UcwA onfye, VOOR ONZE JONGE MENSEN JifiAoUimeti >iedacleWi gaat met imcantie £ti tante ÜMiui Na de schooi het maatschappelijk ieven in! Vrijdag 7 Juli 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 overheersing, aan een onder duikadres vertoefde. Toen zij toch nog gepakt werd en in Duitsland verdween voor goed vond men in het, door de Duitsers leeggeroofde huis, tussen oude kranten dit dagboek. Niet dan met diepe ontroering leest men, wat een kind hier geschreven heeft. Dit boek is wel het „moreel testament" van Anne Frank genoemd. En te recht. Ieder behoorde dit boek gelezen te hebben. Zonder dat dit kind het bewust gewild heeft is dit boek een der felste aan klachten geworden tegen een wereld, waaronder wij allen, vijf lange jaren gezucht hebben. Wat een adeldom van geest, wat een wereldwijdheid aan liefde, wat een gehechtheid aan het leven, wat een drang om de naasten te helpen, wat een hon ger naar geluk, erf zelfontplooi ing. En dat bij een kind nog, dat in een wereld van sadisme, van bruut geweld en van het diepste onrecht, werd neer- gesmakt. We willen er niet meer van zeggen. Deze Dagboekbrieven, daterend van 14 Juni 1942 tot 1 Augustus 1944, dienen we allen te bezitten. En de Uitgeverij Contact heeft ons aan zich ver plicht door deze mogelijkheid te scheppen. Het is uitgegeven op goed papier en in smaakvolle sobere band met stofomslag. WEET JE NOG, eveneens van Anne Frank, gunt ons een blik in het hart van dit nog niet ontloken talent. Wat zou uit dit kind een schrijfster van de eerste rang zich ontplooid hebben, wanneer dit prille leven niet door de Duitse waanzin ware vertrapt. Stuk voor stuk getuigen deze schetsjes van een groot en liefhebbend hart, waar in plaats geweest zou zijn voor een gehele wereld, ware het niet dat die hele wereld geen plaats had voor dit kinderhart. Men kope en leze, alleen al als daad van eenvoudige piëteit. „WEET JE NOG?" is een vraag, die rechtstreeks tot u en mij gericht wordt. Clara Schumann's levenslied, een roman van Clara en Robert Schumann, ver taald door Willy Stroink. Uitgave J. Ph. Kruseman's Uitgeversmij N.V. Den Haag. Een uitstekende biografie van Clara Schumann, de echtgenote van de bekende componist Robert Schumann. Een boek, dat telkens weer ons tot ontroering brengt. Hier wordt verteld van een vrouw, die een liefhebbende echtgenote, maar ook een liefde volle moeder van zeven kinde ren, en bovendien kunstenares was. En in deze drieledige positie werd zij de stimulans in het kunstenaarsleven van Schubert. Men leest deze biografie als een roman, wat dit leven dan ook in feite geweest is. Een boeiend relaas van een hoogst belangwekkende periode van muziekkunst. Zo is dit werk geworden een volmaakte combinatie van boei ende romantiek en kunstgeschie denis. De uitgever zorgde voor een goede uitgave, goed papier, stemmige band en stofomslag met portret van Clara Schu mann. Gaarne aanbevolen. Hel paard van Troje, door George Baker, ver taald uit het Engels door Mr E. VederSmit. Oor spronkelijke titel „Paris of Troy". De uitgevers presenteren dit boek onder de aankondiging: „Dit is nu eens geen problemen roman, er worden geen zielen in uiteengerafeld, noch onmacht, bitterheid en pessimisme ten opzichte van de huidige ontred derde wereld in tot uiting ge bracht. Het is niets dan een ver haal om plezier aan te beleven, om echte ontspanning te vinden, om zich weer bewust te worden van de vreugde van het leven..." Wie op de hoogte is met de classieken en dus iets af weet van Homerus' Odysseus, zal toch allicht een vraagteken zetten onder deze wat zonderlinge aan kondiging. De „Tocht naar Troje" is een veldtocht waarin niet anders gedaan wordt dan bloedvergie ten, oorlogvoeren, verraad, en