog
maar in de vijfde klas zat.
De weg naar het dieptepunt in
mijn leven was, toen ik op vijf
tienjarige leeftijd niet meer naar
mijn ouders wilde luisteren en van
huis weg liep.
Mijn grootste blunder was, dat
ik mijn geld op een dwaze manier
versmeet, toen ik nog goed ver
diende.
Toen ik mezelf misleidde, den
kende, dat je niet behoeft te vol
harden bij één ding in het leven.
Mijn zelfmisleiding en het niet
luisteren naar mijn ouders.
Gebruikte mijn jeugdjaren op
verkeerde manier.
Dat is zo het lijstje. En we
kunnen er iets van begrijpen. En,
och het behoeft de meeste jonge
mensen heus niet aan goede raad
te ontbreken. Ik denk b.v. aan die
vader, die zijn jongen de volgende
12 dingen inprentte:
De waarde van de tijd;
het succes van doorzetten en
volharding;
het genot van de arbeid;
de waardigheid van de eenvoud;
de waarde van het goed
karakter;
de krAdit van de vriendelijk
heid;
de invloed van het goede
voorbeeld;
de noodzaak je plicht te doen;
de wijsheid van spaarzaam zijn;
de deugd van geduldig zijn;
de noodzaak je talent te
ontwikkelen;
de vreugd van het origineel-zijn.
Dat is dus allemaal goede raad,
die werkelijk niet duur is, ten
minste niet om ze aan te horen.
Maar je hebt van die rakkers,
die nu eenmaal nooit willen luis--
tenen naar hun wijze vader. Dat
was ook het geval met die bel
hamel, die altijd maar te lang op
zijn bed bleef liggen. „Jongen",
zei z'n vader, „sta toch wat vroe
ger op. Ik zal je eens het verhaal
vertellen van die jongen die altijd
vroeg op stond en toen eens een
beurs met goud vond
„Stop maar vader", zei de
deugniet. „Er moet in dat geval
toch altijd nog weer iemand ge
weest zijn, die nög vroeger was
opgestaan en de beurs verloren
had!"
Kijk, als je zulke kinderen hebt,
kun je er beter maar het zwijgen
aan toe doen!
Hij is toch zó bijdehand voor zijn leeftijd. U moest eens
horen hoe hij de domheden van zijn pappie bekritiseerd.
Ons
hamlUUad
behorende bij bet
ZEEUWSCH DAGBLAD
van Vrijdag 20 Oct. 1950. No. 1693
Exploitantc
Oosterbaan Le Cointre N.V„
Goes
eewscH
u/eetcem
UIT DE SCHRIFT.
Het is wel opmerkelijk, dat de
ze Zeeuwse dichter, levend in het
tijdvak van de tachtig-jarige oor
log, zo lang een onbekende is ge
bleven. In oudere literaire werken
vindt ge hem niet of slechts zeer
terloops genoemd. Zijn verzen
zijn onbekend en nog vandaag
weten maar weinigen, ofschoon
zijn meest bekende liederen thans
veel gezongen worden, wat eigen
lijk de „Valerius Gedenckklanck"
•is.
Dit boek is geen liederenbundel,
maar een geschiedkundig werk
over de tachtig-jarige oorlog tot
op het jaar 1625, het sterfjaar van
de auteur. In dit boek zijn vele
liederen, door de schrijver zelf
vervaardigd, opgenomen en tevens
getoonzet op bekende wijzen.
Maar gezongen door het volk zijn
ze hoogst waarschijnlijk niet tot
1914, toen Coers alle liede
ren uitgaf met pianobegeleiding.
Valerius zelf heeft zijn werk
nooit uitgegeven. Zijn erfgenamen
deden het een jaar na zijn dood,
maar van herdrukken heeft men
nooit gehoord, dan nu in 1942,
waarover we in ons vorig artikel
tje schreven.
Wie is deze Adriaen Valerius
eigenlijk geweest?
Hij werd geboren te Middelburg
in 1575 als zoon-van een notaris.
In 1600 huwde hij te Veere en
bekleedde daar, behalve het no
taris-ambt verscheidene officiële
ambten. In die dagen was Veere
een, voor die tijd, grote en wel
varende stad van ongeveer tien
duizend inwoners. Het bezat een
goede zeehaven, en had handels
verkeer over de geheie wereld,
was stapelplaats voor alle Schot
se wol en had eveneens een leven
dig transitoverkeer.
