B
fffP
Bij ons Uinis
UaoA de bcAo-alpeuqd
ÉM
m lil
DE KINDEREN VAN
HET GROENE HUIS
Om
famiUMcid
Individu en gemeenschap
"JfarMrej,
Vrijdag 9 Juni 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
Beste Neefjes en Nichtjes,
Terwjjl ik nu, het is Zaterdag
middag-, het laatste deel van jul
lie briefjes ga beantwoorden, is
het zulk heerlijk weer. Ik dacht,
nu gaat het echt zomer worden.
Als het dan steeds zulk mooi
weer is, zullen mijn nichtjes en
neefjes er niet veel voor voelen
om binnen te blijven om brie
ven te schrijven. Daarom ga ik
net doen als op school, ik geef
jullie vacantie.
Natuurlijk, wie zin heeft mag
me altijd schrijven. Dat vind ik
heel leuk, maar ik geef nu toch
geen nieuwe raadsels op. Daar
wachten we een poosje mee, tot
het weer fijn is om 's avonds bij
de lamp een poosje te schrijven,
ik zal in ons hoekje nog wel
wat van me laten horen, zodat
we elkaar niet vergeten. Maar
om nu toch de vacantie feeste
lijk in te luiden, geef ik vier
prijzen!!! Wat zeggen jullie daar
nu van.
Daar komen de gelukkigen.
Vergeet-mij-nietje te Grijps-
kerke.
Appelbloesem te 's-Graven-
polder.
Liesbeth Mesu te Arnemuiden.
Wim Mesu te Arnemuiden.
Die vier gelukkigen heel har
telijk gefeliciteerd van mij.
En nu tot na de raadselvacan-
tie. Ik zal jullie nog wel ver
tellen, dat ik mijn best zal doen,
dat het prijzenhoekje in mijn
kast tegen die tijd weer goed
gevuld is. Dat belooft dan weer
wat goeds voor de trouwe klan
tjes in onze familie.
Hier volgen eerst nog even de
oplossingen van de raadsels dan
kan ieder weer zien of men de
raadsels goed opgelost had.
I. Venlo Hengelo Assen
Warmond.
II. Niet één erwt gaat er van
zelf in, men moet ze er in dóén.
III. Hagelstenen.
Ik wens jullie allemaal een
heel prettige tijd in de zomer
maanden. En verder heel veel
groeten van jullie Tante Truus.
Lentebloesem te Nieuwdorp.
Je brief was heus nog niet te
laat, dat zie je wel. Maar als
je het ook zo druk hebt is het
te begrijpen. Hoe is de jurk uit
gevallen? Een heel werkje hé?
Ik heb net als jij het met de
feestdagen heel prettig gehad,
maar ik b#n er niet met de fiets
op uitgetrokken. Daar was het
weer niet naar, vond ik, maar
toen ik zo oud was als jij nu,
stoorde ik mc ook niet aan een
beetje wind. Hoe is het met de
zieken, waarover je onlangs
schreef? Vergeet-mij-nietje te
Grijpskerke. Natuurlijk mag
jouw vriendinnetje met ons mee
doen, maar ze zal een andere
schuilnaam moeten kiezen, want
we hebben al een viooltje in
onze familie. Als jullie wilt,
kunnen jullie ook je briefjes in
een enveloppe inzenden. Leuk
zoveel jarige vriendinnetjes te
gelijk te hebben. Je hebt zeker
wel pret gehad toen. Het nieu
we nichtje alvast gegroet van
mij. Viooltje te Goes. Dat kan
ik me zo goed indenken, dat je
toen geen tijd voor een lange
brief had. Hoor ik nog hoe het
afgelopen is? Dat zou ik wel
graag willen weten. Was het erg
moeilijk? Liesbeth M. te Ame-
muiden. Je hebt met de Pink
sterdagen zeker geen lange
fietstocht gemaakt. Het weer
lokte niet erg uit. En toch on
danks alle koude en gure wind
is het zo mooi geweest in de
natuur. Ik vind die bloeiende
Meidoorns ook zo prachtig. Heb
je ze zelf in je tuin? Wim M.
te Arnemuiden. Ja jongen het
is niet alleen heel mooi in de
natuur, maar als we het eten
van het land willen hebben,
vraagt dat ook 'weer heel wat
werk. Toch fijn, dat jij ook al
mee kunt helpen. Word je er erg
moe van? Old Shattevland te
Goes. Dat rapport van jou
neefhet is prachtig. Daar
waren Vader en Moeder toch
zeker wel heel blij mee. Ik ben
benieuwd hoe de schoolreis is
gegaan. 'kDenk wel dat alles
fijn was. Je ging naar zo'n mooie
streek. Heel vaak ben ik daar
al geweest, maar altijd geniet
ik er weer van. Jan V. te Scher-
penisse. Wat hebben jullie moe
ten zwerven in de oorlogstijd.
