UcwA onfye,
VOOR ONZE JONGE MENSEN
JifiAoUimeti
>iedacleWi
gaat met imcantie
£ti tante ÜMiui
Na de schooi
het maatschappelijk ieven in!
Vrijdag 7 Juli 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
overheersing, aan een onder
duikadres vertoefde. Toen zij
toch nog gepakt werd en in
Duitsland verdween voor
goed vond men in het, door
de Duitsers leeggeroofde huis,
tussen oude kranten dit dagboek.
Niet dan met diepe ontroering
leest men, wat een kind hier
geschreven heeft. Dit boek is
wel het „moreel testament" van
Anne Frank genoemd. En te
recht. Ieder behoorde dit boek
gelezen te hebben. Zonder dat dit
kind het bewust gewild heeft is
dit boek een der felste aan
klachten geworden tegen een
wereld, waaronder wij allen,
vijf lange jaren gezucht hebben.
Wat een adeldom van geest, wat
een wereldwijdheid aan liefde,
wat een gehechtheid aan het
leven, wat een drang om de
naasten te helpen, wat een hon
ger naar geluk, erf zelfontplooi
ing. En dat bij een kind nog,
dat in een wereld van sadisme,
van bruut geweld en van het
diepste onrecht, werd neer-
gesmakt.
We willen er niet meer van
zeggen. Deze Dagboekbrieven,
daterend van 14 Juni 1942 tot 1
Augustus 1944, dienen we allen
te bezitten. En de Uitgeverij
Contact heeft ons aan zich ver
plicht door deze mogelijkheid
te scheppen.
Het is uitgegeven op goed
papier en in smaakvolle sobere
band met stofomslag.
WEET JE NOG,
eveneens van Anne Frank, gunt
ons een blik in het hart van dit
nog niet ontloken talent. Wat
zou uit dit kind een schrijfster
van de eerste rang zich ontplooid
hebben, wanneer dit prille leven
niet door de Duitse waanzin
ware vertrapt. Stuk voor stuk
getuigen deze schetsjes van een
groot en liefhebbend hart, waar
in plaats geweest zou zijn voor
een gehele wereld, ware het niet
dat die hele wereld geen plaats
had voor dit kinderhart.
Men kope en leze, alleen al
als daad van eenvoudige piëteit.
„WEET JE NOG?" is een vraag,
die rechtstreeks tot u en mij
gericht wordt.
Clara Schumann's
levenslied,
een roman van Clara en
Robert Schumann, ver
taald door Willy Stroink.
Uitgave J. Ph. Kruseman's
Uitgeversmij N.V. Den
Haag.
Een uitstekende biografie van
Clara Schumann, de echtgenote
van de bekende componist
Robert Schumann. Een boek, dat
telkens weer ons tot ontroering
brengt. Hier wordt verteld van
een vrouw, die een liefhebbende
echtgenote, maar ook een liefde
volle moeder van zeven kinde
ren, en bovendien kunstenares
was. En in deze drieledige
positie werd zij de stimulans
in het kunstenaarsleven van
Schubert.
Men leest deze biografie als
een roman, wat dit leven dan
ook in feite geweest is. Een
boeiend relaas van een hoogst
belangwekkende periode van
muziekkunst.
Zo is dit werk geworden een
volmaakte combinatie van boei
ende romantiek en kunstgeschie
denis.
De uitgever zorgde voor een
goede uitgave, goed papier,
stemmige band en stofomslag
met portret van Clara Schu
mann.
Gaarne aanbevolen.
Hel paard van Troje,
door George Baker, ver
taald uit het Engels door
Mr E. VederSmit. Oor
spronkelijke titel „Paris
of Troy".
De uitgevers presenteren dit
boek onder de aankondiging:
„Dit is nu eens geen problemen
roman, er worden geen zielen
in uiteengerafeld, noch onmacht,
bitterheid en pessimisme ten
opzichte van de huidige ontred
derde wereld in tot uiting ge
bracht. Het is niets dan een ver
haal om plezier aan te beleven,
om echte ontspanning te vinden,
om zich weer bewust te worden
van de vreugde van het leven..."