moord. De oer-hartstochten van de mens worden er in bot ge vierd. Er is weinig verschil met wat we in onze tijd beleven. Wat dan het verschil uitmaakt, dat met deze lectuur een ver haal lezen „om plezier aan te beleven", is ons niet recht dui delijk. Het enige verschil is, dat de classieken eeuwen geleden geleefd hebben en er dus enig tijdsverschil is met wat we in onze tijd meemaken. Erg geluk kig lijkt ons deze aankondiging niet. Maar dit tussen haakjes. Het is natuurlijk mogelijk de wereld van Hellas te doen her leven en Homerus in onze taal te laten spreken. Of dat de bedoeling van de auteur is geweest betwijfelen we. Het is een speelse geschie denis geworden, waarin de motieven ontleend zijn aan de Odysseus. De geschiedenis van Troje's wederwaardigheden wordt opnieuw verteld en daar bij wordt de krijgsman Achates sprekend ingevoerd, die een relaas doet van zijn verrichtin gen daarbij. Door zijn onuit gesproken liefde voor Oeone, Paris' vrouw, is hij bij al de gebeurtenissen zeer nauw be trokken en zo krijgen we het verhaal in moderne zakelijkheid opnieuw voor ons. Een gewaagde onderneming. We krijgen niet de indruk, dat de auteur ook maar ergens ge boeid is geworden door dit ge weldige werk uit de oud-griekse cultuur. Integendeel, men ont komt niet aan de indruk, dat Homerus alleen maar gebruikt is om de kopij te leveren voor een modern romannetje, dat inderdaad de bedoeling heeft, de oppervlakkige mens van nu een poosje wat men dan noemt „aan gename tijdspassering" te ver schaffen. Een symptoom van het ver val der Westerse beschaving? In het bloeitijdvak van onze Kunst, hebben schilders zoals Rubens voor ons ook het Hel lenisme doen herleven. Menig tafereel uit de Odysseus en de Ilias hebben hen geïnspireerd tot machtige scheppingen op het doek. Ik denk^slechts aan het meesterwerk van Rubens: „Oor deel van Paris". Maar dat is iets anders ge weest dan we hier voor ons hebben. We krijgen hier een verknoeide Odysseus voor ons, met het doel de moderne en kapot geslagen mens enige af leiding en vermaak te ver schaffen. Wij geloven niet, dat het die richting uit moet. Deze uitgever heeft beter werk in de handel gebracht. Het Nederlands van de ver taalster is goed. Maar laat zij haar tijd en krachten besteden aan beter werk, dan dit waarvan de laatste zin de beste is: „Maar ik zal U niet vervelen met mijn dromen. Pielus heeft gelijk, ik praat teveel Inderdaad, de auteur van „Paris of Troy" praat te veel, en dat is nooit goed te keuren. Het grootste kwaad dat onze vijanden ons berokkenen, is, dat zy ons drijven tot kwaad doen. De mensen zeggen „vrijheid!" en z\j bedoelen macht. De vruchten zullen de beloften der bloemen overtreffen. in levensgevaar Met vaders heb ik over het algemeen weinig te maken. Die vinden zo'n schooljuf geen part ner. Ze denken bovendien, dat moeder de vrouw, als er wat te reclameren valt, het alleen wel af kan. Die moet samen met dat schoolmens, dat grut maar onder de duim houden. Als het kroost wat groter wordt, gaan de zaken wat anders staan. Daarom bepaalt zich mijn enig contact met de va ders meestal uit een hartelijk: „heui!" als ik hen, of zij mij, op de fiets passeren, 't Kan ook we zen, dat ik en passant de vraag eens hoor? „Hoe gaat het met Pietje, of 'n Jantje?" Soms moe ten ze het me met een uithaaltje toeroepen, omdat onze fietsen al weer afstand tussen ons hebben gemaakt. Maar dat is in de regel ook alles. Maar vanmorgenzo'n va dermensen't had mijn leven kunnen kosten. Denk er niet licht over. Achteraf denk ik aan dat wijze woord (is het niet van vader Cats): „Gaet niet aen wat u te seer verheugt, de rouw zit veeltijds op de slippen van de vreugt." Nu dan, daar ga, of juister, fiets ik zo echt vergenoegd naar school. Gisteravond een leuke avond gehad. Van de baas tien minuten vrij gehad van hand werkles, geraced naar de trein, in de stad, volgens afspraak op gewacht door m'n jarige vriendin daar, die me verder trouw ter zijde stond in de keuze van een „dot" van een zomerjapon, net geschikt voor school. Tenslotte 'n plezierige verjaardagsavond. Of de bewering omtrent de japon juist is, probeer ik direct van morgen, d.w.z. ik ga onder een azuurblauwe hemel in een spik splinternieuwe japon naar school. Dan is het leven toch zeker ge noeglijk. 