Wat zullen jullie en vooral Vader
en Moeder blij zijn geweest toen
ze weer in eigen omgeving terug
waren. Leuke boeken heb jij al
gelezen. Heeft kleine Maatje een
aardige verjaardag gehad? Piet
van W. te Borssele. Hartelijk
dank voor het aardige fotootje.
Dat bewaar ik goed. Nu heb ik
al een paar foto's van onze
raadselfamilie. Als er nog een
paar bijkomen ga ik ze in een
album inplakken. Ik heb een heel
andere hond dan jouw Teddie.
De mijne is kleiner. 'kBen blij,
dat de prijs zo naar je zin is.
Johanna V. te Scherpenisse. Bof
jij even, dat je Moeders oude
fiets krijgt. Komt goed te pas
in de zomer. Ben je van plan
er veel en ver op uit te trekken?
Wat leuk, dat die jarige Maatje
zo'n lekker hapje zelf mocht
wegbrengen. Ik zou haast wen
sen, dat ik toen ook dicht in de
buurt woonde. Je gaat dat zieke
nichtje toch wel eens opzoeken.
De dagen zullen zo lang voor
haar duren.
(Slot volgende week).
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg.
In de promotiewedstrijden om
een plaats in de Hoofdklasse
B K.N.S.B. spelen 4 clubs mede,
n.l. Kerkrade (Kampioen Lim
burg); Max Euwe (Kamp. N.
Br.), Terneuzen (Kamp. Zee
land) en „De Pion" (Eindhoven).
Een partij uit deze wedstrijd
werd gespeeld tussen de heren
A. Stofmeel (Max Euwe) en
G. E. van Halsema (Terneuzen).
Een Franse partij met in de
opening iets beter spel voor Wit.
Op de 20e zet maakt Wit ech
ter een fout, waardoor Zwart
zich kan bevrijden en het spel
in handen neemt. Wit ziet op de
32e zet zijn laatste kans om stand
te houden over het hoofd en
verliest.
Een aardige partij met ver
rassende wendingen.
Wit: A. Stofmeel.
Zwart: G. E. van Halsema.
Franse partij.
1. e2-e4 e7-e6
2. d2-d4 d7-d5
3. Pbl-c3
(Wit heeft hier de keus ed5;
afruilvariant of de doorschuif-
variant e5. Ook Pbd2 is goed.)
3Lf8-b4
4. Pgl-e2! d5xe4
5. a2-a3 Lb4-e7
(Zwart wil zijn Loper niet kwijt,
hoewel Lc3 meermalen wordt
gespeeld.)
6. Pc3xe4 Pg8-f6
7. Pe2-c3 Pb8-d7
(Hier is Pc6 veel sterker.)
8. Lcl-f4! (Bedreigt het
Diagram 1.
veld c7.)
8b7-b6?
(Zwart wil Loper b7 spelen,
maar maakt de diagonaal open.
Beter Pe4, Pe4, Pf6, enz.)
9. Ddl-f3! Pf6-d5
10. Pc3xd5 e6xd5
11. Pe4-c3
(Dame g3 met de dreiging Lc7
en Dame-winst gaat niet op
wegens de4, 12. Lc7, Lh4!, enz.)
1 1c7-c6
12. Pc3xd5! (een aardig
offer).
1 2c6xd5
13. Df3 X d5 Ta8-b8
14. Lf4xb8 Pd7xb8
(Materieel staan de partijen
bijna gelijk, maar positioneel
staat Zwart slechter.)
15. Lfl-b5f Pb8-d7
16. 0-0 0-0
17. Tfl-el Pd7-f6
(Zwart heeft niet veel anders
en tracht nu aan zijn stukken
een beter plaatsje te geven.)
