BOiiR SPELT Vrijdag 9 Juni 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 preek is klaar, alleen moet ik er nog een geschikte tekst bij roeken Dit js ons bezwaar tegen dit soort dagboeken. Een bezwaar, dat geheel zou wegvallen wan neer de schrijver zijn, overigens schone gedachten niet had op gehangen aan Bijbelteksten. Waarom heeft hij dat gedaan? Ook op zichzelf, b.v. onder zelf gekozen titels had hij kunnen zeggen, wat hij gezegd heeft en dan had men het als zodanig kunnen waarderen. Nu willen wij de schrijver daar niet hard om vallen. Uit de kring, waaruit hij voortkwam, is de Schriftwaardering anders dan wij die kennen. Maar, juist om dat men ten onzent theologisch en exegetisch deze schrijver zo ver vooruit is, komt de vraag op: is er geen betere vorm van dagboek te geven, waarin de Schriften zuiver en naar hun eigen betekenis tot ons komen? Alleen de eerbied, die wij aan het Woord van God verschuldigd zijn, behoort ons al tot deze vraag te dringen. DAT LIEFIE M'n hospita voelt zich mede verantwoordelijk voor het wel en wee van onze school en in het bijzonder voor klas één. Het is een best mens en helemaal niet nieuwsgierig, maar uit zui vere belangstelling weet ze graag alles. Zo tegen 1 April weet ze me altijd al te vertellen, wie en wat ik al te verwachten heb in het nieuwe leerjaar. Is het na 1 April, dan komt de gemoede lijke vraag: „Enjuffer, ben- ne d'r nog veul bijgekome, asdat ik gezeit heb?" Dan geef ik maar geduldig de naamlijst van mijn nieuwe studentjes. O dan moet je m'n hospita zien. Ze komt echt op dreef. Precies voorspelt ze me: „Nou, juffer met d'n dieë zei je echt plezier beleve". Als ze echter aan haar serie ket tingwoorden toekomt is het mis. „Goeie gerustigheid-juffer-nog- er-is-an-toe, daar zei je wat an ders mee beleve...." M'n hospita kan het weten, want van generaties her woont haar geslacht op ons dorp en heden ten dage heeft ze nog door vele en velerlei familie banden haar bronnen voor in formaties her-en-derwaarts ver spreid in ons goede dorp. Spijtig voor het brave mens komen haar profetieën voor meer dan 95 niet uit. Andermaal spijtig, en dit keer voor mij, kwam een bepaalde profetie wel terdege uit. Na één April hoorde ik, na de vermelding van Keesje Bruins' naam alj nieuweling: ,,'tJonge- 't jonge- goeie-gerustigheid-m'n lieve mens-nog-er-is-an-toe, dat belooft niet veel goeds voor je. „Ik dacht, dit keer is het ernst". „Juffer, as ik zo es wat zeit, ken je me goed gelove, dat weet je, maar deuze keer is het steen- vast, want dat kleine kr.(vul als je blieft zelf de puntjes maar in, want ik wil netjes blijven) ken ik casuweel goed, omrede hij vlak naast m'n dochter woont. Nou, de kindere van me doch ter magge d'r niet meer mee spele van d'r. Is me dat een k...." (zie boven). Ik voel het goed, dit is diepe ernst en vragend trek in m'n wenkbrauwen op. „Juffer, d'r benne daar drie kinders en Keesie is de ouste. Maar ze benne al drie stik verwend. De moeder doet niks as zoete broodjes bakke. 'tls maar: „Liefie wil je wel es binnen komme, liefie wil je nie tes een boo (boterham) eten. Liefie dit en liefie dat. Maai* die liefies wille nooit wat. Op d'r ziel moste ze hebbe en Kee sie het meest. Hij mot altoos z'n zin hebbe en as-ie met de kin ders van me dochter speelde most hij altijd al 't speelgoed hebbe en anders liep-ie weg of ging ze knijpe. Me dochter zee eerst welles tegen z'n moeder: „Mens geef 'm een pak op z'n. Maar toen had je 't gaande. Van die moeder is vroeger es een lief zussie gestorreve en nou zegt ze altijd: „As een van mijn kinders es vroeg weg genome wordt, dan wil ik geen spijt heb be van harde woorde. De kin dere benne wel lief, maar ze begrijpe het nog niet alles. Nou as-sie het mijn vraagt, geloof ik dat Keesie het maar al te goed begrijpt. Menselief-juffer-nog- -an-toe, ik heb meelije met je dat je dat jong heb van 'tjaar". Het betoog is indrukwekkend genoeg en deswege kijk ik dan ook maar verslagen, maar stie- kum denk ik, 't zal wel mee vallen, net als altijd. Met deze luchthartigheid ben ik bedrogen uitgekomen, helaas. Keesie Bruins is een mispunt. O, stil maar, 'k weet er alles van, dit is geen woord om van een kind te zeggen. 