ADRIAEN VALERIUS SLANKKLEDEND EN jEUGDIG Vrijdag 20 October 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND gïna 4 bewijzen van schuld overtuigend zijn, tracht de rechter hem tot bekentenis te brengen. Vroeger deed men dat door de pijnbank. In Amerika wordt in twijfel achtige gevallen het verhoor af genomen door een z.g. „leugen ontdekker". Een instrument wijst aan of het geweten van de spre ker overeenkomt met zijn ant woorden. De leugenbank. In vele Zuidbevelandse dorpen staat op het dorpsplein de klap- bank, waar geregeld de dorps nieuwtjes worden besproken. Dat hierbij vaak de waarheid zoek is, is te begrijpen. Terecht spreekt men daarom ook van de leugen bank. De bank "staat om een boom, de leugenboom. Dit jaar is te Borssele de leugenboom ge rooid. Te Domburg wordt of werd samengekomen op de hoek van een straat, die nog de naam draagt van Leugenaar. Nadere verkla ring van deze naam is zeker over bodig. Het leugenaarshoofd te Vlissingen. Een oude bastion ten Zuiden van de tegenwoordige West- of Gevangenistoren wordt van ouds aldus genoemd. Vroeger schijnt daartoe reden voor geweest te zijn. Hier werd uitgekeken naar verwachte schepen, vooral naar Oost-Indiëvaarders, die op de thuisreis waren. Vaak meende men een bepaald schip te herkennen. Daar menig Vlissinger er aan boord was, ging de blijde mare als een lopend vuurtje door de stad. Hoe ver langde men naar vader, man of zoon na een afwezigheid van doorgaans meer dan twee jaar. Veelal bleek het onwaar te zijn, vandaar dat het zeehoofd de naam kreeg van leugenaar. De leugenaar van Duinkerken was erger. De oude vuurtoren van deze kaperstad werd aldus genoemd, omdat vanuit zijn top valse seinen werden gegeven om koopvaardij schepen op een der talrijke na burige zandbanken te lokken. Menig Zeeuws en Hollands schip is daarvan het slachtoffer gewor den. De Pool-Eskimo's kunnen of willen niet liegen. In hun oude wetten worden leugenaars ver oordeeld om uit de stam gestoten te worden. Als tegenstelling wijzen wij op de Zigeuners, wier karaktertrek liegen en bedriegen is. Ook kotnt dit kwaad vaak voor bij vele on beschaafde volksstammen. Wij hebben eens gelezen, dat in onze zgn. beschaafde maat- Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. Op 17 en 18 Mei 1950 werd een drieronden-tournooi gespeeld te Middelburg. In groep A speelden de heren P. D. de Zeeuw en K. Maartense (Zwart) een Konings- Indische partij, waarin Zwart een solide en vaak gespeelde verdedi ging kiest. Beide partijen komen goed te staan, Wit tracht op de K-vleugel iets te bereiken maar Zwart is er eerder bij. Er volgen dan aardige wendingen, Zwart komt dan in tijdnood en maakt dan niet de beste zetten, verliest eerst een pion, daarna een stuk en de partij. Wij laten de partij hier volgen. P. D. de Zeeuw, Middelburg Wit. K. Maartense, Middelburg Zwart. Konings-Indiseh 1. d2—d4 2. Pgl—f3 3. c2c4 4. Pblc3 5. e2—e4 6. Lfle2 7. 0—0 8. d4d5 8 9. Lel—g5 10. Pf3d2 11. Lg5e3 12. a2a4 1 2 13. Kgl—hl 1 3 14. Tfl—gl 15. e4xf5 Pg8—f6 g7g6 Lf8g7 0—0 d7d6 Pb8—d7 e7e5! a7a5 Pd7—ca h7h6 b7b6 Pc5a6 Pf6d7 f7—f5 g6Xf5 (Geen Tf5 wegens Lg4 en Le6t). 16. f2—f4 Pd7—f6 (Weer dreigde g4). d6xe5 Kg8h8 f5—f4 Pa6c5 17. f4xe5 18. Pd2—fl 1 8 19. Pc3b5 (Zie diagram). 1 9 20. Le3d2 21. Ld2—el (Wit komt nu een beetje in de knel en moet goed oppassen dat hij niet opeens mat staat. Zijn stukken staan op een hoopje!). 21Pf6—e4! 22. Le2—f3 Pe4—d6 (Wit moet nu wel ruilen, er dreigt Pc4 en ook e4 en Lb2). 