18. Dd5xd8 Le7xd8
19. c2-c4 Lc8-f5!
20. b2-b4?
(Wit ziet geen gevaar en wil
zijn meerderheid op de Dame
vleugel gaan gebruiken, hij geeft
nu Zwart de kans om los te
komen. Hier moest Lc6 of f3 ge
beuren om het veld e4 in han
den te houden. Zie diagram 1.)
20Pf6-e4!
21. Lb5-c6 (te laat) Pe4-d2;
22. Tel-e5 (op Tacl volgt Pb3,
Tcdl, Lc2, enz.)
22Lf5-g6
23. c4-c5 (?Veel beter was
hier Tacl met de dreiging Te8.
Er kan dan volgen f6, Ld5t,
Kh8; Te5-e2; Pb3, Tdl enz.)
23. Pd2-b3 (ook
Lf6 kwam in aanmerking).
24. Tal-el Pb3xd4
25. Lc6-d7 (m.i. is Lb7
sterker).
25f7-f6
26. Te5-d5 b6xc5
(Zwart moet nu wel slaan, hoe
wel c5 een gevaar blijft).
27. b4xc5 Ld8-a5
(Nu neemt Zwart de leiding.)
28. Tel-e7 (op Tedl volgt
Pe2t, Kfl; Pc3; Le6t; Lf7; Tf7
enz.).
28Tf8-b8!
(met dezelfde bedoelingen).
29. h2-h4 Tb8-blt
30. Kgl-h2 La5-c7t
31. g2-g3 Lc7-e5!
32. Ld7-g4? (Zie diagram 2.
Wit mist zijn kans. Lh3 was hier
goed.
Zwart heeft dan de. keus tus
sen Pf3t; Kg2; Ph4; en eeuwig
schaak; of h5; Lg2 Tb2 enz. Ook
Lf5 was goed te spelen).
32h7-h5
33. Td5-d8f Kg8-h7
34. Td8xd4 (ook Lh3 is niert
beter, b.v. Lh3; Le4, Lg2, Pf3f
en wint).
34. Le5xd4
35. Lg4-f3 Ld4xc5
36. Te7-c7 Lc5-b6
37. Tc7-c8 (Wit is verloren
en had gerust kunnen opgeven).
37Tbl-b2
38. g3-g4 h5xg4
39. Lf3xg4 Tb2xf2+
■40. Kh2-g3 Tf2-c2
41. h4-h5! Lg6-e4
42. Tc8-e8 Lb6-c7t
43. Kg3-h4 Tc2-h2t
44. Lg4-h3 Le4-f5
Wit geeft op. Er kan nog vol
gen Te3-Lf4! enz.
Diagram 2.
abcdefgh
Stand na de 20e zet van Zwart.
abcdefgh
Stand na de 32e zet van Wit.
door M. v. d. Bosch.
Waarom de dokter boos op
Koos was.
Koos was ijverig zijn flets aan
het oppoetsen. Het nikkel fonkel
de, en van het lak waren de laat
ste restjes stof verdwenen.
Dik zat met een verveeld gezicht
in een boek te lezen. Hij was
kwaad, omdat ze de hele dag niet
weg mochten. En het was juist
zulk prachtig weer. Wat had je nu
zó aan je vacantie! Boudewfln
mocht ook niet komen, en dat al
leen omdat ze op die pier geweest
waren.
Zó vreselijk was het niet eens,
vond Dik. Als het water niet toe\
vallig zo hoog geweest was, zou
niemand er iets van gemerkt heb
ben.
Wat zag de flets er nu weer
netjes uit, vond Koos, het leek
haast wel een nieuwe. Die paar
roestplekjes, daar zou hij nog eens
goed zijn best op doen.
Jammer, dat hij er nu niet op
weg mocht, hij was weer wat trots
op zijn karretje.
Die middag kwam vader al
vroeg uit kantoor. Waarom zat
h(j nu zo geheimzinnig met moe
te fluisteren? Ze keek van hem
naar de jongens, die achter in de
tuin zaten, lachte, en zei: „Zul
len we ze dan maar laten gaan
voor deze keer!"
„Mag ik dan ook mee?" vroeg
Iki, die juist haar pop in het bad
gestopt had.