Wie op de hoogte is met de
classieken en dus iets af weet
van Homerus' Odysseus, zal toch
allicht een vraagteken zetten
onder deze wat zonderlinge aan
kondiging.
De „Tocht naar Troje" is een
veldtocht waarin niet anders
gedaan wordt dan bloedvergie
ten, oorlogvoeren, verraad, en
moord. De oer-hartstochten van
de mens worden er in bot ge
vierd. Er is weinig verschil met
wat we in onze tijd beleven.
Wat dan het verschil uitmaakt,
dat met deze lectuur een ver
haal lezen „om plezier aan te
beleven", is ons niet recht dui
delijk. Het enige verschil is, dat
de classieken eeuwen geleden
geleefd hebben en er dus enig
tijdsverschil is met wat we in
onze tijd meemaken. Erg geluk
kig lijkt ons deze aankondiging
niet. Maar dit tussen haakjes.
Het is natuurlijk mogelijk de
wereld van Hellas te doen her
leven en Homerus in onze taal
te laten spreken.
Of dat de bedoeling van de
auteur is geweest betwijfelen
we. Het is een speelse geschie
denis geworden, waarin de
motieven ontleend zijn aan
de Odysseus. De geschiedenis
van Troje's wederwaardigheden
wordt opnieuw verteld en daar
bij wordt de krijgsman Achates
sprekend ingevoerd, die een
relaas doet van zijn verrichtin
gen daarbij. Door zijn onuit
gesproken liefde voor Oeone,
Paris' vrouw, is hij bij al de
gebeurtenissen zeer nauw be
trokken en zo krijgen we het
verhaal in moderne zakelijkheid
opnieuw voor ons.
Een gewaagde onderneming.
We krijgen niet de indruk, dat
de auteur ook maar ergens ge
boeid is geworden door dit ge
weldige werk uit de oud-griekse
cultuur. Integendeel, men ont
komt niet aan de indruk, dat
Homerus alleen maar gebruikt
is om de kopij te leveren voor
een modern romannetje, dat
inderdaad de bedoeling heeft, de
oppervlakkige mens van nu een
poosje wat men dan noemt „aan
gename tijdspassering" te ver
schaffen.
Een symptoom van het ver
val der Westerse beschaving?
In het bloeitijdvak van onze
Kunst, hebben schilders zoals
Rubens voor ons ook het Hel
lenisme doen herleven. Menig
tafereel uit de Odysseus en de
Ilias hebben hen geïnspireerd
tot machtige scheppingen op het
doek. Ik denk^slechts aan het
meesterwerk van Rubens: „Oor
deel van Paris".
Maar dat is iets anders ge
weest dan we hier voor ons
hebben. We krijgen hier een
verknoeide Odysseus voor ons,
met het doel de moderne en
kapot geslagen mens enige af
leiding en vermaak te ver
schaffen.
Wij geloven niet, dat het die
richting uit moet.
Deze uitgever heeft beter werk
in de handel gebracht.
Het Nederlands van de ver
taalster is goed.
Maar laat zij haar tijd en
krachten besteden aan beter
werk, dan dit waarvan de laatste
zin de beste is: „Maar ik zal U
niet vervelen met mijn dromen.
Pielus heeft gelijk, ik praat
teveel
Inderdaad, de auteur van
„Paris of Troy" praat te veel, en
dat is nooit goed te keuren.
Het grootste kwaad dat onze
vijanden ons berokkenen, is, dat
zy ons drijven tot kwaad doen.
De mensen zeggen „vrijheid!"
en z\j bedoelen macht.
