B fffP Bij ons Uinis UaoA de bcAo-alpeuqd ÉM m lil DE KINDEREN VAN HET GROENE HUIS Om famiUMcid Individu en gemeenschap "JfarMrej, Vrijdag 9 Juni 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 Beste Neefjes en Nichtjes, Terwjjl ik nu, het is Zaterdag middag-, het laatste deel van jul lie briefjes ga beantwoorden, is het zulk heerlijk weer. Ik dacht, nu gaat het echt zomer worden. Als het dan steeds zulk mooi weer is, zullen mijn nichtjes en neefjes er niet veel voor voelen om binnen te blijven om brie ven te schrijven. Daarom ga ik net doen als op school, ik geef jullie vacantie. Natuurlijk, wie zin heeft mag me altijd schrijven. Dat vind ik heel leuk, maar ik geef nu toch geen nieuwe raadsels op. Daar wachten we een poosje mee, tot het weer fijn is om 's avonds bij de lamp een poosje te schrijven, ik zal in ons hoekje nog wel wat van me laten horen, zodat we elkaar niet vergeten. Maar om nu toch de vacantie feeste lijk in te luiden, geef ik vier prijzen!!! Wat zeggen jullie daar nu van. Daar komen de gelukkigen. Vergeet-mij-nietje te Grijps- kerke. Appelbloesem te 's-Graven- polder. Liesbeth Mesu te Arnemuiden. Wim Mesu te Arnemuiden. Die vier gelukkigen heel har telijk gefeliciteerd van mij. En nu tot na de raadselvacan- tie. Ik zal jullie nog wel ver tellen, dat ik mijn best zal doen, dat het prijzenhoekje in mijn kast tegen die tijd weer goed gevuld is. Dat belooft dan weer wat goeds voor de trouwe klan tjes in onze familie. Hier volgen eerst nog even de oplossingen van de raadsels dan kan ieder weer zien of men de raadsels goed opgelost had. I. Venlo Hengelo Assen Warmond. II. Niet één erwt gaat er van zelf in, men moet ze er in dóén. III. Hagelstenen. Ik wens jullie allemaal een heel prettige tijd in de zomer maanden. En verder heel veel groeten van jullie Tante Truus. Lentebloesem te Nieuwdorp. Je brief was heus nog niet te laat, dat zie je wel. Maar als je het ook zo druk hebt is het te begrijpen. Hoe is de jurk uit gevallen? Een heel werkje hé? Ik heb net als jij het met de feestdagen heel prettig gehad, maar ik b#n er niet met de fiets op uitgetrokken. Daar was het weer niet naar, vond ik, maar toen ik zo oud was als jij nu, stoorde ik mc ook niet aan een beetje wind. Hoe is het met de zieken, waarover je onlangs schreef? Vergeet-mij-nietje te Grijpskerke. Natuurlijk mag jouw vriendinnetje met ons mee doen, maar ze zal een andere schuilnaam moeten kiezen, want we hebben al een viooltje in onze familie. Als jullie wilt, kunnen jullie ook je briefjes in een enveloppe inzenden. Leuk zoveel jarige vriendinnetjes te gelijk te hebben. Je hebt zeker wel pret gehad toen. Het nieu we nichtje alvast gegroet van mij. Viooltje te Goes. Dat kan ik me zo goed indenken, dat je toen geen tijd voor een lange brief had. Hoor ik nog hoe het afgelopen is? Dat zou ik wel graag willen weten. Was het erg moeilijk? Liesbeth M. te Ame- muiden. Je hebt met de Pink sterdagen zeker geen lange fietstocht gemaakt. Het weer lokte niet erg uit. En toch on danks alle koude en gure wind is het zo mooi geweest in de natuur. Ik vind die bloeiende Meidoorns ook zo prachtig. Heb je ze zelf in je tuin? Wim M. te Arnemuiden. Ja jongen het is niet alleen heel mooi in de natuur, maar als we het eten van het land willen hebben, vraagt dat ook 'weer heel wat werk. Toch fijn, dat jij ook al mee kunt helpen. Word je er erg moe van? Old Shattevland te Goes. Dat rapport van jou neefhet is prachtig. Daar waren Vader en Moeder toch zeker wel heel blij mee. Ik ben benieuwd hoe de schoolreis is gegaan. 