Wat was er toch Dik zijn boek
gleed op de grond.
„Kom eens hier, jongens!"
wenkte moe.
Ze waren er al. Natuurlijk was
er iets prettigs, dat hadden ze
direct wel gemerkt.
„Vader is weer veel te goed op
jullie, jongens. We gaan vlug eten,
dan mogen jullie vanavond nog
een fietstocht met hem maken."
„Heus? O, wat heerlijk!"
Koos sloeg zijn armen om moe
ders hals.
„Moe, dat heeft U bedacht. Fijn,
en mijn fiets is juist zo opge
knapt. Ik zal die van vader ook
rog een beetje doen, dat kan net
nog."
Dik was niet zo blij. Er was
nogal wat aan ook, hjj moest toch
altijd achterop. Had hij toch ook
maar een fiets.
Ineens zag Koos Diks ontevre
den gezicht, en hjj begreep ook
waarom.
't Was ook wel akelig voor Dik.
Maar aan de andere kant, als ze
helemaal geen flets hadden
vroeger konden ze nooit met va
der mee.
Zou hij Dik? Maar nee, daar
wilde hij niet aan denken.
Toch dacht hij er telkens weer
aan.
Ze waren al klaar met eten, en
vaders fiets was bijna schoon,
toen Dik er bij kwam kijken,
„Zeg, hoor es, je mag wel op
mijn fiets zo meteen."
„Ik?" vroeg Dik verwonderd, zo
iets had hij niet verwacht.
„Ik.... en ga jij dan niet mee?"
„Nee, ik ga vanavond naar oom
Kees. Dan kan ik wel lopen, zo
ver is het niet."
Dik wist van verbazing haast
niet wat hij zeggen moest. „En je
hebt hem nog wel zo mooi opge
poetst", begon hij.
„Zeur er nu maar niet over, je
kunt hem krijgen". En om zijn on
vriendelijk antwoord goed te ma
ken, liet hjj er op volgen: ,,'t Hin
dert niets hoor, ik kan er nog
vaak genoeg op rijden
„Nou, fijn, ik wel wat graag!"
zei Dik.
Toch voelde Koos nog lets van
spijt, toen hij wat later vader met
Dik, Iki en Han zag wegrijden.
Maar het was alweer over, toen
hij na een half uurtje samen met
moe naar het dorp wandelde.
Moe moest een visite maken,
en zou hem dan later bjj oom
Kees en tante Bartje komen ha
len. Met moeder uit was ook fijn,
vond Koos, dat gebeurde niet zo
vaak. En dan vanavond in het
aonker terugwandelenna het
avontuur met Dik was hij des
avonds niet meer in het bos ge
weest.
Eerst had Koos precies aan
oom moeten vertellen wat er de
vorige dag gebeurd was. Tante
had nog eens gewaarschuwd: „Zo
ongehoorzaam, jongen, pas toch
op. Daar kan niets van groeien,
als jullie zo stout zijn".
„Kom", vond oom, „ze hebben
al straf genoeg gehad. Maar het
was toch wel erg onvoorzichtig,
jullie hadden wel kunnen verdrin
ken. En nu het hoofdartikel".
Koos was nog maar net begon
nen, toen er iemand het voor
tuintje in stapte.
„Ba, daar heb je hem ook!"
ontsnapte het Koos.
„Maar Koos toch", zei tante,
terwijl ze naar de deur liep, „zo
praten we niet over de dokter".
„Nou, hij is helemaal niet aar
dig", mopperde Koos nog. „De
eerste keer wel, maar later en
gisterVerder kwam hij niet.
De dokter kwam de kamer bin
nen.
Hij groette oom, toen pas zag
hij Koos.
„Jij hier?" Het klonk zo ver
baasd, dat oom in een lach schoot.
„Ja, ehdag dokter", stot
terde Koos.
„Hij heeft me alles verteld van
gister". Ooiti was weer gemakke
lijk in zijn stoel gaan zitten. „U
had maar een natte vangst met
zulke bengels". Maar hij is niet
altijd zo ondeugend". Ooms hoofd
knikte in de richting van Koos.
„Hij komt wat graag de oude luid-
jes opzoeken, dan leest hij de
krant voor, en als er iets te doen
is helpt hij moeder ook wel eens".