De vruchten zullen de beloften
der bloemen overtreffen.
in levensgevaar
Met vaders heb ik over het
algemeen weinig te maken. Die
vinden zo'n schooljuf geen part
ner. Ze denken bovendien, dat
moeder de vrouw, als er wat te
reclameren valt, het alleen wel
af kan. Die moet samen met dat
schoolmens, dat grut maar onder
de duim houden. Als het kroost
wat groter wordt, gaan de zaken
wat anders staan. Daarom bepaalt
zich mijn enig contact met de va
ders meestal uit een hartelijk:
„heui!" als ik hen, of zij mij, op
de fiets passeren, 't Kan ook we
zen, dat ik en passant de vraag
eens hoor? „Hoe gaat het met
Pietje, of 'n Jantje?" Soms moe
ten ze het me met een uithaaltje
toeroepen, omdat onze fietsen al
weer afstand tussen ons hebben
gemaakt. Maar dat is in de regel
ook alles.
Maar vanmorgenzo'n va
dermensen't had mijn
leven kunnen kosten. Denk er
niet licht over. Achteraf denk ik
aan dat wijze woord (is het niet
van vader Cats): „Gaet niet aen
wat u te seer verheugt, de rouw
zit veeltijds op de slippen van de
vreugt."
Nu dan, daar ga, of juister,
fiets ik zo echt vergenoegd naar
school. Gisteravond een leuke
avond gehad. Van de baas tien
minuten vrij gehad van hand
werkles, geraced naar de trein,
in de stad, volgens afspraak op
gewacht door m'n jarige vriendin
daar, die me verder trouw ter
zijde stond in de keuze van een
„dot" van een zomerjapon, net
geschikt voor school. Tenslotte 'n
plezierige verjaardagsavond. Of
de bewering omtrent de japon
juist is, probeer ik direct van
morgen, d.w.z. ik ga onder een
azuurblauwe hemel in een spik
splinternieuwe japon naar school.
Dan is het leven toch zeker ge
noeglijk. 't Is jammer, maar bij
de baas, noch collega's heb ik in
zo'n geval veel succes. Straks bij
de jeugd gaat het beter. Die
weten iets nieuws te appreciëren.
Moest je eens horen. Net als bij
een modeshow. Tenminste dat
vermoed ik, want ik was nog
nooit daarbij tegenwoordig.
We staan geheel voltallig in
het lokaal van de baas de vacan-
tieplannen te bespreken. Zeven
hoofden, zeven zinnen. Twee nog
in mineur, moeten eerst nog dooi
de zwarte examenpoort heen. Niet
ik gelukkig. We hebben dus een
animerend onderwerp bij de kop
en zijn er volkomen in.
Opeens gaat met een geweldige
ruk en bombarie de lokaaldeur
open en staat in zijn volle breed
te en lengte (wat niet veel zegt)
Van Tol voor de deur, zichtbaar
zo nijdig als een stier. Van Tol
hoort tot „mijn vaders", maar er
zitten ook afstammelingen bij de
collega's. Wie geldt dus deze bui
„Meneer, ik mot de juffer heb-
be
Geen tijd voor antwoord.
„Ja, daar sta je nou, maar ze
moste je de harsens inslaan
Ik denk, dat is in ieder geval
afdoende, maar ik mag zo iets
nou nooit eens toepassen in mijn
klas. Verder zwem ik in onschuld,
want m'n geweten is lelieblank
ten opzichte van Tinus van Tol's
spruit Merientje. Lang hoef ik
niet te raden, wat m'n misdrijf is.
„Je mot toch wel een monster
zijn om zo'n wurm van goed zes
jaar tot zeven uur te houwe. 'k
Had het je gisteravond al es goed
wille zegge, maar d'r was glad
geen mens thuis. Ze moste je de
harsens inslaan en nooit meer
voor de klas. (Nou zou dat ook
erg moeilijk zijn als ze je eerst
de „harsens" ingeslagen hadden).
Ik most jeWe staan als
standbeelden onder de laatste be
dreiging, die ik netheidshalve
maar door puntjes vervang.