'kHeb me zelf al onderhanden genomen. Desniettemin, het feit is zo en niet anders. En dat kleine kerel tje zit dwars voor m'n maag, al kort na 1 April. Kijk, nu heb ik geen klas van volmaakte kin dertjes. (Gelukkig niet.) Maar er is zoveel „ondeugd", die ik zo goed begrijpen kan, omdat ik het zelf precies zo zou doen. Als b.v. een of ander jochie z'n hand in zijn broekzak steekt en daar z'n prachtige glazen knik ker voelt, wat ligt er dan meer voor de hand dan dat hij dit litairen en improviseerde een Bijbelstudie-school voor militai ren. In 1917 overleed hij, nog maar 43 jaar oud. Het werkje, dat hierbij bespro ken wordt, is een bijbels dag boek, waaruit men het geloofs leven van Oswald Chambers als een open boek leest. Het zijn in dringende woorden rechtstreeks op het hart gericht. Zij zijn ont leend aan verschillende bronnen, in hoofdzaak bijbellezingen ge durende de jaren 1911 tot 1915 gehouden en toespraken, welke van October 1915 tot November 1917 iedere avond in de Y.M.C.A. barakken werden uitgesproken. Het zijn woorden „naar aan leiding" van Bijbelteksten uitge sproken en die op zichzelf le- zens- en overdenkenswaard zijn. Waar men echter bij het lezen telkens op stuit, is, dat deze dag boekwoorden inderdaad slechts in ver-wjjderd verband staan met de teksten, die aan 't hoofd van iedere dag zijn aangetekend. Op z(jn best zou men kunnen spreken van een exemplarische toepassing van de aangehaalde teksten. e woorden, die God tot Abraham spreekt, spreekt Hij ook tot mij. Wanneer God Abraham verzoekt zijn enige zoon te offeren, verzoekt Hij dat ook mij. Wanneer het bevel aan Petrus gegeven wordt: Hoed Mijn schapen, krijgen wij alle maal dat bevel. Een woord uit dfl Openbaring: „Zie, Hij komt op de wolken", geeft de schrijver aanleiding om over de wolken te spreken, die God ons in ons leven brengt, om ons op te voe den en te onderwijzen. Het woord gericht tot Maria bij de aankonaiging van de geboorte van de Heiland: „Dat heilige dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden", wordt tot ons allemaal gezegd en geeft de schrijver aanleiding tot de vraag: „Als de Zoon Gods geboren is in mijn sterfelijk vlees, krijgt dan Zijn heilige on schuld en eenvoud met de Vader een kans om zichzelf in mij te openbaren?" Enz. Men kan hier de vraag stellen: is de Bijbel door God gegeven om hem op deze manier „toe te passen"? Om met een voorbeeld duidelijk te maken wat ik be doel. Wanneer iemand van de Koningin een brief ontvangt, hoe moet deze dan, uit respect en eerbied alleen al voor Wie hem geschreven heeft, gelezen wor den? Toch zeker in zijn duidelijk verband en samenhang, in zijn logische volgorde, zin voor zin en in zijn totale boodschap tot dt geadresseerde? Zou het dan met de Bijbel anders mogen? Ik geloof het niet. Op de manier als het hier gebeurt, worden wel vele boodschappen, die op Om kact i/uUaai. door M. VAN OOSTERMEER. „ja, ja/ als iemand gelukkig geooerd neeit, dan is het toch zeker aie oude apelt wel geweest, maar je ziet man, zo gewonnen, zo gc.onnen, en nu hebben ze hem daar vanmorgen dood ge- vonuen, en wat heett hij nu over gehouden?" ja, zo was het met de oude Spelt. Een enigst zoontje van een keuterboertje. Het was bij zijn ouders niet veel; een arm hofje, een paar schriele beestjes, een smal stukje land, maar 15 meter breed, ook al was het dan tame lijk lang, en een brede vliet. Nu die vliet bracht het meeste geld nog in het laadje, want er kwa men veel rijke heren uit de stad vissen en dat kostte dan een dub beltje daags. Neen, zijn ouders lieten hem niet veel na, toen zij stierven. Hij was toen juist 19 jaar en hij dacht de hele boel maar te verkopen als hij straks geld nodig had voor zijn trouw dag en wat zou het opbrengen? Hij had berekend als de hypo theek en alle onkosten er af wa ren, dat hij net duizend gulden kon overhouden, nu, déér kon hij zichzelf nuttig en nodig kunnen zijn, doorgegeven, maar de éne grote