Koos zat onrustig op zijn stoel
heen en weer te schuiven. Waar
om moest oom dat nu allemaal
v::n hem zeggen, hij wou maar,
dat ze ergens anders over gingen
praten. Zou de dokter lang blij
ven? Dan kon hij niet eens meer
voorlezen.
Koos tuurde naar buiten. Waar
zou vader nu zijn met de ande
ren?
(Wordt vervolgd.)
behorende bij 'het
ZEEUWSCH DAGBLAD en
'tSCHOUWSCH DAGBLAD
van Vrijdag 9 Juni 1950 No. 1579
Exploitanti
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
VU/SCH
u/eeKem
VOOB DE ZONDAG.
t/F We wezen de vorige week op
een scherpe tegenstelling, die er
ligt tussen deze eeuw en de vo
rige. De negentiende eeuw werd
geheel overheerst door de idee,
dat alles bestond uit stof en
kracht. Er was een brute God
loochening en de mens leefde bij
zijn eigen rede, waarvoor hij als
voor een afgod zich gebogen had.
Maar de twintigste eeuw bracht
hierin verandering. Het grote fi
asco, waartoe de mens met zijn
ijdele waan van de oppermacht
der rede kwam, deed hem zien,
dat er méér is dan materie, stof
en kracht, die het heelal zouden
uitmaken. De ziel eiste haar rech
ten op en de religie deed zich
weer gelden. Ook al bracht deze
bekering van de aanbidding van
de menselijke rede tot het geloof
aan „hogere dingen", geen beke
ring tot het christelijke geloof,
zij betekende toch een radicale
omkeer in het denken en het
willen van de mens.
En nu is er nog een tweede
grote tegenstelling tussen beide
eeuwen, n.l. deze: de 19e eeuw
was de eeuw van het individualis
me, de 20ste is de eeuw van de
„gemeenschap".
Op de vorige eeuw zette het li
beralisme zijn stempel en deze
richting ging uit van de gedachte,
dat de samenleving een samen-
hoping is van individuen, waarbij
elk voor zich dient te zorgen en
moet trachten zich te redden. De
Kaïnsvraag: ben ik mijns broeders
hoeder, heerste alom en we heb
ben de verschrikkelijke gevolgen
er van gezien in de sociale ellen
de, waarbij de armen verdrukt
werden en omkwamen, omdat zij
geen helper hadden. De sociale
Parlementaire enquêtes in de
veertiger en zestiger jaren der
vorige eeuw, met name die uit
Engeland en uit ons eigen land,
openbaarden zulk een schrikke
lijke sociale ellende, dat men van
daag nog huivert bij het lezen er
van. Nu zijn de socialisten licht
geneigd te zeggen: het is ons
werk geweest, daarop de vinger
te leggen en er verbetering in aan
te brengen. Maar de feiten wijzen
het toch wel anders uit. Het zijn
de christenen geweest, die nog
bij het Woord leefden, die er te
gen geprotesteerd hebben, al in
een tijd, toen er nog geen enkele
socialist bestond. Reeds in 1825
klaagde Bilderdijk:
„'t Is armoe en verval, waar
[ge in verkwijnt en zucht,
Daar weelde tergend brast van
[uwer handen vrucht
En wanneer hij de sociaal ont
voogden dus aanspreekt, hekelt
hij het oud-liberalisme op zijn be
kende scherpe wijze:
„Ja, 't land bezwijkt van de
[armen!
Naar Frederiksoord daarmeq,
[dan zijn we er van verlost.
't Is rasphuisboeverij, waarover
[we ons erbarmen.
Wien is 't niet reeds tè veel
[wat eerlijke armoe kost?
Zij hongeren, ja, 't is waar, zij
[vinden niet te werken,
Doch waartoe zijn ze nut, zoo
('t werk voor hen ontbreekt?"
En wanneer de socialisten ons
komen vertellen, dat de kerk de
schuld heeft aan de ellende, waar
in het arme volk ondergedompeld
lag, dan is Bilderdijk hen óók hier
in voor geweest, door eveneens
te wijzen op net verval van de
Kerk in zijn dagen, die niet meer
was wat zij behoorde te zijn, een
levende getuige tegen alle on
recht en zeker tegen het verdruk
ken der armen en hulpelozen,
waartegen Jacobus zijn banblik
sems heeft geslingerd in zijn
machtig woord: „Welaan nu, gij
rijken, weent en huilt over uw
ellendigheden, die over u komen
zullenenz. (Jacobus 5).
