0 Bij ons thuis -BODEM j-dyniUcbluci /lfopvohiimen Om DE KINDEREN VAN HET GROENE HUIS Volharding of Verharding Vrijdag 26 Mei 1950 T ZEEUWSCh WEEKEND Pagina 4 Een jongelingsvereniging uit vroeger tijd Ook vroeger waren er in Zee land jongelingsverenigingen, al waren deze een beetje anders ingericht dan die we tegenwoor dig kennen. Bijlo verhaalt in zijn „Kro niek van Kapelle-Biezelinge" er het volgende van: Evenals de Schuttersgilden vond men op meest alle dorpen en ook in de steden een Jonge Jongensvereeniging. De naam duidt aan wat de bedoeling was, n.L dat geen gehuwden hiervan lid konden zijn. Met het huwe lijk hield het lidmaatschap op. Het was een overblijfsel der aloude Germaanse buurgilden. Zy hadden, en voor zover zij nog bestaan, hebben zij hun eigen wetten en ceremoniën, die ech ter zorgvuldig geheim werden gehouden. Trouwens die geheim houding kenmerkte van ouds het karakter van alle gilden. Hoofdvereisten waren: le. de 18-jarige leeftijd", 2e. mondvastheid, d.w.z. zwij gen; 3e. betaling van het burger recht (13 stuivers). De jongens kozen hun eigen bestuur, die Schout en Schepe nen, later Burgemeester en Wet houders genoemd werden. Op andere plaatsen een Baljuw, een Burgemeester, drie Schepe nen, een Procureur, een Secre taris en een Bode; sommigen ook een Vaandrig, die de vlag droeg. De vergaderingen hadden plaats om de 3 maanden, zo genaamd Jongensavonden, in de rechtkamer der herberg. De gewone bijeenkomsten 's avonds, door de week of 's Zaterdags en gewoonlijk ook 's Zondagsmiddags na of voor kerktijd werden gehouden op de klapbank onder de lindeboom. Deze klapbank werd op kos ten der vereniging onderhouden. Op Nieuwjaarsdag hield de vereniging een rondgang door het dorp, nieuwjaar wensende by de gegoede burgers en nota belen der gemeente, door twee leden uit het Bestuur of de oud sten, waarbij de fooien (giften), die men kreeg, in een pot wer den gedaan. Dit geld werd be steed voor potverteren, hetgeen geschiedde de 1ste Zaterdag in Januari of na Nieuwjaar en die Flupavond genoemd werd naar de drank, die dan geschonken werd, „Flup" genaamd, en dat een mengsel was van bier, pijp kancel, eieren, brandewijn en suiker. Die drank te koken was een uiterst secuur werkje, omdat die kokerij veel gevaar voor schif ten opleverde en er dan in plaats van die godendrank „Flup" een zuur mengelmoesje a la apothekersdrankje voor de dag kwam en onbruikbaar om in kruiken te doen. Wat er na betaling der on kosten van deze avond over schoot, werd in de armenbus gedaan of aan de diaconie ge schonken. De „Flup" bracht in sommigen wel een zeer ondernemende geest, want het gebeurde meer malen,. dat de een of anüere burger des Zondagsmorgens te vergeefs naar het hekje zocht, dat hij 's avonds te voren nog zelf gesloten had en dit op de pomp of lantaarn b.v. zag vast gebonden. Handkarren, wagens, kruiwagen?, die bij ongeluk bui ten waren blijven staan, moesten het in de regel ook nog al eens ontgelden en werden een halve kilometer of meer uit de buurt gebracht. Vloeken werd beboet: 15 cent voor de grote en 5 cent voor de kleintjes. Art. 12 in het reglement geeft aan het halen van het burger recht. Wanneer een jongen uit een andere gemeente met een meisje uit deze gemeente wilde vrijen, moest hij daarvoor 't bur gerrecht betalen. Men eiste dit niet de eerste of tweede keer, doch wachtte tot hij voor de derde of vierde keer terug kwam, om dat men dan vermoedde, dat er ernst bij de zaak was. Een deputatie, nooit minder dan twee, doch hoogstens zes, ging met een fles