'kDenk wel dat alles fijn was. Je ging naar zo'n mooie streek. Heel vaak ben ik daar al geweest, maar altijd geniet ik er weer van. Jan V. te Scher- penisse. Wat hebben jullie moe ten zwerven in de oorlogstijd. Wat zullen jullie en vooral Vader en Moeder blij zijn geweest toen ze weer in eigen omgeving terug waren. Leuke boeken heb jij al gelezen. Heeft kleine Maatje een aardige verjaardag gehad? Piet van W. te Borssele. Hartelijk dank voor het aardige fotootje. Dat bewaar ik goed. Nu heb ik al een paar foto's van onze raadselfamilie. Als er nog een paar bijkomen ga ik ze in een album inplakken. Ik heb een heel andere hond dan jouw Teddie. De mijne is kleiner. 'kBen blij, dat de prijs zo naar je zin is. Johanna V. te Scherpenisse. Bof jij even, dat je Moeders oude fiets krijgt. Komt goed te pas in de zomer. Ben je van plan er veel en ver op uit te trekken? Wat leuk, dat die jarige Maatje zo'n lekker hapje zelf mocht wegbrengen. Ik zou haast wen sen, dat ik toen ook dicht in de buurt woonde. Je gaat dat zieke nichtje toch wel eens opzoeken. De dagen zullen zo lang voor haar duren. (Slot volgende week). Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. In de promotiewedstrijden om een plaats in de Hoofdklasse B K.N.S.B. spelen 4 clubs mede, n.l. Kerkrade (Kampioen Lim burg); Max Euwe (Kamp. N. Br.), Terneuzen (Kamp. Zee land) en „De Pion" (Eindhoven). Een partij uit deze wedstrijd werd gespeeld tussen de heren A. Stofmeel (Max Euwe) en G. E. van Halsema (Terneuzen). Een Franse partij met in de opening iets beter spel voor Wit. Op de 20e zet maakt Wit ech ter een fout, waardoor Zwart zich kan bevrijden en het spel in handen neemt. Wit ziet op de 32e zet zijn laatste kans om stand te houden over het hoofd en verliest. Een aardige partij met ver rassende wendingen. Wit: A. Stofmeel. Zwart: G. E. van Halsema. Franse partij. 1. e2-e4 e7-e6 2. d2-d4 d7-d5 3. Pbl-c3 (Wit heeft hier de keus ed5; afruilvariant of de doorschuif- variant e5. Ook Pbd2 is goed.) 3Lf8-b4 4. Pgl-e2! d5xe4 5. a2-a3 Lb4-e7 (Zwart wil zijn Loper niet kwijt, hoewel Lc3 meermalen wordt gespeeld.) 6. Pc3xe4 Pg8-f6 7. Pe2-c3 Pb8-d7 (Hier is Pc6 veel sterker.) 8. Lcl-f4! (Bedreigt het Diagram 1. veld c7.) 8b7-b6? (Zwart wil Loper b7 spelen, maar maakt de diagonaal open. Beter Pe4, Pe4, Pf6, enz.) 9. Ddl-f3! Pf6-d5 10. Pc3xd5 e6xd5 11. Pe4-c3 (Dame g3 met de dreiging Lc7 en Dame-winst gaat niet op wegens de4, 12. Lc7, Lh4!, enz.) 1 1c7-c6 12. Pc3xd5! (een aardig offer). 1 2c6xd5 13. Df3 X d5 Ta8-b8 14. Lf4xb8 Pd7xb8 (Materieel staan de partijen bijna gelijk, maar positioneel staat Zwart slechter.) 15. Lfl-b5f Pb8-d7 16. 0-0 0-0 17. Tfl-el Pd7-f6 (Zwart heeft niet veel anders en tracht nu aan zijn stukken een beter plaatsje te geven.) 18. Dd5xd8 Le7xd8 19. c2-c4 Lc8-f5! 20. b2-b4? (Wit ziet geen gevaar en wil zijn meerderheid op de Dame vleugel gaan gebruiken, hij geeft nu Zwart de kans om los te komen. Hier moest Lc6 of f3 ge beuren om het veld e4 in han den te houden. Zie diagram 1.) 