Valerius stond daar midden in,
hij had zijn werk te midden van
deze drukke wereldhandel en in
zijn verzen vindt ge er iets van
terug. Denk slechts aan zijn vers:
„Waer dat men sich al keerd of
wend", geschreven in de tijd van
het twaalfjarig bestand, toen de
welvaart toenam en de Neder
landse schepen op alle zeehavens
werden gezien:
Waer dat men sich al keerd of
[wend,
end' waer men loopt of staet,
Waer dat men reyst of rost of
[rend'
end waer men henen gaet,
daer vind men 't sy oock op wat
[ree,
d' Hollander end' de Zeeuw,
sy loopen door de woeste zee
als door het bosch de leeuw.
Het dryft haer alles op de hand.
Hoe menig schip en schuyt
beseylter wel dit soete land?
of tyd van hier oock uyt?
Wat vaerter menig af en an?
Wat komt haer al niet voor?
Daer mens' haer handel dryven
dan de heele werelt door.
O Neerland! so ghy maer en bout
op God den Heer altydt.
U pylen vast gebonden hout,
end' t saem eendraghtig zyt;
so kan u duyvel, hel, noch doot
niet krencken noch vertreên,
al waer oock Spanjen noch so
[groot,
ja 's werelds machten één.
Men ziet, dat Valerius als goed
Christen direct verband legt tus
sen tijd en eeuwigheid. God te
dienen is nummer één, slechts
dan is op zegen en redding te
hopen.
Hiervan zijn al zijn verzen door
drongen. Hij was één met het
volk, dat uit de verdrukking en
de afslachting kwam onder
Rome's oppermacht. Hij wist met
hen, wat ons volkslied zegt: „Lijf
ende goed al te samen" prijs te
geven om „in Godes vrees te le
ven". Ook Valerius wist waarvoor
zij streden en hij zag hel verband
tussen land en volk, Kerk en
Overheid. De Kerk, ja, die bleef
nummer één. „Godes Kercke in
dese kwuartieren" had de lief
de van zijn brandend hart.
Hij kende zijn Nederlandse ge
loofsbelijdenis en het duidelijk te
herkennen onderscheid tussen de
ware en de valse Kerk, waarvan
de artt. 28 en 29 belijdenis doen
en hij zag het onmiddellijk ver
band tussen een „levend lidmaat"
van die Kerk te zijn en de zegen
Gods over heel het leven.
En hebben de feiten ook Vale
rius niet volkomen in het gelijk
gesteld? Toen door de rampspoe
den der zestiende eeuw heen, on
der de rook van de brandstapels
en door het stromende bloed bij
het schavot, in een tijd, waarvan
Groen van Prinsterer ons mede
deling doet: „plunderingen, roo-
ven, verjagen en verwoesten, van
gen, spannen, bannen, verdrijven
en verbeurdverklaringen; ja het
branden en blaken, hangen, hoof
den afhakken, radbraken en an
dere zeer afgrijselijke en nooit ge
hoorde folteringen, pijnigingen en
vermoordingen van Edelen, armen
en rijken, jong en oud, weduwen
en weezen, mannen, vrouwen en
jonge maagden, van wat rang,
stand of waardigheid zij wezen
mogentoen in zulk een tijd
onze Calvinistische vaderen, door
de 'moorddadige haat van Rome
heen, bleven vasthouden aan de
goede belijdenis „om Godes Woord
gepresen", heeft God een opmer
kelijke zegen geschonken en heb
ben zij mogen zien, dat in het
houden van Gods geboden grote
loon is en in de vreze des Heren
het beginsel der wijsheid gelegen
is. Dat is 't waarvan de Valerius-
liederen ons vertellen, want tot
dat volk heeft hij behoord. Hij
deed belijdenis van de „ware
Kerk", de „Kerkcke Christi" en
daarom haastte hij zich zijn ga
ven en zijn pen ten nutte en ter
zaligheid van zijn broeders aan te
wenden, zoals zijn catechismus
dat van hem eiste. Wanneer Mid
delburg in 1572 „uit het Spaanse
geweld gerukt" is en Walcheren
„van den bloeddorstigen Span
jaards gezuiverd" is, spoort Va
lerius aan tot juichen „God ter
eer, Die zulken groten werk ge
daan heeft voor Zijn Kerck".
Het ligt alles bij hem op één
vlak. Wanneer in 1572 Vlissingen,
Veere en Zierikzee zich aan de
zijde der Staatsen scharen en Den
Briel door de Watergeuzen wordt
'ingenomen, wekt Valerius op tot
het zingen van wat we nu alle
maal kennen, zonder dat de
meesten weten, waaraan dit vers
zijn oorsprong dankt:
Com nu met sang van soete tonen
en u met snarespei verblijt;
sing op, en wilt alom bethonen
dat ghy van herte vrolyck syt.
Juicht God ter eer, Syn lof
[vermeer,
Die sülck een grooten werek
gedaen heeft voor Syn Kerck.