Boodschap, die de Bijbel bedoelt te geven, verneemt men niet. Er worden wel vele waar heden gedebiteerd, nuttig om in zich op te nemen, maar de éne grote Waarheid van het Woord Gods blijft verzwegen. En mag men met het eigen Woord Gods op die manier opgaan? Is dit inder daad gehandeld uit diepe eer bied voor wat de Koning schrijft? Wanneer de Koningin ons een brief schrijft, kunnen we wel heel mooie dingen uit deze ko ninklijke brief halen, b.v. aar dige losse opmerkingen distille ren uit brokstukken van zinnen, gaan mediteren over een aardige gedachte, die we opmaken uit een stuk van een bijzin en de brief aan stukken gaan knippen en de losse zinnen gaan voor lezen aan belangstellenden, maar mag men zó handelen met een brief van iemand, die ons door zijn schrijven een boodschap, een bevel, een opdracht te geven heeft? Zou men dit dan wel mogen met de proclamatie van de Koning der koningen? Dat teksten uit de Bijbel „einmalig" kunnen zijn, en gedateerd en een bepaalde plaats kunnen in nemen in het geheel der Gods Openbaring, komt bij de schrij ver geen ogenblik in de gedach te. Voor Hem wordt de Bijbel een bundeling aphorismen, kern gezegden en wijze spreuken, die we op ons eigen leven hebben toe te passen. En het gevolg is, dat de Bijbel in zijn eigen ka rakter niet meer spreekt. We komen b.v. nog even terug op het woord van de Heiland aan Petrus: Hoed Mijn schapen. Dat hier Kerkvergaderend werk bedoeld wordt en een speciale opdracht aan een Apos tel gegeven wordt, komt niet ter sprake. Trouwens over de Kerk, het mystieke Lichaam des Heren wordt nergens in deze bundel gesproken en bij dit soort Bijbel gebruik is daar ook geen plaats meer voor, want de zin van de Bijbel is de Openbaring Gods in Jezus Christus in Diens Kerk vergaderend werk, daarheen wij zen alle Bijbelteksten op hun speciale plaats, zowel in Oud- ais Nieuw-Testament, maar deze Openbaring kan niet duidelijk tot ons -preken, wanneer we van de Bijbel een boek met aphorismen gaan maken, het his torisch verband er uit weg gaan nemen, geen data meer opmer ken, en geen oog hebben voor het „einmalige" in de Godsopen baring. De Bijbel wordt dan gebruikt op de manier als een dominé het deed, die op de vraag van zijn vrouw: hoever hij al was met zijn preek voor a.s. Zondag, ten antwoord gaf: „Mijn geen nieuw bedrijf van opzetten. Maar toen, toen op die Zater dagavond kreeg hij in eens an dere gedachten. O hij weet het nog zo goed. Bij de barbier ver telde ze nieuws; er kwam een breed kanaal net langs het dorp, en De Groot, die 5 dagen in do week kleermaker was, doch des Zaterdags de mannen van het dorp schoor had de tekeningen ai gezien en dat kanaal kwam juist over de hof en akker van Spelt. Ja, die mensen van de waterstaat wisten wel wat ze deden. Ze had den aan de ene kant al een dijk, dan de diepe vliet, en dat was toch maar net voordeligst: maar Spelt zou zich zo maar niet laten vangen. En niet lang daarna kwamen er ook mensen, echte heren, van de waterstaat. Zo maar niet van die gewone mannetjes met hun petten op, maar deftige lui, helemaal uit Den Ilaag, en zij kwamen bij Spelt eens praten over z'n doeinkje, dat het toch niet veel waarde had, en dat hij het beter maar kon verkopen aan de staat en nog veel meer dingen. Doch Spelt maakte korte wetten; hij zei: „Nee heren, daar kan niks van komme, als ik dit verkoop, wat mot ik dan beginne? Hier hebben mijn ouders geleefd en wil ik ook leven; en geld vragen zeit U, waarom zou ik dat doen? Of hebben jullie het soms hard no dig? O, voor dat kanaal, nu leg dat gerust maar bij buurman aan. Tienduizend gulden zeg je? Ach kom, hoeveul heren uit de stad komen hier niet vissen, wat een lap grond, en het huisje is nog best; nee, nee, daar kan niks van komme. Als het nu nog vijf en twintig duzend was, dan kon ik wat nieuws beginnen, maar zo niet". Nu daar is nog veel onder handeld en uiteindelijk kreeg Spelt bijna twintig duizend gul den. Maar van dat ogenblik begon er een heel klein duiveltje in zijn hart te leven; het was het geld- duiveltje. Hij verkocht en kocht en verkocht