't Is jammer, maar bij de baas, noch collega's heb ik in zo'n geval veel succes. Straks bij de jeugd gaat het beter. Die weten iets nieuws te appreciëren. Moest je eens horen. Net als bij een modeshow. Tenminste dat vermoed ik, want ik was nog nooit daarbij tegenwoordig. We staan geheel voltallig in het lokaal van de baas de vacan- tieplannen te bespreken. Zeven hoofden, zeven zinnen. Twee nog in mineur, moeten eerst nog dooi de zwarte examenpoort heen. Niet ik gelukkig. We hebben dus een animerend onderwerp bij de kop en zijn er volkomen in. Opeens gaat met een geweldige ruk en bombarie de lokaaldeur open en staat in zijn volle breed te en lengte (wat niet veel zegt) Van Tol voor de deur, zichtbaar zo nijdig als een stier. Van Tol hoort tot „mijn vaders", maar er zitten ook afstammelingen bij de collega's. Wie geldt dus deze bui „Meneer, ik mot de juffer heb- be Geen tijd voor antwoord. „Ja, daar sta je nou, maar ze moste je de harsens inslaan Ik denk, dat is in ieder geval afdoende, maar ik mag zo iets nou nooit eens toepassen in mijn klas. Verder zwem ik in onschuld, want m'n geweten is lelieblank ten opzichte van Tinus van Tol's spruit Merientje. Lang hoef ik niet te raden, wat m'n misdrijf is. „Je mot toch wel een monster zijn om zo'n wurm van goed zes jaar tot zeven uur te houwe. 'k Had het je gisteravond al es goed wille zegge, maar d'r was glad geen mens thuis. Ze moste je de harsens inslaan en nooit meer voor de klas. (Nou zou dat ook erg moeilijk zijn als ze je eerst de „harsens" ingeslagen hadden). Ik most jeWe staan als standbeelden onder de laatste be dreiging, die ik netheidshalve maar door puntjes vervang. Maar dit slotwoord is de baas te gortig. Beschuldig die man niet van laksheid, want er is eenvou dig geen tijd geweest voor een zucht. Tinus van Tol's woorden komen met de knetter vlugge rateling van een mitrailleur. Doch zo ik zeg, het laatste wordt de baas te erg, en bij hem is de perplexie althans geweken. Onze deftige baas weet toch ook snel te handelen, want in een oogwenk heeft hij Van Tol blijkbaar ste vig beet en orengt hem naar de deur, waarbij deze met afdoend gezag toegebeten krijgt: „U komt terug als u menselijk praten kunt tegen de juffrouw". Op dat ogen blik ben ik echter ook weer „bij" en vliegensvlug stuit ik het geval bij de deur, en vraag smekend: „Toe meneer laat Van Tol nou maar alles zeggen". En dan is het mijn beurt. Och heden van het doldriftige mannetje schiet niets meer over, 't is klaar en de bui is uitgewerkt. Er is nu geen aar digheid meer aan, maar dan wordt de echte schoolfrik over me vaardig. Ik stap naar voren en vraag heel streng: „Hoe laat kwam Merientje thuis gister?" Kleintjes komt het antwoord: „Om zeven uur, juffer". „Wat zei hij?" „School motte bluve". Dan zeg ik met absolute zeker heid, omdat ik me herinner, dat ik gister van hem een verroest, leeg inmaakblik in m'n bewaar- hoek had: „Merientje heeft vis jes gevangen en niet om de tijd gedacht, dat is alles". Plechtig voeg ik er nog aan toe: „Wilt u getuigen, dat hij om vier uur weggegaan is?" 