drank op zak, om de fooie (burgerrecht), die minstens 80 cent moest bedra gen, doch meestal een gulden was, en altijd meer mocht zijn, al naar de liefde groot of de beurs van de vrijer gespekt was. Dan dronk men, ook het meisje, samen burgerrecht en alles was in orde. Wee de jongen, die het niet wilde geven. Buiten het dorp werd hem netjes aan zyn ver stand gebracht, dat men van zijn bezoeken niet meer gediend was. Was het meisje niet van plan te blijven verkeren, dan zei ze wel de tweede of derde keer: „Zeg, als ze om het burger recht komen, moet je maar zeggen: dat het niet de moeite is, want het is zo klaar Soms haalden ze in één jaar tijds wel driemaal burgerrecht bij hetzelfde meisje, al naar ge lang deze wispelturig was of veel aanzoek had.... Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg, gespeeld in de winter- (daar komt het pionnetje). 10. d4xe5 Partij wedstrijd van de Middelburgse Schaakvereniging Groep I, op 24 Maart 1950, door de heren D. de Vos (Wit) en P. D. de Zeeuw (Zwart). Wit speelt hier een moderne opening, het z.g.n. Reti-systeem met de lopers op g2 en b2. Zwart komt door een aardig pionzetje (e5) tot goed spel, maar er ontstaat een zwak ke pion op d5. Op de 14e zet maakt Wit een fout, waarvan Zwart direct gebruik maakt, er volgt een Toren-offer, dat Wit niet mag aannemen en Zwart wint een pion. De 22ste zet van Wit is ook niet goed en deze brengt het verlies. Een kleine combinatie en Wit verliest een volle Toren. Reti-systeem. Wit: D. de Vos. Zwart: P. D. de Zeeuw. 1. Pgl-f3 2. c2-c4 3. b2-b3 4. Lcl-b2 5. g2-g3 6. Lfl-g2 7. 0-0 8. d2-d4 e7-e6 Pg8-f6 g7-g6 Lf8-g7 0-0 c7-c6 d7-d5 Pb8-d7 (Het is duidelijk dat het Zwart om het veld e5 gaat. Wit kan dit slecht beletten, want Pe5 is niet goed wegens Pe5; de5; Pg4 en pion e5 gaat verloren.) 9. Pbl-d2 eb-e5 (Wit behoeft niet te nemen, maar e4 is ook niet prettig.) 10Pf6-g4 11. c4xd5 c6Xd5 (Er is nu een zwakke pion op d5, doch Zwart kan hem nog net handhaven.) 12. Pf3-d4 (Het is de vtaag of hier e6 niet beter was. Zwart had dan niet beter als fe6, Lg7; Kg7; Pd4 en later e4. Slaan op b2 na e6 gaat niet wegens e6, Lb2, ed7, Lal, dc8, Tc8, Dal en Wit heeft voordeel. 12Pd7xe5 13. e2-e3 Tf8-e8 (Zwart zijn plan is nu een Paard op d3, Df6 en dan Lh6 enz.) 14. Tal-cl? (Pd2-f3 lijkt m.i. beter. Nu heeft Pd3 nog meer kracht.) 14. Pe5-d3 15. Tcl-c2 Pd3xb2 16. Tc2xb2 Te8xe3 (Een aardig T-offer. Nemen is niet best, b.v. fe3, Pe3, De2, Ld4 enz.). (Zie diagram 1.) 17. Pd2-f3 Te3-e8 18. Tb2-d2 Pg4-f6 19. Pd4-c2 Lc8-e6 20. Pc2-e3 Dd8-b6 (maakt ruimte voor een T op d8). 21. Pf3-d4 Ta8-d8 22. f2-f4? (Deze zet is fout. Beter is hier Khl en later f4, ook Tel komt in aanmerking. 2 2Pf6-e4! 23. Td2-d3? (Slaan op e4 is ook wel niet lekker, maar was nu wel ge dwongen; b.v. Le4, de4, Pdc2 enz.) 2 3Lg7xd4 24. Td3xd4 Pe4-c3! 25. Ddl-d2 Db6xd4 26. Tfl-dl (op Dd4 volgt Pe2t) 26Dd4Xd2 27. Tdlxd2 Pc3-e4 en Wit geeft op. Een prachtcombinatie-partijtje uit de oude doos. Wit offert 3 stukken en Zwart heeft niet beter als maar te nemen en wordt dan mat gezet. Koningsgambiet gespeeld in 1934. Wit: MacDonnél Zwart: Labournais. 1. e2-e4 e7-e5 2. f2-f4 e5xf4 3. Pgl-f3 g7-g5 4. Lfl-c4 g5-g4 5. Pbl-c3ü •g4Xf3 6. 0-0 c7-c6 7. Ddlxf3 Dd8-f6 8. e4-e5! Df6Xe5 9. Le4xf7f Ke8xf7 10. d2-d4! De5xd4t 11. Lcl-e3 Dd4-g7 (De3 gaat niet wegens De3 en Zwart kan niet terugslaan.) Pg8xf6 Lf8-e7 Th8-g8 Dg7-g6 Diagram 1. 12. Le3xf4 13. Pc3-e4 14. Lf4-g5! (Zie diagram 2.) 14 15. Df3-h5f (Op Kh8 volgt Lh6.) 