weer, en altijd had hij winst. Ja, Spelt ging al snel ler en sneller naar een bonk geld. In het oude kabinet durfde hij het niet te bewaren, hij bracht het naar de bank; een echte ver trouwbare weet je, waar bijna al de boeren hun geld op hadden, 't Mocht dan wel niet een bank zijn van het hele land, maar toch wel van het dorp; je kon daar beter je geld bewaren als ihuis. En de aangroei van zijn bezit was nog lang niet ten einde; want toen hij 26 jaar was trouwde hij met de enigste dochter van die rijke Stekelenburg, een boer die bijna 50 koeien molk, en toen Ste kelenburg daarop vrij plotseling stierf en zijn vrouw hem spoedig volgde, nu toen kwamen er nog zestig duzend bij; ja zo vertellen de mensen het ten minste. En zo had Spelt huizen en boerderijen, land voor zichzelf en land om te verpachten, kortom; 't was alles bijna van hem. Geen boer, die tegen hem op kon. En de mensen? Zij zeiden: het is dezelfde Spelt niet meer van vroeger. Neen, inderdaad, het was de zelfde Spelt niet meer van vroe ger, want toen Spelt nog jong was had hij de Heere lief. Hij had een godvrezende vader en moeder, die hem reeds vroeg hadden opgedra gen aan de troon der genade, en het was als jongen zijnde altijd zijn lust geweest om de Heere te dienen. Hij was 18 jaar toen hij belijdenis aflegde, en hij meende het echt, maar toen de heren kwamen, of eigenlijk al eerder, het was éigenlijk al bij de bar bier, toen hij hoorde, dat dat ka naal over hof en land zou gaan, was dat kleine duiveltje in zijn hart gekomen, en hij wist niet, dat zo'n duiveltje zo hard groeien kon en dat het een duivel was ge ding te voorschijn haalt en aan zijn buurman laat zien, natuur lijk met een gezellig praatje er bij. Al begrijp ik het geval levendig, ik geef geen kans. Even een betekenisvol kuchje, soms één woordje maar en na een heftige schrik gaat de glazen stuiter weer terug naar zijn plekje en een schuldbewust kopje wordt diep gebogen. Meestal blijft heel de verdere schooltijd de stuiter wel op z'n plaats. Toch houd ik ongemerkt het geval in de gaten. Mocht het soms een enkele keer gebeuren, dat de verleiding te sterk wordt, wel dan krijgt de mooie glazen stui ter een plekje vooraan op m'n lessenaar en de eigenaar heeft mijn stellige belofte, dat hij zijn eigendom om twaalf uur zelf terug mag halen en dat hij er onder schooltijd vrij naar mag kijken, wat meestal niet meer gebeurt. Keesie moet je echter altijd zeer bepaald verbieden. Als ik hem daarna ongemerkt observeer om te zien, of hij een recidivist wordt, dan zie ik wel, dat hij mij eveneens goed in de gaten houdt en geduldig zijn kans afwacht, tot ik mij eens omkeer om dan opnieuw zijn slag te slaan. Uitgerekend be loert h(j me en o wee als ik mij even wend of keer. Brr wat een joch. O als alles naar zijn zin gaat, dan kan hij aardig zijn, maar zo niet, dan is het drenzen en dreinen. Niet gewoon huilen, nee, echt drenzen. Geen wonder, dat zo'n joch dwars voor mijn" maag zit. O hjj heeft geen kans om amok te maken. Als ik dat niet voor komen kon, volgde ik de raad van m'n goeie ouwe paedagogiek- leraar op en ging met veters langs de deuren. Nee maar ik heb, ondanks alles zo'n mede lij met dit kind. Dat wordt door die suikerzoete, lieverige (ego ïstische) moeder met zulke kwa de kansen het leven in gestuurd. Ik ben niet bang, binnenkort heeft hij zich best geschikt m het gareel van onze klas. Maar hoe schikt hij zich? Noodgedwon gen, omdat het toch niet anders kan, maar zal hij „thuis" als net normale blijven zien, waar ieder zich naar hem schikt en hem ontziet. Nu, dan mag ik in de tijd, dat Keesie op vrijersvoeten zal gaan, wel ieder huwbaar maagdelijn in Nederland waar schuwen: „Blijf uit de buurt, vuurgevaarlijk. Dit brok tiran niek egoïsme bederft ieders leven, dat er blijvend mee in aan raking komt". In het millieu waar hij bekend zal zijn, zal ieder hem mijden als een „on aangenaam mens". 