(/{rib fftklas „MOEDER, DE GEIT" Vo-ok mijn. k&eme. meid UaoA de. ieAaatjeugd Vrijdag 16 Juni 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 schrijfster een gesloten boek. Wanneer zij zich even reken schap had gegeven, van het feit, dat Christus zegt, dat wanneer alle dingen weer nieuw gemaakt zullen zijn, er geen man noch vrouw meer zullen zijn, maar de mensen zullen wezen als engelen in de hemelen, dan had de schrijfster nooit kunnen komen, tot wat zij als grondpijlers onder haar werk heeft gelegd, dat eerst in de tweezaamheid van de mens, de man-vrouw verhouding het beeld Gods in de mens tot realisering kon komen. Want als dat zo was, zou straks in de staat der volmaaktheid dat beeld Gods weer verloren worden door de mens. Terwijl juist dan dat beeld Gods in de volmaakste glans in de nieuwe mensheid zal schitte ren. Zo zouden we meer kritiek kunnen uitbrengen tegen de grondstellingen van dit boek. Wel jammer, want er staan ook héél mooie dingen in. De schrijf ster heeft haar taak ernstig op gevat. Maar het a priori willen uitkomen daar waar de schrijf ster in haar samenvatting geko men is, heeft haar er toe ge bracht, de Schriften geweld aan te doen. En dat alles was vol strekt niet nodig geweest, want bij objectieve, onbevooroordeelde overgave aan wat de Bijbel ons over de positie der vrouw mede deelt, had de schrijfster ons over de door de Christus der Schriften vrijgemaakte vrouw, nog veel mooiere dingen kunnen zeggen, dan zij nu by machte was te doen. ken: De scheppingsgeschiedenis; Het Oude Testament; Jezus en de vrouw; De brieven van Pau- lus en een korte Samenvatting. En hoe komt de schrijfster nu tot haar, op het eerste gezicht wel wat zonderijnge en uitheem se utel: „fweezaam is de mens"? Ztj begmt met de Kerken aller eeuwen in staat van beschuldi ging te stellen inzake de positie der vrouw. Zij schrijft in haar „Voorwoord" (waarom nu weer dat germanisme?): „De Verenig de Naties hebben zich in de z.g. declaratie van de rechten van de mens nadrukkelijk tegen enige discriminatie vanwege sexe-ver- schii uitgesproken. Het is, in het algemeen gesproken, nog alleen de kerk, die in de meeste landen principieel onderscheid maakt, wat betreft de plaats en taak van man en vrouw". Wanneer zij dan tot de conclu sie komt dat de mens „twee- zaam" is, bedoelt zij hiermee te zeggen, dat de man alleen en de vrouw alleen feitelijk geen com plete mens, althans geen com plete beelddrager Gods is. Eerst de man en vrouw samen zijn complete beelddrager Gods. Zij zegt: „Als God de mens schept, met wie Hij een verbond wil sluiten, dan moet er in die mens iets van datzelfde wezen zijn. Iets van dat wezen Gods, dat in de Bijbel benaderd wordt met de begrippen van Vader en Zoon van wie do Geest uitgaat, is weerspiegeld in de tweezaamheid van de mens. Geen enkeling, die eenzaam zou staan, maar de twee-eenheid man-vrouw, die ook in eigen wezen die tweezaam heid kent, is de partner in het verbond, dat God met de mens wil sluiten". De schrijfster citeert hier de theoloog Karl Barth, die zegt: „Mens-zijn is in zjjn grond vorm mede-mens zijn. De mens heeft geen keus om hetzij mede mens of iets anders te zijn. Zijn zijn heeft deze grondvorm. De mens heeft zijn bestaan in deze tweeheid". Daarom komt de schrijfster tot de slotsom, dat de man alleen nooit beelddrager Gods kon zijn. Hjj wordt dat eerst, wanneer de vrouw aan hem is toegevoegd en zij samen de volle mensheid gaan vormen. En daarbij is de één niet ondergeschikt aan de ander. Ze zjjn gelijkwaardig, er is geen sub-ordinatic, doch slechts co-ordinatie, als twee helften van een schelp. Met de Apostel Pau- lus.ligt de schrijfster dan ook een enkele keer overhoop. Als deze het in 1 Tim. 2 14 heeft over het stil zfjn van de vrouw en het niet mogen leren, omdat Adam niet is verleid geworden, maar omdat de vrouw ver.leid zijnde in over treding is geweest, vindt de schrijfster, dat deze Paulinische uitlegging moeilijk te aanvaarden is, een standpunt, waarbij dus de absolute Goddelijke inspiratie en de onmogelijkheid van