Reeuwse
BODEM
Uit mijn Idas
Het „dubbel exemplaar'
fMM
)3£amten
ui fiuió.
UaoA de i^Ao-otfeugd
Vrijdag 12 Mei 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
neer men het boek gelezen heeft,
tocl) onwillekeurig af: wat wil
de schrijfster met haar boek?
Is het haar er om te doen een
verhaal te geven zonder meer?
Dan is haar dit inderdaad met
dit boek gelukt. Ik heb echter
eens gelezen:, „Onder al wat ge
schreven is lioud ik alleen van
datgene wat iemand met zijn
bloed schrift. Schrijf met bloed
en ge zult ondervinden, dat bloed
geest is".
Dit is het wat ik bedoel met
mijn vraag: wat wil de schrijf-
ter met haar boek? Ik heb niet
de indruk, dat zij met haar werk
een stuk van haar leven geeft,
dat deze arbeid voor haar een
noodzakelijke zelfbevrijding is.
Zij schrijft gemakkelijk, ik zou
haast zeggen: te gemakkelijk.
Hi^r en daar is dat ook wel aan
de stijl te merken, technisch is
zij vaardig genoeg. Maar er zit
in geen enkele van haar figuren
enige geestelijke groei. Ieder leeft
zich volkomen uit naar zijn
karakter.
Er zijn geen dwingende weer
standen, die ombuiging, inkeer,
verbetering afeisen. De rooms-
katholieke kerk komt er aller-
beroerst af. De mensen zondigen
maar raak tegen God en Zijn
gebod, alleen wanneer er zonde
tegen de kerk komt, treedt de
pastoor op. Reinier, de oudste
zoon van Maria, de idealist, gaat
in de ban, wordt in ongewijde
aarde begraven, maar wanneer
later propaganda voor de kerk
het meebrengt, dat hij z.g. in
eer hersteld wordt, wordt hij
grif in gewijde aarde over
gebracht. De roomse kerk is in
haar boek, een volkomen oppor-
tuniteits-instituut, puur werelds
in haar optreden, zonder enige
geestelijk effect. En zo zijn haar
mensen ook. Zij komen nooit
boven zichzelf uit. Zelfs Reinier,
de idealist, lijkt veel meer het
product van een deterministische
noodlotsleer, dan een man, die
zichzelf overwon en dus anderen
de weg wijzen kan. Ook Reinier
komt nergens ook maar even
boven zichzelf uit.
Ik weet niet, of de schrijfster
aan do rooms-katholieke kerk
recht laat wedervaren. Maar ik
vrees, dat zij hier, evenals in
.haar andere boeken, waar zij
haar figuren schept in z.g. „pro
testantse omgeving" schrijft
over dingen, die zij zelf niet
innerlijk beleefd en doorleefd
heeft. Godsdienst is bij deze
schrijfster enkel maar traditie.
De mensen leven zichzelf vol
komen uit, zonder enige rem of
weerstand. En bij dat alles blij
ven ze vasthouden aan een ze
kere godsdienstige traditie, die
ze niet graag zouden willen los
laten, maar enige reële beteke
nis heeft die godsdienst in hun
leven allerminst. Ze konden
evengoed naar een mohamme
daanse of een boedhistische tem
pel gaan. In feite komt het alles
hier vandaan, dat het Kruis van
Christus in het leven dezer
mensen totaal niets zegt. De
schrijfster schijnt dit te beschou
wen als een quantité-négli-
geable. En daar juist het Kruis
het hart der Christelijke Kerk is,
ja het fundament, waarop zij
rust, begaat deze schrijfster een
onrecht, telkens wanneer zij
over de Kerk schrijven gaat. Zo
reëel, zo echt menselijk de
personen zijn, die zij creëert,
zo onwezenlijk, zo caricaturis-
tisch is haar tekening van de
Kerk. Ik zeg niet, dat zij dit
bewust doet. Integendeel, ik
neem aan, dat zij het christen
dom zo ziet, een dode traditie
zonder meer. Maar dan ziet zij
hier toch wel door een zeer be
slagen of gekleurde bril. Want
bij alle versteende traditie, die
er wezen moge, is, Gode zij
dank, het geloof in het Kruis
van Christus voor duizenden
nog een regenererende kracht
ten leven en de mogelijkheid
boven zichzelf uit te groeien.