20Pf6-e4! 21. Lb5-c6 (te laat) Pe4-d2; 22. Tel-e5 (op Tacl volgt Pb3, Tcdl, Lc2, enz.) 22Lf5-g6 23. c4-c5 (?Veel beter was hier Tacl met de dreiging Te8. Er kan dan volgen f6, Ld5t, Kh8; Te5-e2; Pb3, Tdl enz.) 23. Pd2-b3 (ook Lf6 kwam in aanmerking). 24. Tal-el Pb3xd4 25. Lc6-d7 (m.i. is Lb7 sterker). 25f7-f6 26. Te5-d5 b6xc5 (Zwart moet nu wel slaan, hoe wel c5 een gevaar blijft). 27. b4xc5 Ld8-a5 (Nu neemt Zwart de leiding.) 28. Tel-e7 (op Tedl volgt Pe2t, Kfl; Pc3; Le6t; Lf7; Tf7 enz.). 28Tf8-b8! (met dezelfde bedoelingen). 29. h2-h4 Tb8-blt 30. Kgl-h2 La5-c7t 31. g2-g3 Lc7-e5! 32. Ld7-g4? (Zie diagram 2. Wit mist zijn kans. Lh3 was hier goed. Zwart heeft dan de. keus tus sen Pf3t; Kg2; Ph4; en eeuwig schaak; of h5; Lg2 Tb2 enz. Ook Lf5 was goed te spelen). 32h7-h5 33. Td5-d8f Kg8-h7 34. Td8xd4 (ook Lh3 is niert beter, b.v. Lh3; Le4, Lg2, Pf3f en wint). 34. Le5xd4 35. Lg4-f3 Ld4xc5 36. Te7-c7 Lc5-b6 37. Tc7-c8 (Wit is verloren en had gerust kunnen opgeven). 37Tbl-b2 38. g3-g4 h5xg4 39. Lf3xg4 Tb2xf2+ ■40. Kh2-g3 Tf2-c2 41. h4-h5! Lg6-e4 42. Tc8-e8 Lb6-c7t 43. Kg3-h4 Tc2-h2t 44. Lg4-h3 Le4-f5 Wit geeft op. Er kan nog vol gen Te3-Lf4! enz. Diagram 2. abcdefgh Stand na de 20e zet van Zwart. abcdefgh Stand na de 32e zet van Wit. door M. v. d. Bosch. Waarom de dokter boos op Koos was. Koos was ijverig zijn flets aan het oppoetsen. Het nikkel fonkel de, en van het lak waren de laat ste restjes stof verdwenen. Dik zat met een verveeld gezicht in een boek te lezen. Hij was kwaad, omdat ze de hele dag niet weg mochten. En het was juist zulk prachtig weer. Wat had je nu zó aan je vacantie! Boudewfln mocht ook niet komen, en dat al leen omdat ze op die pier geweest waren. Zó vreselijk was het niet eens, vond Dik. Als het water niet toe\ vallig zo hoog geweest was, zou niemand er iets van gemerkt heb ben. Wat zag de flets er nu weer netjes uit, vond Koos, het leek haast wel een nieuwe. Die paar roestplekjes, daar zou hij nog eens goed zijn best op doen. Jammer, dat hij er nu niet op weg mocht, hij was weer wat trots op zijn karretje. Die middag kwam vader al vroeg uit kantoor. Waarom zat h(j nu zo geheimzinnig met moe te fluisteren? Ze keek van hem naar de jongens, die achter in de tuin zaten, lachte, en zei: „Zul len we ze dan maar laten gaan voor deze keer!" „Mag ik dan ook mee?" vroeg Iki, die juist haar pop in het bad gestopt had. Wat was er toch Dik zijn boek gleed op de grond. „Kom eens hier, jongens!" wenkte moe. Ze waren er al. Natuurlijk was er iets prettigs, dat hadden ze direct wel gemerkt. „Vader is weer veel te goed op jullie, jongens. We gaan vlug eten, dan mogen jullie vanavond nog een fietstocht met hem maken." „Heus? O, wat heerlijk!" Koos sloeg zijn armen om moe ders hals. „Moe, dat heeft U bedacht. Fijn, en mijn fiets is juist zo opge knapt. Ik zal die van vader ook rog een beetje doen, dat kan net nog." Dik was niet zo blij. Er was nogal wat aan ook, hjj moest toch altijd achterop. Had hij toch ook maar een fiets. Ineens zag Koos Diks ontevre den gezicht, en hjj begreep ook waarom. 