In Israël was dat een wyse,
valt met haer oock den Heer te
[voet!
Dat elck nu toch God roem en
[prijse,
Die ons soo veel weldaden doet.
Roep overal met groot geschal:
lof, prys en dank alleen
Sy God, en anders geen.
AU eau afoevatten Mad i
i
En wij allen vallen af als een blad en onze misdaden voeren
ons henen als een wind.' Jesaja 64 6b.
Dit woord is een belijdenis
van onze vergankelijkheid en
van onze zonden en zondig
heid en niet minder van onze
nietigheid. Nu in de herfst
tijd verstaan wij de beeld
spraak van het afvallend
blad. Het blad dat in schoon
heid prijkte, is nu afgevallen,
verdroogd en in het slijk te
recht gekomen. Al zijn levens
sap is opgedroogd en het wordt
voor de mesthoop bijeenge
harkt.
Israël erkende de vergane
grootheid en schoonheid en
wist zich neergeworpen in het
slijk der verachting. Voor
heen een volk dat werd be
wonderd en geprezen en welks
koningen door buitenlandse
vorsten werden bezocht. Thans
zit Israël ver van stad en
tempel en ver van glorie, laag
op de aarde neer in zak en
as. Omdat het God had ver
laten, was het vervallen en als
een verwelkt blad ter aarde
neergeworpen en als een speel
bal der winden van Gods
gramschap her en derwaarts
gedreven. Voorzeker diep be
klagenswaardig, maar ook ten
hoogste schuldig.
En waarheen voeren hun
misdaden? Naar het verderf
en naar de vergelding. En dat
wel op zeer snelle wijze, n.l
als een wind, die dan eens om
hoog slingert en dan in wijde
kringen in het rond, of voor
zich uitjaagt in dolle vaart.
Zo speelden de winden der
zonden en ongerechtigheden
met Israël, vol van geweld
en onmeedogendheid. O, wat
zou er van terecht komen, in
dien de Heere eens niet tus
senbeide kwam en het voort
gedreven blad niet opoing. Ge
lukkig dat Hij gedachten des
vredes heeft en om Christus'
wil van de ondergang wil ea
kan redden.
Zie, als wij in verootmoedi
ging onze nietigheid en ons
verderf willen bekennen en
een welgevallen hebben aan
de straf onzer ongerechtigheid,
dan wil Hij aan Zijn Verbond
gedenken. Dan, als we waarlijk
smart hebben, dat wij Zijn
deugden hebben geschonden
en Hem beledigd, zal Hij to
nen genadig en ontfermend te
zijn. Hij kan in het aangezicht
van Christus de misdaden ver
geven en afgevallen bladeren
een nieuw leven schenken en
door de winden van Zijn le
venwekkende en reinigmaken-
de kracht, heenvoeren naar
het hemels Paradijs.
Ds AANGEENBRUG.
Terneuzen.
De Heer heeft eertyds Synen
[volcke
geholpen uyt veel angst en pyn.
Hy geeft ja wel een duyster
[woleke,
maer weer daer na schoon
[sonnenschyn.
Lof sy die Heer, die ons oock
[weer
geeft, na veel smert en druck,
veel segen en geluck.
HET BOEZEMKWAAD.
Wie overwinnaar blijft op 't
[eigen oorlogsveld,
Maakt door de nederlagen zich-
zelve tot een held!
Maar wie in 't kleed der ruimte,
[de vijand niet meer ziet,
Die wordt gesnoerd in banden
[en 't einde is verdriet.
POOT Jr.
Me vrouwe zeit nog al is een
keertje: waarom doe je niet net
as de johges en scheer jezelvers,
dat spaart tied en geld. En om
eerlijk te wezen, ik heb er ok
wel is over gedocht, want tied
kost het zeker, maar ik ben er
nooit toe kenne komme, en ik
dinke, dat dat allenig leit an de
leerzame uurtjes die je bie d'n
barbier ken deur bringe.
Zo was het ook weer van de
weke, toen ik er gelieke binne
kwam met Jaep de Braber, die
teugeswoordig in de gemeente
raad zit en an polletiek doet.
Hie zit daar voor de partie van
de arbeid en ken z'n mondje
daenig roere. Daar, staet ie voor
bekend. En hie komt overal voor
z'n beginsels uut, wat dat be
treft kenne der nog een hele
boel wat van 'm lere. Maar noe
kwam ik er dan binne, bie d'n
barbier bedoel ik dan, gelieke
met hem en toen zat daar ook
Teun van Driek van Aorte, zo-
as we 'm hier noeme en die doet
ook an de polletiek en is net
zo min op z'n mondje gevalle.