16. Pe4-d6+ Kf7-e6 (Op Ld6 volgt Tf6f.) 17. Tal-dlt Ke6xd6 18. Lg5-f4t en mat. Diagram 2. abcdefgh Stand na de 16e zet van Zwart. abcdefgh Stand na de 14e zet van Wit. Niets is bekoorlijker dan de zachtmoedigheid van de sterke. Het is de honig die Simson in de muil van de leeuw vond. Elke man van moed, is man van zijn woord. Slechts weinig mensen kun nen het brengen tot trots, de meesten blijven hangen in de delheid. 't Is jammer, dat zo vaak het besef van de ware betekenis van een woord, verstompt, door da gelijks gebruik. Wat iemand worden kan, dat is hij reeds. door M. v. d. Bosch. „Hot is wat moois", viel de dokter hem in de rede, „jullie moet nu maar zien, zo gauw mogelijk thuis te komen." Als je zo iets nu op een warme zomerdag doet, maar op zo'n koude dag als vandaag!" Bedenkelijk keek hij van zijn nieuwe wagen naar de kinde- ren.Han stond te bibberen en was blauw van de kou. „Vooruit jongens, om het hardst, wie het eerst bij de wagen is!" De jongens draafden meteen al door het groene weiland, maar Han bleef achter. „Wat is dat nu, kun je niet lopen?" De dokter kwam naar haar toe. Heel voorzichtig probeerde ze vooruit te komen, ze trok een pijnlijk gezicht, want o, haar voet deed zo'n pijn. „Laat maar eens kijken!" Ja, er zat bloed aan haar tenen. „Dat komt van de stenen", ver telde ze, „er zaten zulke scher pe punten aan." „Kom maar hier!" En voor ze wist wat er gebeurde, had de dokter haar opgetild, en volgde zo de jongens naar de auto. „En nu zullen we eerst eens kijken, of er niets voor jou is." Koos stond er al, nog druipend van het water. Uit de autokoffer kwam een rolletje goed te voorschijn, een handdoek met een badpak. „Hier, doe- dit maar aan, maar eerst stevig afdrogen hoor, dan zal ik zo eens naar je knieën kijken." Een dun straaltje bloed sijpelde langs zijn been. Maar er kwam nog meer uit de koffer: een verbandtrommel, en nog een handdoek, waar de anderen zich mee af konden drogen. De lucht was nu bijna hele maal weer schoongeveegd door de wind. De zon was er weer, en zette alles in kleur en gloed. Han, nog bibberend, probeer de zich er in te warmen. „Wat denk je, zouden we met de auto mee mogen rijden?" fluisterde Han tegen Dik, toen de dokter met Koos bezig was. „Ik weet het niet, Koos vast wel, wij zijn wel een beetje nat, 't is even een fijn wagentje." Dik gluurde naar binnen. „Ik zou er best zin in hebben!" Han tuurde weer over het water. De zon toverde er licht glanzen op, van het piertje zag je niets meer. Hoe ver zouden ze wel geweest zijn? Als ze er nu eens niet meer af hadden kunnen komen? Han huiverde, nee, daar wou ze liever niet aan denken. Daar kwam Koos weer te voorschijn m het badpak dat hem veel te groot was. Op zijn knieën had hij grote pleisters, en zijn ene hand was er ook mee versierd. „Hebben we hem nu niet mooi opgeknapt?" lachte de dokter. „En nu die voet van jou nog." Een beetje angstig stak Han haar been uit. Twee tenen had ze kapot gestoten en daar werd heel voorzichtig een verbandje om gelegd. „Verder geen gewonden meer?" „Nee dokter!" Dik zijn voet deed ook wel pijn, maar 'tzou wel zo erg niet wezen, hij had maar gauw zijn schoenen aangetrokken, zonder er naar te kyken. Bouuewyn voelde niets meer, beweerde hij. „En nu gauw naar huis, jon gens!" Vragend keken ze elkander aan, moesten ze nu toch lopen? Han peuterde aan haar schoen, die ze niet vast kon krijgen. Koos stond er stil by. Verlegen zag hij langs de veel te lange jas, zo kon hij toch niet naar huis lopen? De dokter was nog met zijn koffer bezig. Han zat nu met een wanhopig gezicht op de