't Is natuurlijk weer de jongste collega, die achter me half hard op grinnikt. De baas laat zich echter niet zo maar op zij schui ven. Hij vraagt strak: „Weet u dat zeker, juffrouw?" Nu krijgt de baas ook eens een collegiaal glimlachje en ik bevestig met 'n juichend: „Absoluut!" Dat arme Beste neef, Je laatste brief, waarin je schrijft over de angst voor de toe komst, die ook jij bij zo menig jong mens aantreft, en waarover je me vraagt eens iets te willen schrijven, herinnert mij aan een boekje, dat ik dezer dagen las en waarin ook over die levensangst van vele mensen tegenwoordig gesproken wordt. Nu sta jij daar natuurlijk weer anders tegenover dan ik. Als je wat ouder bent, zie je de dingen anders dan wanneer je nog vóór het leven staat. Ik heb twee we reldoorlogen welbewust meege maakt. Toen de eerste begon was ik ook ongeveer zo oud als jij nu bent en ik weet nog best hoe die wereldschok van Augustus 1914 onze jonge mensen geheel uit de koers sloeg. Maar ik herinner mij ook nog iets van de jaren vóór 1914. Wat was er toen 'een rust. Er waren geen schokkende internationale problemen, geen werkloosheid op grote schaal, geen aan banden leggen door de regering van alles en nog wat. Er was vrijheid, rust en zekerheid, voor zover dat op aarde mogelijk is. En wie zich die tijd nog herin nert, staat wat anders tegenover het leven dan wie, zoals jij nu er middenin geworpen wordt. Jonge mensen van jouw leeftijd weten eigenlijk niets anders. Vol verba zing zien ze de chaotische ver warring aan en ze worden be stormd met vragen: wat is dit voor een wereld, waarin wij ge worpen worden? Welke zin heeft het leven? Wat gebeurt er straks? Zal het nóg erger wor den dan in de jaren 19401945? enz. Ik begrijp dat allemaal best. Heel de mensheid leeft vandaag in een angstspychose. Niet slechts een deel der mensheid, maar héél de mensheid. Want ook aan de zijde waarvan men denkt, dat het Tolletje krijgt nu ook nog van de bovenmeester een standje, want gebiedend klinkt het: „Wilt u di rect uw excuus aan de juffrouw aanbieden". Dat wordt me te gortig om van dat manneke, dat in vijf minuten tijds wel gehalveerd schijnt te zijn, ook nog excuses te moeten aanhoren. In een tel ben ik bij de tussendeur en roep over m'n schouder heen: „In orde hoor, Van Tol, ik kom wel eens een bakkie bij je vrouw drinken, dan weet ik secuur dat de bui gezakt is". Met het laatste woord ben ik al in de klas van collega zes en loop door naar mijn eigen klas. De bel zit vlak op m'n hielen, zo kom ik haast tegelijkertijd met de schare binnen. Natuurlijk is Merientje van Tol er ook bij. Moet je hem daar zien zitten op de achterste bank. Hij zit daar met een vroom gezicht en weet zichtbaar van de prins geen kwaad. Zo'n aap van een jongen brengt een mens z'n leven toch maar in gevaar Als ik om twaalf uur gelijk tijdig met de jongste collega bij het hek ben, zegt me die kerel met grote stelligheid: „O, dat ventje had in z'n drift wel alles kunnen doen, maar hij had toch geen kans gehad, want ik kan dat manneke wel maken en breken..." Veilig gevoel zo'n cordon van mannen om je heen in de ure des gevaarsmaar ik dacht dat ik m'n jongste collega hoorde grinniken, achter mePraat me verder vooreerst niet over „vaders". Voorlopig schoon ge noeg van. R. T. gevaar dreigt, heerst angst en nog eens: angst. In de grond was dat ook zo bij de Duitsers onder het nazi-regime. We werden er wel eens door misleid, als we die geweldige legermacht zagen en dat vertoon van kracht. Die men sen behoefden eigenlijk nergens bang voor te zijn! Toch is de diep ste drijfveer ook bij die machts wellustelingen angst geweest. In het boekje, dat ik hier boven be doelde wordt gezegd: De Duitser heeft zich vergrepen aan de macht. Hij vergrijpt zich aan alles wat hem niet toekomt. En wie macht zegt, zegt tevens: midde len om die macht