BOiiR SPELT
Vrijdag 9 Juni 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
preek is klaar, alleen moet ik
er nog een geschikte tekst bij
roeken
Dit js ons bezwaar tegen dit
soort dagboeken. Een bezwaar,
dat geheel zou wegvallen wan
neer de schrijver zijn, overigens
schone gedachten niet had op
gehangen aan Bijbelteksten.
Waarom heeft hij dat gedaan?
Ook op zichzelf, b.v. onder zelf
gekozen titels had hij kunnen
zeggen, wat hij gezegd heeft en
dan had men het als zodanig
kunnen waarderen.
Nu willen wij de schrijver
daar niet hard om vallen. Uit de
kring, waaruit hij voortkwam, is
de Schriftwaardering anders dan
wij die kennen. Maar, juist om
dat men ten onzent theologisch
en exegetisch deze schrijver zo
ver vooruit is, komt de vraag
op: is er geen betere vorm van
dagboek te geven, waarin de
Schriften zuiver en naar hun
eigen betekenis tot ons komen?
Alleen de eerbied, die wij aan
het Woord van God verschuldigd
zijn, behoort ons al tot deze
vraag te dringen.
DAT LIEFIE
M'n hospita voelt zich mede
verantwoordelijk voor het wel
en wee van onze school en in
het bijzonder voor klas één. Het
is een best mens en helemaal
niet nieuwsgierig, maar uit zui
vere belangstelling weet ze graag
alles. Zo tegen 1 April weet ze
me altijd al te vertellen, wie en
wat ik al te verwachten heb in
het nieuwe leerjaar. Is het na
1 April, dan komt de gemoede
lijke vraag: „Enjuffer, ben-
ne d'r nog veul bijgekome, asdat
ik gezeit heb?" Dan geef ik maar
geduldig de naamlijst van mijn
nieuwe studentjes. O dan moet
je m'n hospita zien. Ze komt
echt op dreef. Precies voorspelt
ze me: „Nou, juffer met d'n dieë
zei je echt plezier beleve". Als
ze echter aan haar serie ket
tingwoorden toekomt is het mis.
„Goeie gerustigheid-juffer-nog-
er-is-an-toe, daar zei je wat an
ders mee beleve...."
M'n hospita kan het weten,
want van generaties her woont
haar geslacht op ons dorp en
heden ten dage heeft ze nog
door vele en velerlei familie
banden haar bronnen voor in
formaties her-en-derwaarts ver
spreid in ons goede dorp. Spijtig
voor het brave mens komen haar
profetieën voor meer dan 95
niet uit. Andermaal spijtig, en
dit keer voor mij, kwam een
bepaalde profetie wel terdege
uit.
Na één April hoorde ik, na
de vermelding van Keesje Bruins'
naam alj nieuweling: ,,'tJonge-
't jonge- goeie-gerustigheid-m'n
lieve mens-nog-er-is-an-toe, dat
belooft niet veel goeds voor je.
„Ik dacht, dit keer is het ernst".
„Juffer, as ik zo es wat zeit,
ken je me goed gelove, dat weet
je, maar deuze keer is het steen-
vast, want dat kleine kr.(vul
als je blieft zelf de puntjes maar
in, want ik wil netjes blijven)
ken ik casuweel goed, omrede
hij vlak naast m'n dochter woont.
Nou, de kindere van me doch
ter magge d'r niet meer mee
spele van d'r. Is me dat een k...."
(zie boven). Ik voel het goed,
dit is diepe ernst en vragend
trek in m'n wenkbrauwen op.
„Juffer, d'r benne daar drie
kinders en Keesie is de ouste.
Maar ze benne al drie stik
verwend. De moeder doet niks
as zoete broodjes bakke. 'tls
maar: „Liefie wil je wel es
binnen komme, liefie wil je nie
tes een boo (boterham) eten.
Liefie dit en liefie dat. Maai*
die liefies wille nooit wat. Op
d'r ziel moste ze hebbe en Kee
sie het meest. Hij mot altoos z'n
zin hebbe en as-ie met de kin
ders van me dochter speelde
most hij altijd al 't speelgoed
hebbe en anders liep-ie weg of
ging ze knijpe. Me dochter zee
eerst welles tegen z'n moeder:
„Mens geef 'm een pak op z'n.
Maar toen had je 't gaande. Van
die moeder is vroeger es een
lief zussie gestorreve en nou
zegt ze altijd: „As een van mijn
kinders es vroeg weg genome
wordt, dan wil ik geen spijt heb
be van harde woorde. De kin
dere benne wel lief, maar ze
begrijpe het nog niet alles. Nou
as-sie het mijn vraagt, geloof
ik dat Keesie het maar al te goed
begrijpt. Menselief-juffer-nog-
-an-toe, ik heb meelije met je
dat je dat jong heb van 'tjaar".
Het betoog is indrukwekkend
genoeg en deswege kijk ik dan
ook maar verslagen, maar stie-
kum denk ik, 't zal wel mee
vallen, net als altijd.
