(/{rib fftklas
„MOEDER,
DE GEIT"
Vo-ok mijn. k&eme. meid
UaoA de. ieAaatjeugd
Vrijdag 16 Juni 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
schrijfster een gesloten boek.
Wanneer zij zich even reken
schap had gegeven, van het feit,
dat Christus zegt, dat wanneer
alle dingen weer nieuw gemaakt
zullen zijn, er geen man noch
vrouw meer zullen zijn, maar de
mensen zullen wezen als engelen
in de hemelen, dan had de
schrijfster nooit kunnen komen,
tot wat zij als grondpijlers onder
haar werk heeft gelegd, dat
eerst in de tweezaamheid van de
mens, de man-vrouw verhouding
het beeld Gods in de mens tot
realisering kon komen. Want als
dat zo was, zou straks in de staat
der volmaaktheid dat beeld Gods
weer verloren worden door de
mens. Terwijl juist dan dat beeld
Gods in de volmaakste glans in
de nieuwe mensheid zal schitte
ren.
Zo zouden we meer kritiek
kunnen uitbrengen tegen de
grondstellingen van dit boek.
Wel jammer, want er staan ook
héél mooie dingen in. De schrijf
ster heeft haar taak ernstig op
gevat. Maar het a priori willen
uitkomen daar waar de schrijf
ster in haar samenvatting geko
men is, heeft haar er toe ge
bracht, de Schriften geweld aan
te doen. En dat alles was vol
strekt niet nodig geweest, want
bij objectieve, onbevooroordeelde
overgave aan wat de Bijbel ons
over de positie der vrouw mede
deelt, had de schrijfster ons over
de door de Christus der Schriften
vrijgemaakte vrouw, nog veel
mooiere dingen kunnen zeggen,
dan zij nu by machte was te
doen.
ken: De scheppingsgeschiedenis;
Het Oude Testament; Jezus en
de vrouw; De brieven van Pau-
lus en een korte Samenvatting.
En hoe komt de schrijfster nu
tot haar, op het eerste gezicht
wel wat zonderijnge en uitheem
se utel: „fweezaam is de mens"?
Ztj begmt met de Kerken aller
eeuwen in staat van beschuldi
ging te stellen inzake de positie
der vrouw. Zij schrijft in haar
„Voorwoord" (waarom nu weer
dat germanisme?): „De Verenig
de Naties hebben zich in de z.g.
declaratie van de rechten van de
mens nadrukkelijk tegen enige
discriminatie vanwege sexe-ver-
schii uitgesproken. Het is, in het
algemeen gesproken, nog alleen
de kerk, die in de meeste landen
principieel onderscheid maakt,
wat betreft de plaats en taak
van man en vrouw".
Wanneer zij dan tot de conclu
sie komt dat de mens „twee-
zaam" is, bedoelt zij hiermee te
zeggen, dat de man alleen en de
vrouw alleen feitelijk geen com
plete mens, althans geen com
plete beelddrager Gods is. Eerst
de man en vrouw samen zijn
complete beelddrager Gods. Zij
zegt: „Als God de mens schept,
met wie Hij een verbond wil
sluiten, dan moet er in die mens
iets van datzelfde wezen zijn.
Iets van dat wezen Gods, dat in
de Bijbel benaderd wordt met de
begrippen van Vader en Zoon
van wie do Geest uitgaat, is
weerspiegeld in de tweezaamheid
van de mens. Geen enkeling, die
eenzaam zou staan, maar de
twee-eenheid man-vrouw, die
ook in eigen wezen die tweezaam
heid kent, is de partner in het
verbond, dat God met de mens
wil sluiten". De schrijfster citeert
hier de theoloog Karl Barth, die
zegt: „Mens-zijn is in zjjn grond
vorm mede-mens zijn. De mens
heeft geen keus om hetzij mede
mens of iets anders te zijn. Zijn
zijn heeft deze grondvorm. De
mens heeft zijn bestaan in deze
tweeheid".
Daarom komt de schrijfster tot
de slotsom, dat de man alleen
nooit beelddrager Gods kon zijn.
Hjj wordt dat eerst, wanneer de
vrouw aan hem is toegevoegd en
zij samen de volle mensheid gaan
vormen. En daarbij is de één
niet ondergeschikt aan de ander.
Ze zjjn gelijkwaardig, er is geen
sub-ordinatic, doch slechts
co-ordinatie, als twee helften van
een schelp. Met de Apostel Pau-
lus.ligt de schrijfster dan ook een
enkele keer overhoop. Als deze
het in 1 Tim. 2 14 heeft over het
stil zfjn van de vrouw en het niet
mogen leren, omdat Adam niet
is verleid geworden, maar omdat
de vrouw ver.leid zijnde in over
treding is geweest, vindt de
schrijfster, dat deze Paulinische
uitlegging moeilijk te aanvaarden
is, een standpunt, waarbij dus de
absolute Goddelijke inspiratie
en de onmogelijkheid van
Schriftkritiek geloochend wordt.