Bilderdijk zag heel goed, dat
de Kerk haar roeping niet meer
verstond en de vooraanzittingen
gaf aan de man met de gouden
ring aan de vinger en dat deed
Bilderdijk dan ook waarschuwen:
„Wanneer een volk in zonden
[moet vergaan,
Vangt in de Kerk de ziels-
[melaatsehheid aan
En in navolging van Bilderdijk
hekelde ook de christendichter
Da Costa het liberaal - individua
lisme met zijn tekening van dé
sociale ongerechtigheid:
„Hier weelde ontwassen aan
[zichzelf, van buiten bloeiend
En schitterend van jeugd, maar
[innerlijk verschroeiend
En sapbedervend als een kanker
[en, of 't waar
Der standen evenwicht
[verbrekendDaar
Gemor bij d' arbeid, die geen
[brood geeft; jokdierbanden
Geworpen om den hals van
[vrijen, waar de wanden
Van hitte blaak'ren dag en
[nacht, en eeuw'ge rook
de steden zwart verwt en de
[ziel verstikt in smook
Da Costa heeft zich herhaalde
lijk geworpen in de strijd voor de
sociaal ontvoogden. Men leze,
wat hij er van zegt in zijn brochu
re „Bezwaren tegen den geest
der eeuw" reeds in 1823 geschre
ven en dat hem zoveel haat en
verguizing op de hals heeft ge
haald. We denken ook aan zijn
bekende lied: „Wachter, wat is er
van den nacht?" waarin hij de
sociale ellende, zoals die in Lon
den heerste aanhaalde. En Groen
van Pnnsterer is in het zelfde
voetspoor voortgegaan. We wij
zen op zijn „verspreide Geschrif
ten" waarin hij schrijft: „De erg
ste kwaal welligt is het Pauperis
me of, gelijk het, eenvoudiger,
met een Hollandsch woord, Arm
wezen genoemd wordt. Armoede,
De wind blaast' waarheen hij wil....
Joh. 3:8.
Wij dienen goed te lezen
wat er in deze tekst staat.
Vaak wordt hieruit afgeleid,
dat Christus in Zijn gesprek
met Nicodemus hier bedoelt te
zeggen: De Geest Gods blaast
waarheen Hij wil. M.a.w. de
GEEST laat zich niet binden,
maar werkt de wedergeboorte
naar eigen welbehagen los van
middelen en los van alle bin
dingen. Maar dat staat er niet.
Lees het slot van vers 8 maar.
ALZO IS EEN IEGELIJK,
DIE UIT DE GEEST GEBO
REN IS. Christus zegt tot
Nicodemus: de wedergeboren
mens is als de wind die blaast
waarheen hij wil. Hij kan niet
zwijgen, hij openbaart wat in
hem is, naar alle richtingen,
getuigende van de grote wer
ken Gods. De Geest die we-
derbaart laat zich wel binden,
n.l. aan W oordprediking en
aan ambtelijke dienst in de
Kerk des HEEREN. De Geest
die de wedergeboorte werkt
gaat wel zijn eigen gang, maar
die gang heeft Hij bepaalt in
het Woord. Hoe kunnen zij ge
loven zonder die hen predikt?
Maar als de wedergeboorte
gewerkt is door Woord en
Geest, dan is die wedergebo
ren mens, zegt de Heiland,
als de wind, die blaast waar
heen hij wil. Hij openbaart
zich naar alle kanten. Er komt
uit wat er in zit. Hij is geen
graf, maar een lenende ziel,
die de ere Gods vertelt en ge
tuigt van de grote werken
des HEEREN. Want zoals de
wind blaast, waarheen hij wil,
alzo is een iegelijk, die uit de
GEEST geboren is.
Verstaat gij daar iets van?
geen werk, verbroken verhouding
der hoogere en lagere standen;
geen betrekking dan van loon en
arbeid; proletariën en kapitalis
ten. Wat zal hieruit voortkomen?