'tKan ook, dat de jongen als hij wat ouder is en het leven bewuster gaat bezien, tot de ont worden eer hij het wist en hij, Spelt was bezéten van de geld duivel. Neen, goddeloos was hij niet, en niemand zou hem kunnen verwijten, dat hij niets over had voor anderen, want de collectan ten wisten best als zij bij ouder ling Spelt kwamen, dat er een paar van die fijn-klinkende-rijks daalders in de zak terecht kwa men en hij wist ook, dat die collectanten het wel vertelden aan hun vrouwen en hun vrou wen weer verder aan anderen, en dat hij zo een goede naam had, maar als hij stil in z'n eigen zat te denken, dan moest hij toch eer;ijk zeggen, dat die paar zil verstukken maar stukjes waren bij het vele, dat bij hem inkwam. Hij gaf het met de vingers uit en het kwam er met schoppen in. Neen, dan heeft de Heere toch niet veel gehad. En dan, waarom gaf hij nog flink aan de kerk? Was het ook hier niet om, dat wie den Heere geeft het dubbel weer ontvangt? Neen Spelt was niet meer zoals vroeger. Dat zei den de mensen recht, ook al was het anders dan zij bedoelden. Jaren gingen voorbij en al naar do jaren van Spelt ver meerderden vermeerderde zijn vermogen, maar werd de lief de tot Gods dienst kleiner. Och, het ging eerst langzaam, maar Vrijdag 9 Juni 195U 'T ZEEUWSCh WEEKEND 3 dekking komt, dat het zo niet gaat als thuis. Dan zal het leven hem wel leren. Maar Jjet leven is niet zo zachtzinnig. Dat kost de jongen geestelijke klappen. En die doen zeer en kunnen een jongen van een jaar of zestien knauwen voor goed. Ja Keesie Bruins is een mispunt, daar gaat niets af, maar toch zou ik hem graag willen helpen, voor later. Als ik nu maar wist hoe. Loop ik ver vooruit? Men heeft gelijk, maar dat is immers het mooie van ons werk, waarom ik er zoveel van houd. We mogen binnen de kleine muren van ons eigen klasje toch mede bouwen aan de toekomst van een volk. Dat maakt je dee moedig en trots en bezorgd tege lijk. R. T. BoeM-eApAeÈinq, „The stolen jewels", door Virginia Pye. Deze uitgave is gegeven in „The young people's library", bij de N.V. J. B. Wolters Uitge versmij te Groningen en Batavia. In deze bekende schooluitgaven zijn reeds zeer veel goede werk jes verschenen. „The stolen je wels" zet deze traditie voort. Het is een alleraardigst boekje, dat de jonge studentjes in de Engel se taal na de eerste kennisma king zeker zal animeren om de lectuur voort te zetten. Wie een maal gegrepen is door de intrige van het verhaal zal de verleiding niet kunnen weerstaan om ver der te lezen dan de leraar opgaf. Wie een jaartje zijn best deed op deze taal kan dit boekje wel le zen. Bovendien is er een behoor lijk lange woordenlijst bij. Mis schien waren wat meer aanwij zingen voor de uitspraak wel ge wenst. Doch dat is ook onze eni ge bemerking. Het boekje is van harte aanbevolen. „Gezond Lager Onderwijs", door B. J. Douwes. Uitge geven door de Uitgeverij H. J. Paris te Amsterdam. Voor onderwijsmensen een zeer handig werkje om in kort bestek eens kennis te nemen van wat er op onderwijsgebied aan stromin gen en richtingen zijn. Vanzelf sprekend krijgen we de visie van de heer Douwes op al die menin gen en richtingen. Er wordt al jaren geroepen om vernieuwing van ons onderwijssysteem. Veel van wat de heer Douwes hier in het kort over dit onderwerp aan geeft kunnen we met hem eens zijn. Ook ouders, die wat belang stellen in het onderwijs zullen dit vlot geschreven werkje wel weten te waarderen. Uao-ï owye. janqe, memen Beste Neef, Je laatste brief getuigt van een groot geestelijk getob met allerlei vraagstukken, waarmee tegenwoordig heel wat jonge mensen het moeilijk hebben. Ik kan heel goed begrijpen, wat je me in je brief vertelt, daar ik in mijn jonge jaren met dezelf de problemen worstelde. Jij zegt dat de jonge generatie de dupe is van de voorgaande, dié heb ben de ruïnes gemaakt en de jonge mensen zitten er mee, of schoon ze er zelf part noch deel aan hebben. Inderdaad is dat zo. In mijn jonge tijd was het ech ter precies zo. Ik was jong, kort na de voorgaande wereldoorlog, ik bedoel die van 1914 tot 1918. En toen was Nederland wel niet zelf in de oorlog betrokken ge weest, maar het heeft toch in grote mate de gevolgen mede ondervonden. Met name de ge volgen op