Trouwens er komen heel wat
uitspraken in deze, overigens
grondige en lezenswaardige stu
die, voor, waarbij we een vraag
teken plaatsten. Wanneer Adam,
na de val zijn vrouw „Eva", dat
is „Moeder aller levenden",
noemt, zegt de schrijfster, dat dit
wel in overeenstemming met de
bittere werkelijkheid is en het
wel een erenaam „lijkt", maar
inderdaad een vernedering voor
de vrouw was, die Adam haar
hier aandeed. Want met dit
woord schuift Adam de vrouw
weg uit zijn eigen leven.
Nog slechts m de éne functie,
het moederschap, erkent hij
haar. Door de eeuwen heen is
dat woord van Adam karakteris
tiek voor de verwórden toestand
der verhouding man-vrouw, zegt
de schrijfster. En verderop komt
zij er nog op terug en noemt die
naamgeving door Adam niet
minder dan „een zeer giftige ad
der onder het gras, die haar werk
door alle eeuwen heen gedaan
heeft".
We raken hier, geloof ik de
kern van dit boek en juist op
dit punt wordt het wissel op glad
verkeerd spoor getrokken. Wan
neer Adam, nadat de zondeval
heeft plaats gehad, de vloek is
uitgesproken, maar óók de Moe
derbelofte in het zaad der vrouw
is geschonken, zijn vrouw „Eva"
moeder aller levenden noemt, is
dit het bewijs, dat hy gelooft,
m.a.w. dat hij in beginsel weer
tot kind Gods is aangenomen. Hij
geeft de vrouw de ere-naam van
Moeder aller levenden, en daar
mee bedoelt hij maar niet, dat
zij het menselijke geslacht zal in
stand houden, dat zou ze ook
zonder de zondeval hebben ge
daan in haar moederschap, maar
nu wordt zij, dank zij de Moeder
belofte, moeder van de Christus,
die uit haar geboren zal worden.
Men leest maar eens verder hoe
deze paradijsbelofte in Adam en
zijn vrouw leefde, bij de geboor
ten en naamgeving aan hun kin
deren. Het is er (Gode zij ge
prezen!) wel heel ver vandaan,
dat deze naamgeving een „adder
onder het gras" is geweest en de
vrouw vernederde.
En waar hier het wissel radi
caal verkeerd getrokken werd,
kan het helaas ook verderop in
het boek niet meer goed komen.
Want nu is ook de voortgaande
lijn der heilsopenbaring voor de
In een verloren ogenblikje bla
derde ik deze week een poosje in
het jubileumnummer „Nederlands
Fabrikaat", orgaan van de ver
eniging van dezelfde naam. Dit
keer is het maandblad in feest
gewaad, want de vereniging be
staat 35 jaar.
Waarom ik er iets over schrijf
in ons Vrouwenhoekje?
Wel eenvoudig hierom, dat wij
als vrouwen, zonder dat wij het
beseffen misschien, op het gebied
van inkopen doen, een belangrijke
factor zijn in ons lieve land. On
langs las ik ergens, en als ik me
goed herinner, was het in ons
eigen Zeeuwsch Dagblad, enkele
cijfers, over wat wij als natie zo
onderling inkopen. Als je die cij
fers leest, merk je wel, dat we
zo met elkaar heel wat milliarden
verhandelen. Daar doet ieder aan
mee, maar wij als vrouwen met
elkaar wel het meest. Door onze
„zwakke vrouwenhanden" gaan
dus zelfs milliarden. Nu is er niets
tegen om geld uit te geven, als
je het maar goed doet. Het is al
tijd zaak om goede inkopen te
doen, maar nu zeker, nu wij, als
na-oorlogs-volk, straatarm zijn
geworden.
In het voorwoord van genoemd
jubileumnummer, geschreven dooi
de minister-president, excellentie
dr W. Drees, zegt deze het op z'n
ministers netjes „Ned. Fabri
kaat" heeft jarenlang goed werk
gedaan, door - r telkens weer de
aandacht op te vestigen, dat ook
de geit tegen wil en dank naar
de wagen gesjouwd en aan het
achterbord vastgebonden.
„Vooruit!" Boer Meier wordt
driftig, 'tis al een heel eind in
de achtermiddag en in October
is 't al vroeg donker, hij wil
vandaag nog een keer terug
komen.
Daar rijdt de wagen met Ver
sloot Co. En de geit loopt er
braaf achteraan? Morgen bren
gen! Ze vindt het toch al zo
gek, dat haar polen in 't water
staan, en dan vastgebonden aan
een hoogbeladen wagen! Zoiets
heeft ze nog nooit meegemaakt
in haar gcitenleven. En naar
sikkengewoonte gaat ze op haar
knieën zitten, wordt even mee
gesleept over de grindweg, valt
dan opzij languit in het water,
probeert weer overeind te krab
belen en blaat verschrikkelijk.
Met hulp van Bram staat ze ein
delijk weer recht op haar poten,
't water druipt uit haar ge
plakte haren.