23. Pb5xd6 c7xd6 24. Lel—c3 Dd8—e7 (Ook e4 was goed geweest). schappij nergens zoveel gelogen wordt als bij jubilea en begrafe nissen. Of hieraan een schijn van waarheid zit, moeten de lezers maar zelf beoordelen. d. M. 25. Pfl—d2 Lc8—f5 26. g2—g3! (Nu volgt op e4, Lg7t en daar na gf4; Wit komt nu weer los). 26. 27. TglXg3 28. Ddle2 28. f4xg3 Tf8g8 Lf5d3 (Levert niets op. Lf6 of Taf8 kwam meer in aanmerking). 29. De2—e3 Ld3—f5 30. Fd2e4 (Wit wil nu op c5 of e4 ruilen en daarna Tagl spelen om de aan val te versterken). 30Pc5b3 31. Tal—gl Pb3d4 (Zwart gaat óok weer een aan val ondernemen, maar deze loopt verkeerd uit). 32. Lf3—dl De7h4 (Laat d6 in de steek. Veel be ter was hier Taf8 met de drei ging Le4, De4, Pf5 enz.). 33. Pe4xd6 Lg7—f6? (Dat verliest een stuk en de partij, Taf8 kwam in aanmerking. Zwart dacht nu door ruil van stukken het spel te vereenvoudi gen, maar zag iets over 't hoofd). 34. Tg3xg8f Ta8 X g8 in Piuió. We gaan nu eens een schaaltje vullen. Heel eenvoudig maar om te beginnen. We nemen eerst een vlakke, ondiepe schaal met een fijne, neutrale tint. Glas of aarde werk, wat u wilt. Laten we ons voorstellen, dat u nog wat late rozen in de tuin heeft met erg korte stelen. Leg dan eerst in de schaal een paar ffjngetinte blaren of takken van een of andere hees ter. Een paar blaren van de wilde wingerd, die nu heel ymooi ge kleurd zijn, voldoen ook neel goed. Leg dan een paar knoppen, die de langste stelen hebben aan de rand van de schaal. Er een paar even over heen laten komen want anders wordt het geheel te stijf. Meer naar het midden komen een paar rozen die al wat open gaan. Veel mogen er niet in, want iedere roos moet goed tot zijn recht komen. Het gaat niet in $ens. Probeer het gerust een paar keer, net zo lang, tot u er te vreden over bent. Zoek vooral passende tinten uit, die een fijn, zacht geheel vormen. SANDERSE. 35. Tglxg8f Kh8xg8 36. Lc3xd4 eöxd4 (Op Dd4 volgt Dd4; ed4; Pf5 37. De3e8t Kg8—h7 38. Pd6xf5 Dh4g5 39. De8—f7t Kh7—h8 40. Df7—h5 Dg5d2 41. Dh5xh6t en Zwart gaf abcdefgb Stand na de 19e zet van Wit. Een overgooier is een prettige en practische dracht voor iedere vrouw Zij heeft dan de gelegenheid, onder deze over gooier een vlotte blouse of een jumper te dragen. Vooral de werkende of studerende vrouw zal deze gemakkelijk zittende kleding prettig vinden. Zij mag immers tijdens haar werk van haar kleding geen hinder ondervinden? Dat de variatie mogelijkheden zo groot zijn, is vooral voor de jonge vrouw van belang; vooral zij heeft im mers altijd het verlangen, zich in iets anders te kunnen tonen? Ook een huisvrouw loopt niet graag de hele dag In dezelfde kleding. Eveneens een prettige dracht is het mantelpak, mits eenvoudig van model. Het staat bijna elke vrouw, ook de minder slanke. Alleen de klei ne, gezette figuren kunnen zich beter bij een lange man tel houden.,De afgebeelde modellen zijn jeugdig en slankkledend. K 4135/14. Een mantelcostuum, dat ook de grote, minder slanke vrouw zal flatteren. Het model van het jasje is getailleerd met een glad schootje. In het rugpand zijn drie plooien verwerkt. De rok heeft een aantal platte plooien. Benodigd voor 108 cm. bovenwijdte 3.75 m. stof van 140 cm. breedte. K 4136/14. Deze overgooier heeft een prettig model. De vierbaanse, klokkende rok is slankkledend en het lijfje, dat de gehele rug bedekt, is heerlijk warm. Benodigd voor 92 cm. bovenwijdte 1.75 m. stof van* 140 cm. breedte. De knippatronen van deze modellen zijn a f 0.95 (uitsluitend per post wissel) bij Bella Patronen Service, Kromme Nieuwe Gracht 66, (Jtrecht te bestellen. K 4135/14 is verkrijgbaar voor 100, 108 en 116 cm. bovenwijdte, en K 4136/14 voor 86. 