0
Bij ons thuis
-BODEM
j-dyniUcbluci
/lfopvohiimen
Om
DE KINDEREN VAN
HET GROENE HUIS
Volharding of Verharding
Vrijdag 26 Mei 1950
T ZEEUWSCh WEEKEND
Pagina 4
Een jongelingsvereniging uit vroeger tijd
Ook vroeger waren er in Zee
land jongelingsverenigingen, al
waren deze een beetje anders
ingericht dan die we tegenwoor
dig kennen.
Bijlo verhaalt in zijn „Kro
niek van Kapelle-Biezelinge" er
het volgende van:
Evenals de Schuttersgilden
vond men op meest alle dorpen
en ook in de steden een Jonge
Jongensvereeniging. De naam
duidt aan wat de bedoeling was,
n.L dat geen gehuwden hiervan
lid konden zijn. Met het huwe
lijk hield het lidmaatschap op.
Het was een overblijfsel der
aloude Germaanse buurgilden.
Zy hadden, en voor zover zij nog
bestaan, hebben zij hun eigen
wetten en ceremoniën, die ech
ter zorgvuldig geheim werden
gehouden. Trouwens die geheim
houding kenmerkte van ouds het
karakter van alle gilden.
Hoofdvereisten waren:
le. de 18-jarige leeftijd",
2e. mondvastheid, d.w.z. zwij
gen;
3e. betaling van het burger
recht (13 stuivers).
De jongens kozen hun eigen
bestuur, die Schout en Schepe
nen, later Burgemeester en Wet
houders genoemd werden. Op
andere plaatsen een Baljuw,
een Burgemeester, drie Schepe
nen, een Procureur, een Secre
taris en een Bode; sommigen
ook een Vaandrig, die de vlag
droeg.
De vergaderingen hadden
plaats om de 3 maanden, zo
genaamd Jongensavonden, in de
rechtkamer der herberg.
De gewone bijeenkomsten
's avonds, door de week of
's Zaterdags en gewoonlijk ook
's Zondagsmiddags na of voor
kerktijd werden gehouden op de
klapbank onder de lindeboom.
Deze klapbank werd op kos
ten der vereniging onderhouden.
Op Nieuwjaarsdag hield de
vereniging een rondgang door
het dorp, nieuwjaar wensende
by de gegoede burgers en nota
belen der gemeente, door twee
leden uit het Bestuur of de oud
sten, waarbij de fooien (giften),
die men kreeg, in een pot wer
den gedaan. Dit geld werd be
steed voor potverteren, hetgeen
geschiedde de 1ste Zaterdag in
Januari of na Nieuwjaar en die
Flupavond genoemd werd naar
de drank, die dan geschonken
werd, „Flup" genaamd, en dat
een mengsel was van bier, pijp
kancel, eieren, brandewijn en
suiker.
Die drank te koken was een
uiterst secuur werkje, omdat die
kokerij veel gevaar voor schif
ten opleverde en er dan in
plaats van die godendrank
„Flup" een zuur mengelmoesje
a la apothekersdrankje voor de
dag kwam en onbruikbaar om
in kruiken te doen.
Wat er na betaling der on
kosten van deze avond over
schoot, werd in de armenbus
gedaan of aan de diaconie ge
schonken.
De „Flup" bracht in sommigen
wel een zeer ondernemende
geest, want het gebeurde meer
malen,. dat de een of anüere
burger des Zondagsmorgens te
vergeefs naar het hekje zocht,
dat hij 's avonds te voren nog
zelf gesloten had en dit op de
pomp of lantaarn b.v. zag vast
gebonden. Handkarren, wagens,
kruiwagen?, die bij ongeluk bui
ten waren blijven staan, moesten
het in de regel ook nog al eens
ontgelden en werden een halve
kilometer of meer uit de buurt
gebracht.
Vloeken werd beboet: 15 cent
voor de grote en 5 cent voor
de kleintjes.