Knobbeltje
Ik vind het eigenlijk niet aar
dig van mezelf, dat ik mijn er
varingen met m'n nieuwe klas
inluid met een verhaal over Gijs
Hagens, want het is dit keer
niet allemaal rozengeur en
maneschijn. Maar, zoals een oud
gezegde luidt: het hart wil z'n
klager hebben, want ik moet
mijn hart eens luchten over dit
kleine stukje wrevel. Ziezo, daar
zitten we er middenin en u weet,
wat u te wachten staat. Nu, ik
wist niét, wat me te wachten
stond, toen ik Gijs in ontvangst
nam van zijn vader. Al wat ik
verwacht had, of verwachten
kon, maar dit niet.
Och mensen, na deze inlei
ding verwacht u op zijn minst
een revolutie in het klein bin
nen de muren van klas één.
Niets daarvan. Het zou al te
dwaas zijn, als je zo'n stel van
een kluit hoo^ en een turf dik
niet binnen de perken kon hou
den. Nee, die kant waait de
wind niet uit. Nu dan, na zo'n
lange inleiding zal ik het maar
vertellen, maar je kunt zodoen
de wel bemerken, dat ik me niet
helemaal rustig voel nu ik een
ongunstig doopceel ga lichten
van Knorretje.
Zie je daar heb je het al. Dat
joch oefent bepaald een kwade
invloed op me uit, want daar
bega ik het tweede kwaad al,
ik geef nota bene een bijnaam.
Anders, als een van de kinderen
per ongeluk een dorpse bijnaam
zegt, zet ik my'n allerplechtigste
schooljuffrouwengezicht en
vraag ijzig, wie ze bedoelen, al
weet ik natuurlijk van haver tot
gort wie de man is. En nu
„Knorretje". Zelf bedacht. Nee,
toch eigenlijk niet, het viel me
zomaar te binnen.
Ik zei het al, dat ik alles had
kunnen verwachten, behalve
zo'n pruttelaar, als zijnde de
zoon van mijnheer Hagens, die
altijd glimlacht, altijd zeer be
leefd is, altijdja, zeer deug
delijk lijkt. Werkelijk mijnheer
Hagens zou je zo op 'n reclame
plaatje voor „de Ideale tand
pasta" kunnen zetten. Gijs, de
oudste uit het gezin, is dus de
eerste der familie, die bij mij
college loopt, zodoende ken ik
het gezin niet zo goed. Maar men
weet hoe het gaat op een dorp,
„ons kent ons". En mijnheer
Hagens kent zeker iedereen,
want hij houdt de „boeken bij"
van al onze „zakenlui", bemid
delt verder op een of andere
manier, zodat er behoorlijk be
graven wordt en dan kan Ook
nog ieder zijn toekomst zorgen
bij hem kwijt, want hij verze
kert ook alles wat los en vast
is. Zelf verdenk ik er hem ook
van, dat hij zijn glimlach winst
gevend maakt voor advertentie-
plaatjes. Wat verwacht men dus
als zó'n vader zijn zoon presen
teert? Gijsjes moeder ken ik
maar uit de verte. Ze heeft een
fijn, zacht en. geduldig gezicht.
Gijs heeft twee stopwoorden.
Als ik die vertel, begrijpt men
mijn ontnuchtering.
„O, dat is kapotdat is
akelig."
De klas schrijft. Opeens zegt
Gijs innig verontwaardigd: „Dat
papieretje is kapot" (als hij er-
zelf een scheur in maakte). En
HEMELVAART.
Gij hebt het pad ten einde toe gelopen;
van waar het diep in 't donker dal begon
tot op de berg; daar brak de hemel open'.
Zodat G' als Koning binnentreden kon.