't Was ook wel akelig voor Dik. Maar aan de andere kant, als ze helemaal geen flets hadden vroeger konden ze nooit met va der mee. Zou hij Dik? Maar nee, daar wilde hij niet aan denken. Toch dacht hij er telkens weer aan. Ze waren al klaar met eten, en vaders fiets was bijna schoon, toen Dik er bij kwam kijken, „Zeg, hoor es, je mag wel op mijn fiets zo meteen." „Ik?" vroeg Dik verwonderd, zo iets had hij niet verwacht. „Ik.... en ga jij dan niet mee?" „Nee, ik ga vanavond naar oom Kees. Dan kan ik wel lopen, zo ver is het niet." Dik wist van verbazing haast niet wat hij zeggen moest. „En je hebt hem nog wel zo mooi opge poetst", begon hij. „Zeur er nu maar niet over, je kunt hem krijgen". En om zijn on vriendelijk antwoord goed te ma ken, liet hjj er op volgen: ,,'t Hin dert niets hoor, ik kan er nog vaak genoeg op rijden „Nou, fijn, ik wel wat graag!" zei Dik. Toch voelde Koos nog lets van spijt, toen hij wat later vader met Dik, Iki en Han zag wegrijden. Maar het was alweer over, toen hij na een half uurtje samen met moe naar het dorp wandelde. Moe moest een visite maken, en zou hem dan later bjj oom Kees en tante Bartje komen ha len. Met moeder uit was ook fijn, vond Koos, dat gebeurde niet zo vaak. En dan vanavond in het aonker terugwandelenna het avontuur met Dik was hij des avonds niet meer in het bos ge weest. Eerst had Koos precies aan oom moeten vertellen wat er de vorige dag gebeurd was. Tante had nog eens gewaarschuwd: „Zo ongehoorzaam, jongen, pas toch op. Daar kan niets van groeien, als jullie zo stout zijn". „Kom", vond oom, „ze hebben al straf genoeg gehad. Maar het was toch wel erg onvoorzichtig, jullie hadden wel kunnen verdrin ken. En nu het hoofdartikel". Koos was nog maar net begon nen, toen er iemand het voor tuintje in stapte. „Ba, daar heb je hem ook!" ontsnapte het Koos. „Maar Koos toch", zei tante, terwijl ze naar de deur liep, „zo praten we niet over de dokter". „Nou, hij is helemaal niet aar dig", mopperde Koos nog. „De eerste keer wel, maar later en gisterVerder kwam hij niet. De dokter kwam de kamer bin nen. Hij groette oom, toen pas zag hij Koos. „Jij hier?" Het klonk zo ver baasd, dat oom in een lach schoot. „Ja, ehdag dokter", stot terde Koos. „Hij heeft me alles verteld van gister". Ooiti was weer gemakke lijk in zijn stoel gaan zitten. „U had maar een natte vangst met zulke bengels". Maar hij is niet altijd zo ondeugend". Ooms hoofd knikte in de richting van Koos. „Hij komt wat graag de oude luid- jes opzoeken, dan leest hij de krant voor, en als er iets te doen is helpt hij moeder ook wel eens". Koos zat onrustig op zijn stoel heen en weer te schuiven. Waar om moest oom dat nu allemaal v::n hem zeggen, hij wou maar, dat ze ergens anders over gingen praten. Zou de dokter lang blij ven? Dan kon hij niet eens meer voorlezen. Koos tuurde naar buiten. Waar zou vader nu zijn met de ande ren? (Wordt vervolgd.) behorende bij 'het ZEEUWSCH DAGBLAD en 'tSCHOUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 9 Juni 1950 No. 1579 Exploitanti Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes VU/SCH u/eeKem VOOB DE ZONDAG. t/F We wezen de vorige week op een scherpe tegenstelling, die er ligt tussen deze eeuw en de vo rige. De negentiende eeuw werd geheel overheerst door de idee, dat alles bestond uit stof en kracht. Er was een