Art. 12 in het reglement geeft
aan het halen van het burger
recht. Wanneer een jongen uit
een andere gemeente met een
meisje uit deze gemeente wilde
vrijen, moest hij daarvoor 't bur
gerrecht betalen. Men eiste dit
niet de eerste of tweede keer, doch
wachtte tot hij voor de derde
of vierde keer terug kwam, om
dat men dan vermoedde, dat er
ernst bij de zaak was.
Een deputatie, nooit minder
dan twee, doch hoogstens zes,
ging met een fles drank op zak,
om de fooie (burgerrecht), die
minstens 80 cent moest bedra
gen, doch meestal een gulden
was, en altijd meer mocht zijn,
al naar de liefde groot of de
beurs van de vrijer gespekt was.
Dan dronk men, ook het meisje,
samen burgerrecht en alles was
in orde.
Wee de jongen, die het niet
wilde geven. Buiten het dorp
werd hem netjes aan zyn ver
stand gebracht, dat men van
zijn bezoeken niet meer gediend
was.
Was het meisje niet van plan
te blijven verkeren, dan zei ze
wel de tweede of derde keer:
„Zeg, als ze om het burger
recht komen, moet je maar
zeggen: dat het niet de moeite
is, want het is zo klaar
Soms haalden ze in één jaar
tijds wel driemaal burgerrecht
bij hetzelfde meisje, al naar ge
lang deze wispelturig was of
veel aanzoek had....
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg,
gespeeld in de winter- (daar komt het pionnetje).
10. d4xe5
Partij
wedstrijd van de Middelburgse
Schaakvereniging Groep I, op
24 Maart 1950, door de heren
D. de Vos (Wit) en P. D. de
Zeeuw (Zwart). Wit speelt hier
een moderne opening, het z.g.n.
Reti-systeem met de lopers op
g2 en b2. Zwart komt door een
aardig pionzetje (e5) tot goed
spel, maar er ontstaat een zwak
ke pion op d5. Op de 14e zet
maakt Wit een fout, waarvan
Zwart direct gebruik maakt, er
volgt een Toren-offer, dat Wit
niet mag aannemen en Zwart
wint een pion. De 22ste zet van
Wit is ook niet goed en deze
brengt het verlies. Een kleine
combinatie en Wit verliest een
volle Toren.
Reti-systeem.
Wit: D. de Vos.
Zwart: P. D. de Zeeuw.
1. Pgl-f3
2. c2-c4
3. b2-b3
4. Lcl-b2
5. g2-g3
6. Lfl-g2
7. 0-0
8. d2-d4
e7-e6
Pg8-f6
g7-g6
Lf8-g7
0-0
c7-c6
d7-d5
Pb8-d7
(Het is duidelijk dat het Zwart
om het veld e5 gaat. Wit kan
dit slecht beletten, want Pe5 is
niet goed wegens Pe5; de5; Pg4
en pion e5 gaat verloren.)
9. Pbl-d2 eb-e5
(Wit behoeft niet te nemen,
maar e4 is ook niet prettig.)
10Pf6-g4
11. c4xd5 c6Xd5
(Er is nu een zwakke pion op
d5, doch Zwart kan hem nog
net handhaven.)
12. Pf3-d4
(Het is de vtaag of hier e6 niet
beter was. Zwart had dan niet
beter als fe6, Lg7; Kg7; Pd4 en
later e4. Slaan op b2 na e6 gaat
niet wegens e6, Lb2, ed7, Lal,
dc8, Tc8, Dal en Wit heeft
voordeel.
12Pd7xe5
13. e2-e3 Tf8-e8
(Zwart zijn plan is nu een Paard
op d3, Df6 en dan Lh6 enz.)
14. Tal-cl?
(Pd2-f3 lijkt m.i. beter. Nu heeft
Pd3 nog meer kracht.)
14. Pe5-d3
15. Tcl-c2 Pd3xb2
16. Tc2xb2 Te8xe3
(Een aardig T-offer. Nemen is
niet best, b.v. fe3, Pe3, De2, Ld4
enz.). (Zie diagram 1.)