te handhaven. Maar dan moet ook de angst ko men, want die machtsmens weet intuïtief, dat hij verkeerd handelt en dat hij dus bezig is een tegen macht in het leven te roepen. En dan komt de angst of hij zichzelf wel zal kunnen handhaven. En die angst moet hij camoufleren. Hij spreekt, denkt, doet fors: hij wandelt in paradepas, draagt fer me laarzen, camoufleert zich met een uniform enwordt van binnenuit verteerd door angst. Vanzelfsprekend wordt deze angst verborgen achter daverende woor den en autoriteit. Zelfs achter: heldenmoed. De angst is iets, dat overwonnen moet worden en dat kan slechts geschieden door te doen, alsof men het tegendeel be zit, n.l. grenzeloze zekerheid en zelfvertrouwen. Maar juist door de achtergrond van angst open baart het zelfvertrouwen zich als overmatige machts-ontplooiing, die overslaat in bestialiteit, beze tenheid. Deze evenwel mag geen geïmproviseerd karakter dragen, aangezien dan de chaos zou ont staan. Derhalve: de bezetenheid wordt georganiseerd, genormali seerd en met autoriteit toegepast. Want macht kan niet dulden, dat zij in de kern van haar wezen wordt doorzien. Deze oer-angst behóórt bij die z.g. machtswil Vrijdag 7 Juli 1950 T ZÈÈUWSCh WEEKEND Pagins 3 Die boft weer eens: ze is van plan een reisje naar Afrika te maken Hiernaast zien we een tekening van wat ze er hoopt te zien. Kijk neef, als je dit zo leest ga je iets begrijpen van wat er ach ter ons ligt, maar ga je ook iets begrijpen van de tijd waar we nog midden in leven. Want wat hier gezegd wordt slaat volstrekt niet alleen op het verleden. Ook van daag werken die zelfde krachten, misschien in nog grotere intensi teit en felheid. Waar ligt dus de wortel van die angst? Hier, dat men een weg gegaan is, die men niet mocht begaan. Wie in een Rutschbaan plaats neemt moét naar beneden. Daar helpt niets aan, las ik eens. En als we dat zo bedenken, moe ten we niet naar één richting noch naar één volk wijzen. Want het is in heel de wereld precies het zelfde. Het is overal verkeerd ge gaan. In Amerika, waar de lo pende band, het z.g. „tailor- systeem" werd uitgevonden, was de grondgedachte precies dezelf de. Er was een wil tot macht, en de dollar geeft macht. Welnu de enkele mens werd niets geacht, gédenatureerd tot een verleng stuk van de machine. Voor de en kele persoon was geen respect meer. De techniek werd ingescha keld om dollars te maken voor het kapitalisme. En zo heeft ook dit verkeerd beginsel tegenmach- ten opgeroepen en ziet het zich zelf in angst verteren. Zo is het leven. En zo is ook ons persoonlijk le ven. Onze levensangst heeft zijn oorzaak. En daarom beste neef is er maar één mogelijkheid om uit die helse vicieuze cirkel uit te komen: breek met je zelf, hand haaf jezelf niet tegen alles in, maar vraag: wat moét ik doen? Niet als een noodvraag, een angstvraag, maar als een bevrij- TWEE OUDE MENSEN. Een schaam'le woning met één vensterraam dat, scheefgezakt, vermolmd en groenbeslagen nog uitzicht geeft aan twee ouden van dagen twee burgermensen met een arm bestaan. Twee oude mensen die vergeten zijn, die o zo lang op antwoord moeten wachten hoe vaak z' ook naar de bus hun brieven brachten en 't antwoord was dan nog alleen maar: HEIN. Achter het scheefgezakte vensterraam, wachten twee mensen en ze wachten alle dagen hoewel ze jarenlang niets van hun jongen zagen dan slechts een ansicht met alleen zijn naam. Maar hóe zo'n kale ansicht wordt begroet.' en hoeveel maal hij wordt ter hand geiiomen'. en immer al$ zo'n kaart is aangekomen is er de hoop die Lucas 15 lezen doet JAAP KROONENBURG. DE SPIN EN HAAR WEB. De netten van de spin, die in de vensters hangen, En kunnen maar alleen de kleine muggen vangen, De wespe en de bij, en al wat hoger