brute God loochening en de mens leefde bij zijn eigen rede, waarvoor hij als voor een afgod zich gebogen had. Maar de twintigste eeuw bracht hierin verandering. Het grote fi asco, waartoe de mens met zijn ijdele waan van de oppermacht der rede kwam, deed hem zien, dat er méér is dan materie, stof en kracht, die het heelal zouden uitmaken. De ziel eiste haar rech ten op en de religie deed zich weer gelden. Ook al bracht deze bekering van de aanbidding van de menselijke rede tot het geloof aan „hogere dingen", geen beke ring tot het christelijke geloof, zij betekende toch een radicale omkeer in het denken en het willen van de mens. En nu is er nog een tweede grote tegenstelling tussen beide eeuwen, n.l. deze: de 19e eeuw was de eeuw van het individualis me, de 20ste is de eeuw van de „gemeenschap". Op de vorige eeuw zette het li beralisme zijn stempel en deze richting ging uit van de gedachte, dat de samenleving een samen- hoping is van individuen, waarbij elk voor zich dient te zorgen en moet trachten zich te redden. De Kaïnsvraag: ben ik mijns broeders hoeder, heerste alom en we heb ben de verschrikkelijke gevolgen er van gezien in de sociale ellen de, waarbij de armen verdrukt werden en omkwamen, omdat zij geen helper hadden. De sociale Parlementaire enquêtes in de veertiger en zestiger jaren der vorige eeuw, met name die uit Engeland en uit ons eigen land, openbaarden zulk een schrikke lijke sociale ellende, dat men van daag nog huivert bij het lezen er van. Nu zijn de socialisten licht geneigd te zeggen: het is ons werk geweest, daarop de vinger te leggen en er verbetering in aan te brengen. Maar de feiten wijzen het toch wel anders uit. Het zijn de christenen geweest, die nog bij het Woord leefden, die er te gen geprotesteerd hebben, al in een tijd, toen er nog geen enkele socialist bestond. Reeds in 1825 klaagde Bilderdijk: „'t Is armoe en verval, waar [ge in verkwijnt en zucht, Daar weelde tergend brast van [uwer handen vrucht En wanneer hij de sociaal ont voogden dus aanspreekt, hekelt hij het oud-liberalisme op zijn be kende scherpe wijze: „Ja, 't land bezwijkt van de [armen! Naar Frederiksoord daarmeq, [dan zijn we er van verlost. 't Is rasphuisboeverij, waarover [we ons erbarmen. Wien is 't niet reeds tè veel [wat eerlijke armoe kost? Zij hongeren, ja, 't is waar, zij [vinden niet te werken, Doch waartoe zijn ze nut, zoo ('t werk voor hen ontbreekt?" En wanneer de socialisten ons komen vertellen, dat de kerk de schuld heeft aan de ellende, waar in het arme volk ondergedompeld lag, dan is Bilderdijk hen óók hier in voor geweest, door eveneens te wijzen op net verval van de Kerk in zijn dagen, die niet meer was wat zij behoorde te zijn, een levende getuige tegen alle on recht en zeker tegen het verdruk ken der armen en hulpelozen, waartegen Jacobus zijn banblik sems heeft geslingerd in zijn machtig woord: „Welaan nu, gij rijken, weent en huilt over uw ellendigheden, die over u komen zullenenz. (Jacobus 5). Bilderdijk zag heel goed, dat de Kerk haar roeping niet meer verstond en de vooraanzittingen gaf aan de man met de gouden ring aan de vinger en dat deed Bilderdijk dan ook waarschuwen: „Wanneer een volk in zonden [moet vergaan, Vangt in de Kerk de