17. Pd2-f3 Te3-e8
18. Tb2-d2 Pg4-f6
19. Pd4-c2 Lc8-e6
20. Pc2-e3 Dd8-b6
(maakt ruimte voor een T op
d8).
21. Pf3-d4 Ta8-d8
22. f2-f4?
(Deze zet is fout. Beter is hier
Khl en later f4, ook Tel komt
in aanmerking.
2 2Pf6-e4!
23. Td2-d3?
(Slaan op e4 is ook wel niet
lekker, maar was nu wel ge
dwongen; b.v. Le4, de4, Pdc2
enz.)
2 3Lg7xd4
24. Td3xd4 Pe4-c3!
25. Ddl-d2 Db6xd4
26. Tfl-dl
(op Dd4 volgt Pe2t)
26Dd4Xd2
27. Tdlxd2 Pc3-e4
en Wit geeft op.
Een prachtcombinatie-partijtje
uit de oude doos. Wit offert 3
stukken en Zwart heeft niet
beter als maar te nemen en
wordt dan mat gezet.
Koningsgambiet gespeeld in 1934.
Wit: MacDonnél
Zwart: Labournais.
1.
e2-e4
e7-e5
2.
f2-f4
e5xf4
3.
Pgl-f3
g7-g5
4.
Lfl-c4
g5-g4
5.
Pbl-c3ü
•g4Xf3
6.
0-0
c7-c6
7.
Ddlxf3
Dd8-f6
8.
e4-e5!
Df6Xe5
9.
Le4xf7f
Ke8xf7
10. d2-d4!
De5xd4t
11.
Lcl-e3
Dd4-g7
(De3 gaat niet wegens De3 en
Zwart kan niet terugslaan.)
Pg8xf6
Lf8-e7
Th8-g8
Dg7-g6
Diagram 1.
12. Le3xf4
13. Pc3-e4
14. Lf4-g5!
(Zie diagram 2.)
14
15. Df3-h5f
(Op Kh8 volgt Lh6.)
16. Pe4-d6+ Kf7-e6
(Op Ld6 volgt Tf6f.)
17. Tal-dlt Ke6xd6
18. Lg5-f4t en mat.
Diagram 2.
abcdefgh
Stand na de 16e zet van Zwart.
abcdefgh
Stand na de 14e zet van Wit.
Niets is bekoorlijker dan de
zachtmoedigheid van de sterke.
Het is de honig die Simson in de
muil van de leeuw vond.
Elke man van moed, is man
van zijn woord.
Slechts weinig mensen kun
nen het brengen tot trots, de
meesten blijven hangen in de
delheid.
't Is jammer, dat zo vaak het
besef van de ware betekenis van
een woord, verstompt, door da
gelijks gebruik.
Wat iemand worden kan, dat
is hij reeds.
door M. v. d. Bosch.
„Hot is wat moois", viel de
dokter hem in de rede, „jullie
moet nu maar zien, zo gauw
mogelijk thuis te komen." Als
je zo iets nu op een warme
zomerdag doet, maar op zo'n
koude dag als vandaag!"
Bedenkelijk keek hij van zijn
nieuwe wagen naar de kinde-
ren.Han stond te bibberen en
was blauw van de kou.
„Vooruit jongens, om het
hardst, wie het eerst bij de
wagen is!"
De jongens draafden meteen
al door het groene weiland, maar
Han bleef achter. „Wat is dat
nu, kun je niet lopen?"
De dokter kwam naar haar
toe. Heel voorzichtig probeerde
ze vooruit te komen, ze trok
een pijnlijk gezicht, want o, haar
voet deed zo'n pijn.
„Laat maar eens kijken!" Ja,
er zat bloed aan haar tenen.
„Dat komt van de stenen", ver
telde ze, „er zaten zulke scher
pe punten aan."
„Kom maar hier!" En voor ze
wist wat er gebeurde, had de
dokter haar opgetild, en volgde
zo de jongens naar de auto.
„En nu zullen we eerst eens
kijken, of er niets voor jou is."