Met deze luchthartigheid ben
ik bedrogen uitgekomen, helaas.
Keesie Bruins is een mispunt.
O, stil maar, 'k weet er alles
van, dit is geen woord om van
een kind te zeggen. 'kHeb me
zelf al onderhanden genomen.
Desniettemin, het feit is zo en
niet anders. En dat kleine kerel
tje zit dwars voor m'n maag, al
kort na 1 April. Kijk, nu heb
ik geen klas van volmaakte kin
dertjes. (Gelukkig niet.) Maar er
is zoveel „ondeugd", die ik zo
goed begrijpen kan, omdat ik
het zelf precies zo zou doen.
Als b.v. een of ander jochie z'n
hand in zijn broekzak steekt en
daar z'n prachtige glazen knik
ker voelt, wat ligt er dan meer
voor de hand dan dat hij dit
litairen en improviseerde een
Bijbelstudie-school voor militai
ren. In 1917 overleed hij, nog
maar 43 jaar oud.
Het werkje, dat hierbij bespro
ken wordt, is een bijbels dag
boek, waaruit men het geloofs
leven van Oswald Chambers als
een open boek leest. Het zijn in
dringende woorden rechtstreeks
op het hart gericht. Zij zijn ont
leend aan verschillende bronnen,
in hoofdzaak bijbellezingen ge
durende de jaren 1911 tot 1915
gehouden en toespraken, welke
van October 1915 tot November
1917 iedere avond in de Y.M.C.A.
barakken werden uitgesproken.
Het zijn woorden „naar aan
leiding" van Bijbelteksten uitge
sproken en die op zichzelf le-
zens- en overdenkenswaard zijn.
Waar men echter bij het lezen
telkens op stuit, is, dat deze dag
boekwoorden inderdaad slechts
in ver-wjjderd verband staan
met de teksten, die aan 't hoofd
van iedere dag zijn aangetekend.
Op z(jn best zou men kunnen
spreken van een exemplarische
toepassing van de aangehaalde
teksten. e woorden, die God
tot Abraham spreekt, spreekt
Hij ook tot mij. Wanneer God
Abraham verzoekt zijn enige
zoon te offeren, verzoekt Hij
dat ook mij. Wanneer het bevel
aan Petrus gegeven wordt: Hoed
Mijn schapen, krijgen wij alle
maal dat bevel. Een woord uit
dfl Openbaring: „Zie, Hij komt
op de wolken", geeft de schrijver
aanleiding om over de wolken
te spreken, die God ons in ons
leven brengt, om ons op te voe
den en te onderwijzen. Het
woord gericht tot Maria bij de
aankonaiging van de geboorte
van de Heiland: „Dat heilige dat
uit u geboren zal worden, zal
Gods Zoon genaamd worden",
wordt tot ons allemaal gezegd
en geeft de schrijver aanleiding
tot de vraag: „Als de Zoon Gods
geboren is in mijn sterfelijk
vlees, krijgt dan Zijn heilige on
schuld en eenvoud met de Vader
een kans om zichzelf in mij te
openbaren?" Enz.
Men kan hier de vraag stellen:
is de Bijbel door God gegeven
om hem op deze manier „toe te
passen"? Om met een voorbeeld
duidelijk te maken wat ik be
doel. Wanneer iemand van de
Koningin een brief ontvangt, hoe
moet deze dan, uit respect en
eerbied alleen al voor Wie hem
geschreven heeft, gelezen wor
den? Toch zeker in zijn duidelijk
verband en samenhang, in zijn
logische volgorde, zin voor zin
en in zijn totale boodschap tot
dt geadresseerde? Zou het dan
met de Bijbel anders mogen?
Ik geloof het niet. Op de manier
als het hier gebeurt, worden
wel vele boodschappen, die op
Om kact i/uUaai.
door M. VAN OOSTERMEER.
„ja, ja/ als iemand gelukkig
geooerd neeit, dan is het toch
zeker aie oude apelt wel geweest,
maar je ziet man, zo gewonnen,
zo gc.onnen, en nu hebben ze
hem daar vanmorgen dood ge-
vonuen, en wat heett hij nu over
gehouden?"
ja, zo was het met de oude
Spelt. Een enigst zoontje van een
keuterboertje. Het was bij zijn
ouders niet veel; een arm hofje,
een paar schriele beestjes, een
smal stukje land, maar 15 meter
breed, ook al was het dan tame
lijk lang, en een brede vliet. Nu
die vliet bracht het meeste geld
nog in het laadje, want er kwa
men veel rijke heren uit de stad
vissen en dat kostte dan een dub
beltje daags. Neen, zijn ouders
lieten hem niet veel na, toen zij
stierven. Hij was toen juist 19
jaar en hij dacht de hele boel
maar te verkopen als hij straks
geld nodig had voor zijn trouw
dag en wat zou het opbrengen?