Boer Meier houdt zijn vossen
even stil.
„Dat is geen werk, op die ma
nier is 't beest dood eer we op
het dorp zijn. En op die lage plek
in de grindweg zakt ze zo diep in
't water, dat ze vast verzuipt.
Maar ik weet wat. Als we nu wat
opschieten, kunnen we straks nog
terugkomen met de lege wagen,
ik moet bij m'n cige nog 't een en
ander halen en dan nemen we de
geit ook mee, op de wagen.
als wij voorstanders zijn van een
ruim, niet onnodig belemmerd
internationaal handelsverkeer niet
in de vreemde behoeven te kopen,
wat eigen land goed en tegen re
delijke prijs kan leveren. Het
heeft doen uitkomen, hoeveel er
hier vervaardigd wordt, waarop
wij tjots kunnen zijn. Het heeft
het mogelijk gemaakt te onder
kennen, welke producten met
recht als Nederlands Fabrikaat
kunnen worden bestempeld. Het
wil ook de vervaardiging van Ne
derlandse waren stimuleren."
Maai- als de voorzitter van de
vereniging aan het schrijven
trekt, krijgen wij Nederlanders
wel even om de oren. Nu zegt de
voorzitter wel een beetje neu
traal, Nederlanders, en niet spe
ciaal Nederlandse vrouwen, maar
als je in tijdschrift of krant zo
nu en dan kunt lezen, dat het
leeuwendeel der gelden in ons
land door vrouwenhanden gaat,
dan denk je toch bij des voor
zitters: „Ten geleide, overpein
zing bij onze 35ste mijlpaal," ai,
dat is op onze vrouwentenen ge
trapt.
Hij zegt: „Nederlands Fabri
kaat" is op de keper beschouwd
een merkwaardige vereniging. Zij
werd opgericht met het doel Ne
derlanders te bewegen Neder
landse waar te kopen. Dat voor
zo iets vanzelfsprekends een ver
eniging moest worden opgericht
wijst op de typische karaktertrek
van ons volk om het vreemde te
Wie kan er hier blijven, tot ik
terugkom?"
O, dat zal Bram wel doen. In
een wipje is het beest losgemaakt
en met veel moeite weet Bram
ze weer terug te voeren naar hun
huisje.
„Zet ze maar in de bedstee als
't water te hoog wordt!"
schreeuwt vader Versloot zijn
worstelende zoon nog na „Tot
strakjes!"
Ja, dat is wel een idee. In 't
schuurtje wordt het te nat, de
vloer in 't huisje staat ook al
helemaal blank. En geiten hebben
niet graag natte voeten. Voor
Bram is dat niet erg, die loopt
al heel de dag met zijn blote voe
ten in zijn klompen met een
beetje hooi er in dat is zacht
en anders zijn ze wat te groot
en met opgestroopte broekspijpen.
Maar de bedstede ligt een halve
meter hoger, daar is het, voor
lopig althans, veilig: hoog en
droog, zoals het spreekwoord
zegt.
Bram zet de geit met z'n voor
poten op de rand van do bedstee,
duwt met zijn schouder onder het
achterlijf en na een paar mislukte
pogingen weet hij de sik eindelijk
in de bedstede te wippen.
Hè, hè, hij heeft het er warm
van. Dat valt niet mee voor een
jongen van 13 jaar om zo'n vette-
geitenbody een halve meter in de
hoogte te brengen, temeer omdat
het dwarse dier nog tegenwerkt
op de koop toe. Hij springt ex bij,
verkiezen boven het eigene onder
het bekende motto: „wat van ver
komt is lekker."
Zo daar kunnen we het mee
doen. Maar een gewaarschuwd
man geldt voor twee, een gewaar-
scnuvvde vrouw wel voor drie,
(in alle bescheidenheid en onder
ons gezegd). Als we nu in het
vervolg inkopen gaan doen is het
dus aiiemaai Nederlands Fabri
kaat, wat de klok slaat.
Ik schreef hierboven al, dat het
maandblad in feestgewaad is van
wege het jubileum. Er staan tal
van interessante artikelen, foto's
en advertenties in. Zo ook een
aardig artikel van Heemaf, een
fabriek die motoren vervaardigt.
Een ander artikel gaat over de
Nederlandse vliegtuigindustrie en
wel de Fokkerfabrieken. Nu ge
loof ik niet, dat motoren en vlieg
tuigen op ons dagelijks boodschap
penlijstje voorkomen. Dus ,daar
verspillen we het geld niet aan
met buitenlandse producten, die
we in eigen land ook even goed
kunnen bekomen. Doch als je
iets leest over de Ned. confectie-
industrie, of de prachtige foto
brengt je de Leerdamse glasfa
briek in herinnering en weer een
ander artikel vertelt wat over de
DRU-fabrieken, waar pannen,
badkuipen enz. worden gemaakt,
terwijl weer een fijne advertentie
de aandacht vestigt op de Gero-
fabriek, nu dan zie je toch wel
dat er heel wat van die artikelen
door onze vrouwen worden inge
kocht. Als je bij al die bestellin
gen er op l^t, dat je, je artikelen
van een faÉriek uit eigen land
betrekt dan moet dit heel wat
betekenen, zo bij elkaar geteld.