Koos stond er al, nog druipend
van het water.
Uit de autokoffer kwam een
rolletje goed te voorschijn, een
handdoek met een badpak.
„Hier, doe- dit maar aan, maar
eerst stevig afdrogen hoor, dan
zal ik zo eens naar je knieën
kijken." Een dun straaltje bloed
sijpelde langs zijn been.
Maar er kwam nog meer uit
de koffer: een verbandtrommel,
en nog een handdoek, waar de
anderen zich mee af konden
drogen.
De lucht was nu bijna hele
maal weer schoongeveegd door
de wind. De zon was er weer,
en zette alles in kleur en gloed.
Han, nog bibberend, probeer
de zich er in te warmen.
„Wat denk je, zouden we met
de auto mee mogen rijden?"
fluisterde Han tegen Dik, toen
de dokter met Koos bezig was.
„Ik weet het niet, Koos vast
wel, wij zijn wel een beetje nat,
't is even een fijn wagentje." Dik
gluurde naar binnen. „Ik zou er
best zin in hebben!"
Han tuurde weer over het
water. De zon toverde er licht
glanzen op, van het piertje zag
je niets meer. Hoe ver zouden
ze wel geweest zijn? Als ze er
nu eens niet meer af hadden
kunnen komen? Han huiverde,
nee, daar wou ze liever niet aan
denken.
Daar kwam Koos weer te
voorschijn m het badpak dat
hem veel te groot was. Op zijn
knieën had hij grote pleisters,
en zijn ene hand was er ook mee
versierd.
„Hebben we hem nu niet mooi
opgeknapt?" lachte de dokter.
„En nu die voet van jou nog."
Een beetje angstig stak Han
haar been uit. Twee tenen had
ze kapot gestoten en daar werd
heel voorzichtig een verbandje
om gelegd.
„Verder geen gewonden meer?"
„Nee dokter!"
Dik zijn voet deed ook wel
pijn, maar 'tzou wel zo erg niet
wezen, hij had maar gauw zijn
schoenen aangetrokken, zonder
er naar te kyken.
Bouuewyn voelde niets meer,
beweerde hij.
„En nu gauw naar huis, jon
gens!"
Vragend keken ze elkander
aan, moesten ze nu toch lopen?
Han peuterde aan haar schoen,
die ze niet vast kon krijgen.
Koos stond er stil by. Verlegen
zag hij langs de veel te lange
jas, zo kon hij toch niet naar
huis lopen?
De dokter was nog met zijn
koffer bezig.
Han zat nu met een wanhopig
gezicht op de treeplank. „Ik kan
dat eind niet lopen", beduidde
ze de jongens.
„Zullen we vragen of we mee
mogen rijden?" Dik durfde het
best.
,"?Ben je mal. Niet doen hoor!"
Daar wilde Koos niets van
weten. „Als we nu nog vroegen
of Han een eindje mee mag."
„Kan je best doen!" vond
Boudewijn.
„Nou vooruit, en dan zal ik
hem meteen bedanken voor zijn
hulp. Het .was toch wel aardig
van hem om direct naar ons toe
te komen" en meteen stapte
Koos er op af.
De dqkter achter de auto had
alles gehoord, en kon slechts
met moeite zij.» lachen inhouden,
toen Koos in de regenjas naar
hem toe stapte om te bedanken.
„Wou je zo naar huis?" lach
te hij.
(Wordt vervolgd.)
behorende bij het
ZEEUWSCH DAGBLAD en
'tSCHOUWSCH DAGBLAD
van Vrijdag 26 Mei, No. 1568
Exploitantc
Oosterbaan Le Cointre N.V„
Goes
eei/u/scH
u/eexe/fD
VOOR DE ZONDAG
Op het Pinksterfeest wordt de
Kerk van onze Heiland volwas
sen verklaard. De Geest, die in
het Oude Verbond zich bediend
had van een tempeldienst en van
een priesterschaar, zich gebon
den had aan één stad en aan één
tempel, en aan één plaats, breekt
nu door en stort zich uit op alle
vlees. Zonen en dochters begin
nen te profeteren, jongelingen
gaan gezichten zien, ouden gaan
dromen dromen, en ook in sla
ven en slavinnen stort de Geest
zich uit.