92 en 100 cm. bovenwijdte. bie plaetjes en praetjes Toen in zeker Amerikaans dorp een vrome kwakersvrouw, die al op jaren kwam, bezoek kreeg van een dame uit Chicago, een dame van de wereld, met geverfde lippen, laknageltjes enz. vroeg deze aan de vrome vrouw: „welke middelen gebruikt u toch, dat u er op uw jaren nog zo fris en jeugdig uitziet?" Het antwoord was wel waard hier te herhalen. Luister: „Ik gebruik voor mijn lippen: waarheid; voor mijn stem: gebed; voor mijn ogen: medelijden; voor mijn handen: liefdadigheid, voor mijn figuur: oprechtheid en voor mijn hart: liefde. Ik denk, dat deze schoonheids middelen inderdaad probaat zijn en ze kosten niet veelten minste als men zelfverloochening niet „veel" noemt! Nu we het toch over Chicago hebben en over het geheim van gelukkig te leven, denk ik aan dat boek, dat in Chicago uitkwam en geschreven werd door dr Earl Pratt, die door zijn practijk veel omgang had met mislukte indivi duen uit allerlei stand. Hij heeft ex 500 van geïnterviewd en dat resultaat in een boek vastgelegd. Hjj had hun allen de vraag ge steld, wat nu eigenlijk wel de grootste blunder in hun leven was geweest. Onder de antwoorden waren ook de volgende: Ik spaarde niet, wat ik van mijn verdienste overhield. Realiseerde als jongen mij niet de grote waarde van mijn opvoeding. Wanneer ik beter op mijn geld gepast had, zou ik nu in betere gezondheid en moraal leven. Ik heb nooit de waardij beseft van het volharden bij één soort van werkzaamheid. De grootste blunder van mijn leven was toen ik mijn eerste glas sterke drank dronk. De grootste blunder van mij was, dat ik niet-volhardde en mij bekwaamde in die tak van het za kenleven, waarin ik begonnen was mij te oefenen. Mijn grootste blunder was, dat ik de school verliet, toen ik nog maar in de vijfde klas zat. De weg naar het dieptepunt in mijn leven was, toen ik op vijf tienjarige leeftijd niet meer naar mijn ouders wilde luisteren en van huis weg liep. Mijn grootste blunder was, dat ik mijn geld op een dwaze manier versmeet, toen ik nog goed ver diende. Toen ik mezelf misleidde, den kende, dat je niet behoeft te vol harden bij één ding in het leven. Mijn zelfmisleiding en het niet luisteren naar mijn ouders. Gebruikte mijn jeugdjaren op verkeerde manier. Dat is zo het lijstje. En we kunnen er iets van begrijpen. En, och het behoeft de meeste jonge mensen heus niet aan goede raad te ontbreken. Ik denk b.v. aan die vader, die zijn jongen de volgende 12 dingen inprentte: De waarde van de tijd; het succes van doorzetten en volharding; het genot van de arbeid; de waardigheid van de eenvoud; de waarde van het goed karakter; de krAdit van de vriendelijk heid; de invloed van het goede voorbeeld; de noodzaak je plicht te doen; de wijsheid van spaarzaam zijn; de deugd van geduldig zijn; de noodzaak je talent te ontwikkelen; de vreugd van het origineel-zijn. Dat is dus allemaal goede raad, die werkelijk niet duur is, ten minste niet om ze aan te horen. Maar je hebt van die rakkers, die nu eenmaal nooit willen luis-- tenen naar hun wijze vader. Dat was ook het geval met die bel hamel, die altijd maar te lang op zijn bed bleef liggen. „Jongen", zei z'n vader, „sta toch wat vroe ger op. Ik zal je eens het verhaal vertellen van die jongen