Vele kleintjes maken nu eenmaal
een grote, zoals het spreekwoord
zegt. En we weten de cirkelgang,
betrek je de gekochte waar uit
Nederlandse fabrieken dan kun
nen onze mannen en jongens aan
de slag. Het geld blijft ook bin
nenslands, we verspillen geen
kostbare deviezen, welke we ge
bruiken moeten voor het inkopen
van die grondstoffen, die we nu
eenmaal niet in eigen land be
zitten.
Ik hoop als er weer eens een
jubileum van Nederlands Fabri
kaat op komst is, dat de voorzit
ter dan kan mededelen, dat het
voortbestaan van de vereniging
onnodig is geworden, omdat
iedereen onveranderd altijd éérst
vraagt naar Nederlands Fabri
kaat. Dan kan elke Nederlander
een pluim op de hoed zetten en
wij vrouwen mogen er dan twee
nemen.
pakt het touw en maakt het vast
aan de post bij de deurtjes: ze
moest er anders weer eens uit
springen!
Als de boer nu maar gauw
komt!
Bram drentelt eens rond in hun
huisje en in de tuin, waar nu niets
meer te beleven is. Dan gaat hij
naar het erf van Meier, dat ook
nat begint te worden, loopt eens
achter de schuur om te zien of
de wagen nog niet komt. Na een
goed uur kan die terug zijn, maar
er is geen wagen te ontdekken.
En als het wat schemerig wordt
en baas Meier nog niet versche
nen is, begrijpt Bram er alles
van: vanavond komt hij niet
meer, zeker pech gehad onder
weg.
Wat nu? Hier blijven is het
enige wat er opzit. Hij zou wel
naar het dorp kunnen, wadend
over de grindweg, maar hij kan
toch zijn geit niet in de steek
laten? Als dat stomme dier nu
maar met hem mee wilde wande
len, ging hij direct nog weg. Bang
is hij niet, maar toch vindt hij het
wel een ietsje griezelig hier alleen
te moeten blijven vannacht te
midden van het steeds stijgende
water. We moeten niet vergeten,
dat hij nog maar dertien jaar is
en nog niet eens van de dorps
school af.
Hij kan op de hofstede van
Meier in de schuur slapen op het
hooi, maar dat vindt hij te ris
kant, want dan is hij te ver van
ONS KORT VERHAAL
Eerst zal de boer verhuizen en
als die klaar is zijn arbeider.
Dus boer Meier laadt zijn wa
gen hoog-opgestapeld vol om zijn
meubels te redden voor het ge
staag wassende water en ze te
brengen naar het veilige dorp,
dat hoog ligt. En als het vrachtje
gelost is, komt hij tegen de mid
dag terug om een nieuwe lading,
't Is etenstijd, maar om te eten
is er geen tijd en geen gelegen
heid. Alles ligt verward door el
kaar, waar moet het eten ge
kookt worden? Inderhaast een
paar sneden brood naar binnen
schrokken is voldoende voor van
daag. Want er is haast bij het
werk, je ziet het water stijgen in
de omgeving, het erf is nog droog,
maar dat duurt ook niet lang
meer. Opschieten!
En na de tweede vracht komt
Kees Versloot aan de beurt. Dat
is de arbeider, die al jaren in het
kleine huisje bij de boerderij
woont. Met één lading kan hij
volstaan, zo groot is zijn inventaris
niet. Maar met de konijnenhok
ken, de zakken aardappelen en
kolen, vrouw en kinderen is de
wagen meer dan volgeladen.
Daar komt opeens Bram met
de benauwde vraag: „Moeder, de
geit, hoe moet die verhuizen?"
Ze heeft het arme dier niet
vergeten, o nee, zijn klaaglijk ge
blaat herinnerde haar telkens
aan zijn aanwezigheid. Die moet
natuurlijk ook mee, 't is nogal
geen beste melkgeit ook! Maar
hoe? üp de wagen zetten is on
mogelijk, zij kan met haar kin
deren nauwelijks zitten, half
staand en half leunende tegen al
lerlei huisraad zal het een hele
toer zijn om zonder er af te suk
kelen behouden op 't dorp te ar
riveren.
Kees pleegt overleg met zijn
baas. Die weet geen andere op
lossing dan: „Bind het beest ach
ter de wagen, dan loopt ie van
zelf wel mee."
Kun je begrijpen! Dan moet
je net een geit kennen. En dat
verwende dier van Versloot
heeft nog gekkere gedenkuren
dan andere soortgenoten.
Maar proberen is het naaste.
Bram gaat naar 't schuurtje en
maakt de sik los. Daar begint
het spul al! Denk jc dat ie naar
de wagen wil lopen?