Het is de oer-zonde van de
roomse kerk, dat zij dit nooit
heeft willen zien. Zij heeft weer
teruggegrepen op 't Oude Testa
ment, en meent, dat de Geest
zich binden laat in een kring van
geestelijken en er onderscheid is
tussen clerus en leken. Rome
heeft hierin teruggegrepen naai
de kinder-toestand van de Kerk,
zij wil de volwassene onder
voogdijschap houden, de mondi
ge tot onmondigheid doemen. En
daarin heeft zij de Pinksterheer
lijkheid nooit begrepen en kan
zij de Pinkstervreugde nooit ge
nieten.
Want wanneer de Heilige
Geest wordt uitgestort, wordt in
de Kerk alles radicaal anders. Er
is nu geen voogdijschap meer,
geen hiërarchie, geen afzonder
lijke stand van geestelijken.
Er is nog maar één volstrekt
ambt, dat is het ambt der gelo
vigen. De bijzondere ambten in
het kerkelijk instituut zijn van
het ambt der gelovigen afgeleid,
komen uit dit algemene ambt op.
De kérkelijke ambten zijn er bij
de gratie van het algemene
ambt, en wee het instituut, dat
het kerkelijke ambt over het al
gemene wil laten heersen. Want
de Geest is uitgestort, en bindt
zich niet meer aan enig bijzon
der ambt. Het bijzonder ambt be
hoort, na de Pinksterdag, niet
meer tot het wezen van de Kerk,
doch slechts tot haar wèlwezen.
Op Pinksterdag wordt- al Gods
volk, mannen, vrouwen, ouden
en jongen, jongens en meisjes,
knechten en dienstmaagden, pro
feten, koningen en priesters. En
er is er slechts Eén, die over al
len heerst: Jezus Chris tus,
Die Zijn Kerk kocht met Zijn
bloed. Eén is uw Meester en gij
zijt allen broeders. Voortaan
wordt de wet van Gods Konink
rijk: wie van u de meeste wil
zijn, zy uw aller dienaar. En de
bijzondere ambten, die er nu
zijn, dienend tot het welwezen
van de Kerk, zijn geen heersen
de, doch diénende ambten. De
tijd, dat er Schriftgeleerden en
Wetgeleerden en Priesters wa
ren, is op de Pinksterdag voor
goed voorbij. Er is geen „schare
meer, die de wet niet zou ken
nen". De Apostel zegt tot de ge
meente in haar geheel: Gij hebt
de gaven des Geestes, gij weet
alle dingen, of, zoals het ook
vertaald wordt: gy weet allen.
Dat betekent: de gaven des
Geestes komen rechtstreeks u
toe, er is geen mystieke tussen
schakel meer tussen God en de
individu.
Dit nu maakt de heerlijkheid
van het Pinksterwonder uit.
Maar tegelijk ook legt dit won
der een geweldige verantwoor
delijkheid op. De mens, die,
mondig geworden, blijft hande
len en spreken als een onmon
dig kind, kan zyn opdracht als
volwassen mens in deze wereld
niet vervullen, is een niets-nut.
Hij kan niet mee doen, want de
volwassen mens, staat voor eigen
verantwoordelijkheid. Hij heeft
de gevolgen van zijn spreken en
handelen te overzien, staat in
rechtstreekse relatie tot zijn
Schepper.
De zonden, die het volk Israël,
in de kinderschoenen staande,
bedreef, werden vaak vreselijk
gestraft, maar welke straffen
heeft de Nieuw-Testamentische
mens te wachten, die in zijn
ambt als gelovige, zondigen
blijft? We zien het vandaag
rondom ons. Het oordeel der ver
harding komt over hem. Gods
Geest trekt zich van hem terug
en laat hem los. Dat wordt het
lot van onze westerse wereld,
het lot ook van ons eigen land,
waarbinnen het Licht van het
Woord van God, zo klaar en rijk
geschenen heeft. Laat ons ons
zelf niet verbeelden, dat we er
beter aan toe zijn, dan de ge
meenten van Klein-Azië, waar
aan de Geest Zijn dringende
waarschuwingen heeft gericht.