treeplank. „Ik kan dat eind niet lopen", beduidde ze de jongens. „Zullen we vragen of we mee mogen rijden?" Dik durfde het best. ,"?Ben je mal. Niet doen hoor!" Daar wilde Koos niets van weten. „Als we nu nog vroegen of Han een eindje mee mag." „Kan je best doen!" vond Boudewijn. „Nou vooruit, en dan zal ik hem meteen bedanken voor zijn hulp. Het .was toch wel aardig van hem om direct naar ons toe te komen" en meteen stapte Koos er op af. De dqkter achter de auto had alles gehoord, en kon slechts met moeite zij.» lachen inhouden, toen Koos in de regenjas naar hem toe stapte om te bedanken. „Wou je zo naar huis?" lach te hij. (Wordt vervolgd.) behorende bij het ZEEUWSCH DAGBLAD en 'tSCHOUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 26 Mei, No. 1568 Exploitantc Oosterbaan Le Cointre N.V„ Goes eei/u/scH u/eexe/fD VOOR DE ZONDAG Op het Pinksterfeest wordt de Kerk van onze Heiland volwas sen verklaard. De Geest, die in het Oude Verbond zich bediend had van een tempeldienst en van een priesterschaar, zich gebon den had aan één stad en aan één tempel, en aan één plaats, breekt nu door en stort zich uit op alle vlees. Zonen en dochters begin nen te profeteren, jongelingen gaan gezichten zien, ouden gaan dromen dromen, en ook in sla ven en slavinnen stort de Geest zich uit. Het is de oer-zonde van de roomse kerk, dat zij dit nooit heeft willen zien. Zij heeft weer teruggegrepen op 't Oude Testa ment, en meent, dat de Geest zich binden laat in een kring van geestelijken en er onderscheid is tussen clerus en leken. Rome heeft hierin teruggegrepen naai de kinder-toestand van de Kerk, zij wil de volwassene onder voogdijschap houden, de mondi ge tot onmondigheid doemen. En daarin heeft zij de Pinksterheer lijkheid nooit begrepen en kan zij de Pinkstervreugde nooit ge nieten. Want wanneer de Heilige Geest wordt uitgestort, wordt in de Kerk alles radicaal anders. Er is nu geen voogdijschap meer, geen hiërarchie, geen afzonder lijke stand van geestelijken. Er is nog maar één volstrekt ambt, dat is het ambt der gelo vigen. De bijzondere ambten in het kerkelijk instituut zijn van het ambt der gelovigen afgeleid, komen uit dit algemene ambt op. De kérkelijke ambten zijn er bij de gratie van het algemene ambt, en wee het instituut, dat het kerkelijke ambt over het al gemene wil laten heersen. Want de Geest is uitgestort, en bindt zich niet meer aan enig bijzon der ambt. Het bijzonder ambt be hoort, na de Pinksterdag, niet meer tot het wezen van de Kerk, doch slechts tot haar wèlwezen. Op Pinksterdag wordt- al Gods volk, mannen, vrouwen, ouden en jongen, jongens en meisjes, knechten en dienstmaagden, pro feten, koningen en priesters. En er is er slechts Eén, die over al len heerst: Jezus Chris tus, Die Zijn Kerk kocht met Zijn bloed. Eén is uw Meester en gij zijt allen broeders. Voortaan wordt de wet van Gods Konink rijk: wie van u de meeste wil zijn, zy uw aller dienaar. En de bijzondere ambten, die er nu zijn, dienend tot het welwezen van de Kerk, zijn geen heersen de, doch diénende ambten. De tijd, dat er Schriftgeleerden en Wetgeleerden en Priesters wa ren, is op de Pinksterdag voor goed voorbij. Er is geen „schare meer, die de wet niet zou ken nen". De Apostel zegt tot de ge meente in haar geheel: Gij hebt de gaven des Geestes, gij weet alle dingen, of, zoals het ook vertaald wordt: gy weet allen. Dat betekent: de gaven des Geestes komen rechtstreeks u toe, er is geen mystieke tussen schakel meer tussen God en de individu. Dit nu maakt de heerlijkheid van het Pinksterwonder