Trekken moet Bram uit alle
macht, want ie verzet geen poot,
slepen is nog beter woord. We
moeten ook niet vergeten, dat
hier bij het laaggelegen huisje
al een flink beetje water staat
en geiten houden helemaal niet
van pootjes baden. En zo wordt
Vrijdag 16 Juni 1950
'T ZEEUWSCf. WEEKEND
Pagiac 3
SAMEN UIT!
Je hebt toch ook onmensen op
de wereld. Daar vertelt me de
baas zo terloops, dat er onlangs,
toen op de bestuursvergadering,
ons schoolreisje ter sprake kwam,
dat toen die ouwe Strikkers voor
stelde om er van 't jaar eens al
leen met de hoogste klassen op
uit te gaan. Mensen vallen toch
altijd tegen, want zelfs de baas
besefte niet half, wat een mon-
strueuse gedachte dat was ge
weest van die ouwe Strikkers.
Ben ik me daar verleden week
die ouwe baas nog zo hartelijk
wezen feliciteren op zijn verjaar
dag. Als ik toen al alles geweten
hadHet is hoopvol voor Ne
derland, dat er niet alleen on
mensen zjjn, want de ouwe Strik
kers stond alleen met zijn voor
stel, de rest, zes in getal, was er
eenparig voor om weer met z'n
allen uit te gaan. Samen uit, sa
men thuis! Wat bezielde die ouwe
man toch! M'n eigen dierbare
kleintjes hebben toch evengoed
elke week hun kostbaar dubbeltje
in het spaarbusje gedaan. En dan
uitgeschakeld te worden, 'k Had
ook gewoonweg gestaakt als dat
door gegaan was. Een sympathie-
stakng natuurlijk, want ik had
wel mee gemogen.
Enfin, die ongeweten bui is af
gedreven. We zijn uit geweest en
met z'n allen. Toen wij met z'n
allen „als personeel zijnde" de be
slommeringen, de reis betreffen
de, te voren bespraken, was ik er
als de kippen bij, om voor te stel
len nu eens met bussen te gaan,
gedachtig aan de ervaringen van
het vorig jaar, toen ik een heel
escorte van bezorgde, zenuwach
tige en drukke moeders erbij had.
Ze waren er allemaal ineens voor.
Traditioneel programmapunt
voor onze schoolreizen is: bezoek
aan een diergaarde. Dit keer zou
er verandering komen, want nu
werd het een dierenparkvan
wege de bussen. Ik juich in stilte,
want succes is altijd verzekerd
bij mijn grut. 'k Weet al precies,
we landen en stranden bij de
apen. Geen nood, ik zal me even
zeer amuseren als de rest. Als
er een beetje geluk bij komt, zul
len we de beren en de olifanten
nog zien en dan is het weiletjes
voor ons doen. De baas als een
wijs man, zal ons vrij laten, mits
we maar op de afgesproken tijd
met ons hele stel compleet op de
afgesproken plaats verschijnen.
Des middags zullen we als van
ouds in 'n speeltuin ronddartelen.
Een kleine afwijking van 't jaar
lijkse programma is, dat zes en
zeven met „de meester en me
neer" een slippertje zullen maken
naar een oud kasteel. De lagere
rangen mogen zich verheugen in
schommels en wippen. Goed, ik
gun die oudere jaars studenten
de pret.
Men ziet wel, veel variatie is
er niet in onze plannen, 't Geeft
niet, want we heuben toch plezier.
Van te voren kan ik al dade
lijk zeggen dat „alles volgens
plan verliep".
Nu dan het begin is goed, we
hebben stralend weer. Niet te
koud en niet te warm. We rijden
en rijden en zingen als lijsters.
Het is een majesteitelijk gezicht
zoveel bussen alleen met ons
schoolpubliek. Zo gezegd, we
landen 't eerst in het dierenpark
'k Besef weer eens de voort
schrijdende verbetering in ons na
oorlogse leven, want ik kan volop
apenootjes kopen voor m'n kroost.
Welja, ik kom toch tekort aan
mijn salaris en doe nu als de
marktkoopman en leef van mijn
verlies. Beter de kinderen ape
nootjes dan Lieftinck een cent.
(niet vredelievend gedacht).
Zo gewapend met de nootjes
vallen we op de apen aan. De hele
school tegelijk, maar ik laat de
ouderen stiekum doormarcheren.
Voorlopig bieden de apen aflei
ding genoeg. Ze hebben alle
ogenblikken nieuwe kunsten en
kuren. Ik luister maar naar het
jonge publiek en ik wens vurig
een dictafoon te bezitten om alle
briljante opmerkingen te kunnen
vasthouden. Jantje heeft plezier
in speciaal dat ene apie omdat -
ie zo klein is. Mieneke vindt die
grote aap een beetje eng, maar
dat kleintje is een liefie. Opeens
doet Japie Dijkstra juichend de
ontdekking dat „dat achterste
apie daargunter net meester Da-
lens isSchichtig kijk ik om.