Schriftkritiek geloochend wordt. Trouwens er komen heel wat uitspraken in deze, overigens grondige en lezenswaardige stu die, voor, waarbij we een vraag teken plaatsten. Wanneer Adam, na de val zijn vrouw „Eva", dat is „Moeder aller levenden", noemt, zegt de schrijfster, dat dit wel in overeenstemming met de bittere werkelijkheid is en het wel een erenaam „lijkt", maar inderdaad een vernedering voor de vrouw was, die Adam haar hier aandeed. Want met dit woord schuift Adam de vrouw weg uit zijn eigen leven. Nog slechts m de éne functie, het moederschap, erkent hij haar. Door de eeuwen heen is dat woord van Adam karakteris tiek voor de verwórden toestand der verhouding man-vrouw, zegt de schrijfster. En verderop komt zij er nog op terug en noemt die naamgeving door Adam niet minder dan „een zeer giftige ad der onder het gras, die haar werk door alle eeuwen heen gedaan heeft". We raken hier, geloof ik de kern van dit boek en juist op dit punt wordt het wissel op glad verkeerd spoor getrokken. Wan neer Adam, nadat de zondeval heeft plaats gehad, de vloek is uitgesproken, maar óók de Moe derbelofte in het zaad der vrouw is geschonken, zijn vrouw „Eva" moeder aller levenden noemt, is dit het bewijs, dat hy gelooft, m.a.w. dat hij in beginsel weer tot kind Gods is aangenomen. Hij geeft de vrouw de ere-naam van Moeder aller levenden, en daar mee bedoelt hij maar niet, dat zij het menselijke geslacht zal in stand houden, dat zou ze ook zonder de zondeval hebben ge daan in haar moederschap, maar nu wordt zij, dank zij de Moeder belofte, moeder van de Christus, die uit haar geboren zal worden. Men leest maar eens verder hoe deze paradijsbelofte in Adam en zijn vrouw leefde, bij de geboor ten en naamgeving aan hun kin deren. Het is er (Gode zij ge prezen!) wel heel ver vandaan, dat deze naamgeving een „adder onder het gras" is geweest en de vrouw vernederde. En waar hier het wissel radi caal verkeerd getrokken werd, kan het helaas ook verderop in het boek niet meer goed komen. Want nu is ook de voortgaande lijn der heilsopenbaring voor de In een verloren ogenblikje bla derde ik deze week een poosje in het jubileumnummer „Nederlands Fabrikaat", orgaan van de ver eniging van dezelfde naam. Dit keer is het maandblad in feest gewaad, want de vereniging be staat 35 jaar. Waarom ik er iets over schrijf in ons Vrouwenhoekje? Wel eenvoudig hierom, dat wij als vrouwen, zonder dat wij het beseffen misschien, op het gebied van inkopen doen, een belangrijke factor zijn in ons lieve land. On langs las ik ergens, en als ik me goed herinner, was het in ons eigen Zeeuwsch Dagblad, enkele cijfers, over wat wij als natie zo onderling inkopen. Als je die cij fers leest, merk je wel, dat we zo met elkaar heel wat milliarden verhandelen. Daar doet ieder aan mee, maar wij als vrouwen met elkaar wel het meest. Door onze „zwakke vrouwenhanden" gaan dus zelfs milliarden. Nu is er niets tegen om geld uit te geven, als je het maar goed doet. Het is al tijd zaak om goede inkopen te doen, maar nu zeker, nu wij, als na-oorlogs-volk, straatarm zijn geworden. In het voorwoord van genoemd jubileumnummer, geschreven dooi de minister-president, excellentie dr W. Drees, zegt deze het op z'n ministers netjes „Ned. Fabri kaat" heeft jarenlang goed werk gedaan, door - r telkens weer de aandacht op te vestigen, dat ook de geit tegen wil en dank naar de wagen gesjouwd en aan het achterbord vastgebonden. „Vooruit!" Boer Meier wordt driftig, 'tis al een heel eind in de achtermiddag en in October is 't al vroeg donker, hij wil vandaag nog een keer terug komen. Daar rijdt de wagen met Ver sloot Co. En de geit loopt er braaf achteraan? Morgen bren gen! Ze vindt het toch al zo gek, dat haar polen in 't water staan, en dan vastgebonden aan een hoogbeladen wagen! Zoiets heeft ze nog nooit meegemaakt in haar gcitenleven. En naar sikkengewoonte gaat ze op haar knieën zitten, wordt even mee gesleept over de grindweg, valt dan opzij languit in het water, probeert weer overeind te krab belen en blaat verschrikkelijk. Met