Hij had berekend als de hypo
theek en alle onkosten er af wa
ren, dat hij net duizend gulden
kon overhouden, nu, déér kon hij
zichzelf nuttig en nodig kunnen
zijn, doorgegeven, maar de éne
grote Boodschap, die de Bijbel
bedoelt te geven, verneemt men
niet. Er worden wel vele waar
heden gedebiteerd, nuttig om in
zich op te nemen, maar de éne
grote Waarheid van het Woord
Gods blijft verzwegen. En mag
men met het eigen Woord Gods op
die manier opgaan? Is dit inder
daad gehandeld uit diepe eer
bied voor wat de Koning schrijft?
Wanneer de Koningin ons een
brief schrijft, kunnen we wel
heel mooie dingen uit deze ko
ninklijke brief halen, b.v. aar
dige losse opmerkingen distille
ren uit brokstukken van zinnen,
gaan mediteren over een aardige
gedachte, die we opmaken uit
een stuk van een bijzin en de
brief aan stukken gaan knippen
en de losse zinnen gaan voor
lezen aan belangstellenden, maar
mag men zó handelen met een
brief van iemand, die ons door
zijn schrijven een boodschap, een
bevel, een opdracht te geven
heeft? Zou men dit dan wel
mogen met de proclamatie van
de Koning der koningen? Dat
teksten uit de Bijbel „einmalig"
kunnen zijn, en gedateerd en
een bepaalde plaats kunnen in
nemen in het geheel der Gods
Openbaring, komt bij de schrij
ver geen ogenblik in de gedach
te. Voor Hem wordt de Bijbel
een bundeling aphorismen, kern
gezegden en wijze spreuken, die
we op ons eigen leven hebben
toe te passen. En het gevolg is,
dat de Bijbel in zijn eigen ka
rakter niet meer spreekt. We
komen b.v. nog even terug op
het woord van de Heiland aan
Petrus: Hoed Mijn schapen.
Dat hier Kerkvergaderend
werk bedoeld wordt en een
speciale opdracht aan een Apos
tel gegeven wordt, komt niet ter
sprake. Trouwens over de Kerk,
het mystieke Lichaam des Heren
wordt nergens in deze bundel
gesproken en bij dit soort Bijbel
gebruik is daar ook geen plaats
meer voor, want de zin van de
Bijbel is de Openbaring Gods
in Jezus Christus in Diens Kerk
vergaderend werk, daarheen wij
zen alle Bijbelteksten op hun
speciale plaats, zowel in Oud-
ais Nieuw-Testament, maar deze
Openbaring kan niet duidelijk
tot ons -preken, wanneer we
van de Bijbel een boek met
aphorismen gaan maken, het his
torisch verband er uit weg gaan
nemen, geen data meer opmer
ken, en geen oog hebben voor
het „einmalige" in de Godsopen
baring. De Bijbel wordt dan
gebruikt op de manier als een
dominé het deed, die op de vraag
van zijn vrouw: hoever hij al
was met zijn preek voor a.s.
Zondag, ten antwoord gaf: „Mijn
geen nieuw bedrijf van opzetten.
Maar toen, toen op die Zater
dagavond kreeg hij in eens an
dere gedachten. O hij weet het
nog zo goed. Bij de barbier ver
telde ze nieuws; er kwam een
breed kanaal net langs het dorp,
en De Groot, die 5 dagen in do
week kleermaker was, doch des
Zaterdags de mannen van het
dorp schoor had de tekeningen ai
gezien en dat kanaal kwam juist
over de hof en akker van Spelt.
Ja, die mensen van de waterstaat
wisten wel wat ze deden. Ze had
den aan de ene kant al een dijk,
dan de diepe vliet, en dat was
toch maar net voordeligst: maar
Spelt zou zich zo maar niet laten
vangen. En niet lang daarna
kwamen er ook mensen, echte
heren, van de waterstaat. Zo maar
niet van die gewone mannetjes
met hun petten op, maar deftige
lui, helemaal uit Den Ilaag, en zij
kwamen bij Spelt eens praten over
z'n doeinkje, dat het toch niet
veel waarde had, en dat hij het
beter maar kon verkopen aan de
staat en nog veel meer dingen.
Doch Spelt maakte korte wetten;
hij zei: „Nee heren, daar kan niks
van komme, als ik dit verkoop,
wat mot ik dan beginne? Hier
hebben mijn ouders geleefd en wil
ik ook leven; en geld vragen zeit
U, waarom zou ik dat doen? Of
hebben jullie het soms hard no
dig? O, voor dat kanaal, nu leg
dat gerust maar bij buurman aan.
Tienduizend gulden zeg je? Ach
kom, hoeveul heren uit de stad
komen hier niet vissen, wat een
lap grond, en het huisje is nog
best; nee, nee, daar kan niks van
komme. Als het nu nog vijf en
twintig duzend was, dan kon ik
wat nieuws beginnen, maar zo
niet". Nu daar is nog veel onder
handeld en uiteindelijk kreeg
Spelt bijna twintig duizend gul
den.