Gelukkig de collega is dl verder
op bij de beren. Geen een van
mijn klas reageert op Japies op
merking. Ze zijn het er blijkbaar
mee eens. Niemand voelt hierin
een belediging. Een aap is een
superieur beest als je zeven bent.
Ik word aan een vuurproef onder
worpen.
„Juffrouw, zou uwes bij al die
apen durreve?" De volkomen ze
kerheid, dat ik toch geen kans
heb om binnen de tralies te ge
raken, doet me moedig zeggen:
„Gerust hoor!" Ze geloven me
dadelijk, te meer als ik direct het
bewijs lever door in de gretige
apepootjes de nootjes te depo
neren.
Als er in geen velden of wegeh
meer een bekend gezicht te zien
is, ruk ik met moeite mijn troep-
Eén dag Kobi.
Ik zie
Kobi
uit d'r slaap
met een gaap
kleine meid,
zo gezeid,
100 weken,
zonder streken,
Blauwe ogen,
Onbedrogen
Poezelhandjes
Blanke tandjes
Kleine voet
Leuke toet
zacht van aard.
Blond behaard,
pijpekrullen,
lekker smullen,
Je ontbijt,
kleine meid,
Moeders schat
in het bad,
mooie jurk,
kleine turk,
witte schoentjes,
vele zoentjes,
mooie pop,
zonder kop,
blokkedoos,
fijne roos,
zonnebrand,
in het zand.
Lieve zus,
zachte kus.
Kromme taaL
Middagmaal.
In je stoeltje.
Lekker smoeltje.
Stil snap
„éte pap".
Vaders zotje,
Op je potje,
grote pret,
(een) poosje bed.
„Mamma toe".
„Ietie noe?"
„Mamma thee".
Mamma fee".
„Lekker koekie'",
natte broekie
wel gezeid,
flinke meid.
Suikerdief.
Stoute lief,
kleine stapjes,
vele grapjes,
„ikke nie",
„zere knie",
alve dooe".
„Mamma toe".
Krom gepraat.
Jongensmaat.
Avondmaal.
Gebedentaai,
lange gaap,
„lekker laap".
Kus van moe.
Oogjes toe.
POOT, Junior.
komt, zullen de muizen en ratten
wei wat hogerop gaan wonen,
maar op de duur krijgen die
poesebeesten toch gebrek. Ze
moeten toch ook drinken? Zou
Meier ze misschien meenemen als
hij morgenochtend om hem en de
geit komt? Zij hadden hier ook
wel een poes kunnen gebruiken,
zo af en toe is daar in dat don
kere hoekje wel eens wat loos.
Niet dat hij bang is voor een
muisje, maar op ratten heeft hij
het toch niet erg, die
Bram is ingeslapen. Hij is moe,
heeft heel de dag gesjouwd met
dat verhuizen. En al roept de geit
in de bedstede nog zo hard, hij
hoort niets meer, ook geen muisje
in het donkere zolderhoekje. AI
klotst het water tegen de muren
van hun huisje en stroomt door
de kamer en de bakkeet, Bram is
onbewust van al deze onheilen en
slaapt de rustige slaap van een
gezonde jongen, heel de nacht
door.
De andere morgen is hij op zijn
gewone tijd wakker, 't zal zowat
zeven uur zijn. Nog wat sufferig
slaat hij zijn ogen open, ziet daar
wat grauwe zakken op zich lig
genWaar is hij? O ja, lang
zaam dringt het tot hem door, hij
is hier op hun eigen zolder, wach
tend met de geit beneden op de
boer, die hen gisteren zo gemeen
in de steek heeft gelaten.
Sik slaapt zeker nog, hij hoort
ze niet.
je los' van de apen en gaan we
naar de bruine beren. Daar zijn
we voorlopig weer onderdak,
want de bruintjes zfjn in een
beste bui.
Ze gaan op hun achterpoten
staan en wenken vragend om een
lekker hapje. De kleintjes staan
eerst heerlijk te griezelen en dan
gaat hun moed groeien. We ver
maken ons weer best. Ik kijk op
mijn horloge en merk, dat we
moeten draven om op tijd voor
„de lunch" te zijn.
Een boterham met een groot
glas limonade, kleur (en smaak)
naar eigen keus. Er is niets lek
kerder als je zeven bent. We
eten allemaal als beren en zingen
daarna nog als lijsters om in de
stijl van een dierenpark te blij
ven. De hele school blijkt zich
uitstekend vermaakt te hebben,
wat de baas doet besluiten er nog
een uurtje hier aan vast te kno
pen. Ik loods mijn troepje naar
de olifant en daarna naar de wol
ven. Niet veel aan te zien. Grie
zelige beesten. Maar weet je het
verhaal van Roodkapje en de
wolf? Zal de juffrouw dat eens
vertellen? De daverende instem
ming deert niet in de ruimte van
het dierenpark. Goed ik zal ver
tellen op een fijn plekje. In een
wip heb ik ze allen op een rustig
plekje en zitten we allemaal plat
op de grond, de juffrouw hoogst
derzelver ook. Zo hebben natuur
lijk allemaal het verhaal al eens
gehoord, maar hier, met zo'n
beest vlak bij is de geschiedenis
weer gloednieuw.