hulp van Bram staat ze ein delijk weer recht op haar poten, 't water druipt uit haar ge plakte haren. Boer Meier houdt zijn vossen even stil. „Dat is geen werk, op die ma nier is 't beest dood eer we op het dorp zijn. En op die lage plek in de grindweg zakt ze zo diep in 't water, dat ze vast verzuipt. Maar ik weet wat. Als we nu wat opschieten, kunnen we straks nog terugkomen met de lege wagen, ik moet bij m'n cige nog 't een en ander halen en dan nemen we de geit ook mee, op de wagen. als wij voorstanders zijn van een ruim, niet onnodig belemmerd internationaal handelsverkeer niet in de vreemde behoeven te kopen, wat eigen land goed en tegen re delijke prijs kan leveren. Het heeft doen uitkomen, hoeveel er hier vervaardigd wordt, waarop wij tjots kunnen zijn. Het heeft het mogelijk gemaakt te onder kennen, welke producten met recht als Nederlands Fabrikaat kunnen worden bestempeld. Het wil ook de vervaardiging van Ne derlandse waren stimuleren." Maai- als de voorzitter van de vereniging aan het schrijven trekt, krijgen wij Nederlanders wel even om de oren. Nu zegt de voorzitter wel een beetje neu traal, Nederlanders, en niet spe ciaal Nederlandse vrouwen, maar als je in tijdschrift of krant zo nu en dan kunt lezen, dat het leeuwendeel der gelden in ons land door vrouwenhanden gaat, dan denk je toch bij des voor zitters: „Ten geleide, overpein zing bij onze 35ste mijlpaal," ai, dat is op onze vrouwentenen ge trapt. Hij zegt: „Nederlands Fabri kaat" is op de keper beschouwd een merkwaardige vereniging. Zij werd opgericht met het doel Ne derlanders te bewegen Neder landse waar te kopen. Dat voor zo iets vanzelfsprekends een ver eniging moest worden opgericht wijst op de typische karaktertrek van ons volk om het vreemde te Wie kan er hier blijven, tot ik terugkom?" O, dat zal Bram wel doen. In een wipje is het beest losgemaakt en met veel moeite weet Bram ze weer terug te voeren naar hun huisje. „Zet ze maar in de bedstee als 't water te hoog wordt!" schreeuwt vader Versloot zijn worstelende zoon nog na „Tot strakjes!" Ja, dat is wel een idee. In 't schuurtje wordt het te nat, de vloer in 't huisje staat ook al helemaal blank. En geiten hebben niet graag natte voeten. Voor Bram is dat niet erg, die loopt al heel de dag met zijn blote voe ten in zijn klompen met een beetje hooi er in dat is zacht en anders zijn ze wat te groot en met opgestroopte broekspijpen. Maar de bedstede ligt een halve meter hoger, daar is het, voor lopig althans, veilig: hoog en droog, zoals het spreekwoord zegt. Bram zet de geit met z'n voor poten op de rand van do bedstee, duwt met zijn schouder onder het achterlijf en na een paar mislukte pogingen weet hij de sik eindelijk in de bedstede te wippen. Hè, hè, hij heeft het er warm van. Dat valt niet mee voor een jongen van 13 jaar om zo'n vette- geitenbody een halve meter in de hoogte te brengen, temeer omdat het dwarse dier nog tegenwerkt op de koop toe. Hij springt ex bij, verkiezen boven het eigene onder het bekende motto: „wat van ver komt is lekker." Zo daar kunnen we het mee doen. Maar een gewaarschuwd man geldt voor twee, een gewaar- scnuvvde vrouw wel voor drie, (in alle bescheidenheid en onder ons gezegd). Als we nu in het vervolg inkopen gaan doen is het dus aiiemaai Nederlands Fabri kaat, wat de klok slaat. Ik schreef hierboven al, dat het maandblad in feestgewaad is van wege het jubileum. Er staan tal van interessante artikelen, foto's en advertenties in. Zo ook een aardig artikel van Heemaf, een fabriek die motoren vervaardigt. Een ander artikel gaat over de Nederlandse vliegtuigindustrie en wel de Fokkerfabrieken. Nu ge loof ik niet, dat motoren en vlieg tuigen op ons dagelijks boodschap penlijstje voorkomen. Dus ,daar verspillen we het geld niet aan met buitenlandse producten, die we in eigen land ook even goed kunnen bekomen. Doch als je iets leest over de Ned. confectie- industrie, of de prachtige foto brengt je de Leerdamse glasfa briek in herinnering en weer een ander artikel vertelt wat over de DRU-fabrieken, waar