ziels- [melaatsehheid aan En in navolging van Bilderdijk hekelde ook de christendichter Da Costa het liberaal - individua lisme met zijn tekening van dé sociale ongerechtigheid: „Hier weelde ontwassen aan [zichzelf, van buiten bloeiend En schitterend van jeugd, maar [innerlijk verschroeiend En sapbedervend als een kanker [en, of 't waar Der standen evenwicht [verbrekendDaar Gemor bij d' arbeid, die geen [brood geeft; jokdierbanden Geworpen om den hals van [vrijen, waar de wanden Van hitte blaak'ren dag en [nacht, en eeuw'ge rook de steden zwart verwt en de [ziel verstikt in smook Da Costa heeft zich herhaalde lijk geworpen in de strijd voor de sociaal ontvoogden. Men leze, wat hij er van zegt in zijn brochu re „Bezwaren tegen den geest der eeuw" reeds in 1823 geschre ven en dat hem zoveel haat en verguizing op de hals heeft ge haald. We denken ook aan zijn bekende lied: „Wachter, wat is er van den nacht?" waarin hij de sociale ellende, zoals die in Lon den heerste aanhaalde. En Groen van Pnnsterer is in het zelfde voetspoor voortgegaan. We wij zen op zijn „verspreide Geschrif ten" waarin hij schrijft: „De erg ste kwaal welligt is het Pauperis me of, gelijk het, eenvoudiger, met een Hollandsch woord, Arm wezen genoemd wordt. Armoede, De wind blaast' waarheen hij wil.... Joh. 3:8. Wij dienen goed te lezen wat er in deze tekst staat. Vaak wordt hieruit afgeleid, dat Christus in Zijn gesprek met Nicodemus hier bedoelt te zeggen: De Geest Gods blaast waarheen Hij wil. M.a.w. de GEEST laat zich niet binden, maar werkt de wedergeboorte naar eigen welbehagen los van middelen en los van alle bin dingen. Maar dat staat er niet. Lees het slot van vers 8 maar. ALZO IS EEN IEGELIJK, DIE UIT DE GEEST GEBO REN IS. Christus zegt tot Nicodemus: de wedergeboren mens is als de wind die blaast waarheen hij wil. Hij kan niet zwijgen, hij openbaart wat in hem is, naar alle richtingen, getuigende van de grote wer ken Gods. De Geest die we- derbaart laat zich wel binden, n.l. aan W oordprediking en aan ambtelijke dienst in de Kerk des HEEREN. De Geest die de wedergeboorte werkt gaat wel zijn eigen gang, maar die gang heeft Hij bepaalt in het Woord. Hoe kunnen zij ge loven zonder die hen predikt? Maar als de wedergeboorte gewerkt is door Woord en Geest, dan is die wedergebo ren mens, zegt de Heiland, als de wind, die blaast waar heen hij wil. Hij openbaart zich naar alle kanten. Er komt uit wat er in zit. Hij is geen graf, maar een lenende ziel, die de ere Gods vertelt en ge tuigt van de grote werken des HEEREN. Want zoals de wind blaast, waarheen hij wil, alzo is een iegelijk, die uit de GEEST geboren is. Verstaat gij daar iets van? geen werk, verbroken verhouding der hoogere en lagere standen; geen betrekking dan van loon en arbeid; proletariën en kapitalis ten. Wat zal hieruit voortkomen? Het is onzeker, maar het is niet onzeker, waaruit het voortgeko men is Deze protesten, door positief christen-mannen publiek geuit, werden gesproken, lang vóór Karl Marx nog in 1864 zijn „Interna tionale" stichten ging. En het zijn christen-staatslie den geweest, die in ons Neder landse Parlement op sociale wet geving aandrongen, lang vóór er een socialist in de Tweede Kamer zitting kreeg. Want het individualisme