Maar van dat ogenblik begon
er een heel klein duiveltje in zijn
hart te leven; het was het geld-
duiveltje. Hij verkocht en kocht
en verkocht weer, en altijd had
hij winst. Ja, Spelt ging al snel
ler en sneller naar een bonk geld.
In het oude kabinet durfde hij het
niet te bewaren, hij bracht het
naar de bank; een echte ver
trouwbare weet je, waar bijna al
de boeren hun geld op hadden,
't Mocht dan wel niet een bank
zijn van het hele land, maar toch
wel van het dorp; je kon daar
beter je geld bewaren als ihuis.
En de aangroei van zijn bezit was
nog lang niet ten einde; want
toen hij 26 jaar was trouwde hij
met de enigste dochter van die
rijke Stekelenburg, een boer die
bijna 50 koeien molk, en toen Ste
kelenburg daarop vrij plotseling
stierf en zijn vrouw hem spoedig
volgde, nu toen kwamen er nog
zestig duzend bij; ja zo vertellen
de mensen het ten minste. En zo
had Spelt huizen en boerderijen,
land voor zichzelf en land om te
verpachten, kortom; 't was alles
bijna van hem. Geen boer, die
tegen hem op kon.
En de mensen? Zij zeiden: het
is dezelfde Spelt niet meer van
vroeger.
Neen, inderdaad, het was de
zelfde Spelt niet meer van vroe
ger, want toen Spelt nog jong was
had hij de Heere lief. Hij had een
godvrezende vader en moeder, die
hem reeds vroeg hadden opgedra
gen aan de troon der genade, en
het was als jongen zijnde altijd
zijn lust geweest om de Heere te
dienen. Hij was 18 jaar toen hij
belijdenis aflegde, en hij meende
het echt, maar toen de heren
kwamen, of eigenlijk al eerder,
het was éigenlijk al bij de bar
bier, toen hij hoorde, dat dat ka
naal over hof en land zou gaan,
was dat kleine duiveltje in zijn
hart gekomen, en hij wist niet,
dat zo'n duiveltje zo hard groeien
kon en dat het een duivel was ge
ding te voorschijn haalt en aan
zijn buurman laat zien, natuur
lijk met een gezellig praatje er
bij. Al begrijp ik het geval
levendig, ik geef geen kans. Even
een betekenisvol kuchje, soms
één woordje maar en na een
heftige schrik gaat de glazen
stuiter weer terug naar zijn
plekje en een schuldbewust kopje
wordt diep gebogen. Meestal
blijft heel de verdere schooltijd
de stuiter wel op z'n plaats. Toch
houd ik ongemerkt het geval in
de gaten. Mocht het soms een
enkele keer gebeuren, dat de
verleiding te sterk wordt, wel
dan krijgt de mooie glazen stui
ter een plekje vooraan op m'n
lessenaar en de eigenaar heeft
mijn stellige belofte, dat hij zijn
eigendom om twaalf uur zelf
terug mag halen en dat hij er
onder schooltijd vrij naar mag
kijken, wat meestal niet meer
gebeurt. Keesie moet je echter
altijd zeer bepaald verbieden.
Als ik hem daarna ongemerkt
observeer om te zien, of hij een
recidivist wordt, dan zie ik wel,
dat hij mij eveneens goed in de
gaten houdt en geduldig zijn
kans afwacht, tot ik mij eens
omkeer om dan opnieuw zijn
slag te slaan. Uitgerekend be
loert h(j me en o wee als ik mij
even wend of keer. Brr wat een
joch. O als alles naar zijn zin
gaat, dan kan hij aardig zijn,
maar zo niet, dan is het drenzen
en dreinen. Niet gewoon huilen,
nee, echt drenzen.
Geen wonder, dat zo'n joch
dwars voor mijn" maag zit. O hjj
heeft geen kans om amok te
maken. Als ik dat niet voor
komen kon, volgde ik de raad
van m'n goeie ouwe paedagogiek-
leraar op en ging met veters
langs de deuren. Nee maar ik
heb, ondanks alles zo'n mede
lij met dit kind. Dat wordt door
die suikerzoete, lieverige (ego
ïstische) moeder met zulke kwa
de kansen het leven in gestuurd.
Ik ben niet bang, binnenkort
heeft hij zich best geschikt m
het gareel van onze klas. Maar
hoe schikt hij zich? Noodgedwon
gen, omdat het toch niet anders
kan, maar zal hij „thuis" als net
normale blijven zien, waar ieder
zich naar hem schikt en hem
ontziet. Nu, dan mag ik in de
tijd, dat Keesie op vrijersvoeten
zal gaan, wel ieder huwbaar
maagdelijn in Nederland waar
schuwen: „Blijf uit de buurt,
vuurgevaarlijk. Dit brok tiran
niek egoïsme bederft ieders
leven, dat er blijvend mee in aan
raking komt". In het millieu
waar hij bekend zal zijn, zal
ieder hem mijden als een „on
aangenaam mens".