pannen, badkuipen enz. worden gemaakt, terwijl weer een fijne advertentie de aandacht vestigt op de Gero- fabriek, nu dan zie je toch wel dat er heel wat van die artikelen door onze vrouwen worden inge kocht. Als je bij al die bestellin gen er op l^t, dat je, je artikelen van een faÉriek uit eigen land betrekt dan moet dit heel wat betekenen, zo bij elkaar geteld. Vele kleintjes maken nu eenmaal een grote, zoals het spreekwoord zegt. En we weten de cirkelgang, betrek je de gekochte waar uit Nederlandse fabrieken dan kun nen onze mannen en jongens aan de slag. Het geld blijft ook bin nenslands, we verspillen geen kostbare deviezen, welke we ge bruiken moeten voor het inkopen van die grondstoffen, die we nu eenmaal niet in eigen land be zitten. Ik hoop als er weer eens een jubileum van Nederlands Fabri kaat op komst is, dat de voorzit ter dan kan mededelen, dat het voortbestaan van de vereniging onnodig is geworden, omdat iedereen onveranderd altijd éérst vraagt naar Nederlands Fabri kaat. Dan kan elke Nederlander een pluim op de hoed zetten en wij vrouwen mogen er dan twee nemen. pakt het touw en maakt het vast aan de post bij de deurtjes: ze moest er anders weer eens uit springen! Als de boer nu maar gauw komt! Bram drentelt eens rond in hun huisje en in de tuin, waar nu niets meer te beleven is. Dan gaat hij naar het erf van Meier, dat ook nat begint te worden, loopt eens achter de schuur om te zien of de wagen nog niet komt. Na een goed uur kan die terug zijn, maar er is geen wagen te ontdekken. En als het wat schemerig wordt en baas Meier nog niet versche nen is, begrijpt Bram er alles van: vanavond komt hij niet meer, zeker pech gehad onder weg. Wat nu? Hier blijven is het enige wat er opzit. Hij zou wel naar het dorp kunnen, wadend over de grindweg, maar hij kan toch zijn geit niet in de steek laten? Als dat stomme dier nu maar met hem mee wilde wande len, ging hij direct nog weg. Bang is hij niet, maar toch vindt hij het wel een ietsje griezelig hier alleen te moeten blijven vannacht te midden van het steeds stijgende water. We moeten niet vergeten, dat hij nog maar dertien jaar is en nog niet eens van de dorps school af. Hij kan op de hofstede van Meier in de schuur slapen op het hooi, maar dat vindt hij te ris kant, want dan is hij te ver van ONS KORT VERHAAL Eerst zal de boer verhuizen en als die klaar is zijn arbeider. Dus boer Meier laadt zijn wa gen hoog-opgestapeld vol om zijn meubels te redden voor het ge staag wassende water en ze te brengen naar het veilige dorp, dat hoog ligt. En als het vrachtje gelost is, komt hij tegen de mid dag terug om een nieuwe lading, 't Is etenstijd, maar om te eten is er geen tijd en geen gelegen heid. Alles ligt verward door el kaar, waar moet het eten ge kookt worden? Inderhaast een paar sneden brood naar binnen schrokken is voldoende voor van daag. Want er is haast bij het werk, je ziet het water stijgen in de omgeving, het erf is nog droog, maar dat duurt ook niet lang meer. Opschieten! En na de tweede vracht komt Kees Versloot aan de beurt. Dat is de arbeider, die al jaren in het kleine huisje bij de boerderij woont. Met één lading kan hij volstaan, zo groot is zijn inventaris niet. Maar met de konijnenhok ken, de zakken aardappelen en kolen, vrouw en kinderen is de wagen meer dan volgeladen. Daar komt opeens Bram met de benauwde vraag: „Moeder, de geit, hoe moet die verhuizen?" Ze heeft het arme dier niet vergeten, o nee, zijn klaaglijk ge blaat herinnerde haar telkens aan zijn aanwezigheid. Die moet natuurlijk ook mee, 't is nogal geen beste melkgeit ook! Maar hoe? üp de wagen zetten is on mogelijk, zij kan met haar kin deren nauwelijks zitten, half staand en half leunende tegen al lerlei huisraad zal het een hele toer zijn om zonder er af te suk kelen behouden op 't dorp te ar riveren. Kees pleegt overleg met zijn baas. Die weet geen andere op lossing dan: „Bind het beest ach ter de wagen, dan loopt ie van zelf wel mee." Kun je begrijpen! Dan moet je net een geit kennen. En dat verwende dier