Zij zijn ten gronde gegaan, om
dat zij de heerlijkheid en de rijk
dom van het Pinksterwonder
versmaad hebben.
We spreken vandaag over een
verwereldlijking van de Kerk,
een afval, een toenemende secu-
ralisatie en onkerkelijkheid. En
er worden wanhopige pogingen
gedaan om het proces te stuiten.
Maar wie zal ons zeggen, of dit
niet het oordeel der verharding
is? Een oordeel dat onverbidde
lijk doorgaat, zodat slechts een
„overblijfsel" zal behouden wor
den? Is het in de Kerk, die af
valt, niet steeds een „overblijf
sel" geweest, waar het op uit
liep? Waarom zal het nu anders
gaan?
We gaan weer Pinksterfeest
vieren. Er zullen woorden ge
noeg over het Pinksterfeest ge
sproken worden. Maar wanneer
wij niet allen, de kleinen met de
groten, profeten worden, dit
wil zeggen: niet alléén binnen
de kerkmuren, maar ook binnen
de muren van het gezin en van
de school, van het kantoorlokaal
en de werkplaats, in de keuken
en op het het veld achter de
ploeg, de Bijbel, als het Woord
Gods opheffen, en dat óók gaan
doen in al onze politieke, sociale,
economische acties, zal de Pink
stergeest aan ons voorbij gaan en
de nacht van het oordeel der ver
harding zich verder aan ons vol
trekken.
„Gij zult Mijn getuigen zijn".
Dat waren de laatste woorden
van de Heiland, vóór Hij ten he
mel voer. Dat „getuigen" is een
profetisch getuigen, een op
heffen van het Woord des Heren,
en een uitspreken: Zó zegt de
„en de Geest Gods zweefde over de wateren". Genesis 1 2c.
„En daar geschiedde haastelijk uit den hemel een geluid,
gelijk als van een geweldigen gedreven wind, en vervulde
het geheele huis waar zij zaten, en van hen werden ge
zien verdeelde tongen als van vuur en het zat op een
ieder van hen." Handelingen 2 2.
U zult wellicht denken le
zers van deze overdenking:
Wat heeft nu dit woord uit
Genesis 1 met Pinksteren te
maken?
Niet alleen, dat er tussen
beide Bijbelplaatsen een mach
tig stuk tijd ligt, van zeer vele
eeuwen, maar ook, omdat de
situatie zo geheel anders is.
Maar toch vrienden doen we
er goed aan dóór te denken
aan wat de H. Geest deed ge
durende de tijd, dat onze we
reld nog niet het aanzien had,
dat ze nu heeft.
De aarde was woest en le
dig. en de Geest Gods
zweefde, broedde LEVEN
WEKKEND boven de wateren.
Vergeten we dat nooit, dat het
de Geest Gods is, door welke
alle leven is, in de natuur en
in het menselijk hart.
Door het Woord des Heeren
zijn de hemelen gemaakt, en
door de GE EST Zijns monds al
hun heir.
Ondanks alle menselijke
theorieën gelooft de Christen
in het onomstotelijke feit, dat
alle leven uit God is.
Dus in de natuur! Dus ook
in de kerk! Dus ook in het
menselijk hart.
En daarom geloof ik niet.
dat Pinksteren op zichzelf
staat, los van het verdere
werk Gods in de wereld-
Maar dat op Pinksteren in
machtige mate en op zichtbare
wijze is getoond, dat alle leven
gewekt wordt vanuit de
hemel.
En dat wij dus nooit moeten
wanhopen aan het leven, in
welke vorm ook, zolang het
God behaagt deze wereld in
stand te houden.