die altijd vroeg op stond en toen eens een beurs met goud vond „Stop maar vader", zei de deugniet. „Er moet in dat geval toch altijd nog weer iemand ge weest zijn, die nög vroeger was opgestaan en de beurs verloren had!" Kijk, als je zulke kinderen hebt, kun je er beter maar het zwijgen aan toe doen! Hij is toch zó bijdehand voor zijn leeftijd. U moest eens horen hoe hij de domheden van zijn pappie bekritiseerd. Ons hamlUUad behorende bij bet ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 20 Oct. 1950. No. 1693 Exploitantc Oosterbaan Le Cointre N.V„ Goes eewscH u/eetcem UIT DE SCHRIFT. Het is wel opmerkelijk, dat de ze Zeeuwse dichter, levend in het tijdvak van de tachtig-jarige oor log, zo lang een onbekende is ge bleven. In oudere literaire werken vindt ge hem niet of slechts zeer terloops genoemd. Zijn verzen zijn onbekend en nog vandaag weten maar weinigen, ofschoon zijn meest bekende liederen thans veel gezongen worden, wat eigen lijk de „Valerius Gedenckklanck" •is. Dit boek is geen liederenbundel, maar een geschiedkundig werk over de tachtig-jarige oorlog tot op het jaar 1625, het sterfjaar van de auteur. In dit boek zijn vele liederen, door de schrijver zelf vervaardigd, opgenomen en tevens getoonzet op bekende wijzen. Maar gezongen door het volk zijn ze hoogst waarschijnlijk niet tot 1914, toen Coers alle liede ren uitgaf met pianobegeleiding. Valerius zelf heeft zijn werk nooit uitgegeven. Zijn erfgenamen deden het een jaar na zijn dood, maar van herdrukken heeft men nooit gehoord, dan nu in 1942, waarover we in ons vorig artikel tje schreven. Wie is deze Adriaen Valerius eigenlijk geweest? Hij werd geboren te Middelburg in 1575 als zoon-van een notaris. In 1600 huwde hij te Veere en bekleedde daar, behalve het no taris-ambt verscheidene officiële ambten. In die dagen was Veere een, voor die tijd, grote en wel varende stad van ongeveer tien duizend inwoners. Het bezat een goede zeehaven, en had handels verkeer over de geheie wereld, was stapelplaats voor alle Schot se wol en had eveneens een leven dig transitoverkeer. Valerius stond daar midden in, hij had zijn werk te midden van deze drukke wereldhandel en in zijn verzen vindt ge er iets van terug. Denk slechts aan zijn vers: „Waer dat men sich al keerd of wend", geschreven in de tijd van het twaalfjarig bestand, toen de welvaart toenam en de Neder landse schepen op alle zeehavens werden gezien: Waer dat men sich al keerd of [wend, end' waer men loopt of staet, Waer dat men reyst of rost of [rend' end waer men henen gaet, daer vind men 't sy oock op wat [ree, d' Hollander end' de Zeeuw, sy loopen door de woeste zee als door het bosch de leeuw. Het dryft haer alles op de hand. Hoe menig schip en schuyt beseylter wel dit soete land? of tyd van hier oock uyt? Wat vaerter menig af en an? Wat komt haer al niet voor? Daer mens' haer handel dryven dan de heele werelt door. O Neerland! so ghy maer en bout op God den Heer altydt. U pylen vast gebonden hout, end' t saem eendraghtig zyt; so kan u duyvel, hel, noch doot niet krencken noch vertreên, al waer oock Spanjen noch so [groot, ja 's werelds machten één. Men ziet, dat Valerius als goed Christen direct verband legt tus sen tijd en eeuwigheid. God te dienen is nummer één, slechts dan is op zegen en redding te hopen. Hiervan zijn al zijn verzen door drongen. Hij was één met het volk, dat uit de verdrukking en de afslachting kwam onder Rome's oppermacht. Hij wist met hen, wat ons