van Versloot heeft nog gekkere gedenkuren dan andere soortgenoten. Maar proberen is het naaste. Bram gaat naar 't schuurtje en maakt de sik los. Daar begint het spul al! Denk jc dat ie naar de wagen wil lopen? Trekken moet Bram uit alle macht, want ie verzet geen poot, slepen is nog beter woord. We moeten ook niet vergeten, dat hier bij het laaggelegen huisje al een flink beetje water staat en geiten houden helemaal niet van pootjes baden. En zo wordt Vrijdag 16 Juni 1950 'T ZEEUWSCf. WEEKEND Pagiac 3 SAMEN UIT! Je hebt toch ook onmensen op de wereld. Daar vertelt me de baas zo terloops, dat er onlangs, toen op de bestuursvergadering, ons schoolreisje ter sprake kwam, dat toen die ouwe Strikkers voor stelde om er van 't jaar eens al leen met de hoogste klassen op uit te gaan. Mensen vallen toch altijd tegen, want zelfs de baas besefte niet half, wat een mon- strueuse gedachte dat was ge weest van die ouwe Strikkers. Ben ik me daar verleden week die ouwe baas nog zo hartelijk wezen feliciteren op zijn verjaar dag. Als ik toen al alles geweten hadHet is hoopvol voor Ne derland, dat er niet alleen on mensen zjjn, want de ouwe Strik kers stond alleen met zijn voor stel, de rest, zes in getal, was er eenparig voor om weer met z'n allen uit te gaan. Samen uit, sa men thuis! Wat bezielde die ouwe man toch! M'n eigen dierbare kleintjes hebben toch evengoed elke week hun kostbaar dubbeltje in het spaarbusje gedaan. En dan uitgeschakeld te worden, 'k Had ook gewoonweg gestaakt als dat door gegaan was. Een sympathie- stakng natuurlijk, want ik had wel mee gemogen. Enfin, die ongeweten bui is af gedreven. We zijn uit geweest en met z'n allen. Toen wij met z'n allen „als personeel zijnde" de be slommeringen, de reis betreffen de, te voren bespraken, was ik er als de kippen bij, om voor te stel len nu eens met bussen te gaan, gedachtig aan de ervaringen van het vorig jaar, toen ik een heel escorte van bezorgde, zenuwach tige en drukke moeders erbij had. Ze waren er allemaal ineens voor. Traditioneel programmapunt voor onze schoolreizen is: bezoek aan een diergaarde. Dit keer zou er verandering komen, want nu werd het een dierenparkvan wege de bussen. Ik juich in stilte, want succes is altijd verzekerd bij mijn grut. 'k Weet al precies, we landen en stranden bij de apen. Geen nood, ik zal me even zeer amuseren als de rest. Als er een beetje geluk bij komt, zul len we de beren en de olifanten nog zien en dan is het weiletjes voor ons doen. De baas als een wijs man, zal ons vrij laten, mits we maar op de afgesproken tijd met ons hele stel compleet op de afgesproken plaats verschijnen. Des middags zullen we als van ouds in 'n speeltuin ronddartelen. Een kleine afwijking van 't jaar lijkse programma is, dat zes en zeven met „de meester en me neer" een slippertje zullen maken naar een oud kasteel. De lagere rangen mogen zich verheugen in schommels en wippen. Goed, ik gun die oudere jaars studenten de pret. Men ziet wel, veel variatie is er niet in onze plannen, 't Geeft niet, want we heuben toch plezier. Van te voren kan ik al dade lijk zeggen dat „alles volgens plan verliep". Nu dan het begin is goed, we hebben stralend weer. Niet te koud en niet te warm. We rijden en rijden en zingen als lijsters. Het is een majesteitelijk gezicht zoveel bussen alleen met ons schoolpubliek. Zo gezegd, we landen 't eerst in het dierenpark 'k Besef weer eens de voort schrijdende verbetering in ons na oorlogse leven, want ik kan volop apenootjes kopen voor m'n kroost. Welja, ik kom toch tekort aan mijn salaris en doe nu als de marktkoopman en leef van mijn verlies. Beter de kinderen ape nootjes dan Lieftinck een cent. (niet vredelievend gedacht). Zo gewapend met de nootjes vallen we op de apen aan. De hele school tegelijk, maar ik laat de ouderen stiekum doormarcheren. Voorlopig bieden de apen aflei ding genoeg. Ze hebben alle ogenblikken nieuwe kunsten en kuren. Ik luister maar naar het jonge publiek en ik wens vurig een dictafoon te bezitten om alle briljante opmerkingen te kunnen