'tKan ook, dat de jongen als
hij wat ouder is en het leven
bewuster gaat bezien, tot de ont
worden eer hij het wist en hij,
Spelt was bezéten van de geld
duivel. Neen, goddeloos was hij
niet, en niemand zou hem kunnen
verwijten, dat hij niets over had
voor anderen, want de collectan
ten wisten best als zij bij ouder
ling Spelt kwamen, dat er een
paar van die fijn-klinkende-rijks
daalders in de zak terecht kwa
men en hij wist ook, dat die
collectanten het wel vertelden
aan hun vrouwen en hun vrou
wen weer verder aan anderen, en
dat hij zo een goede naam had,
maar als hij stil in z'n eigen zat
te denken, dan moest hij toch
eer;ijk zeggen, dat die paar zil
verstukken maar stukjes waren
bij het vele, dat bij hem inkwam.
Hij gaf het met de vingers uit
en het kwam er met schoppen in.
Neen, dan heeft de Heere toch
niet veel gehad. En dan, waarom
gaf hij nog flink aan de kerk?
Was het ook hier niet om, dat
wie den Heere geeft het dubbel
weer ontvangt? Neen Spelt was
niet meer zoals vroeger. Dat zei
den de mensen recht, ook al was
het anders dan zij bedoelden.
Jaren gingen voorbij en al naar
do jaren van Spelt ver
meerderden vermeerderde zijn
vermogen, maar werd de lief
de tot Gods dienst kleiner. Och,
het ging eerst langzaam, maar
Vrijdag 9 Juni 195U
'T ZEEUWSCh WEEKEND
3
dekking komt, dat het zo niet
gaat als thuis. Dan zal het leven
hem wel leren. Maar Jjet leven
is niet zo zachtzinnig. Dat kost
de jongen geestelijke klappen.
En die doen zeer en kunnen een
jongen van een jaar of zestien
knauwen voor goed. Ja Keesie
Bruins is een mispunt, daar gaat
niets af, maar toch zou ik hem
graag willen helpen, voor later.
Als ik nu maar wist hoe. Loop
ik ver vooruit?
Men heeft gelijk, maar dat is
immers het mooie van ons werk,
waarom ik er zoveel van houd.
We mogen binnen de kleine
muren van ons eigen klasje toch
mede bouwen aan de toekomst
van een volk. Dat maakt je dee
moedig en trots en bezorgd tege
lijk. R. T.
BoeM-eApAeÈinq,
„The stolen jewels", door
Virginia Pye.
Deze uitgave is gegeven in
„The young people's library",
bij de N.V. J. B. Wolters Uitge
versmij te Groningen en Batavia.
In deze bekende schooluitgaven
zijn reeds zeer veel goede werk
jes verschenen. „The stolen je
wels" zet deze traditie voort. Het
is een alleraardigst boekje, dat
de jonge studentjes in de Engel
se taal na de eerste kennisma
king zeker zal animeren om de
lectuur voort te zetten. Wie een
maal gegrepen is door de intrige
van het verhaal zal de verleiding
niet kunnen weerstaan om ver
der te lezen dan de leraar opgaf.
Wie een jaartje zijn best deed op
deze taal kan dit boekje wel le
zen. Bovendien is er een behoor
lijk lange woordenlijst bij. Mis
schien waren wat meer aanwij
zingen voor de uitspraak wel ge
wenst. Doch dat is ook onze eni
ge bemerking. Het boekje is van
harte aanbevolen.
„Gezond Lager Onderwijs",
door B. J. Douwes. Uitge
geven door de Uitgeverij
H. J. Paris te Amsterdam.
Voor onderwijsmensen een zeer
handig werkje om in kort bestek
eens kennis te nemen van wat er
op onderwijsgebied aan stromin
gen en richtingen zijn. Vanzelf
sprekend krijgen we de visie van
de heer Douwes op al die menin
gen en richtingen. Er wordt al
jaren geroepen om vernieuwing
van ons onderwijssysteem. Veel
van wat de heer Douwes hier in
het kort over dit onderwerp aan
geeft kunnen we met hem eens
zijn. Ook ouders, die wat belang
stellen in het onderwijs zullen dit
vlot geschreven werkje wel weten
te waarderen.
Uao-ï owye. janqe,
memen
Beste Neef,
Je laatste brief getuigt van
een groot geestelijk getob met
allerlei vraagstukken, waarmee
tegenwoordig heel wat jonge
mensen het moeilijk hebben. Ik
kan heel goed begrijpen, wat je
me in je brief vertelt, daar ik
in mijn jonge jaren met dezelf
de problemen worstelde. Jij zegt
dat de jonge generatie de dupe
is van de voorgaande, dié heb
ben de ruïnes gemaakt en de
jonge mensen zitten er mee, of
schoon ze er zelf part noch deel
aan hebben. Inderdaad is dat zo.
In mijn jonge tijd was het ech
ter precies zo. Ik was jong, kort
na de voorgaande wereldoorlog,
ik bedoel die van 1914 tot 1918.