Nog dekt 't wolkgordijn XJw heerlijkheid.
Rol Gij het haastig op aan alle zijden.
Opdat wij zien Uw glans en majesteit
en onbevreesd ter hoge Vierschaar schrijden.
even later: „Dat is een akelig
potlood". Gijs vecht nooit op het
speelplein, maar als naar zijn
mening iemand te dicht in zijn
buurt komt, geeft hij een venij
nige por met zijn elleboog en
zegt echt gemeend: „Jij ben een
akelige jongen (of meid)".
Gijs schrijft en tekent aardig,
ondanks gescheurde papiertjes
en akelige potloden, leest rede
lijk goed, maar met sommen
staat hij op voet van oorlog, dus
zijn het „akelige sommen". Toen
ik de Bijbelse Geschiedenis ver
teld had over Kain en Abel,
kreeg ik de volgende dag een
behoorlijk verhaal terug, maar
„Kain was een akelige jongen".
Ik wacht eigenlijk aldoor op
het ogenblik, dat ik een „ake-
fige juffrouw" zal zijn, want ik
voel maar al te goed, dat ik
niet ontsnappen zal aan het
„akeligheidscomplex" van Gijs.
Intussen probeer ik Gijs te
cureren. Vandaag echter kreeg
mijn moed een gevoelige knauw.
Nee, ik was nog geen „akelige
juffrouw". Het geval is erger. De
baas, die veiligheidshalve de
eerste weken na 1 April uit de
buurt van myn klas blijft uit
angst tranenzeeën te voorschijn
te roepen, komt me daar ter
wijl we rekenen, monter mijn
klas binnenstappen. Hij wil na
tuurlijk eens poolshoogte nemen.
We praten even samen en dan
loopt hij de rijen door en neust
eens in de sommenblaadjes. Dit
laatste is weliswaar een beetje
grootscheepse aanduiding voor
onze eerste pogingen op het
mathematische pad, maar goed
er staan toch sommen op. De
A. v. d. HEYDE.
baas, die met de kleintjes altijd
echt gemoedelijk is, trekt eens
aan een haarpluk, prijst een
mooie strik en zegt elders, dat
de sommen zo goed zijn. Soms
zegt hij zachtmoedig, dat er
werkelijk een klein foutje is en
nu bij Gijs gekomen, stopt hij
ook en geeft hem hartelijke
klopjes op het magere schou
dertje en zegt dan, dat Gijs al
zo'n grote kerel is, maar dat er
toch foutjes in zijn sommen zijn.
Gijs zet opeens zijn meligst
snuitje en zegt hartgrondig: „Je
bent een akelige meneer"De
baas staat ineens kaarsrecht.
Gelukkig is hy een levenswijs
mens, als hij mij dan ook aan
kijkt, zie ik wat twinkelen in
zijn ogen.
Meewarig kijkt hij mij aan en
vraagt: Hebt u ook al eens zo'n
douche gehad?"
„Komt nog", zeg ik somber.
De slag is de baas te zwaar
aangekomen en dus vertrekt hij
naar zijn eigen klas om te be
komen, het aan mij overlatend
Gijs tot orde te roepen.
De klas werkt onbewogen ver
der, die is nog te kort „klas"
om verstijfd te wezen over Gijs
jes euveldaad.
Ik kijk naar Gijs. Zijn gezicht
staat op ruw weer. Hij kijkt
naar mij en zegt: „Dat papieretje
is weer kapot. Dat potlood is
akelig".
Ik wurm me achterste voren
in de bank voor Gijs. Heel streng
kijk ik hem aan en zeg: „Jij
bent een akelige jongen".
Het maakt indruk, want Gijs
is zichtbaar verbijsterd.