vasthouden. Jantje heeft plezier in speciaal dat ene apie omdat - ie zo klein is. Mieneke vindt die grote aap een beetje eng, maar dat kleintje is een liefie. Opeens doet Japie Dijkstra juichend de ontdekking dat „dat achterste apie daargunter net meester Da- lens isSchichtig kijk ik om. Gelukkig de collega is dl verder op bij de beren. Geen een van mijn klas reageert op Japies op merking. Ze zijn het er blijkbaar mee eens. Niemand voelt hierin een belediging. Een aap is een superieur beest als je zeven bent. Ik word aan een vuurproef onder worpen. „Juffrouw, zou uwes bij al die apen durreve?" De volkomen ze kerheid, dat ik toch geen kans heb om binnen de tralies te ge raken, doet me moedig zeggen: „Gerust hoor!" Ze geloven me dadelijk, te meer als ik direct het bewijs lever door in de gretige apepootjes de nootjes te depo neren. Als er in geen velden of wegeh meer een bekend gezicht te zien is, ruk ik met moeite mijn troep- Eén dag Kobi. Ik zie Kobi uit d'r slaap met een gaap kleine meid, zo gezeid, 100 weken, zonder streken, Blauwe ogen, Onbedrogen Poezelhandjes Blanke tandjes Kleine voet Leuke toet zacht van aard. Blond behaard, pijpekrullen, lekker smullen, Je ontbijt, kleine meid, Moeders schat in het bad, mooie jurk, kleine turk, witte schoentjes, vele zoentjes, mooie pop, zonder kop, blokkedoos, fijne roos, zonnebrand, in het zand. Lieve zus, zachte kus. Kromme taaL Middagmaal. In je stoeltje. Lekker smoeltje. Stil snap „éte pap". Vaders zotje, Op je potje, grote pret, (een) poosje bed. „Mamma toe". „Ietie noe?" „Mamma thee". Mamma fee". „Lekker koekie'", natte broekie wel gezeid, flinke meid. Suikerdief. Stoute lief, kleine stapjes, vele grapjes, „ikke nie", „zere knie", alve dooe". „Mamma toe". Krom gepraat. Jongensmaat. Avondmaal. Gebedentaai, lange gaap, „lekker laap". Kus van moe. Oogjes toe. POOT, Junior. komt, zullen de muizen en ratten wei wat hogerop gaan wonen, maar op de duur krijgen die poesebeesten toch gebrek. Ze moeten toch ook drinken? Zou Meier ze misschien meenemen als hij morgenochtend om hem en de geit komt? Zij hadden hier ook wel een poes kunnen gebruiken, zo af en toe is daar in dat don kere hoekje wel eens wat loos. Niet dat hij bang is voor een muisje, maar op ratten heeft hij het toch niet erg, die Bram is ingeslapen. Hij is moe, heeft heel de dag gesjouwd met dat verhuizen. En al roept de geit in de bedstede nog zo hard, hij hoort niets meer, ook geen muisje in het donkere zolderhoekje. AI klotst het water tegen de muren van hun huisje en stroomt door de kamer en de bakkeet, Bram is onbewust van al deze onheilen en slaapt de rustige slaap van een gezonde jongen, heel de nacht door. De andere morgen is hij op zijn gewone tijd wakker, 't zal zowat zeven uur zijn. Nog wat sufferig slaat hij zijn ogen open, ziet daar wat grauwe zakken op zich lig genWaar is hij? O ja, lang zaam dringt het tot hem door, hij is hier op hun eigen zolder, wach tend met de geit beneden op de boer, die hen gisteren zo gemeen in de steek heeft gelaten. Sik slaapt zeker nog, hij hoort ze niet. je los' van de apen en gaan we naar de bruine beren. Daar zijn we voorlopig weer onderdak, want de bruintjes zfjn in een beste bui. Ze gaan op hun achterpoten staan en wenken vragend om een lekker hapje. De kleintjes staan eerst heerlijk te griezelen en dan gaat hun moed groeien. We ver maken ons weer best. Ik kijk op mijn horloge en merk, dat we moeten draven om op tijd voor „de lunch" te zijn. Een boterham met een groot glas limonade, kleur (en smaak) naar eigen keus. Er is niets lek kerder als je zeven bent. We eten allemaal als beren en zingen daarna nog als lijsters om in de stijl van een dierenpark te blij ven. De hele school blijkt zich uitstekend vermaakt te hebben, wat de baas doet besluiten er nog een uurtje hier aan vast te kno pen. Ik loods mijn troepje naar de olifant en daarna naar de wol ven. Niet veel aan te zien. Grie zelige beesten. Maar weet je het verhaal van Roodkapje en de wolf? Zal de juffrouw dat eens vertellen? De daverende instem ming