zweeft, Maakt dat het broze rag op hen geen vat en heeft Wat kan een moedig hart zijn goede weg beletten? Al wat de wereld spint en zijn maar boze netten. En acht, o waarde ziel, en acht geen losse waan, De wind verstrooit het kaf, maar niet het wichtig graan. J. CATS. dende, reddende vraag, waarbij je je persoonlijke wensen en verlan gens gaat vernietigen om je te richten op de vaste normen. Want Eén is er, Die ondanks alles blijft regeren en Zijn normen handhaaft. God laat niet met Zich spotten. Wie tegen Zijn wetten zondigt, vernietigt onherroepelijk zichzelf. De angsten der hel zullen hem eindelijk verteren. Dat zien we aan deze wereld. Dat zien we in ons "eigen leven. En er is maar één mogelijkheid tot redding: ik riep de HEERE aan in al mijn nood. Daar moet het heen, neef, ook met jou en met mij. En dan kan het in ons worden, wat de levens spreuk van een christenstaats man was: „Saevis tranquilus in indus" rustig te midden der baren De groeten van je Oom DAAF. Nietswaardig en toch verkoren Dat de kinderen des Heren, die door hun God zijn krank gemaakt, ernstig bidden om beterschap ligt voor de hand. Tot wie zullen zij zich anders en eerder wenden dan tot Hem, van Wie zij geloven, dat Hij de wil en het vermogen heeft hun alle goeds te schenken? Maar juist daarom is het „on verhoorde" gebed hen dikwijls een kwelling te meer. Zij heb ben al zo vaak en zo vurig ge beden. Doch na elke kleine voor uitgang, die hen reeds janken deed voor aanvankelijke 'gebeds verhoring, kwam er een nieuwe inzinking, werden zij opnieuw teleurgesteld en gewaar, dat de Here hun gebed tóch nog niet had verhoord. Met al hun geloofskracht spannen zij zich dan in om des ondanks toch stil te blijven on der de herhaalde tegenslagen, waaronder zij het echter dikwerf zeer moeilijk hebben, omdat Satan niet aflaat hen met die onverhoorde gebeden aan te vechten. „In uw gezonde dagen hebt ge uw roeping met betrek king tot God en Zijn dienst in menig opzicht verwaarloosd", zo houdt hij hun voor, „al uw vroomheid was geen echte vroomheid; nu gij ziek zijt, hebt gij uw God nodig, maar thans hoort Hij u niet". Zo wordt het lijden een loden last! Onverhoorde gebeden en Satan, die daarbij staat te sar ren, om u al tartend tot twijfel dat is tot ongeloof te brengen! Bij de krankheid naar het lichaam komt dan niet zelden de benauwdheid naar de geest. Het is een gedurig leven tussen hoop en vrees. Het ene ogenblik is er de rustige belijdenis van de man, die de Here liefhad: „Mijn steenrots", maar zij heb ben het nog niet gezegd of er is ook dat andere bange twijfel woord van die zelfde man uit Voor velen gaan de school deuren zich in deze weken voor goed sluiten. Een nieuw leven ligt open. En bij menig ouder zal zich de vraag met te ster ker klem opdringen: wat moet mijn kind worden? Al zal deze vraag in verschillende gevallen gemakkelijk op te lossen zijn, in andere zijn deze dingen niet altijd zo eenvoudig. Rekening te houden met de wensen van het kind, hoe goed en hoe nood zakelijk vaak, is echter niet altijd mogelijk. De wens van het kind kan een zo kostbare stiklie meebrengen, dat dit niet te be talen is. Of de keuze kan van die aard zijn, dat het gekozen beroep niet met de aanleg van het jongmens strookt. Zowel voor ouders als kinde ren geldt, dat zij slechts een gering percentage van de be roepsmogelijkheden kennen. Er worden in Nederland immers niet minder dan 5000 beroepen uitgeoefend. Een dankbaar ge bruik kan gemaakt worden van allerlei adviezen. Behalve bij onderwijzers en leraren, die veel kunnen vertellen over de aanleg van het kind, kan men ook zijn licht opsteken bij een bureau voor beroepskeuze, die op tal van plaatsen gevestigd zijn. Mits niet vergeten wordt, dat