Neen, zonder de levenwek
kende Geest Gods was er
geen leven op deze wereld.
geen enkel leven.
Maar dan ook na Pinkste
ren. IN DE KERK, IN DE GE
MEENTE en ook IN UW
HART, door diezelfde Geest,
geloof en leuen.
Of, leven en geloof
Ja, wij wanhopen wel eens
aan het werk Gods in deze
wereld.
Wij vinden dat het er maar
hopeloos en ellendig voorstaat
met heel de kerk.
Maar ONVRUCHTBAAR
DER dan de WOESTE AARDE
en de KOLKENDE WATE
REN in Genesis 1 IS TOCH
DE WERELD VAN DE MEN
SEN NIET!
Eenmaal Pinksteren., blijft
Pinksteren.
Dus niet wanhopen aan Gods
mogelijkheden!
Wanhopen aan de mens
kan geen kwaad!
Wanhopen aan ons zelf is
alleen maar heilzaam.
Maar dat geluid uit de he
mel, als van een geweldig ge
dreven wind, kan door het ge-
loofsoor nog worden gehoord.
En ook dat vuur des Geestes
deelt zich nog mee aan velen,
die klein genoeg zijn, om bid
dend om die Geest te vragen.
Ja, de Wind des Geestes
waait nog door de wereld.
En het vuur des hemels is
niet gedoofd. Gelukkig maar,
want we behoeven op Pinkste
ren niet te leven uit de her
innering, uit het verleden,
doch kunnen we ook Pinkste
ren vieren in het heden, in het
jaar 1950, dat staat in het te
ken van de onzekerheid.
r Maar laat er dan ook van
'ons gezegd kunnen worden
wat er staat van dat kleine
groepje Christenen na Hemel
kaart
Deze allen waren EEN
DRACHTELIJK VOLHAR-
DENDE IN 'T BIDDEN EN
SMEKEN.
Dat is Gods voorwaarde.
Haamstede. J. VAN VLIET.
Here in Zyn Woord! We kunnen
hier niet volstaan met zogenaam
de „afgeleide beginselen", alle
scholastiek is hier contrabande.
Het Woord en dat alléén, heeft
de Here ons geschonken. En dat
brengt Zijn Goddelijke boodschap
voor alle levensterrein en in alle
levensverbanden. Profeten en
profetessen, de ouden met de
jongen, de dienstknechten met
de dienstmaagden.
Gij wéét allen....
Het ambt der gelovigen
Tenzij dit opnieuw tot zyn
hoogste activiteit komt, gaat de
Kerk in Wcrt-Europa er aan, ook
al praten we het honderd uit over
„kerkeenheid" en „kerk-oecu-
meniciteit" en „kerk-actie".
Geve God over ons arm Euro
pa Zijn Pinkstergeest, opdat het
vuur van de Pinksterdag Zijn
volk in laaien gloed zetten moge.
Profeten en profetessen
Waar zyn ze nog in onze tijd?
iii
We hadden van de weke op een
avond iemand van de plantezie-
kenkundige dienst bij ons op 't
durp en we hebbe is weze luuste-
re wat die te vertellen had. Voor
al me zeun Henk was er op ge
brand om is te gaan luustere. Die
jonge houdt van allerlei nieuwig-
hedes op landbouwgebied. As je
die jonge mense teugeswoordig
hoort prate liekent 't er wel op,
asof de mens alles in eige hand
heit. Je ken de netuur helegaar
dwinge, denke sommige, as je er
maar weet van heit, hoe je 't mot
anpakke. De geleerdheid heit al
les onder de knie, voor alle insec
ten bestaan verdelgingsmiddels
en voor alle ziekten medicijnen.
Met kunstmest ken je de grond
dwingen en met een juuste snoei-
methode ken je elk jaar zorgen
voor goeie vruchten. En zo ga je
maar door. Ik haal er wel is me
schouwers voor op, maar allé, de
jeugd luustert daar niet naar, die
denkt, die ouwetjes benne kon-
stervatief en kenne met derlui
tijd niet mee.