En toen was Nederland wel niet
zelf in de oorlog betrokken ge
weest, maar het heeft toch in
grote mate de gevolgen mede
ondervonden. Met name de ge
volgen op economisch gebied.
Het was ook na 1918 een dure
tijd, veel werkloosheid, een gul
den, die niet veel meer waard
was, en ook toen had de jonge
generatie een hopeloos getob om
aan de slag te komen en zich
een toekomst te kunnen bou
wen. Er was werkelijk niet zo
veel verschil met wat we nu
beleven. Het is allemaal nu een
beetje erger en vooral het
schreeuwende woning-tekort,
waarvan zoveel jonge mensen de
dupe zijn, is nu veel nijpender
dan toen, maar in principe ken
den we toen precies dezelfde
moeilijkheden. En ook toen was
er een jongere generatie, die el
kander vertelde: wij gaan dat
een beetje anders en beter doen,
dan de ouweren het er bij heb
ben laten liggen. Jongen, wat
een idealisme, wat een plannen
had het jonge geslacht in die
dagen, ondanks alle misère,
waarin het verkeerde.
En wat is er van terecht ge
komen?
Die „jonge generatie" is de
zelfde als, waarop jij nu je bit
tere verwijten doet neerkomen,
want die jonge generatie is in
middels ouder geworden en heeft
nu 'theft in handen gehad. En
we weten nu, dat zij het er mis
schien nog een beetje slechter
heeft afgebracht, dan de gene
ratie die vóór haar geleefd heeft.
En als we daaruit nu con
clusies mogen trekken voor de
toekomst, dan ziet het er met
de huidige jonge generatie niet
al te best uit. Wat zal straks
dié aan een dan weer komende
generatie overlaten als erfenis?
En zo kunnen we doorgaan.
Ik wil maar zeggen: we schie
ten er niets mee op om de
oudere generatie de schuld te
geven. Want straks zijn we zelf
de oudere generatie en krijgen
we dezelfde verwijten naar het
hoofd geslingerd als die wij nu
als jongeren de ouderen voor de
voeten werpen.
Op die manier komen we dus
niet veel verder.
Weet je, neef, waarop ik je
zou willen wijzen? Grijp eens
naar je Bijbel; ik geloof, dat we
daar de oplossing vinden kun
nen. Daar lezen .we, dat de
ouderen met de jongeren het
verknoeid hebben en dat er
niemand is, die goed doet of ook
maar goed is. Alle mensen zijn
slecht, deugnieten, leugenaars,
haters van de naasten, liefheb
bers van zichzelf, egoïsten dus.
Dat is het beeld dat» de Bijbel
ons tekent. En de Bijbel zondert
daarvan geen generatie en geen
ZOMER-AVONDKLACHT.
Wanneerna warme zomerdag,
Het werk weer rusten mag,
De zoel zomeravond rust,
In serene stilte sust
En de komende scheem'ring kust,
Ik in mijn tuin, tot groot vermaak,
Van vrouw en kind, een plekje maak,
Om van die stille rust te drinken,
Komen de radio's mijn geluk verminken.
Van rechts en links, van voor, op zij,
Door open deur of raam of galerij,
Zo hard het kan, verscheuren zij,
Met wild gerucht,
En zon der tucht,
De stille avondlucht.
En 'k sla, beducht
Met bange zucht,
Maar op de vlucht,
Voor de dvyaze kol,
Van de raato-lol,
Waarvan de lucht is vol.
Maakt 't een mens niet dol?
Lawaai-apparaat,
Praat-automaat,
Kunst-surrogaat,
Lol-fabrikaat,
Cacofoon-in-'t-quadraat.
Veroppervlakkigings-substraat,
Moet je zelfs in tuin en straat,
Bij buur en maat,
De rust bederven?
Is er geen wet,
Die hierop let,
Er straf op zet
En het belet,
Dat dit monster-slet,
De gave aether maar blijft kerven?
DIXI.
mens uit. Kijk, we zullen naar
dat punt terug moeten: n.l. tot
de erkenning, dat er niemand
is die goed doet of goed is. We
zijn allemaal slecht.
En nu zul jij antwoorden: zo
erg zal het toch ook weer niet
zijn. Er zijn toch zowel goede
als slechte mensen op de wereld.
Kijk maar rondom je heen, dan
zie je verschil genoeg. Dat
klopt dus niet met wat de Bijbel
zegt. Maar dan antwoord ik jou,
beste neef, met wat ik eens in
een mooi boek gelezen heb aan
gaande dit punt. Daarin las ik:
twee mensen kunnen samen in
dezelfde trein stappen en in die
trein zal de één zich misschien
bezig houden met iets heel ver
standigs. Hij zal zijn tijd nuttig
besteden. En de ander zal er
zijn tijd verbeuzelen. Misschien
is hij wel een zakkenroller, of
doet nog ergere dingen. Maar
wanneer ze beiden nu op een
ogenblik naar buiten kijken, zien
ze dat ze allebei in de verkeer
de trein zitten, allebei gaan ze
precies in de verkeerde richting.