Maar dit slotwoord is de baas te
gortig. Beschuldig die man niet
van laksheid, want er is eenvou
dig geen tijd geweest voor een
zucht. Tinus van Tol's woorden
komen met de knetter vlugge
rateling van een mitrailleur.
Doch zo ik zeg, het laatste wordt
de baas te erg, en bij hem is de
perplexie althans geweken. Onze
deftige baas weet toch ook snel
te handelen, want in een oogwenk
heeft hij Van Tol blijkbaar ste
vig beet en orengt hem naar de
deur, waarbij deze met afdoend
gezag toegebeten krijgt: „U komt
terug als u menselijk praten kunt
tegen de juffrouw". Op dat ogen
blik ben ik echter ook weer „bij"
en vliegensvlug stuit ik het geval
bij de deur, en vraag smekend:
„Toe meneer laat Van Tol nou
maar alles zeggen". En dan is het
mijn beurt. Och heden van het
doldriftige mannetje schiet niets
meer over, 't is klaar en de bui
is uitgewerkt. Er is nu geen aar
digheid meer aan, maar dan
wordt de echte schoolfrik over
me vaardig. Ik stap naar voren
en vraag heel streng: „Hoe laat
kwam Merientje thuis gister?"
Kleintjes komt het antwoord:
„Om zeven uur, juffer".
„Wat zei hij?"
„School motte bluve".
Dan zeg ik met absolute zeker
heid, omdat ik me herinner, dat
ik gister van hem een verroest,
leeg inmaakblik in m'n bewaar-
hoek had: „Merientje heeft vis
jes gevangen en niet om de tijd
gedacht, dat is alles". Plechtig
voeg ik er nog aan toe: „Wilt u
getuigen, dat hij om vier uur
weggegaan is?"
't Is natuurlijk weer de jongste
collega, die achter me half hard
op grinnikt. De baas laat zich
echter niet zo maar op zij schui
ven. Hij vraagt strak: „Weet u
dat zeker, juffrouw?" Nu krijgt
de baas ook eens een collegiaal
glimlachje en ik bevestig met 'n
juichend: „Absoluut!" Dat arme
Beste neef,
Je laatste brief, waarin je
schrijft over de angst voor de toe
komst, die ook jij bij zo menig
jong mens aantreft, en waarover
je me vraagt eens iets te willen
schrijven, herinnert mij aan een
boekje, dat ik dezer dagen las en
waarin ook over die levensangst
van vele mensen tegenwoordig
gesproken wordt.
Nu sta jij daar natuurlijk weer
anders tegenover dan ik. Als je
wat ouder bent, zie je de dingen
anders dan wanneer je nog vóór
het leven staat. Ik heb twee we
reldoorlogen welbewust meege
maakt. Toen de eerste begon was
ik ook ongeveer zo oud als jij nu
bent en ik weet nog best hoe die
wereldschok van Augustus 1914
onze jonge mensen geheel uit de
koers sloeg.
Maar ik herinner mij ook nog
iets van de jaren vóór 1914. Wat
was er toen 'een rust. Er waren
geen schokkende internationale
problemen, geen werkloosheid op
grote schaal, geen aan banden
leggen door de regering van alles
en nog wat. Er was vrijheid, rust
en zekerheid, voor zover dat op
aarde mogelijk is.
En wie zich die tijd nog herin
nert, staat wat anders tegenover
het leven dan wie, zoals jij nu er
middenin geworpen wordt. Jonge
mensen van jouw leeftijd weten
eigenlijk niets anders. Vol verba
zing zien ze de chaotische ver
warring aan en ze worden be
stormd met vragen: wat is dit
voor een wereld, waarin wij ge
worpen worden? Welke zin heeft
het leven? Wat gebeurt er
straks? Zal het nóg erger wor
den dan in de jaren 19401945?
enz. Ik begrijp dat allemaal best.
Heel de mensheid leeft vandaag
in een angstspychose. Niet slechts
een deel der mensheid, maar héél
de mensheid. Want ook aan de
zijde waarvan men denkt, dat het
Tolletje krijgt nu ook nog van de
bovenmeester een standje, want
gebiedend klinkt het: „Wilt u di
rect uw excuus aan de juffrouw
aanbieden".