Weer zeg ik: „Jij bent een
ONS KORT VERHAAL
Eén van mijn (wellicht vele)
zwakke zijden is, dat ik veel
houd van het boek. Ik houd van
boeken in mooie banden, met
gouden rugtitels, ik houd van
boeken, ingenaaid, die nog open
gesneden moeten worden, ik
houd van boeken, met ezelsoren
en vuile beduimelde banden, ik
houd van boeken in perkamenten
banden, ik houd van boeken met
leren ruggen, kortom ik houd
van het boekIk denk aan
het woord van Emerson: „There
are bookswhich take rank
in our life with parents and
lovers and passionate experien
cesEr zyn boeken, die in
ons leven de rol spelen van
ouders en geliefden en harts
tochtelijke ervaringen.... Ik
zou van zulke boeken uit mijn
boekenkasten kunnen vertel
len
Er kwam een klein onaanzien
lijk mannetje bij mij aan de
deur aanbellen. Behalve een
grote, vuile hoed op het been-
derige hoofd, droeg hy een
grote, even smerige koffer aan
de hand. Dat waren de twee
voornaamste zaken die opvielen.
Zijn hoed ging een heel eind
van het hoofd toen ik opendeed
en zjjn koffer stond meteen in
de deuropening.
Mijnheer, mag ik u mijn
boeken eens laten zien?
Hij hield de hoed in de hand,
alsof hy al zeker was, dat die
toch aan de kapstok zou belan
den. Ik liet hem binnen en wist
meteen, dat ik reeds daarmee
het spel verloren had. En het
leek mij toe, dat mijn bezoeker
met deze mijne beleefdheidsgeste
ook al even zeker was van zijn
overwinning. Triumfantelijk keek
hy mij aan, alsof hij zeggen
wilde: Uw verkeerde openings
zet bij dit schaakspel beslist al
direct over uw nederlaag.
Aan wie herinnerde mij het
wonderbaarlijke gelaat van dit
geslepen mannetje?
Ik heb de hebbelijkheid het
gelaat van mensen, die ik voor
het eerst ontmoet, te willen con
fronteren met bekende gezich
ten. Op wie leek dit miserige
gelaat?
Terwijl ik hem voorging de
trap op naar mijn werkkamer,
trok ik aan diverse herinne-
ringslaadjes in mijn hersen
cellen, tot er plots één open
sprong, die mij licht verschafte.
Dit gezicht is te vinden in de
karikaturenbundel van Dr Abra
ham Kuyper. In deze bundel
komt een karikatuur voor onder
de titel: „De kat in den zak",
getekend door Louis Raemae-
kers. En dié kón het! Zij heeft
gestaan in het „Handelsblad".
Men ziet een slim boertje op
klompen, hoge zijden pet op, in
gesprek met een kereltje, dat
precies op myn bezoeker lijkt.
Dat kereltje houdt een zak bij
de krop beet, waaruit net nog
een kattekop steekt, met het on
miskenbare hangwangengelaat
van Dr kuyper. Op de zak staat
geschreven„Kerkelijke meer
derheid". Het boertje vertrouwt
blijkbaar de zaak niet. Het
onderschrift luidt dan ook: „De
Kiezer: Eerst zien laten, wat er
in zit!" Maar de verkoper houdt
de krop angstvallig naar zich
toegekeerd. Hy heeft een grote
hoed op het hoofd, met rouw
rand, vadermoorders om da
kwabbige nek, en oogjes die zeer
devoot ten hemel geslagen zyn.
Zijn rechterhand is zwart ge-
handschoend en wijst even de-
votelijk naar boven.... Nog
voor ik de kamerdeur openhield
voor mijn bezoeker had ik hem
geïdentificeerd en daarmee ge
classificeerd, oordeel-grage men
sen, die we nu eenmaal zijn.
Ook zijn oogjes gingen devoot
naar het plafond toen hy mijn
boekenverzameling zag.
Aan u kan ik niet veel
kwijt, zuchtte hij, dat zie ik al
wel. Maar ik vérkoop niet alleen
boeken, ik kóóp ze ook. Als u
soms boeken in dubbel hebt,
dat gebeurt soms, wil ik graag
zien of ik ze van u kopen kan.