economisch gebied. Het was ook na 1918 een dure tijd, veel werkloosheid, een gul den, die niet veel meer waard was, en ook toen had de jonge generatie een hopeloos getob om aan de slag te komen en zich een toekomst te kunnen bou wen. Er was werkelijk niet zo veel verschil met wat we nu beleven. Het is allemaal nu een beetje erger en vooral het schreeuwende woning-tekort, waarvan zoveel jonge mensen de dupe zijn, is nu veel nijpender dan toen, maar in principe ken den we toen precies dezelfde moeilijkheden. En ook toen was er een jongere generatie, die el kander vertelde: wij gaan dat een beetje anders en beter doen, dan de ouweren het er bij heb ben laten liggen. Jongen, wat een idealisme, wat een plannen had het jonge geslacht in die dagen, ondanks alle misère, waarin het verkeerde. En wat is er van terecht ge komen? Die „jonge generatie" is de zelfde als, waarop jij nu je bit tere verwijten doet neerkomen, want die jonge generatie is in middels ouder geworden en heeft nu 'theft in handen gehad. En we weten nu, dat zij het er mis schien nog een beetje slechter heeft afgebracht, dan de gene ratie die vóór haar geleefd heeft. En als we daaruit nu con clusies mogen trekken voor de toekomst, dan ziet het er met de huidige jonge generatie niet al te best uit. Wat zal straks dié aan een dan weer komende generatie overlaten als erfenis? En zo kunnen we doorgaan. Ik wil maar zeggen: we schie ten er niets mee op om de oudere generatie de schuld te geven. Want straks zijn we zelf de oudere generatie en krijgen we dezelfde verwijten naar het hoofd geslingerd als die wij nu als jongeren de ouderen voor de voeten werpen. Op die manier komen we dus niet veel verder. Weet je, neef, waarop ik je zou willen wijzen? Grijp eens naar je Bijbel; ik geloof, dat we daar de oplossing vinden kun nen. Daar lezen .we, dat de ouderen met de jongeren het verknoeid hebben en dat er niemand is, die goed doet of ook maar goed is. Alle mensen zijn slecht, deugnieten, leugenaars, haters van de naasten, liefheb bers van zichzelf, egoïsten dus. Dat is het beeld dat» de Bijbel ons tekent. En de Bijbel zondert daarvan geen generatie en geen ZOMER-AVONDKLACHT. Wanneerna warme zomerdag, Het werk weer rusten mag, De zoel zomeravond rust, In serene stilte sust En de komende scheem'ring kust, Ik in mijn tuin, tot groot vermaak, Van vrouw en kind, een plekje maak, Om van die stille rust te drinken, Komen de radio's mijn geluk verminken. Van rechts en links, van voor, op zij, Door open deur of raam of galerij, Zo hard het kan, verscheuren zij, Met wild gerucht, En zon der tucht, De stille avondlucht. En 'k sla, beducht Met bange zucht, Maar op de vlucht, Voor de dvyaze kol, Van de raato-lol, Waarvan de lucht is vol. Maakt 't een mens niet dol? Lawaai-apparaat, Praat-automaat, Kunst-surrogaat, Lol-fabrikaat, Cacofoon-in-'t-quadraat. Veroppervlakkigings-substraat, Moet je zelfs in tuin en straat, Bij buur en maat, De rust bederven? Is er geen wet, Die hierop let, Er straf op zet En het belet, Dat dit monster-slet, De gave aether maar blijft kerven? DIXI. mens uit. Kijk, we zullen naar dat punt terug moeten: n.l. tot de erkenning, dat er niemand is die goed doet of goed is. We zijn allemaal slecht. En nu zul jij antwoorden: zo erg zal het toch ook weer niet zijn. Er zijn toch zowel goede als slechte mensen op de wereld. Kijk maar rondom je heen, dan zie je verschil genoeg. Dat klopt dus niet met wat de Bijbel zegt. Maar dan antwoord ik jou, beste neef, met wat ik eens in een mooi boek gelezen heb aan gaande dit punt. Daarin las ik: twee mensen kunnen samen in dezelfde trein stappen en in die trein zal de één zich misschien bezig houden met iets heel ver standigs. Hij zal zijn tijd nuttig besteden. En de ander zal er zijn tijd verbeuzelen. Misschien is hij wel een zakkenroller, of doet nog ergere dingen. Maar wanneer ze beiden nu op een ogenblik naar buiten kijken, zien ze dat ze allebei in de verkeer de trein zitten, allebei gaan ze precies in de verkeerde richting. Welnu neef, dat bedoelt nu de Bijbel als hij zegt: er