Dat wordt me te gortig om van
dat manneke, dat in vijf minuten
tijds wel gehalveerd schijnt te
zijn, ook nog excuses te moeten
aanhoren. In een tel ben ik bij
de tussendeur en roep over m'n
schouder heen: „In orde hoor,
Van Tol, ik kom wel eens een
bakkie bij je vrouw drinken, dan
weet ik secuur dat de bui gezakt
is".
Met het laatste woord ben ik
al in de klas van collega zes en
loop door naar mijn eigen klas.
De bel zit vlak op m'n hielen,
zo kom ik haast tegelijkertijd met
de schare binnen. Natuurlijk is
Merientje van Tol er ook bij.
Moet je hem daar zien zitten op
de achterste bank. Hij zit daar
met een vroom gezicht en weet
zichtbaar van de prins geen
kwaad.
Zo'n aap van een jongen brengt
een mens z'n leven toch maar in
gevaar
Als ik om twaalf uur gelijk
tijdig met de jongste collega bij
het hek ben, zegt me die kerel
met grote stelligheid: „O, dat
ventje had in z'n drift wel alles
kunnen doen, maar hij had toch
geen kans gehad, want ik kan dat
manneke wel maken en breken..."
Veilig gevoel zo'n cordon van
mannen om je heen in de ure des
gevaarsmaar ik dacht dat
ik m'n jongste collega hoorde
grinniken, achter mePraat
me verder vooreerst niet over
„vaders". Voorlopig schoon ge
noeg van. R. T.
gevaar dreigt, heerst angst en
nog eens: angst. In de grond was
dat ook zo bij de Duitsers onder
het nazi-regime. We werden er
wel eens door misleid, als we die
geweldige legermacht zagen en
dat vertoon van kracht. Die men
sen behoefden eigenlijk nergens
bang voor te zijn! Toch is de diep
ste drijfveer ook bij die machts
wellustelingen angst geweest. In
het boekje, dat ik hier boven be
doelde wordt gezegd: De Duitser
heeft zich vergrepen aan de
macht. Hij vergrijpt zich aan alles
wat hem niet toekomt. En wie
macht zegt, zegt tevens: midde
len om die macht te handhaven.
Maar dan moet ook de angst ko
men, want die machtsmens weet
intuïtief, dat hij verkeerd handelt
en dat hij dus bezig is een tegen
macht in het leven te roepen. En
dan komt de angst of hij zichzelf
wel zal kunnen handhaven. En die
angst moet hij camoufleren. Hij
spreekt, denkt, doet fors: hij
wandelt in paradepas, draagt fer
me laarzen, camoufleert zich met
een uniform enwordt van
binnenuit verteerd door angst.
Vanzelfsprekend wordt deze angst
verborgen achter daverende woor
den en autoriteit. Zelfs achter:
heldenmoed. De angst is iets, dat
overwonnen moet worden en dat
kan slechts geschieden door te
doen, alsof men het tegendeel be
zit, n.l. grenzeloze zekerheid en
zelfvertrouwen. Maar juist door
de achtergrond van angst open
baart het zelfvertrouwen zich als
overmatige machts-ontplooiing,
die overslaat in bestialiteit, beze
tenheid. Deze evenwel mag geen
geïmproviseerd karakter dragen,
aangezien dan de chaos zou ont
staan. Derhalve: de bezetenheid
wordt georganiseerd, genormali
seerd en met autoriteit toegepast.
Want macht kan niet dulden, dat
zij in de kern van haar wezen
wordt doorzien. Deze oer-angst
behóórt bij die z.g. machtswil
Vrijdag 7 Juli 1950
T ZÈÈUWSCh WEEKEND
Pagins 3
Die boft weer eens: ze is van
plan een reisje naar Afrika te
maken
Hiernaast zien we een tekening
van wat ze er hoopt te zien.