niet de onderwijzer of wie ook, maar dat de ouders zelf in de eerste plaats de verantwoorde lijkheid voor hun kind dragen. Men mag ook niet de waarde overschatten van de proeven, waarmee men allerlei eigen schappen, zoals intelligentie, concentratievermogen e.a. kan toetsen. Immers, niet alle ka raktereigenschappen zijn te tes ten, terwijl men ook de proeven nooit zo kan maken, dat ze ieder die getest wordt, werkelijk recht kan laten wedervaren. Deze dingen zijn dus nooit beslissend. Tegenwoordig leert iedereen. Dat is goed. Maar de practijk heeft uitgewezen, dat, ondanks aanleg of capaciteiten, de jongen of het meisje vaak klaar ge maakt werd voor een kantoor baan. Vele ouders prefereren het witte boord boven de overall. Vandaar het overcompleet aan kantoorpersoneel. Terwijl de vooruitzichten in het ambachts leven toch beter zijn. Let maar op de volgende cijfers. Het Ne derlandse ambacht geeft aan 400.000 personen werk. En nu zijn er per jaar minstens 10.000 nieuwe geschoolde krachten no dig, welk getal met de toenemen de industrialisatie nog wel gro ter zal worden, terwijl het aan tal geschoolden, dat de am bachtsscholen momenteel afleve ren, slechts 2000 per jaar is. U begrijpt, dat daardoor een te kort ontstaat. Daarom zal waar schijnlijk het aantal ambachts scholen in de toekomst wel worden uitgebreid. Terwijl er ook plannen zijn de aard van dit onderwijs wat te wijzigen. Het is geen bewijs van een leven uit de Schriftuurlijke ambts gedachte, wanneer men meent, dat een ambachtsman lager zou staan dan b.v. een kantoorklerk. Ook bij de toenemende ver slechtering van de conjunctuur is goede vakkennis een ding van groot gewicht. Voor wie bij de Bijbel leeft is de vraag, die voor alle tijden gegolden heeft, maar nu met versterkte aandrang gesteld moet worden, van primair be lang: hoe kan ons kind, dat de HEERE ons heeft toevertrouwd, Hem in het beroepsleven het beste dienen? Waartoe wordt het door Hem geroepen? Het is vandaag immers niet slechts een mogelijkheid maar werkelijkheid, dat niet alle beroepen voor chris tenen open liggen. Wanneer het duidelijk is, dat Gods gebod bij deze beroe pen moet worden overtreden, of dat de zuigkracht der zonde daar heel groot is, dan zullen deze beroepen moeten worden ver meden. We denken' b.v. aan Zon- dagsarbeid. O ja, alles onder het motief van „werken der noodza kelijkheid". Ook denken we aan beroepen waarbij het mo gelijk is, dat onze kinderen in aanraking komen met een leven, dat totaal verzondigd is en waar men als het ware binnen het krachtenveld van de Satan komt, terwijl men de behou dende en behoedende kracht van het gezin en de kerk moet mis sen. Neem het leven van de grote vaart b.v. We zullen God niet mogen verzoeken. De Satan krjjgt hoe langer hoe meer be slag op het leven. Als de Schrift ons het beeld van de toekomst tekent met haar verrotte cul tuur, dan zegt zij, dat de-grote boycot voor wie God willen blijven dienen, komt: Niemand mag kopen of verkopen dan die het merkteken heeft of de naam van het beest of het getal zijns naams. Niet kopen of verkopen, dat betekent ook niet werken. Buitengesloten. Zover is het nog niet, maar meen niet, dat dit onverwachts komt. Het gaat al les heel geleidelijk, en daarom zullen de ouders wel hebben toe te zien, hun kinderen niet in de verzoeking tot zonde te brengen in de keuze van hun beroep. Hierover zal natuurlijk ook met de kinderen gesproken moeten worden. Niet pas als ze van school komen. Het hoort bij de huiscatechisatie, die veel te veel verwaarloosd wordt. De kinde ren zullen al heel vroeg hun toekomstig werk moeten leren zien als een deel van hun roe ping om in dit leven de HEERE te dienen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6