is nie mand die goed is. Alle mensen zitten van nature in de verkeer de trein, de zogenaamde goeden met de slecht(yi. Ze rijden van God af in de richting van satan. En in die trein zitten ze al van het uur van hun geboorte. In zonde ontvangen en in onge rechtigheid geboren, zegt de Bijbel. Daarom is er ook geen principiëel verschil tussen de z.g. goede mens, die niet bekeerd is en de moordenaar of de hoe reerder. Principiëel zijn ze bei den eender, d.a.w. zitten ze in dezelfde verkeerde trein. De zonde is een bederf, dat ons allemaal heeft aangetast, en aangevreten als de kanker. We kunnen ons voor elkaar nog tamelijk fatsoenlijk houden en veel van wat in ons hart opwelt, verborgen houden. Maar ik wil wel eens de mens zien, die voor het aangezicht van God tot Hem durft zeggen: ik ben goed, ik doe geen kwaad. Paulus was eerlijker. Hij zegt: als ik het goede wil doen, dan nog doe ik practisch het kwade. Het kwade, dat ik haat, dan doe ik. Welnu als Paulus dat zegt, kun nen we gerust achter hem gaan staan. Wij zijn zeker geen haar tje beter. Kijk neef, dit is nu niet hele maal een antwoord op je brief, maar het geeft toch de sleutel om het antwoord te vinden, ge loof ik. Laten we beginnen met de erkenning: we zijn allemaal principiëel even slecht en onbe kwaam tot het goede, dat het in de wereld zo verkeerd loopt is persoonlijk mijn schuld: princi piëel ben ik van nature niet beter dan Hitler en Mussolini en Stalin en al die anderen. Kjjk, als we deze levenshouding kun nen aanvaarden is er persoon lijk voor ons een weg ter ont koming. En ook die wijst de Bijbel ons aan. Want dat is een Boek, dat ons niet alleen neer werpt in de ellende van ons bestaan. Het richt ook op. Maar dan ook alleen langs de weg van die neerwerping. Dat ben je toch wel met me eens, neef? Tot de volgende keer. Je oom DAAF. ytfihaïiifnen De straf is wel kreupel, maar komt toch. uw we; zoek de stilte, die bezielt; zij die alle stilte vrezen, hebben nooit hun hart gelezen. Aphorisme: een omgekeerde rebus, waar het woord voor gaat en het raadsel volgt. Alles wordt belangwekkend als men er maar diep genoeg in doordringt. toch ook weer snel, want God verlaten doet een mens altijd veel sneller dan hij denkt. Toen hij zo rijk was werd zijn vrouw al wuf- ter en zij vond de kerk ook al niet veel meer, om daar als rijke boerin te zitten vlak naast en tegenover die daggeldersvrouw tjes. Maar, ja, hij kon als ouder ling toch niet wegblijven, en dus ging hij alleen met z'n twee jon gens. Doch toen die groter wer den bleek Arie de oudste ook lie ver in de herberg te zitten dan in de kerk. Hij ging liever naar „De Vos", waar Aart Verhoeven bier en jenever schonk. Een dronk aard, neen, dat was Arie ook niet, het was net zo pasjes, een paar glaasjes bier en dan een paar borrels voor het eten; wat op scheppen met zijn vrienden en dan wat lallend door het dorp, net doen of hij dronken was. Een schand was het voor Spelt, en van heel zijn gezin was Klaas de jongste, het beste; die was ge trouw aan zijn kerk. Ja, als hij alles overzag, dan moest hij het eerlijk zeggen: het ging toch bij al die rijkdom niet goed met hem en zijn gezin. Ach ja, het viel wel niet mee voor Arie, zo'n rijke boerenzoon om al die deerntjes van zijn lijf te houden, maar hij ging er toch zelf ook veel te veel op af. Ja even leek het nog weer goed te gaan, dat was toen Klaas nog maar hadden kunnen dienen, zo ziek werd en met een paar da gen stierf. Die Klaas toch, nooit zei hij veel; altijd was hij stil, maar die twee dagen heeft hij maar verteld, dat hij naar Boven ging, naar God in de hemel. Daar zou hjj Jezus Christus zien, die zijn Borg en Middelaar was, en het had veel troost gegeven in de diepe smart, en Arie was werke lijk onder de indruk van het ver maan van Klaas, want hij was 3 weken niet bij Aart Verhoeven geweest en alle drie Zondagmor gens in de kerk, maar toen was het weer mis en zes weken na Klaas z'n dood was Arie plotse ling weg en met hem tienduizend gulden uit het oude kabinet in de pronkkamer, die Spelt juist had ontvangen van de