is geen vrucht van de kerken of van het christendom. Integendeel, zij is vrucht van de Franse revolutie, die het individualisme der 19e eeuw voorbereid heeft. Het Woord Gods vervloekt alle individualisme, als de kwade vrucht van de Kaïnszonde. En de Kerk, wanneer zij haar ho ge roeping verstaat, sticht de ge meenschap, de ware, de zuivere, ja de enige gemeenschap, die in deze wereld mogelijk is. Want ook al heeft de twintigste eeuw de mond vol over „demo cratie" en „gemeenschapszin" in diepste wezen, ligt aan al dit streven toch ook weer de ontbin ding van de zuivere gemeen schapsidee ten grondslag. Zij ein digt in de diepste slavernij, zoals nationaal socialisme en commu nisme duidelijk te zien geven. Toen ik van de weke bij de barbier was, zat het er nog al vol mensen en dan kom je allicht an de praat. Nou was er 'n ouwe man van een ander durp, die hier een dag of wat gelogeerd is bie z'n oudste zeun. Ik denke, daar gaan ik is een praatje mee ma ken. Die ouwe mensen kenne soms rake zetten doen. En het lukte toen ik maar over het weer begon. Ik zee teuge z'n: mooi weertje vandaeg, hé Heel wat angenaémer as 't geweest heit. Nou toen hoefde ik yerders niks meer te zeggen. Hij zee teuge me: jaet, 't is mooi genogt, maer je heit toch niet meer dat weer, dat je vroeger had. Ik vroeg: wat voor weer hadde we dan vroeger, ouwe baes? Hie zee: vroeger kon je hete zeumers en strenge win ters hebben. Heug je de winter van negetig nog? Nou ik most tot men schaamte bekennen as- dat ik er niet veul van wist, an- gezien ik toen net zo wat in de wiege lag. Hij keek me 'n beetje meelijdend an, asof ie zeggen wilde: wat ben jie dan nog een jong stumpertje, en dan mot je weten, asdat ik al grootvader over verscheiene kleinkinders ben. Ik vroeg 'm: heug jie die winter dan nog, vaedertje? Hij zee, zou ik die niet heuge? wat denk ie wel, hoe oud asdat ik bin? Ik haalde de schouwers op en hij zee: ik ben in me acht en tach tigste. Zo doen ouwe mensen dat, en dan mot je begrijpen asda ze 87 bennen. Ik zee: jaet, daer ken ik niet teuge an. Toen begon ie te vertellen: ik weunde in die tied in Wolfertsdieke en we gonge op onze klompies heel de winter over de Schelde naar Kortjeen. Boerewagens met zware paerde en al reje er toen. 't Jonge, dat was 'n tied! Laeter heit 't meer dicht geweest, maar toch niet meer zoa lange as toen. 't Is maer goed oak, want julder zou- we der niet meer teuge kenne, denk ikIk zee, waerom niet, vaedertje? Hie zee: bel, omdat julder niks meer waard benne, papkindertjes, dat benne julder teugeswoordig. Loape ken der geen één meer, allegaer fietse en autorieë en achter de kachel zit- te.' Nee, dat was in mien tied aeres. 'k Bennen geweest dat ik van Wolfertsdiek op me klompies naar Aerenskarke gong, en daer van daen met de trein naar Mid delburg en toen vorders weer loape deur Kouekarke, Bigge- karke en daar bie fermielje ge- ëte en toen naar Meliskarke en verder naar Griepskarke, alle- maol op mien klompe, en nerges geen weet van en noe bin ik in me acht en tachtigste, en waer bluve julder as je zo oud mag komme te worde? Jaet, ik heb heel wat meegemaakt. Ik heb wel is een walvis an de Beve- landse wal zien brengenIk zee: wat zei je noe, een walvis? Hoe ken dat noe, vaedertje Toch waer, zee ie. 