Het is onzeker, maar het is niet
onzeker, waaruit het voortgeko
men is
Deze protesten, door positief
christen-mannen publiek geuit,
werden gesproken, lang vóór Karl
Marx nog in 1864 zijn „Interna
tionale" stichten ging.
En het zijn christen-staatslie
den geweest, die in ons Neder
landse Parlement op sociale wet
geving aandrongen, lang vóór er
een socialist in de Tweede Kamer
zitting kreeg.
Want het individualisme is
geen vrucht van de kerken of van
het christendom. Integendeel, zij
is vrucht van de Franse revolutie,
die het individualisme der 19e
eeuw voorbereid heeft.
Het Woord Gods vervloekt
alle individualisme, als de
kwade vrucht van de Kaïnszonde.
En de Kerk, wanneer zij haar ho
ge roeping verstaat, sticht de ge
meenschap, de ware, de zuivere,
ja de enige gemeenschap, die in
deze wereld mogelijk is.
Want ook al heeft de twintigste
eeuw de mond vol over „demo
cratie" en „gemeenschapszin" in
diepste wezen, ligt aan al dit
streven toch ook weer de ontbin
ding van de zuivere gemeen
schapsidee ten grondslag. Zij ein
digt in de diepste slavernij, zoals
nationaal socialisme en commu
nisme duidelijk te zien geven.
Toen ik van de weke bij de
barbier was, zat het er nog al
vol mensen en dan kom je allicht
an de praat. Nou was er 'n ouwe
man van een ander durp, die hier
een dag of wat gelogeerd is bie
z'n oudste zeun. Ik denke, daar
gaan ik is een praatje mee ma
ken. Die ouwe mensen kenne
soms rake zetten doen. En het
lukte toen ik maar over het weer
begon. Ik zee teuge z'n: mooi
weertje vandaeg, hé Heel wat
angenaémer as 't geweest heit.
Nou toen hoefde ik yerders niks
meer te zeggen. Hij zee teuge me:
jaet, 't is mooi genogt, maer je
heit toch niet meer dat weer,
dat je vroeger had. Ik vroeg: wat
voor weer hadde we dan vroeger,
ouwe baes? Hie zee: vroeger kon
je hete zeumers en strenge win
ters hebben. Heug je de winter
van negetig nog? Nou ik most
tot men schaamte bekennen as-
dat ik er niet veul van wist, an-
gezien ik toen net zo wat in de
wiege lag. Hij keek me 'n beetje
meelijdend an, asof ie zeggen
wilde: wat ben jie dan nog een
jong stumpertje, en dan mot je
weten, asdat ik al grootvader
over verscheiene kleinkinders ben.
Ik vroeg 'm: heug jie die winter
dan nog, vaedertje? Hij zee, zou
ik die niet heuge? wat denk ie
wel, hoe oud asdat ik bin? Ik
haalde de schouwers op en hij
zee: ik ben in me acht en tach
tigste. Zo doen ouwe mensen dat,
en dan mot je begrijpen asda ze
87 bennen. Ik zee: jaet, daer ken
ik niet teuge an. Toen begon ie te
vertellen: ik weunde in die tied
in Wolfertsdieke en we gonge op
onze klompies heel de winter
over de Schelde naar Kortjeen.
Boerewagens met zware paerde
en al reje er toen. 't Jonge, dat
was 'n tied! Laeter heit 't meer
dicht geweest, maar toch niet
meer zoa lange as toen. 't Is
maer goed oak, want julder zou-
we der niet meer teuge kenne,
denk ikIk zee, waerom niet,
vaedertje? Hie zee: bel, omdat
julder niks meer waard benne,
papkindertjes, dat benne julder
teugeswoordig. Loape ken der
geen één meer, allegaer fietse en
autorieë en achter de kachel zit-
te.' Nee, dat was in mien tied
aeres. 'k Bennen geweest dat ik
van Wolfertsdiek op me klompies
naar Aerenskarke gong, en daer
van daen met de trein naar Mid
delburg en toen vorders weer
loape deur Kouekarke, Bigge-
karke en daar bie fermielje ge-
ëte en toen naar Meliskarke en
verder naar Griepskarke, alle-
maol op mien klompe, en nerges
geen weet van en noe bin ik in
me acht en tachtigste, en waer
bluve julder as je zo oud mag
komme te worde? Jaet, ik heb
heel wat meegemaakt. Ik heb
wel is een walvis an de Beve-
landse wal zien brengenIk
zee: wat zei je noe, een walvis?