As je die twee bie me kaore heit,
dan ken de rest gerust zwiege,
v/ant cue houwe het spul best
gaende. Noe, dat deje ze noe ook
weer en ik wasse blie, dat ik er
bie was en de raed van me
vrouwe tot nog toe niet heb op
gevolgd.
't Begon al drek bie onze bin
nenkomst. Teun verwelkomde
Jaep met de woorde: en daer
hebbe we de partie van de ar
beid, hoe maek je 't joon? En
Jaep weerom: zo ben jie der ook
weer is en wat zei jie noe van
de vuuf percent loonsverhoging,
dat hebbe we toch maar is netjes
geflikt hé? En Teun toen weer:
jaet, julder ben eerste klasse
kappetaliste, julder dinke in
geld, man, aers bestaet er voor
julder niet. Mot je nodig op de
kappetaliste van vroeger afgeve,
er bestaet voor julder niks aeres
as geld.
Jaep keek effies een bietje ver
bluft, dat ie bie de kappetaliste
hoorde had ie nog nooit ge
hoord. Kappetaliste, zei jie, hoe
krieg je dat in je hoofd, kaerel?
Nog al gemakkelijk, zeit Teun,
er is bie julder voor wat aeres
geen plekke meer. Kiek maar
is naer je eige, je valt al met
de deur in huus met vuuf per
cent, of dat noe het mensdom
beter ken make. En kiek is naer
je partie. Er bestaet niks aeres
as kappetaal voor julder. Daar
hangt bie julder alles van af.
Julder heit voor geestelijke ide
ale, en voor recht en gerechtig
heid, waar julder vroeger zo
hoge van op gaf, geen plekke,
vanwege julder dronkenschap
naar geld en nog is geld. Heel
julder polletiek hangt an me-
kaere van duurtetoeslage, loons-
verhoginge en vergoedinge, dat
is alles wat de klok slaet, of we
daar met gebaat benne. En kiek
is naar julder butelandse polle
tiek. As er in Nieuw Guinea wat
te verdiene valt motte we er
bluve, kriege we geen dollars
van Amerika as we de vloot niet
opdoeke dan motte we er maar
vandaan, as onze finantiele be-
lange in Indonesië er deur ge-
schaat worre as we die arme
stakkers op Ambon zouwe helpe,
dan motte ze daar maar krepere
en in de ellende omkomme, ook
al benne ze ons der leve lang
trouw gebleve en hebbe ze nooit
gekolleboreerd met de Jappen,
net as de verrajers op Indonesië,
waarmee julder ministers fien
dineren, alles netuurlijk om het
kappetaal. Nee, man as we teu
geswoordig naer kappetaliste
motte zoeke, dan motte we bie
de partie van de arbeid weze,
daar zitte ze.
En toen wier ie door de bar
bier geroepe om in de scheer-
stoel te gaan zitte voor de spie
gel en toen docht Jaep dat 't zien
kans was, want noe most Teun
ommers zwiege as die onder t
mes zat. Jaep zee: Jie heit goed
praete, maar je mot er eerst zei
vers maar is voor gezet worde
en je ben zeker vergete asdat
't vroeger ook allegaer zo mooi
niet was, met die werkeloosheid
en dat anpasse van Colijn. Der
wordt teugeswoordig toch een
hoap meer verdiend as onder
dat kappetalistisch bewind en
dat onze regiering niet doen
ken wat ie wel zou wille, komt
deur dat we niet meer onze eige
baas benne, maar met de inter
nationale toestand te maeke
hebbe.
En toen ie dat gezegd had wier
ie deur de bediende op de andere
stoel naest Teun geroepen en
toen zatte ze broederlijk naest
mekaere met een schóne witte
doek om der nek. Maar Teun liet
't er niet bie zitte. Hij joeg de
barbier op zie, die juust z'n neuze
onder de zeepklodders gesmeerd
had en met een mond vol witte
schuum zee ie: Mot jie van
vroeger praete? Man waer benne
je hersens? Vroeger kon je voor
een kwartje een doosje fiene
sigaartjes kriege hier bie Bart,
waer of niet? En je kreeg heer
lijke soep in 't blik voor een
halv.e gulden, met grote brokke
vlees, heit jie onder je socialis
tische bewind deur de weke nog
vlees op je bord? En waer ete
ze teugeswoordig de goeie boere
butter, allenig in Den Haag, bie
de ambtenare die dik in 't geld
zitte en in grote sleje deur het
land rieje. Mot jie van kappeta
liste praete, daar zitte de kappe
taliste, het stinkt er van de
auto's. Hadde de kappetaliste dat
voor de oorlog? Toen gong de
ninister met een doodgeweun
iremmetje naar z'n beroo en