Kijk neef, als je dit zo leest ga
je iets begrijpen van wat er ach
ter ons ligt, maar ga je ook iets
begrijpen van de tijd waar we nog
midden in leven. Want wat hier
gezegd wordt slaat volstrekt niet
alleen op het verleden. Ook van
daag werken die zelfde krachten,
misschien in nog grotere intensi
teit en felheid.
Waar ligt dus de wortel van die
angst? Hier, dat men een weg
gegaan is, die men niet mocht
begaan. Wie in een Rutschbaan
plaats neemt moét naar beneden.
Daar helpt niets aan, las ik eens.
En als we dat zo bedenken, moe
ten we niet naar één richting noch
naar één volk wijzen. Want het
is in heel de wereld precies het
zelfde. Het is overal verkeerd ge
gaan. In Amerika, waar de lo
pende band, het z.g. „tailor-
systeem" werd uitgevonden, was
de grondgedachte precies dezelf
de. Er was een wil tot macht, en
de dollar geeft macht. Welnu de
enkele mens werd niets geacht,
gédenatureerd tot een verleng
stuk van de machine. Voor de en
kele persoon was geen respect
meer. De techniek werd ingescha
keld om dollars te maken voor
het kapitalisme. En zo heeft ook
dit verkeerd beginsel tegenmach-
ten opgeroepen en ziet het zich
zelf in angst verteren. Zo is het
leven.
En zo is ook ons persoonlijk le
ven. Onze levensangst heeft zijn
oorzaak. En daarom beste neef is
er maar één mogelijkheid om uit
die helse vicieuze cirkel uit te
komen: breek met je zelf, hand
haaf jezelf niet tegen alles in,
maar vraag: wat moét ik doen?
Niet als een noodvraag, een
angstvraag, maar als een bevrij-
TWEE OUDE MENSEN.
Een schaam'le woning met één vensterraam
dat, scheefgezakt, vermolmd en groenbeslagen
nog uitzicht geeft aan twee ouden van dagen
twee burgermensen met een arm bestaan.
Twee oude mensen die vergeten zijn,
die o zo lang op antwoord moeten wachten
hoe vaak z' ook naar de bus hun brieven brachten
en 't antwoord was dan nog alleen maar: HEIN.
Achter het scheefgezakte vensterraam,
wachten twee mensen en ze wachten alle dagen
hoewel ze jarenlang niets van hun jongen zagen
dan slechts een ansicht met alleen zijn naam.
Maar hóe zo'n kale ansicht wordt begroet.'
en hoeveel maal hij wordt ter hand geiiomen'.
en immer al$ zo'n kaart is aangekomen
is er de hoop die Lucas 15 lezen doet
JAAP KROONENBURG.
DE SPIN EN HAAR WEB.
De netten van de spin, die in de vensters hangen,
En kunnen maar alleen de kleine muggen vangen,
De wespe en de bij, en al wat hoger zweeft,
Maakt dat het broze rag op hen geen vat en heeft
Wat kan een moedig hart zijn goede weg beletten?
Al wat de wereld spint en zijn maar boze netten.
En acht, o waarde ziel, en acht geen losse waan,
De wind verstrooit het kaf, maar niet het wichtig graan.
J. CATS.
dende, reddende vraag, waarbij je
je persoonlijke wensen en verlan
gens gaat vernietigen om je te
richten op de vaste normen. Want
Eén is er, Die ondanks alles blijft
regeren en Zijn normen handhaaft.
God laat niet met Zich spotten.
Wie tegen Zijn wetten zondigt,
vernietigt onherroepelijk zichzelf.
De angsten der hel zullen hem
eindelijk verteren. Dat zien we
aan deze wereld. Dat zien we in
ons "eigen leven.
En er is maar één mogelijkheid
tot redding: ik riep de HEERE
aan in al mijn nood.