Hoe ken dat noe, vaedertje Toch
waer, zee ie. 't Was een ding van
17 meter lang. Schipper Leunis
ontdekte 'm op z'n reis van Vlis-
singe naar Neuze. Hie kwam naer
de Zuud-Bevelandse wal geroeid
om hulp en toen kwam Jacob
Rottier bie z'n an boord en die
trof 'm met het- tweede schot
krek in z'n muul. De walvis wier
verkocht an Van der Bent voor
viefhonderd guldes. En toen kon
je het ding gae'n bekieke voor
tien cente de persoon, en dat
brocht 'm f 370 op. Der wiere 17
vaete spek van gemaekt en elk
vat gesmolte brocht zowat 350
liter traan op, dus zowat een
kleine 6 duzend liter bie mekaere.
Het geraemte woog 2 duzend kg
en werd per spoor naar Leuve
gebrocht en daer vandaen naar 't
museum in Gent en daer ken jie
het noe nog gaen bekieke as je
me niet gleuve wil
Ik zee, vaedertje zit je noe niet
een bietje op te snieje? Maer
toen had ik 't gedaen. Hie zee
teuge me: wat wou jie noe? Jie
kom pas kieke, snotaep, hoe oud
bin jie helegaer? En toen ik zee
asdat ik al groatvaeder was, zee
ie: dat ken me niks schele, dat
benne ze teugeswoordig allegaere,
daer is niks geen kunst an. Ken
jie Leuntjie van Dirkie, van Gie-
sie Wildeboer?Ik most is
effies nadenke wie die bedoelen
kon. Giesie Wildeboer kende ik
wel maer vordersik schodde
me hoofd. Hie zee: dat docht ik
wel, noe, Leuntje is een achter
kleinkind van me. We gaen van
de weke op 't pertret, viefde ge
slacht mol je weteHie knik
te erg voldaan en keek met een
lacli de scheersalon deur. Toen
docht ik, jie bent oud, maar je
weet je weetje nog heel goed en
je ben nog aardig hovaardig op
je kracht. Ik docht 'k zal 't is
over een andere boeg gooie en ik
zee: en weet jie noe waer de reis
naar toe is? De ouwe baas keek
me effies an en zee toen: bel, ne-
tuurljjk, volgende weke weer
naar me andere dochter, ik zeg
maer, je ken as vaeder wezende
op de duur beter bie je dochter
as bie je zeun inweune, 't is meer
eige weet jeMaar hie be
greep me bedoeling niet. Ik zee:
'k bedoel een andere reis, vaeder
tje, en ik wees naar boven. Toen
veranderde zijn gezicht en ging
scheef hange, z'n hoogvaardig
heid was voorbie en hie munkelde
zo wat: as ik dat nog is mocht
komme te wete, maer dat mot je
gegeve worre, zie je, dat heb ie
niet van je eiges, nee dat heb ie
niet van je eigesEn daar
bleef het bie en toen most ik on
der 't mes. Ik docht: mot je daer
noe 87 jaar voor worre om niet
meer te weten as dat? Het ouwe
mannetje was stil geworre en
toen ik is deur de spiegel keek,
zag ik hem achter me het ouwe
hoofd schudden.
Je FLIP BRAMSE.
I ■■■"mac
Geheel voor Hem
door Oswald Chambers.
Uit het Engels vertaald
door D. Ringnalda Jr.
Oorspronkelijke titel:
„My Utmost for His Hig
hest". Uitgave van W.
Ten Have N.V. te Am
sterdam. Vijfde druk.
Oswald Chambers werd gebo
ren in 1874 te Aberdeen, waar
zijn vader predikant was bij de
Baptisten-gemeente. Hij werd
opgevoed in een sfeer van geloof
en gebed, waarvan de bekende
Engelse prediker Spurgeon de
bezielende stuwkracht was. Hij
was directeur van een kweek
school voor arbeiders in Gods
Koninkrijk en heeft als zodanig
grote invloed gehad op zijn stu
denten en het zendingswerk. In
1915 vertrok hij naar Egypte,
uitgezonden door de Y.M.C.A.
Aldaar werkte hij onder de mi-