uit. Maar tegelijk ook legt dit won der een geweldige verantwoor delijkheid op. De mens, die, mondig geworden, blijft hande len en spreken als een onmon dig kind, kan zyn opdracht als volwassen mens in deze wereld niet vervullen, is een niets-nut. Hij kan niet mee doen, want de volwassen mens, staat voor eigen verantwoordelijkheid. Hij heeft de gevolgen van zijn spreken en handelen te overzien, staat in rechtstreekse relatie tot zijn Schepper. De zonden, die het volk Israël, in de kinderschoenen staande, bedreef, werden vaak vreselijk gestraft, maar welke straffen heeft de Nieuw-Testamentische mens te wachten, die in zijn ambt als gelovige, zondigen blijft? We zien het vandaag rondom ons. Het oordeel der ver harding komt over hem. Gods Geest trekt zich van hem terug en laat hem los. Dat wordt het lot van onze westerse wereld, het lot ook van ons eigen land, waarbinnen het Licht van het Woord van God, zo klaar en rijk geschenen heeft. Laat ons ons zelf niet verbeelden, dat we er beter aan toe zijn, dan de ge meenten van Klein-Azië, waar aan de Geest Zijn dringende waarschuwingen heeft gericht. Zij zijn ten gronde gegaan, om dat zij de heerlijkheid en de rijk dom van het Pinksterwonder versmaad hebben. We spreken vandaag over een verwereldlijking van de Kerk, een afval, een toenemende secu- ralisatie en onkerkelijkheid. En er worden wanhopige pogingen gedaan om het proces te stuiten. Maar wie zal ons zeggen, of dit niet het oordeel der verharding is? Een oordeel dat onverbidde lijk doorgaat, zodat slechts een „overblijfsel" zal behouden wor den? Is het in de Kerk, die af valt, niet steeds een „overblijf sel" geweest, waar het op uit liep? Waarom zal het nu anders gaan? We gaan weer Pinksterfeest vieren. Er zullen woorden ge noeg over het Pinksterfeest ge sproken worden. Maar wanneer wij niet allen, de kleinen met de groten, profeten worden, dit wil zeggen: niet alléén binnen de kerkmuren, maar ook binnen de muren van het gezin en van de school, van het kantoorlokaal en de werkplaats, in de keuken en op het het veld achter de ploeg, de Bijbel, als het Woord Gods opheffen, en dat óók gaan doen in al onze politieke, sociale, economische acties, zal de Pink stergeest aan ons voorbij gaan en de nacht van het oordeel der ver harding zich verder aan ons vol trekken. „Gij zult Mijn getuigen zijn". Dat waren de laatste woorden van de Heiland, vóór Hij ten he mel voer. Dat „getuigen" is een profetisch getuigen, een op heffen van het Woord des Heren, en een uitspreken: Zó zegt de „en de Geest Gods zweefde over de wateren". Genesis 1 2c. „En daar geschiedde haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldigen gedreven wind, en vervulde het geheele huis waar zij zaten, en van hen werden ge zien verdeelde tongen als van vuur en het zat op een ieder van hen." Handelingen 2 2. U zult wellicht denken le zers van deze overdenking: Wat heeft nu dit woord uit Genesis 1 met Pinksteren te maken? Niet alleen, dat er tussen beide Bijbelplaatsen een mach tig stuk tijd ligt, van zeer vele eeuwen, maar ook, omdat de situatie zo geheel anders is. Maar toch vrienden doen we er goed aan dóór te denken aan wat de H. Geest deed ge durende de tijd, dat onze we reld nog niet het aanzien had, dat ze nu heeft. De aarde was woest en le dig. en de Geest Gods zweefde, broedde LEVEN WEKKEND boven de wateren. Vergeten we dat nooit, dat het de Geest Gods is, door welke alle leven is, in de natuur en in het menselijk hart. Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, en door de GE EST Zijns monds al hun heir. Ondanks alle menselijke theorieën gelooft de Christen in het onomstotelijke feit, dat alle leven uit God is. Dus in de natuur! Dus ook in de kerk! Dus ook in het menselijk hart. En daarom geloof ik niet. dat Pinksteren op zichzelf staat, los van het verdere werk Gods in de wereld- Maar dat op Pinksteren in machtige mate en op zichtbare wijze is getoond, dat alle leven gewekt wordt vanuit de hemel. En dat wij dus nooit moeten wanhopen aan het leven, in welke vorm ook, zolang het God behaagt deze wereld in stand te houden. Neen, zonder de levenwek kende Geest Gods was er geen leven op deze wereld. geen enkel leven. Maar dan ook na Pinkste ren. IN DE KERK, IN DE GE MEENTE en ook IN UW HART, door diezelfde Geest, geloof en leuen. Of, leven en geloof Ja, wij wanhopen wel eens aan het werk Gods in deze wereld. Wij vinden dat het er maar hopeloos en ellendig voorstaat met heel de kerk. Maar ONVRUCHTBAAR DER dan de WOESTE AARDE en de KOLKENDE WATE REN in Genesis 1 IS TOCH DE WERELD VAN DE MEN SEN NIET! Eenmaal Pinksteren., blijft Pinksteren. Dus niet wanhopen aan Gods mogelijkheden! Wanhopen aan de mens kan geen kwaad! Wanhopen aan ons zelf is alleen maar heilzaam. Maar dat geluid uit de he mel, als van een geweldig ge dreven wind, kan door het ge- loofsoor nog worden gehoord. En ook dat vuur des Geestes deelt zich nog mee aan velen, die klein genoeg zijn, om bid dend om die Geest te vragen. Ja, de Wind des Geestes waait nog door de wereld. En het vuur des hemels is niet gedoofd. Gelukkig maar, want we behoeven op Pinkste ren niet te leven uit de her innering, uit het verleden, doch kunnen we ook Pinkste ren vieren in het heden, in het jaar 1950, dat staat in het te ken van de onzekerheid. r Maar laat er dan ook van 'ons gezegd kunnen worden wat er staat van dat kleine groepje Christenen na Hemel kaart Deze allen waren EEN DRACHTELIJK VOLHAR- DENDE IN 'T BIDDEN EN SMEKEN. Dat is Gods voorwaarde. Haamstede. J. VAN VLIET. Here in Zyn Woord! We kunnen hier niet volstaan met zogenaam de „afgeleide beginselen", alle scholastiek is hier contrabande. Het Woord en dat alléén, heeft de Here ons geschonken. En dat brengt Zijn Goddelijke boodschap voor alle levensterrein en in alle levensverbanden. Profeten en profetessen, de ouden met de jongen, de dienstknechten met de dienstmaagden. Gij wéét allen.... Het ambt der gelovigen Tenzij dit opnieuw tot zyn hoogste activiteit komt, gaat de Kerk in Wcrt-Europa er aan, ook al praten we het honderd uit over „kerkeenheid" en „kerk-oecu- meniciteit" en „kerk-actie". Geve God over ons arm Euro pa Zijn Pinkstergeest, opdat het vuur van de Pinksterdag Zijn volk in laaien gloed zetten moge. Profeten en profetessen Waar zyn ze nog in onze tijd? iii We hadden van de weke op een avond iemand van de plantezie- kenkundige dienst bij ons op 't durp en we hebbe is weze luuste- re wat die te vertellen had. Voor al me zeun Henk was er op ge brand om is te gaan luustere. Die jonge houdt van allerlei nieuwig- hedes op landbouwgebied. As je die jonge mense teugeswoordig hoort prate liekent 't er wel op, asof de mens alles in eige hand heit. Je ken de netuur helegaar dwinge, denke sommige, as je er maar weet van heit, hoe je 't mot anpakke. De geleerdheid heit al les onder de knie, voor alle insec ten bestaan verdelgingsmiddels en voor alle ziekten medicijnen. Met kunstmest ken je de grond dwingen en met een juuste snoei- methode ken je elk jaar zorgen voor goeie vruchten. En zo ga je maar door. Ik haal er wel is me schouwers