Daar moet het heen, neef, ook
met jou en met mij. En dan kan
het in ons worden, wat de levens
spreuk van een christenstaats
man was: „Saevis tranquilus in
indus" rustig te midden der
baren
De groeten van je Oom DAAF.
Nietswaardig en toch
verkoren
Dat de kinderen des Heren,
die door hun God zijn krank
gemaakt, ernstig bidden om
beterschap ligt voor de hand.
Tot wie zullen zij zich anders
en eerder wenden dan tot Hem,
van Wie zij geloven, dat Hij de
wil en het vermogen heeft hun
alle goeds te schenken?
Maar juist daarom is het „on
verhoorde" gebed hen dikwijls
een kwelling te meer. Zij heb
ben al zo vaak en zo vurig ge
beden. Doch na elke kleine voor
uitgang, die hen reeds janken
deed voor aanvankelijke 'gebeds
verhoring, kwam er een nieuwe
inzinking, werden zij opnieuw
teleurgesteld en gewaar, dat de
Here hun gebed tóch nog niet
had verhoord.
Met al hun geloofskracht
spannen zij zich dan in om des
ondanks toch stil te blijven on
der de herhaalde tegenslagen,
waaronder zij het echter dikwerf
zeer moeilijk hebben, omdat
Satan niet aflaat hen met die
onverhoorde gebeden aan te
vechten. „In uw gezonde dagen
hebt ge uw roeping met betrek
king tot God en Zijn dienst in
menig opzicht verwaarloosd", zo
houdt hij hun voor, „al uw
vroomheid was geen echte
vroomheid; nu gij ziek zijt, hebt
gij uw God nodig, maar thans
hoort Hij u niet".
Zo wordt het lijden een loden
last! Onverhoorde gebeden en
Satan, die daarbij staat te sar
ren, om u al tartend tot twijfel
dat is tot ongeloof te brengen!
Bij de krankheid naar het
lichaam komt dan niet zelden
de benauwdheid naar de geest.
Het is een gedurig leven tussen
hoop en vrees. Het ene ogenblik
is er de rustige belijdenis van
de man, die de Here liefhad:
„Mijn steenrots", maar zij heb
ben het nog niet gezegd of er
is ook dat andere bange twijfel
woord van die zelfde man uit
Voor velen gaan de school
deuren zich in deze weken voor
goed sluiten. Een nieuw leven
ligt open. En bij menig ouder
zal zich de vraag met te ster
ker klem opdringen: wat moet
mijn kind worden? Al zal deze
vraag in verschillende gevallen
gemakkelijk op te lossen zijn,
in andere zijn deze dingen niet
altijd zo eenvoudig. Rekening te
houden met de wensen van het
kind, hoe goed en hoe nood
zakelijk vaak, is echter niet
altijd mogelijk. De wens van het
kind kan een zo kostbare stiklie
meebrengen, dat dit niet te be
talen is. Of de keuze kan van
die aard zijn, dat het gekozen
beroep niet met de aanleg van
het jongmens strookt.
Zowel voor ouders als kinde
ren geldt, dat zij slechts een
gering percentage van de be
roepsmogelijkheden kennen. Er
worden in Nederland immers
niet minder dan 5000 beroepen
uitgeoefend. Een dankbaar ge
bruik kan gemaakt worden van
allerlei adviezen. Behalve bij
onderwijzers en leraren, die veel
kunnen vertellen over de aanleg
van het kind, kan men ook zijn
licht opsteken bij een bureau
voor beroepskeuze, die op tal
van plaatsen gevestigd zijn.
Mits niet vergeten wordt, dat
niet de onderwijzer of wie ook,
maar dat de ouders zelf in de
eerste plaats de verantwoorde
lijkheid voor hun kind dragen.
Men mag ook niet de waarde
overschatten van de proeven,
waarmee men allerlei eigen
schappen, zoals intelligentie,
concentratievermogen e.a. kan
toetsen. Immers, niet alle ka
raktereigenschappen zijn te tes
ten, terwijl men ook de proeven
nooit zo kan maken, dat ze ieder
die getest wordt, werkelijk recht
kan laten wedervaren. Deze
dingen zijn dus nooit beslissend.