Ik was niet van plan iets te
kopen, om de eenvoudige reden,
dat mijn begroting voor boek-
aankoop voor het eerste half
jaar al overschreden was. Waar
om ik de man toch meegenomen
had naar mijn kamer, realiseer
de ik mezelf maar niet, wetend
dat ik dan bij myn „zwakke
zijde" belanden zou. Maar die
gesloten koffer had mij al direct
gefascineerd. Toen ik wist, dat
daar boeken in moesten zitten,
was ik eigenlijk al een verloren
man. Want heus lezer, ik ben
geen haar beter dan Pandora.
Men kent het verhaal uit de
mythologie van Epimetheus, die
de jonkvrouw bij zich aan huis
deed komen. In haar eenzaam
heid lichtte zij uit louter nieuws
gierigheid het deksel op vaneen
vat, waarin alle onheilen waren
verborgen met het gevolg, dat
alle rampen, ziekten, kwalen,
ellenden hun duivelse tocht over
de wereld konden beginnen. En
toen Pandora het vat weer haas
tig sloot was er alles al uit ge
vlogen behalve de hoop, die op
de bodem achter bleef. De kof
fer van mijn boekenkoopman
was mijn pandoradoos, ik zou
niet rusten voor en al eer die
open kwam, ook al bevatte zij
alle onheilen die over myn arme
hoofd konden losbarsten en ook,
al wist ik, dat in die koffer geen
grijntje van „hoop" zou achter
blijvenIk wist dat het een
koffer met boeken was en
dat zei alles....
Mijn oog bleef aan die pan
doradoos haken.
En myn koopman bezat, als al
zyn soortgenoten, mensenkennis
genoeg om te doorgronden, dat
die koffer de sleutel was die in
myn zwakke hart alle deuren
ontsluiten kon.
Wilt u soms eens zien?
vroeg hij schijnheilig en onver
schillig. Zyn ogen gleden daarbij
weer naar het plafond, precies op
dezelfde manier als het joodje
op Raemaekers prent.
Als 't u niet te veel moeite
geeft, zei ik even schijnheilig.
Och, u kunt licht eens zien,
kijken kost niets, niet waar? ant
woordde hij beminnelijk, al lang
begrijpend, dat het mij wél wat
zou kosten.
Hij legde allerhande boeken
en boekjes voor my neer. Ik
zag, dat hy er verschillende af
delingen in zijn koffer op na
hield.
Wat soort van boeken hebt
u? vroeg ik.
Ik heb alles mijnheer, wat
ik niet bij me heb, kunt u be
stellen.
Ja, maar wat hebt u in
uw koffer, zijn dat verschillen
de afdelingen?
Ja, maar dit zal u niet
interesseren, zei hij, een klein
afdelinkje wat bedekkend.
Dat wekte natuurlijk juist mijn
Pandora-nieuwsgierigheid.
Mag ik eens zien?
O jawel, natuurlijk.
Ik las de volgende titels: „Gods
wondere daden verheerlijkt in
de krachtdadige bekering van
Maatje Beket"; „De wonderbaar
lijke bekering van Kaatje Goede-
gebuur"; „De diepe wegen van
Klaas Driendijk, naverteld en
toegelicht door zijn vaderlijke
vriend David Hardman"....
Mijn koopman keek mij vra
gend aan.
Neen, dat ligt mij niet,
zei ik.
Wist ik wel, goede boekjes
mijnheer, maar daarvoor moet
je meer'op het platteland wezen
by de eenvoudige mensen, daar
verkoop ik ze wel. Maar hier
heb ik wat anders. Hij haaide
een zwaarlijvig boek uit zyn
koffer, uit een afzonderlijk vak
je: „Het Hooglied van Salomo",
door C. H. Spurgeon.
Spurgeon
Ik heb al aardig wat van
opurgeon, zei ik. Hebt u niet
wat anders. Ik voelde me al een
Vrijdag Ï2 Mei Ï950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
akelige jongen, want je mag
niet tegen grote mensen zeggen,
dat ze akelig zijn".