voor op, maar allé, de jeugd luustert daar niet naar, die denkt, die ouwetjes benne kon- stervatief en kenne met derlui tijd niet mee. Nou en toen hebbe we is ge- luusterd naar wat die geleerde man te zeggen had en ik mot je zegge asdat het heel wat meege vallen is, tenminste mien, me zeunzal 't wel teuge gevallen wezen, al zeit ie er niet veul over. De man was zo eerlyk om te zeggen, asdat we de netuur niet dwingen kennen, misschien wel is een poosie, maar dat wreekt z'n eige altoos op de duur. Hij begon met te vertellen asdat je de gezondste plante en gewas sen antreft in de oerwouden, Waar nooit een mens wat an doet. Daar helpt de netuur z'n eigen. De éne insect maakt de andere dood, en de grondbemesting komt vanzelf door de eige afval van de gewassen. Ziekten benne der spo radisch enz. Nou dat kwam al aardig in mien schuutje, docht ik zo. En toen begon ie met te ver tellen, asdat het cultiveren van de gewassen, deze gewassen zwak maakt en dat het daarom ons niet behoeft te verwonderen as we veulmeer ziekten hebben as vroe ger. 'tis net as met de mensen, vroeger bleven alleen de sterke leven en hadden we een sterk ge slacht, maar teugeswoordig is de geneeskunde zo ontwikkeld, dat ook de zwakken in het leven blij ven, maar het gevolg is netuurlijk ook dat het geslacht verzwakt. En met de kunstmest is het al net zo. De producten worden uit de grond gejaagd, maar de grond wordt er op de duur armer van en bovendien schijnt het wel be wezen te wezen, asdat al die kunstmest ook al geen goed doet an de producten, de geleerdheid gaat er over denken, dat het wel is zo kon wezen, dat allerlei ziek ten var. teugeswoordig onder de mensen an de kunstmest, die overal in zit te danken is. Nee, ik ken niet zegge, asdat die man de geleerdheid op een voetstuk zette. Hoogmoed voor wat de mens zeivers ken, was er niet bij en dat beviel me goed. En toen we naar huis gingen, most ik an de ouwe tijd denke. Toen ik nog een jongen was, hadden we bij ons thuis een paar appel bomen staan. Niemand keek ooit naar die bomen om. Geen mens dacht er aan ze te gaan bespu- ten, trouwens er waren toen nog geen besputingsmiddels uitgevon den. En nou was het wel waar, dat de appels die er af kwammen, niet zo groot en gaaf waren as we die teugeswoordig kennen, maar ook was waar, dat we half Mei nog lekkere appeltjes op zol der hadden leggen, zonder rotte plekkies en waar je zo maar je tanden in ken zetten, wat je teu geswoordig ook al niet meer doen ken, zonder ze eerst geschild te hebben, vanwege de rommel waarmee je de bomen elk ogen blik mot besproeien. En nou motte julder niet den ken asdat ik terug wil naar de ouwe tijd. Er zou niet veul van trecht kommen as we dat gingen doen, wc motte allegaar meedoen met wat de wetenschap voor schrijft, anders leggen we er gauw uit. Maar an de andere kant denk ik toch wel is: hoe lang kennen we het zo nog voorlopen? De man die ons voorlichtte, had het ook over het moe worden van de gewassen. Dat is zo in de tuunderie, waar ze vroeger al- lenig komkommers teelden, later gong dat niet meer, toen kwam men de tomate en die werden ook al minder na verloop van jaren en nou motte ze weer naar wat anders op zoek. Met de aardap pels is het krek zo. De soorten die je vroeger had bennen der niet meer. Je mot telkens naar wat anders uutzien en zo blijft de mens maar an 't tobben. Het is een voortdurende strijd teuge de netuur in, die z'n eige nou een maal niet laat dwingen. Dat houdt de hoogmoed van ons men-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6