Welnu neef, dat bedoelt nu de
Bijbel als hij zegt: er is nie
mand die goed is. Alle mensen
zitten van nature in de verkeer
de trein, de zogenaamde goeden
met de slecht(yi. Ze rijden van
God af in de richting van satan.
En in die trein zitten ze al van
het uur van hun geboorte. In
zonde ontvangen en in onge
rechtigheid geboren, zegt de
Bijbel. Daarom is er ook geen
principiëel verschil tussen de
z.g. goede mens, die niet bekeerd
is en de moordenaar of de hoe
reerder. Principiëel zijn ze bei
den eender, d.a.w. zitten ze in
dezelfde verkeerde trein.
De zonde is een bederf, dat
ons allemaal heeft aangetast, en
aangevreten als de kanker. We
kunnen ons voor elkaar nog
tamelijk fatsoenlijk houden en
veel van wat in ons hart opwelt,
verborgen houden. Maar ik wil
wel eens de mens zien, die voor
het aangezicht van God tot Hem
durft zeggen: ik ben goed, ik
doe geen kwaad. Paulus was
eerlijker. Hij zegt: als ik het
goede wil doen, dan nog doe
ik practisch het kwade. Het
kwade, dat ik haat, dan doe ik.
Welnu als Paulus dat zegt, kun
nen we gerust achter hem gaan
staan. Wij zijn zeker geen haar
tje beter.
Kijk neef, dit is nu niet hele
maal een antwoord op je brief,
maar het geeft toch de sleutel
om het antwoord te vinden, ge
loof ik.
Laten we beginnen met de
erkenning: we zijn allemaal
principiëel even slecht en onbe
kwaam tot het goede, dat het in
de wereld zo verkeerd loopt is
persoonlijk mijn schuld: princi
piëel ben ik van nature niet
beter dan Hitler en Mussolini en
Stalin en al die anderen. Kjjk,
als we deze levenshouding kun
nen aanvaarden is er persoon
lijk voor ons een weg ter ont
koming. En ook die wijst de
Bijbel ons aan. Want dat is een
Boek, dat ons niet alleen neer
werpt in de ellende van ons
bestaan. Het richt ook op. Maar
dan ook alleen langs de weg van
die neerwerping. Dat ben je
toch wel met me eens, neef?
Tot de volgende keer.
Je oom DAAF.
ytfihaïiifnen
De straf is wel kreupel, maar
komt toch.
uw we;
zoek de stilte, die bezielt; zij die
alle stilte vrezen, hebben nooit
hun hart gelezen.
Aphorisme: een omgekeerde
rebus, waar het woord voor
gaat en het raadsel volgt.
Alles wordt belangwekkend
als men er maar diep genoeg
in doordringt.
toch ook weer snel, want God
verlaten doet een mens altijd veel
sneller dan hij denkt. Toen hij zo
rijk was werd zijn vrouw al wuf-
ter en zij vond de kerk ook al
niet veel meer, om daar als rijke
boerin te zitten vlak naast en
tegenover die daggeldersvrouw
tjes. Maar, ja, hij kon als ouder
ling toch niet wegblijven, en dus
ging hij alleen met z'n twee jon
gens. Doch toen die groter wer
den bleek Arie de oudste ook lie
ver in de herberg te zitten dan in
de kerk. Hij ging liever naar „De
Vos", waar Aart Verhoeven bier
en jenever schonk. Een dronk
aard, neen, dat was Arie ook niet,
het was net zo pasjes, een paar
glaasjes bier en dan een paar
borrels voor het eten; wat op
scheppen met zijn vrienden en
dan wat lallend door het dorp,
net doen of hij dronken was. Een
schand was het voor Spelt, en
van heel zijn gezin was Klaas de
jongste, het beste; die was ge
trouw aan zijn kerk. Ja, als hij
alles overzag, dan moest hij het
eerlijk zeggen: het ging toch bij
al die rijkdom niet goed met hem
en zijn gezin. Ach ja, het viel
wel niet mee voor Arie, zo'n rijke
boerenzoon om al die deerntjes
van zijn lijf te houden, maar hij
ging er toch zelf ook veel te veel
op af. Ja even leek het nog weer
goed te gaan, dat was toen Klaas
nog maar hadden kunnen dienen,
zo ziek werd en met een paar da
gen stierf. Die Klaas toch, nooit
zei hij veel; altijd was hij stil,
maar die twee dagen heeft hij
maar verteld, dat hij naar Boven
ging, naar God in de hemel. Daar
zou hjj Jezus Christus zien, die
zijn Borg en Middelaar was, en
het had veel troost gegeven in de
diepe smart, en Arie was werke
lijk onder de indruk van het ver
maan van Klaas, want hij was 3
weken niet bij Aart Verhoeven
geweest en alle drie Zondagmor
gens in de kerk, maar toen was
het weer mis en zes weken na
Klaas z'n dood was Arie plotse
ling weg en met hem tienduizend
gulden uit het oude kabinet in de
pronkkamer, die Spelt juist had
ontvangen van de verkoop van
het spul van Van Ginkel. Hij had
laten zoeken overal, maar Arie
was niet meer te vinden. Toen
was hij beide zoons kwijt; hij was
nog samen met zijn vrouw, pre
cies zoals zij begonnen waren,
maar van Arie had hij meer ver
driet dan van het sterven van
Klaas, vooral toen bleek, dat dat
deerntje van De Wit, dat dag
geldersmeisje nog moeder moest
worden. Ook dat had een bonk
geld gekost; maar dat alles was
het ergste niet. O, als hij zijn
zijn vrouw nu maar weer mee
had kunnen krijgen naar Gods
Huis, als zij nu samen de Heere
maar zijn vrouw was vol vijand
schap en zei, dat God haar onge
lukkig gemaakt had.