Gijs blijft, kleintjes ineen ge
doken zittfti. Hij peutert wat
met zijn potlood, dan zegt hij
benepen: „Het papieretje is
kapot
Op dat ogenblik bobbelt bij
mij de naam: „Knorretje" om
hoog. R. T.
Correspondentie.
Mw. de J.T. te W. Hartelijk
dank voor Uw prettig schrijven.
Neen, ik was niet ziek, maar we
moeten woekeren met de plaats
ruimte in Ons Weekend en dan
moet op z'n beurt er wel eens
een rubriek overslaan. Maar zo
U ziet, ben ik nu weer trouw
present. Over kinderen is altijd
genoeg te vertellen. Hun kleine
wereldje is voor mij altijd in
teressant. Door ons blad en het
Weekend houdt U toch nog con
tact met ons Zeeland, al woont
U een eindje uit de buurt. Graag
hoor ik nog eens wat van U.
Maar U hoeft zeker geen excuus
te maken voor fouten, want die
waren er niet in. R. T.
Palmiana, VII
Op welk een „vrome" manier
Dr van der Palm zijn huik naar
de wind wist te hangen, blijkt
wel het duidelijkst uit een rede
voering, die hij hield bij ge
legenheid van de bevestiging van
Ds de Fremery tot lid van de
Municipaliteit. Het ging nog niet
zo heel voorspoedig met de be
noeming van leden in de Muni-
paliciteit. Het lijkt wel alsof
menig burger begrepen had, dat
het toch wel een beetje scheef
zat met deze nieuwe „regering",
die zich zelf opwierp. Maar
wanneer reeds verschillende eer
zame burgers bedankt hebben
voor de eer, krijgt men het in
het hoofd de predikant De Fre
mery te benoemen. En waar
schijnlijk uit vrees, dat ook deze
bedanken zou, wordt hij tevens
„in requisitie" gesteld, zodat be
danken vooraf onmogelijk ge
maakt wordt.
En dan spreekt Van der Palm
deze, met man en macht in de
politiek betrokken predikant,
als volgt toe:
„Zoo mogen wij dan op dit
oogenblik ons verblijden, dat
wij onder onze vertegenwoor
digers ook een Leeraar v'&n
den gezegenden godsdienst
aanschouwen. Een vooroordeel
overwonnen en de Belangen
der Burgerij onbetwistbaar in
goede handen gesteld, ziedaar
een dubbele reden tot blijd
schap. Maar zou men inder
daad kunnen twijffelen, of de
Post, dien gij thans aanvaard
en het ampt, dat gij in deese
stad in de hervormde gemeen
te bekleed, met eikanderen
bestaanbaar zijn? hoe! was
dan de Leeraar van den Gods
dienst geen Burger van zijn
vaderland, eer hij Prediker
werd? Blijft hij geen Burger,
al werd hij door partijzucht en
kwaadaardigheid van den
Kansel geweerd?
'tls waar, toen eerlijkheid
en staatkunde in eeuwigen
strijd met eikanderen, toen
staatkunde en deugd twee
denkbeelden waaren, die el-
kanderen vernietigden, nog
meer! toen staatkunde den
Godsdienst tot dekmantel haa-
rer gruwelen en de dienaars
van den godsdienst gebruikte
om haat en vervolging te pre
diken, om den yseren throon
der heerzucht op bloed en
traanen gevestigd, door bij
geloof te ondersehraagen
toengeen vrede of ver
bintenis tusschen staatkunde
en den waren godsdienst, tus
schen den Post van Leeraar
en dien van Regent
En hij eindigt met de bede:
„Die God wiens dienaar gij
zijt en die het offer der vrij
heid met welgevallen aan
schouwt, verligte en onder-
steune u; hij zij uw schild,
en beneffens de liefde en
dankbaarheid uwer Medebur
gers uw groote belooning
Aldus de „orthodoxe" predi
kant Van der Palm.
Welk een verdwazing. Op pre
cies dezelfde wijze en met de
zelfde woorden zouden, wanneer
de communisten in ons land de
regering in handen kregen,
straks de predikanten kunnen
worden toegesproken, die zich
door een communistische rege
ring lieten gebruiken.