Nou en toen hebbe we is ge-
luusterd naar wat die geleerde
man te zeggen had en ik mot je
zegge asdat het heel wat meege
vallen is, tenminste mien, me
zeunzal 't wel teuge gevallen
wezen, al zeit ie er niet veul over.
De man was zo eerlyk om te
zeggen, asdat we de netuur niet
dwingen kennen, misschien wel
is een poosie, maar dat wreekt
z'n eige altoos op de duur.
Hij begon met te vertellen asdat
je de gezondste plante en gewas
sen antreft in de oerwouden,
Waar nooit een mens wat an doet.
Daar helpt de netuur z'n eigen.
De éne insect maakt de andere
dood, en de grondbemesting komt
vanzelf door de eige afval van de
gewassen. Ziekten benne der spo
radisch enz. Nou dat kwam al
aardig in mien schuutje, docht ik
zo. En toen begon ie met te ver
tellen, asdat het cultiveren van
de gewassen, deze gewassen zwak
maakt en dat het daarom ons niet
behoeft te verwonderen as we
veulmeer ziekten hebben as vroe
ger. 'tis net as met de mensen,
vroeger bleven alleen de sterke
leven en hadden we een sterk ge
slacht, maar teugeswoordig is de
geneeskunde zo ontwikkeld, dat
ook de zwakken in het leven blij
ven, maar het gevolg is netuurlijk
ook dat het geslacht verzwakt.
En met de kunstmest is het al
net zo. De producten worden uit
de grond gejaagd, maar de grond
wordt er op de duur armer van
en bovendien schijnt het wel be
wezen te wezen, asdat al die
kunstmest ook al geen goed doet
an de producten, de geleerdheid
gaat er over denken, dat het wel
is zo kon wezen, dat allerlei ziek
ten var. teugeswoordig onder de
mensen an de kunstmest, die
overal in zit te danken is.
Nee, ik ken niet zegge, asdat
die man de geleerdheid op een
voetstuk zette. Hoogmoed voor
wat de mens zeivers ken, was er
niet bij en dat beviel me goed. En
toen we naar huis gingen, most
ik an de ouwe tijd denke. Toen
ik nog een jongen was, hadden
we bij ons thuis een paar appel
bomen staan. Niemand keek ooit
naar die bomen om. Geen mens
dacht er aan ze te gaan bespu-
ten, trouwens er waren toen nog
geen besputingsmiddels uitgevon
den. En nou was het wel waar,
dat de appels die er af kwammen,
niet zo groot en gaaf waren as
we die teugeswoordig kennen,
maar ook was waar, dat we half
Mei nog lekkere appeltjes op zol
der hadden leggen, zonder rotte
plekkies en waar je zo maar je
tanden in ken zetten, wat je teu
geswoordig ook al niet meer doen
ken, zonder ze eerst geschild te
hebben, vanwege de rommel
waarmee je de bomen elk ogen
blik mot besproeien.
En nou motte julder niet den
ken asdat ik terug wil naar de
ouwe tijd. Er zou niet veul van
trecht kommen as we dat gingen
doen, wc motte allegaar meedoen
met wat de wetenschap voor
schrijft, anders leggen we er
gauw uit. Maar an de andere kant
denk ik toch wel is: hoe lang
kennen we het zo nog voorlopen?
De man die ons voorlichtte, had
het ook over het moe worden van
de gewassen. Dat is zo in de
tuunderie, waar ze vroeger al-
lenig komkommers teelden, later
gong dat niet meer, toen kwam
men de tomate en die werden ook
al minder na verloop van jaren
en nou motte ze weer naar wat
anders op zoek. Met de aardap
pels is het krek zo. De soorten
die je vroeger had bennen der
niet meer. Je mot telkens naar
wat anders uutzien en zo blijft
de mens maar an 't tobben. Het
is een voortdurende strijd teuge
de netuur in, die z'n eige nou een
maal niet laat dwingen. Dat
houdt de hoogmoed van ons men-