volkslied zegt: „Lijf ende goed al te samen" prijs te geven om „in Godes vrees te le ven". Ook Valerius wist waarvoor zij streden en hij zag hel verband tussen land en volk, Kerk en Overheid. De Kerk, ja, die bleef nummer één. „Godes Kercke in dese kwuartieren" had de lief de van zijn brandend hart. Hij kende zijn Nederlandse ge loofsbelijdenis en het duidelijk te herkennen onderscheid tussen de ware en de valse Kerk, waarvan de artt. 28 en 29 belijdenis doen en hij zag het onmiddellijk ver band tussen een „levend lidmaat" van die Kerk te zijn en de zegen Gods over heel het leven. En hebben de feiten ook Vale rius niet volkomen in het gelijk gesteld? Toen door de rampspoe den der zestiende eeuw heen, on der de rook van de brandstapels en door het stromende bloed bij het schavot, in een tijd, waarvan Groen van Prinsterer ons mede deling doet: „plunderingen, roo- ven, verjagen en verwoesten, van gen, spannen, bannen, verdrijven en verbeurdverklaringen; ja het branden en blaken, hangen, hoof den afhakken, radbraken en an dere zeer afgrijselijke en nooit ge hoorde folteringen, pijnigingen en vermoordingen van Edelen, armen en rijken, jong en oud, weduwen en weezen, mannen, vrouwen en jonge maagden, van wat rang, stand of waardigheid zij wezen mogentoen in zulk een tijd onze Calvinistische vaderen, door de 'moorddadige haat van Rome heen, bleven vasthouden aan de goede belijdenis „om Godes Woord gepresen", heeft God een opmer kelijke zegen geschonken en heb ben zij mogen zien, dat in het houden van Gods geboden grote loon is en in de vreze des Heren het beginsel der wijsheid gelegen is. Dat is 't waarvan de Valerius- liederen ons vertellen, want tot dat volk heeft hij behoord. Hij deed belijdenis van de „ware Kerk", de „Kerkcke Christi" en daarom haastte hij zich zijn ga ven en zijn pen ten nutte en ter zaligheid van zijn broeders aan te wenden, zoals zijn catechismus dat van hem eiste. Wanneer Mid delburg in 1572 „uit het Spaanse geweld gerukt" is en Walcheren „van den bloeddorstigen Span jaards gezuiverd" is, spoort Va lerius aan tot juichen „God ter eer, Die zulken groten werk ge daan heeft voor Zijn Kerck". Het ligt alles bij hem op één vlak. Wanneer in 1572 Vlissingen, Veere en Zierikzee zich aan de zijde der Staatsen scharen en Den Briel door de Watergeuzen wordt 'ingenomen, wekt Valerius op tot het zingen van wat we nu alle maal kennen, zonder dat de meesten weten, waaraan dit vers zijn oorsprong dankt: Com nu met sang van soete tonen en u met snarespei verblijt; sing op, en wilt alom bethonen dat ghy van herte vrolyck syt. Juicht God ter eer, Syn lof [vermeer, Die sülck een grooten werek gedaen heeft voor Syn Kerck. In Israël was dat een wyse, valt met haer oock den Heer te [voet! Dat elck nu toch God roem en [prijse, Die ons soo veel weldaden doet. Roep overal met groot geschal: lof, prys en dank alleen Sy God, en anders geen. AU eau afoevatten Mad i i En wij allen vallen af als een blad en onze misdaden voeren ons henen als een wind.' Jesaja 64 6b. Dit woord is een belijdenis van onze vergankelijkheid en van onze zonden en zondig heid en niet minder van onze nietigheid. Nu in de herfst tijd verstaan wij de beeld spraak van het afvallend blad. Het blad dat in schoon heid prijkte, is nu afgevallen, verdroogd en in het slijk te recht gekomen. Al zijn levens sap is opgedroogd en het wordt voor de mesthoop bijeenge harkt. Israël erkende de vergane grootheid en schoonheid en wist zich neergeworpen