Tegenwoordig leert iedereen.
Dat is goed. Maar de practijk
heeft uitgewezen, dat, ondanks
aanleg of capaciteiten, de jongen
of het meisje vaak klaar ge
maakt werd voor een kantoor
baan. Vele ouders prefereren het
witte boord boven de overall.
Vandaar het overcompleet aan
kantoorpersoneel. Terwijl de
vooruitzichten in het ambachts
leven toch beter zijn. Let maar
op de volgende cijfers. Het Ne
derlandse ambacht geeft aan
400.000 personen werk. En nu
zijn er per jaar minstens 10.000
nieuwe geschoolde krachten no
dig, welk getal met de toenemen
de industrialisatie nog wel gro
ter zal worden, terwijl het aan
tal geschoolden, dat de am
bachtsscholen momenteel afleve
ren, slechts 2000 per jaar is. U
begrijpt, dat daardoor een te
kort ontstaat. Daarom zal waar
schijnlijk het aantal ambachts
scholen in de toekomst wel
worden uitgebreid. Terwijl er
ook plannen zijn de aard van dit
onderwijs wat te wijzigen. Het
is geen bewijs van een leven
uit de Schriftuurlijke ambts
gedachte, wanneer men meent,
dat een ambachtsman lager zou
staan dan b.v. een kantoorklerk.
Ook bij de toenemende ver
slechtering van de conjunctuur
is goede vakkennis een ding van
groot gewicht.
Voor wie bij de Bijbel leeft
is de vraag, die voor alle tijden
gegolden heeft, maar nu met
versterkte aandrang gesteld
moet worden, van primair be
lang: hoe kan ons kind, dat de
HEERE ons heeft toevertrouwd,
Hem in het beroepsleven het
beste dienen? Waartoe wordt
het door Hem geroepen? Het is
vandaag immers niet slechts een
mogelijkheid maar werkelijkheid,
dat niet alle beroepen voor chris
tenen open liggen.
Wanneer het duidelijk is,
dat Gods gebod bij deze beroe
pen moet worden overtreden, of
dat de zuigkracht der zonde daar
heel groot is, dan zullen deze
beroepen moeten worden ver
meden. We denken' b.v. aan Zon-
dagsarbeid. O ja, alles onder het
motief van „werken der noodza
kelijkheid". Ook denken we
aan beroepen waarbij het mo
gelijk is, dat onze kinderen in
aanraking komen met een leven,
dat totaal verzondigd is en waar
men als het ware binnen het
krachtenveld van de Satan
komt, terwijl men de behou
dende en behoedende kracht van
het gezin en de kerk moet mis
sen. Neem het leven van de
grote vaart b.v. We zullen God
niet mogen verzoeken. De Satan
krjjgt hoe langer hoe meer be
slag op het leven. Als de Schrift
ons het beeld van de toekomst
tekent met haar verrotte cul
tuur, dan zegt zij, dat de-grote
boycot voor wie God willen
blijven dienen, komt: Niemand
mag kopen of verkopen dan die
het merkteken heeft of de naam
van het beest of het getal zijns
naams. Niet kopen of verkopen,
dat betekent ook niet werken.
Buitengesloten. Zover is het nog
niet, maar meen niet, dat dit
onverwachts komt. Het gaat al
les heel geleidelijk, en daarom
zullen de ouders wel hebben toe
te zien, hun kinderen niet in de
verzoeking tot zonde te brengen
in de keuze van hun beroep.
Hierover zal natuurlijk ook met
de kinderen gesproken moeten
worden. Niet pas als ze van
school komen. Het hoort bij de
huiscatechisatie, die veel te veel
verwaarloosd wordt. De kinde
ren zullen al heel vroeg hun
toekomstig werk moeten leren
zien als een deel van hun roe
ping om in dit leven de HEERE
te dienen.