deert niet in de ruimte van het dierenpark. Goed ik zal ver tellen op een fijn plekje. In een wip heb ik ze allen op een rustig plekje en zitten we allemaal plat op de grond, de juffrouw hoogst derzelver ook. Zo hebben natuur lijk allemaal het verhaal al eens gehoord, maar hier, met zo'n beest vlak bij is de geschiedenis weer gloednieuw. Als ik gehoorzaam aan mijn consignes op de afgesproken tijd compleet in tal en omvang bij de uitgang verschijn, is mijn stelletje monter en uitgerust, weer klaar voor de nieuwe pret in de speel tuin. Die arme zes en zeven trek ken er op uit naar een kasteel, maar ik ga wippen met elke charmeur, die me vraagt. Op de schommel kom ik niet, maar ik rijd auto en maak verkeersonge vallen bij de vleet met Keesje Bruins. Wie had dat ooit gedacht! We beleven de dag tweemaal, want in de bus wordt alles gere peteerd. „Juffrouw, dat ene apie was toch zo'n liefiejuffrouw, die olifant dee zoAlles wordt me verteld of ik geen die renpark gezien had. Gelukkig denkt niemand meer „an dat ene apie daargunter en meester Van Dalen." Ik zal geen moed hebben het hem te vertellen. Op het schoolplein tuimelen ze in hun haast bijna de bus uit. Ze moeten weer vertellen aan vader, moeder, aanwie daar maar wacht. Gauw gaan kijken, ook be nieuwd hoe hoog het water is. 't Is weer wat hoger dan gister avond, de tweede trede van 't zoldertrapje staat onder. Daar stapt hij, plons, plons! Met zijn klompen in het water, wat koud in 't eerste. Maar dat went weL De kamerdeur open, naar de geit- Wat is dat? Maaro, 't is verschrikkelijk! Bram kan geen stap meer doen, zijn hart voelt hij eens zo hard kloppen als anders. Hij wil het uitschreeuwen, brul len wil hij, maar geen enkele kreet kan hij door zijn toege snoerde keel persen Daar hangt het beest met zijn achterlijf in 't water, het touw verward rond de post, zijn kop schuin naar boven: hij heeft zich zelf opgehangen, Bram snapt het gauw genoeg. Maar als het pas gebeurd is leeft ie misschien nog. Lossnijden! flitst het door zijn hoofd. Hij heeft wel eens horen ver tellen, dat ze zoiets bij mensen ook doen. Brr! hij rilt ervan, als deze vergelijking in zijn gedach ten komt. Gejaagd iedere minuut is kostbaar haalt hij zijn mes uit zijn broekzak en met dit botte mes weet hij tenslotte het touw door te zagen. Daar rolt het dier helemaal in 't water. Maar Bram pakt de ho rens vast en tilt de kop omhoog, kijkt in de grote open wezenloze „Juffrouw, je ken gelove asdat ze een fijn dagie gehad hebbe", zegt vrouw Dijkstra. „Asse ze weer met de trein gegaan ware, dat had ik vast weer meegegaan. Een mens komt 't er anders nooit es uit", besluit ze een beertje triest O heden pieker ik, wat zei ik ook weer van die ouwe Strikkers. Ik mag wel naast hem gaan staan. Volgend jaar desnoods maar weer met de trein, want vrouw Dijkstra moet toch ook d'r dagie uit es hebben. Alleen hoop ik vu rig, dat ze dan geen apie zien dat krek op de juffrouw iijkent. R. T. Catrientje L. te Serooskerke. Wat een leuk stuk zingen jul lie op de kleine zang. De neef jes in Middelburg moet ik heel hartelijk van je groeten? Dat doe ik dan bij deze. Ben jö nog uit geweest met de Pinkster? Appelbloesem te 's-Gravenpol- der. Je hebt toch nog heel wat geplukt op één morgen. Ik weet niet of ik het wel zo vlug zou kunnen. Ja, die prikkels Daar ben ik een beetje bang voor. Ik denk, dat je wel heel dikke handschoenen moet heb ben, wil het helpen, want ze steken haast overal door. Ja, als het zo heel prettig is, vliegt de tijd, jammer genoeg, dubbel hard. Hoe is het met Moeders planten? Magnolia te Eethen. Fijn zeg, dat jij naar een huis houdschool mag. Daar leer je een massa mooie en nuttige din gen. Dan kun je Moeder wel vaak verrassen met wat je ge maakt hebt en thuis kun je dan al gauw ook helpen. Dat leer je ook heel goed op zo'n school Heerlijk zeg een poosje in Z. aan zee te zijn. Ik hoop op mooi weer tegen die tijd. Doe ze alle maal de groeten terug. Een aardige brief van uit3 Daar krijg ik me een heel aar dig briefje, gezellig om te lezen maar het is