't Was een ding van 17 meter lang. Schipper Leunis ontdekte 'm op z'n reis van Vlis- singe naar Neuze. Hie kwam naer de Zuud-Bevelandse wal geroeid om hulp en toen kwam Jacob Rottier bie z'n an boord en die trof 'm met het- tweede schot krek in z'n muul. De walvis wier verkocht an Van der Bent voor viefhonderd guldes. En toen kon je het ding gae'n bekieke voor tien cente de persoon, en dat brocht 'm f 370 op. Der wiere 17 vaete spek van gemaekt en elk vat gesmolte brocht zowat 350 liter traan op, dus zowat een kleine 6 duzend liter bie mekaere. Het geraemte woog 2 duzend kg en werd per spoor naar Leuve gebrocht en daer vandaen naar 't museum in Gent en daer ken jie het noe nog gaen bekieke as je me niet gleuve wil Ik zee, vaedertje zit je noe niet een bietje op te snieje? Maer toen had ik 't gedaen. Hie zee teuge me: wat wou jie noe? Jie kom pas kieke, snotaep, hoe oud bin jie helegaer? En toen ik zee asdat ik al groatvaeder was, zee ie: dat ken me niks schele, dat benne ze teugeswoordig allegaere, daer is niks geen kunst an. Ken jie Leuntjie van Dirkie, van Gie- sie Wildeboer?Ik most is effies nadenke wie die bedoelen kon. Giesie Wildeboer kende ik wel maer vordersik schodde me hoofd. Hie zee: dat docht ik wel, noe, Leuntje is een achter kleinkind van me. We gaen van de weke op 't pertret, viefde ge slacht mol je weteHie knik te erg voldaan en keek met een lacli de scheersalon deur. Toen docht ik, jie bent oud, maar je weet je weetje nog heel goed en je ben nog aardig hovaardig op je kracht. Ik docht 'k zal 't is over een andere boeg gooie en ik zee: en weet jie noe waer de reis naar toe is? De ouwe baas keek me effies an en zee toen: bel, ne- tuurljjk, volgende weke weer naar me andere dochter, ik zeg maer, je ken as vaeder wezende op de duur beter bie je dochter as bie je zeun inweune, 't is meer eige weet jeMaar hie be greep me bedoeling niet. Ik zee: 'k bedoel een andere reis, vaeder tje, en ik wees naar boven. Toen veranderde zijn gezicht en ging scheef hange, z'n hoogvaardig heid was voorbie en hie munkelde zo wat: as ik dat nog is mocht komme te wete, maer dat mot je gegeve worre, zie je, dat heb ie niet van je eiges, nee dat heb ie niet van je eigesEn daar bleef het bie en toen most ik on der 't mes. Ik docht: mot je daer noe 87 jaar voor worre om niet meer te weten as dat? Het ouwe mannetje was stil geworre en toen ik is deur de spiegel keek, zag ik hem achter me het ouwe hoofd schudden. Je FLIP BRAMSE. I ■■■"mac Geheel voor Hem door Oswald Chambers. Uit het Engels vertaald door D. Ringnalda Jr. Oorspronkelijke titel: „My Utmost for His Hig hest". Uitgave van W. Ten Have N.V. te Am sterdam. Vijfde druk. Oswald Chambers werd gebo ren in 1874 te Aberdeen, waar zijn vader predikant was bij de Baptisten-gemeente. Hij werd opgevoed in een sfeer van geloof en gebed, waarvan de bekende Engelse prediker Spurgeon de bezielende stuwkracht was. Hij was directeur van een kweek school voor arbeiders in Gods Koninkrijk en heeft als zodanig grote invloed gehad op zijn stu denten en het zendingswerk. In 1915 vertrok hij naar Egypte, uitgezonden door de Y.M.C.A. Aldaar werkte hij onder de mi-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 5