Als ik gehoorzaam aan mijn
consignes op de afgesproken tijd
compleet in tal en omvang bij de
uitgang verschijn, is mijn stelletje
monter en uitgerust, weer klaar
voor de nieuwe pret in de speel
tuin. Die arme zes en zeven trek
ken er op uit naar een kasteel,
maar ik ga wippen met elke
charmeur, die me vraagt. Op de
schommel kom ik niet, maar ik
rijd auto en maak verkeersonge
vallen bij de vleet met Keesje
Bruins.
Wie had dat ooit gedacht!
We beleven de dag tweemaal,
want in de bus wordt alles gere
peteerd. „Juffrouw, dat ene apie
was toch zo'n liefiejuffrouw,
die olifant dee zoAlles
wordt me verteld of ik geen die
renpark gezien had. Gelukkig
denkt niemand meer „an dat ene
apie daargunter en meester Van
Dalen." Ik zal geen moed hebben
het hem te vertellen.
Op het schoolplein tuimelen ze
in hun haast bijna de bus uit. Ze
moeten weer vertellen aan vader,
moeder, aanwie daar maar
wacht.
Gauw gaan kijken, ook be
nieuwd hoe hoog het water is. 't
Is weer wat hoger dan gister
avond, de tweede trede van 't
zoldertrapje staat onder. Daar
stapt hij, plons, plons! Met zijn
klompen in het water, wat koud
in 't eerste. Maar dat went weL
De kamerdeur open, naar de geit-
Wat is dat? Maaro, 't is
verschrikkelijk! Bram kan geen
stap meer doen, zijn hart voelt hij
eens zo hard kloppen als anders.
Hij wil het uitschreeuwen, brul
len wil hij, maar geen enkele
kreet kan hij door zijn toege
snoerde keel persen
Daar hangt het beest met zijn
achterlijf in 't water, het touw
verward rond de post, zijn kop
schuin naar boven: hij heeft zich
zelf opgehangen, Bram snapt het
gauw genoeg.
Maar als het pas gebeurd is
leeft ie misschien nog. Lossnijden!
flitst het door zijn hoofd.
Hij heeft wel eens horen ver
tellen, dat ze zoiets bij mensen
ook doen. Brr! hij rilt ervan, als
deze vergelijking in zijn gedach
ten komt.
Gejaagd iedere minuut is
kostbaar haalt hij zijn mes uit
zijn broekzak en met dit botte
mes weet hij tenslotte het touw
door te zagen.
Daar rolt het dier helemaal in
't water. Maar Bram pakt de ho
rens vast en tilt de kop omhoog,
kijkt in de grote open wezenloze
„Juffrouw, je ken gelove asdat
ze een fijn dagie gehad hebbe",
zegt vrouw Dijkstra. „Asse ze
weer met de trein gegaan ware,
dat had ik vast weer meegegaan.
Een mens komt 't er anders
nooit es uit", besluit ze een beertje
triest
O heden pieker ik, wat zei ik
ook weer van die ouwe Strikkers.
Ik mag wel naast hem gaan
staan.
Volgend jaar desnoods maar
weer met de trein, want vrouw
Dijkstra moet toch ook d'r dagie
uit es hebben. Alleen hoop ik vu
rig, dat ze dan geen apie zien dat
krek op de juffrouw iijkent.
R. T.
Catrientje L. te Serooskerke.
Wat een leuk stuk zingen jul
lie op de kleine zang. De neef
jes in Middelburg moet ik heel
hartelijk van je groeten? Dat
doe ik dan bij deze. Ben jö
nog uit geweest met de Pinkster?
Appelbloesem te 's-Gravenpol-
der. Je hebt toch nog heel wat
geplukt op één morgen. Ik weet
niet of ik het wel zo vlug zou
kunnen. Ja, die prikkels
Daar ben ik een beetje bang
voor. Ik denk, dat je wel heel
dikke handschoenen moet heb
ben, wil het helpen, want ze
steken haast overal door. Ja, als
het zo heel prettig is, vliegt de
tijd, jammer genoeg, dubbel
hard. Hoe is het met Moeders
planten? Magnolia te Eethen.