En met hem zelf? Ja, hij zat
nog steeds in de ouderlingenbank,
maar mocht hij daar wel zitten?
Hij kon soms terugverlangen
naar zijn jonge jaren, toen hij nog
ter catechisatie ging en de Heere
nog lief had, toen hij nogeen
arme jongen was. Maar nu, nu
was soms alles zo opstandig.
Neen de mensen hadden het niet
gezien, dat hij de vuisten had ge
bald tegen de hemel toen Klaas
gestorven was en dat hij gevloekt
had, toen Arie hem bestolen had,
dat hadden zij niet gehoord, maar
hij had eerst gevloekt en toen
achter bij de rietschors had hij
gehuild, gesnikt, en toen hij het
hoorde van dat meidje van De
Wit had hij Arie ook nog ver
vloekt, ja, het was niet best met
Spelt, hij moest het weer eerlijk
bekennen. Hij was God kwijt en
had een geld-god, die hij diende,
en zo was er oorlog met het hei
lig Opperwezen.
Was dit nu maar het laatste
geweest, maar neen, het was het
einde nog niet voor Spelt. Zijn
vrouw was aan het sukkelen ge
gaan. De dokter, en die kan het
weten, zei: 't is van verdriet, en
ook zij stierf, slechts een half
jaar na Klaas z'n dood en Arie's
diefstal. En toen ging de mare
nog door het dorp, dat de bank
gesprongen was, de bank waarop
Spelt al zijn geld had staan, en
toen was hij alles kwijt. Zijn
vrouw, zijn kinderen, zijn geld en
zijn goed; hij had nog maar net
geld voor een plaatsje in 't oude-
liedenhuis en als straks alles af
gewikkeld was zou hij daar maar
heengaan
Toen is hij naar de dominee ge
gaan en ging hij vertellen, dat hij
geen ouderling meer kon zijn; ja,
dat hij het eigenlijk nooit geweest
was, ook al had hij in het bankje
gezeten, maar de dominee zei:
neen Spelt, zouden wij je als ou
derling eren als je rijk bent en
niet als God je beproeft? Het
ambt van ouderling is niet als
een kleed, dat als het versleten
is of niet meer naar de zin maar
weggedaan wordt, maar het ambt
staat vast in Jezus Christus, en
nu moet je ook in deze dagen
Hem uit dragen, blijmoedig Hem
volgen. Ja, toen is Spelt bar
zwaar gaan denken; hij kon des
nachts er niet van slapen en het
liet hem overdag niet los: Mijn
taak is Jezus Christus uit te dra
gen, en ik heb dan nooit gedaan;
ik heb in dat bankje gezeten om
mijn eigen eer, opdat de mensen
toch maar zouden zeggen: die
Spelt is toch maar een reuze man,
maar het is hem nü allemaal tot
zonde. Hij heeft het uitgesnikt
voor God, daar achter in 't land;
hij heeft gevraagd, gesmeekt om
vergeving, en God gaf vergeving
in zijn hart. 't Waren zware en
moeilijke dagen. Hij dacht, dat
God hem eeuwig verstoten zou,
maar na zijn zware worsteling
kwam die wondere vrede in zijn
hart, dat hij vergeving der zonde
had ontvangen in Jezus bloed en
wonden.
Spelt was plotseling oud ge
worden. Wie zou dat niet na zo
veel slagen, 't Kwam van het
hart, zei de dokter; hjj moest
maar gauw naar het rusthuis
gaan; hij had nu toch al een ka
mer gehuurd en moest dan maar
niet meer wachten. Hij zou het
dan ook maar doen. Maar vóór
hij ging wou hij in zijn eigen huis
nog schrijven aan Arie, je weet
nooit of hij niet eens terug zou
komen, en als hij terugkwam kon
hij het lezen, dat zijn vader hem
alles vergeven had. Met beverige
hand schreef hij: „Arie, God heeft
mü veel vergeven; zou ik dan
jou niet vergeven? Zoekt Hem
njg, mijn zoon, Hij nam mij
zelfs aan, want ik heb alles ver
loren, maar Jezus verkoren.
Wiens eigen ik ben. -
De andere morgen vonden de
buren Spelt dood aan de tafel
zitten.