Het ergerlijke is, dat hier de
godsdienst misbruikt wordt om
eigen politieke revolutionaire
kronkelingen goed te praten en
een schijn van recht te geven.
Want, dat Van der Palm in deze
rede tot Ds de Fremery meer
zichzelf rechtvaardigt, dan zijn
collega toespreekt, valt duidelijk
tussen de regels door te lezen.
Trouwens „kronkelgangen"
kenmerken heel de revolutio
naire periode van Dr van der
Palm. Hij weet meesterlijk naar
de „volksgunst" te dingen. In
een rede tot het pubhek, zegt
hij: „Ik vley mij, medeburgers,
uit eigen ondervinding te kun
nen zeggen: het is zoet, het is
strelend, het is verrukkelijk de
gunst des volks te bezitten
En hij stelt die op prijs, wijl
hij niet: „gelijk de trotse aristo
cratie aan het klatergoud van
geboorte, titels of rijkdommen
zich vergaapteDat zegt de
zelfde man, die de kunst vex-
DE FHILODENDRON.
Gatenplant ls de weinig fraai
klinkende Nederlandse naam. Of
ficieel: Monstrera dellclosa. Het
is een eigenaardige plant met
diep ingesneden, lobvorraige bla
deren, die ook nog tal van gaten
vertonen, die er in gegroeid zijn.
Veronderstel dus niet, dat het een
ziekte is!
Het is een zeer grillige groeier,
die tegen een lichte achtergrond
een artistiek effect geeft. De
luchtwortels, die nog uit ieder
bladoksel verschijnen verhogen
nog de grilligheid. Het is een zeer
sterke kamerplant, die afkomstig
is uit de zwoele bossen van het
warme gedeelte van Noord- en
Zuld-Amerlka, Zij groeien in deze
streken deze de bomen op en slin
geren er zich vast omheen. Daar
om zal deze plant In huis steeds
langer worden en maar weinig
stond zijn preken naar een druk
ker te brengen en er honderd
gulden per stuk voor te bedin
gen, wat toch zeker in die tijd
een aardig sommetje moet zijn
geweest. En dat is dezelfde man,
die al heel gauw, nadat Oranje
is weergekeerd, in 1813 zijn borst
versieren liet met de ridderorde
van de Nederlandse Leeuw.
Op 22 April 1796 hielden de
Prov. Representanten hun laatste
vergadering en kwamen de „Ver
tegenwoordigers des Volks van
Zeeland" voor de eerste maal
bijeen. Het mandaat van „Bur
ger" Van der Palm werd toen
niet verlengd, omdat hij op het
punt stond naar Leiden te ver
trekken. Die dag woonde hij
dan ook de zitting voor de
laatste maal bij en nam nog deel
aan het onderzoek der geloofs
brieven van de nieuwe ver
tegenwoordigers.
Het ontwerpen van een Con
cept Provinciaal Regeringsregle
ment werd aan Van der Palm,
C. Visser en J. H. Appelius op
gedragen. De Midd. Crt. noemde
het lijvig rapport „uithoofde van
dezelfs ongemeene schoonheid en
belangrijk" een hoogst gewich
tige arbeid. Het verraadt geheel
de pompeuze stijl van Dr van
der Palm.
in de breedte groeien. Ze groeien
steeds schuin achterover.
Een voorwaarde is, dat deze
plant goed licht staat, daar ze
anders slappe en kleine bladeren
en stengels vormt. Ze moeten
steeds warm staan en kunnen re
gelmatig, behalve de wintermaan
den, Pokon krijgen, In de winter
niet al te vochtig, maar overigens
steeds goed vochtig houden. Ver
potten kan in Maart gebeuren,
ook wel later, in een goed vochr-
houdende grond. Ze kunnen, al
hoewel het zelden gebeurt, in de
kamer in bloei komen. De bloem
heeft ongeveer de vorm van een
aronskelk. De top er uit nemen,
om een vertakte plant te krijgen,
helpt niet, daar ze toch weer
recht naar boven groeien. Het ls
een zeer goede vervanger voor de
verouderde palm. SANDERSE.