Fijn zeg, dat jij naar een huis
houdschool mag. Daar leer je
een massa mooie en nuttige din
gen. Dan kun je Moeder wel
vaak verrassen met wat je ge
maakt hebt en thuis kun je dan
al gauw ook helpen. Dat leer je
ook heel goed op zo'n school
Heerlijk zeg een poosje in Z. aan
zee te zijn. Ik hoop op mooi
weer tegen die tijd. Doe ze alle
maal de groeten terug. Een
aardige brief van uit3
Daar krijg ik me een heel aar
dig briefje, gezellig om te lezen
maar het is niet ondertekend
en er staat ook niet in waar het
vandaan komt. Ik geloof dat het
van een nichtje is. Dat nichtje
dacht zeker, tante Truus geeft
ons zo vaak raadsels op en nu
laat ik tante Truus maar eens
raden van wie deze brief is. Nu
dan, ik krijg zeker geen- prijs,
want ik zie geen kans dit raad
sel op te lossen. Dat nichtje gaf
haar poesje zo'n leuke naam. Dia
heet Boppie. Speelt broertje fjjn
met zijn kruiwagen?
ogen, voelt alles koud en stijf aan
en begrijpt, dat het te laat is. Het
beest is waarschijnlijk gisteravond
al, toen hjj nog maar pas sliep,
aan 't ronddraaien gegaan. En
terwijl hij de kop weer in 't water
laat zakken, komen de tranen en
hö schreeuwt het uit
„Zo'n lieve geit, die zo goed gaf,
en ze zijn zo duur tegenwoor
dig!"
Allemaal de schuld van boer
Meier, die gisteren niet gekomen
is. En van zijn vader, die ook mee
zou komen. En ja, eigenlijk is het
toch ook een beetje zijn schuld.
Waarom is hij er niet bij geble
ven in de bedstee? Daar had hij
toch ook kunnen liggen, of zitten
desnoods, de planken zijn nog
droog. Dan was hij er dadelijk bij
geweest, als er wat gebeurde. En
misschien was dan de geit wel
rustiger geweest
Maar wat nu? Naar huis, naar
vader en moeder. Bram pkxwt
door het water, op dat lage ge
deelte van do weg komt het tot
boven zijn knieën, zijn broek
wordt nat, zo hoog kan hij die
met opstropen. Maar 't kan hem
niks schelen, hij moet naar huis.
En met druipende kleren en
hijgende borst gooit hij de deur
open en brult het uit: „Moeder,
de geit!"In een hoekje van
de kamer valt hij neer en schreit
bittere tranen van ergernis en
verdriet
L. W.
zijn geit vandaan. Daarom besluit
hij naar hun huisje te gaan en op
zolder te slapen, op zijn oude
plekje, maar nu zonder ledikant.
Hij moest de geit wel mee kun
nen nemen naar boven, maar dat
gaat niet, daar is hij niet sterk
genoeg voor en bovendien zal zo'n
groot beest bet smalle zolder
trapje niet op kunnen.
Eigenlijk niet nodig ook. Kijk
'm aaar eens netjes staan in de
bedstede!
Bram moet hardop lachen.
Daar sliepen gisteren zijn vader
en moeder nog en nu is het een
geiten-slaapkamer
Uit het schuurtje haalt hij wat
gras en een paar mangels. Ziezo,
nu zal het beest geen honger lij
den vannacht. O ja, moeder molk
ze iedere avond. Maar dat kan
Bram niet, dat moet dan maar
eens een keertje overslaan, mor
genochtend zal Meier toch wel
gauw komen.
Hij gaat nog even naar de
schuur van Meier. Daar heeft hij
zo straks wat grauwe aardappel
zakken zien hangen, die kan hij
goed gebruiken op zolder. Een
paar vult hij met hooi: zoals sol
daten een strozak hebben, maakt
hfj nu een „hooizak" om op te
slapen. Uitkleden doet hij niet,
met ai je goed aan is nog lekker
warm, en met een paar zakken
over zich legt hij zich gereed om
naar 't land der dromen te rei
zen.
„Bèèèèè!!" klinkt het van be
neden.
„Ja, sik, ik ben er ook hoor,
morgen mag je weg van hier!"
„Bèèèèè!" is het antwoord.
Toch een grote geruststelling
voor zo'n dier, dat het weet, dat
er bekende mensen in de buurt
zijn, al Is het in dit geval nog
maar een hec-1 klein mensje. Maar
ze kennen mekaar goed, hij en de
sik. Wat heeft Bram er mee ge
speeld, enkele jaren geleden, 't
was net het eerste jaar van de
oorlog, toen het een jong geitje
was en overal moent rondlopen.
En nu snijdt hij gras langs de
slootkant als hij uit school komt,
als dagelijks voedsel voor de thans
al grote geit, één die flink melk
geeft. Maar het beest heeft ook
een goede oppas, dat kun je wel
zien, ze is moddervet.
„Bèèèèè!"
„Ja sik, ik ben hier boven. Wel
terusten hoor, ga ock maar gauw
slapen".
Verstaan kunnen ze je natuur
lijk niet, al zou jc 't soms toch
wel denken. Maar zouden ze an
dere geiten kunnen verstaan
Zou dat blaten onder elkaar ver
staanbaar zijn, een groot soort
geitentaaltje dus? Net als het
loeien der koeien, het blaffen van
de honden en het miauwen der
katten
Oja, waar zouden nu al die kat
ten van Meier zijn? In de schuur
is voorlopig nog wel wat te van
gen; vooral nu onderin het water