in het slijk der verachting. Voor heen een volk dat werd be wonderd en geprezen en welks koningen door buitenlandse vorsten werden bezocht. Thans zit Israël ver van stad en tempel en ver van glorie, laag op de aarde neer in zak en as. Omdat het God had ver laten, was het vervallen en als een verwelkt blad ter aarde neergeworpen en als een speel bal der winden van Gods gramschap her en derwaarts gedreven. Voorzeker diep be klagenswaardig, maar ook ten hoogste schuldig. En waarheen voeren hun misdaden? Naar het verderf en naar de vergelding. En dat wel op zeer snelle wijze, n.l als een wind, die dan eens om hoog slingert en dan in wijde kringen in het rond, of voor zich uitjaagt in dolle vaart. Zo speelden de winden der zonden en ongerechtigheden met Israël, vol van geweld en onmeedogendheid. O, wat zou er van terecht komen, in dien de Heere eens niet tus senbeide kwam en het voort gedreven blad niet opoing. Ge lukkig dat Hij gedachten des vredes heeft en om Christus' wil van de ondergang wil ea kan redden. Zie, als wij in verootmoedi ging onze nietigheid en ons verderf willen bekennen en een welgevallen hebben aan de straf onzer ongerechtigheid, dan wil Hij aan Zijn Verbond gedenken. Dan, als we waarlijk smart hebben, dat wij Zijn deugden hebben geschonden en Hem beledigd, zal Hij to nen genadig en ontfermend te zijn. Hij kan in het aangezicht van Christus de misdaden ver geven en afgevallen bladeren een nieuw leven schenken en door de winden van Zijn le venwekkende en reinigmaken- de kracht, heenvoeren naar het hemels Paradijs. Ds AANGEENBRUG. Terneuzen. De Heer heeft eertyds Synen [volcke geholpen uyt veel angst en pyn. Hy geeft ja wel een duyster [woleke, maer weer daer na schoon [sonnenschyn. Lof sy die Heer, die ons oock [weer geeft, na veel smert en druck, veel segen en geluck. HET BOEZEMKWAAD. Wie overwinnaar blijft op 't [eigen oorlogsveld, Maakt door de nederlagen zich- zelve tot een held! Maar wie in 't kleed der ruimte, [de vijand niet meer ziet, Die wordt gesnoerd in banden [en 't einde is verdriet. POOT Jr. Me vrouwe zeit nog al is een keertje: waarom doe je niet net as de johges en scheer jezelvers, dat spaart tied en geld. En om eerlijk te wezen, ik heb er ok wel is over gedocht, want tied kost het zeker, maar ik ben er nooit toe kenne komme, en ik dinke, dat dat allenig leit an de leerzame uurtjes die je bie d'n barbier ken deur bringe. Zo was het ook weer van de weke, toen ik er gelieke binne kwam met Jaep de Braber, die teugeswoordig in de gemeente raad zit en an polletiek doet. Hie zit daar voor de partie van de arbeid en ken z'n mondje daenig roere. Daar, staet ie voor bekend. En hie komt overal voor z'n beginsels uut, wat dat be treft kenne der nog een hele boel wat van 'm lere. Maar noe kwam ik er dan binne, bie d'n barbier bedoel ik dan, gelieke met hem en toen zat daar ook Teun van Driek van Aorte, zo- as we 'm hier noeme en die doet ook an de polletiek en is net zo min op z'n mondje gevalle. As je die twee bie me kaore heit, dan ken de rest gerust zwiege, v/ant cue houwe het spul best gaende. Noe, dat deje ze noe ook weer en ik wasse blie, dat ik er bie was en de raed van me vrouwe tot nog toe niet heb op gevolgd. 