niet ondertekend en er staat ook niet in waar het vandaan komt. Ik geloof dat het van een nichtje is. Dat nichtje dacht zeker, tante Truus geeft ons zo vaak raadsels op en nu laat ik tante Truus maar eens raden van wie deze brief is. Nu dan, ik krijg zeker geen- prijs, want ik zie geen kans dit raad sel op te lossen. Dat nichtje gaf haar poesje zo'n leuke naam. Dia heet Boppie. Speelt broertje fjjn met zijn kruiwagen? ogen, voelt alles koud en stijf aan en begrijpt, dat het te laat is. Het beest is waarschijnlijk gisteravond al, toen hjj nog maar pas sliep, aan 't ronddraaien gegaan. En terwijl hij de kop weer in 't water laat zakken, komen de tranen en hö schreeuwt het uit „Zo'n lieve geit, die zo goed gaf, en ze zijn zo duur tegenwoor dig!" Allemaal de schuld van boer Meier, die gisteren niet gekomen is. En van zijn vader, die ook mee zou komen. En ja, eigenlijk is het toch ook een beetje zijn schuld. Waarom is hij er niet bij geble ven in de bedstee? Daar had hij toch ook kunnen liggen, of zitten desnoods, de planken zijn nog droog. Dan was hij er dadelijk bij geweest, als er wat gebeurde. En misschien was dan de geit wel rustiger geweest Maar wat nu? Naar huis, naar vader en moeder. Bram pkxwt door het water, op dat lage ge deelte van do weg komt het tot boven zijn knieën, zijn broek wordt nat, zo hoog kan hij die met opstropen. Maar 't kan hem niks schelen, hij moet naar huis. En met druipende kleren en hijgende borst gooit hij de deur open en brult het uit: „Moeder, de geit!"In een hoekje van de kamer valt hij neer en schreit bittere tranen van ergernis en verdriet L. W. zijn geit vandaan. Daarom besluit hij naar hun huisje te gaan en op zolder te slapen, op zijn oude plekje, maar nu zonder ledikant. Hij moest de geit wel mee kun nen nemen naar boven, maar dat gaat niet, daar is hij niet sterk genoeg voor en bovendien zal zo'n groot beest bet smalle zolder trapje niet op kunnen. Eigenlijk niet nodig ook. Kijk 'm aaar eens netjes staan in de bedstede! Bram moet hardop lachen. Daar sliepen gisteren zijn vader en moeder nog en nu is het een geiten-slaapkamer Uit het schuurtje haalt hij wat gras en een paar mangels. Ziezo, nu zal het beest geen honger lij den vannacht. O ja, moeder molk ze iedere avond. Maar dat kan Bram niet, dat moet dan maar eens een keertje overslaan, mor genochtend zal Meier toch wel gauw komen. Hij gaat nog even naar de schuur van Meier. Daar heeft hij zo straks wat grauwe aardappel zakken zien hangen, die kan hij goed gebruiken op zolder. Een paar vult hij met hooi: zoals sol daten een strozak hebben, maakt hfj nu een „hooizak" om op te slapen. Uitkleden doet hij niet, met ai je goed aan is nog lekker warm, en met een paar zakken over zich legt hij zich gereed om naar 't land der dromen te rei zen. „Bèèèèè!!" klinkt het van be neden. „Ja, sik, ik ben er ook hoor, morgen mag je weg van hier!" „Bèèèèè!" is het antwoord. Toch een grote geruststelling voor zo'n dier, dat het weet, dat er bekende mensen in de buurt zijn, al Is het in dit geval nog maar een hec-1 klein mensje. Maar ze kennen mekaar goed, hij en de sik. Wat heeft Bram er mee ge speeld, enkele jaren geleden, 't was net het eerste jaar van de oorlog, toen het een jong geitje was en overal moent rondlopen. En nu snijdt hij gras langs de slootkant als hij uit school komt, als dagelijks voedsel voor de thans al grote geit, één die flink melk geeft. Maar het beest heeft ook een goede oppas, dat kun je wel zien, ze is moddervet. „Bèèèèè!" „Ja sik, ik ben hier boven. Wel terusten hoor, ga ock maar gauw slapen". Verstaan kunnen ze je natuur lijk niet, al zou jc 't soms toch wel denken. Maar zouden ze an dere geiten kunnen verstaan Zou dat blaten onder elkaar ver staanbaar zijn, een groot soort geitentaaltje dus? Net als het loeien der koeien, het blaffen van de honden en het miauwen der katten Oja, waar zouden nu al die kat ten van Meier zijn? In de schuur is voorlopig nog wel wat te van gen; vooral nu onderin het water

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6