verkoop van het spul van Van Ginkel. Hij had laten zoeken overal, maar Arie was niet meer te vinden. Toen was hij beide zoons kwijt; hij was nog samen met zijn vrouw, pre cies zoals zij begonnen waren, maar van Arie had hij meer ver driet dan van het sterven van Klaas, vooral toen bleek, dat dat deerntje van De Wit, dat dag geldersmeisje nog moeder moest worden. Ook dat had een bonk geld gekost; maar dat alles was het ergste niet. O, als hij zijn zijn vrouw nu maar weer mee had kunnen krijgen naar Gods Huis, als zij nu samen de Heere maar zijn vrouw was vol vijand schap en zei, dat God haar onge lukkig gemaakt had. En met hem zelf? Ja, hij zat nog steeds in de ouderlingenbank, maar mocht hij daar wel zitten? Hij kon soms terugverlangen naar zijn jonge jaren, toen hij nog ter catechisatie ging en de Heere nog lief had, toen hij nogeen arme jongen was. Maar nu, nu was soms alles zo opstandig. Neen de mensen hadden het niet gezien, dat hij de vuisten had ge bald tegen de hemel toen Klaas gestorven was en dat hij gevloekt had, toen Arie hem bestolen had, dat hadden zij niet gehoord, maar hij had eerst gevloekt en toen achter bij de rietschors had hij gehuild, gesnikt, en toen hij het hoorde van dat meidje van De Wit had hij Arie ook nog ver vloekt, ja, het was niet best met Spelt, hij moest het weer eerlijk bekennen. Hij was God kwijt en had een geld-god, die hij diende, en zo was er oorlog met het hei lig Opperwezen. Was dit nu maar het laatste geweest, maar neen, het was het einde nog niet voor Spelt. Zijn vrouw was aan het sukkelen ge gaan. De dokter, en die kan het weten, zei: 't is van verdriet, en ook zij stierf, slechts een half jaar na Klaas z'n dood en Arie's diefstal. En toen ging de mare nog door het dorp, dat de bank gesprongen was, de bank waarop Spelt al zijn geld had staan, en toen was hij alles kwijt. Zijn vrouw, zijn kinderen, zijn geld en zijn goed; hij had nog maar net geld voor een plaatsje in 't oude- liedenhuis en als straks alles af gewikkeld was zou hij daar maar heengaan Toen is hij naar de dominee ge gaan en ging hij vertellen, dat hij geen ouderling meer kon zijn; ja, dat hij het eigenlijk nooit geweest was, ook al had hij in het bankje gezeten, maar de dominee zei: neen Spelt, zouden wij je als ou derling eren als je rijk bent en niet als God je beproeft? Het ambt van ouderling is niet als een kleed, dat als het versleten is of niet meer naar de zin maar weggedaan wordt, maar het ambt staat vast in Jezus Christus, en nu moet je ook in deze dagen Hem uit dragen, blijmoedig Hem volgen. Ja, toen is Spelt bar zwaar gaan denken; hij kon des nachts er niet van slapen en het liet hem overdag niet los: Mijn taak is Jezus Christus uit te dra gen, en ik heb dan nooit gedaan; ik heb in dat bankje gezeten om mijn eigen eer, opdat de mensen toch maar zouden zeggen: die Spelt is toch maar een reuze man, maar het is hem nü allemaal tot zonde. Hij heeft het uitgesnikt voor God, daar achter in 't land; hij heeft gevraagd, gesmeekt om vergeving, en God gaf vergeving in zijn hart. 't Waren zware en moeilijke dagen. Hij dacht, dat God hem eeuwig verstoten zou, maar na zijn zware worsteling kwam die wondere vrede in zijn hart, dat hij vergeving der zonde had ontvangen in Jezus bloed en wonden. Spelt was plotseling oud ge worden. Wie zou dat niet na zo veel slagen, 't Kwam van het hart, zei de dokter; hjj moest maar gauw naar het rusthuis gaan; hij had nu toch al een ka mer gehuurd en moest dan maar niet meer wachten. Hij zou het dan ook maar doen. Maar vóór hij ging wou hij in zijn eigen huis nog schrijven aan Arie, je weet nooit of hij niet eens terug zou komen, en als hij terugkwam kon hij het lezen, dat zijn vader hem alles vergeven had. Met beverige hand schreef hij: „Arie, God heeft mü veel vergeven; zou ik dan jou niet vergeven? Zoekt Hem njg, mijn zoon, Hij nam mij zelfs aan, want ik heb alles ver loren, maar Jezus verkoren. Wiens eigen ik ben. - De andere morgen vonden de buren Spelt dood aan de tafel zitten.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6