't Begon al drek bie onze bin nenkomst. Teun verwelkomde Jaep met de woorde: en daer hebbe we de partie van de ar beid, hoe maek je 't joon? En Jaep weerom: zo ben jie der ook weer is en wat zei jie noe van de vuuf percent loonsverhoging, dat hebbe we toch maar is netjes geflikt hé? En Teun toen weer: jaet, julder ben eerste klasse kappetaliste, julder dinke in geld, man, aers bestaet er voor julder niet. Mot je nodig op de kappetaliste van vroeger afgeve, er bestaet voor julder niks aeres as geld. Jaep keek effies een bietje ver bluft, dat ie bie de kappetaliste hoorde had ie nog nooit ge hoord. Kappetaliste, zei jie, hoe krieg je dat in je hoofd, kaerel? Nog al gemakkelijk, zeit Teun, er is bie julder voor wat aeres geen plekke meer. Kiek maar is naer je eige, je valt al met de deur in huus met vuuf per cent, of dat noe het mensdom beter ken make. En kiek is naer je partie. Er bestaet niks aeres as kappetaal voor julder. Daar hangt bie julder alles van af. Julder heit voor geestelijke ide ale, en voor recht en gerechtig heid, waar julder vroeger zo hoge van op gaf, geen plekke, vanwege julder dronkenschap naar geld en nog is geld. Heel julder polletiek hangt an me- kaere van duurtetoeslage, loons- verhoginge en vergoedinge, dat is alles wat de klok slaet, of we daar met gebaat benne. En kiek is naar julder butelandse polle tiek. As er in Nieuw Guinea wat te verdiene valt motte we er bluve, kriege we geen dollars van Amerika as we de vloot niet opdoeke dan motte we er maar vandaan, as onze finantiele be- lange in Indonesië er deur ge- schaat worre as we die arme stakkers op Ambon zouwe helpe, dan motte ze daar maar krepere en in de ellende omkomme, ook al benne ze ons der leve lang trouw gebleve en hebbe ze nooit gekolleboreerd met de Jappen, net as de verrajers op Indonesië, waarmee julder ministers fien dineren, alles netuurlijk om het kappetaal. Nee, man as we teu geswoordig naer kappetaliste motte zoeke, dan motte we bie de partie van de arbeid weze, daar zitte ze. En toen wier ie door de bar bier geroepe om in de scheer- stoel te gaan zitte voor de spie gel en toen docht Jaep dat 't zien kans was, want noe most Teun ommers zwiege as die onder t mes zat. Jaep zee: Jie heit goed praete, maar je mot er eerst zei vers maar is voor gezet worde en je ben zeker vergete asdat 't vroeger ook allegaer zo mooi niet was, met die werkeloosheid en dat anpasse van Colijn. Der wordt teugeswoordig toch een hoap meer verdiend as onder dat kappetalistisch bewind en dat onze regiering niet doen ken wat ie wel zou wille, komt deur dat we niet meer onze eige baas benne, maar met de inter nationale toestand te maeke hebbe. En toen ie dat gezegd had wier ie deur de bediende op de andere stoel naest Teun geroepen en toen zatte ze broederlijk naest mekaere met een schóne witte doek om der nek. Maar Teun liet 't er niet bie zitte. Hij joeg de barbier op zie, die juust z'n neuze onder de zeepklodders gesmeerd had en met een mond vol witte schuum zee ie: Mot jie van vroeger praete? Man waer benne je hersens? Vroeger kon je voor een kwartje een doosje fiene sigaartjes kriege hier bie Bart, waer of niet? En je kreeg heer lijke soep in 't blik voor een halv.e gulden, met grote brokke vlees, heit jie onder je socialis tische bewind deur de weke nog vlees op je bord? En waer ete ze teugeswoordig de goeie boere butter, allenig in Den Haag, bie de ambtenare die dik in 't geld zitte en in grote sleje deur het land rieje. Mot jie van kappeta liste praete, daar zitte de kappe taliste, het stinkt er van de auto's. Hadde de kappetaliste dat voor de oorlog? Toen gong de ninister met een doodgeweun iremmetje naar z'n beroo en

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 5