Beste nichtjes en neefjes,
Hier alvast weer een deel van
de briefjes. De rest komt weer
een weekje later. Dan komen ook
de namen van de prijswinnaars
weer in ons hoekje te staan. Wil
ik jullie eens een goed geheim
verraden? Er komen volgende
maal meer gelukkigen in de krant,
'k Heb de namen al aangestreept
in mijn familielijst. Ik dacht met
al deze regenachtige dager, moet
ik maar 'n beetje meer biijascnap*
geven. Dat zijn jullie zeker wel
met mij eens. Tot de volgende
week dus. Allemaal veel groeten
van jullie Tante TRUUS.
Wim M. te Arnemuiden. Ja als
je aan die vreselijke tijd terug
denkt dan kun je je echt blij voe
len dat we nu vrij zijn. Maar dan
heb je alles wel goed onthouden
van die tijd. Waar zijn jullie toen
geweest? Liesbeth M. te Arne
muiden. Ja zeker, ik hoop van de
zomer wel eens in Vrouwenpolder
aan het strand te komen, maar
ik vind het een moeilijk vraag
stuk om elkaar te herkennen.
Schrijf me, tegen de tijd, dat je
gaat, maar eens. Als ik er dan
ook heen ga zullen we er wel
wat op verzinnen. Het zou leuk
zijn om eens met elkaar te pra
ten. Het is ook wel aardig om
overal eens te kijken, want Wal
cheren heeft veel mooie plekjes
aan zee. Vergeet-mij-nietje to
Grijpskerke. Het pakje ontvangen.
Volgende week stuur ik het wel
terug. Houden jullie al die kalf
jes? Ik vind het ook zulke leuke
beesten. In de weide maken ze
van die grappige sprongetjes
soms. Maar eigenlijk zijn alle
jonge beesten zo aardig. Ik kijk
er altijd graag naar.
Zeemeeuw te AxeL Jij hebt
wel een bijzondere schuilnaam
gekozen. Is de fietstocht nog
doorgegaan? Was je niet moe,
toen je een paar weken geleden,
die grote tocht met je Vader
maakte? Nu kun je op de boot
weer uitrusten, dat helpt weer
een beetje. Fietsen is fyn, als
het mooi weer is. Magnolia te
Eethen. Het was leuk, dat je
raadselprijs juist op de verjaar
dag kwam. Wat hebben jullie
een verjaardagen in Mei. Feli
citeer al de jarigen maar van
mij. Je brief zag er keurig uit,
ondanks de slechte pen. Ik vind
een lampion-optocht altijd zo
aardig. Jammer, dat de jouwe
zo vlug aan een naar einde
kwam. Doe ze thuis allemaal
veel groeten en Rinus vooral
Dina K., Nieuwdorp. Ik zal er
goed om denken, wat je me ge
vraagd hebt. De tijd voor ver-
enigings- en schoolavonden is
nu weer ongeveer voorbij, hé?
Als het een beetje mooi weer
beetje gerustgesteld, want ik
begreep al dat deze pandora
doos voor mijn portemonnaie
minder onheilen bevatten kon,
dan ik gevreesd had.
Hij wroette om en om en
schudde het hoofd.
Meest stichtelijke lectuur,
mijnheer en die hebt u al zo
veel, zie ik, zuchtte hij. Zijn
oogjes gleden opnieuw langs
mijn boekenrijen en toen weer
naar het plafond.
Tenslotte kwamen uit de diep
te van zijn koffer een paar
deeltjes: „Brieven van Da Costa
aan Mr Groen van Prinsterer".
Ze zagen er goed uit, groene
bandjes met gouden letters. Ze
stonden mij wel aan. Ik woog
ze in mijn handen.
Als ze maar niet te duur
zijn, zuchtte ik.
Spotgoedkoop, mijnheer, ze
zijn uitverkocht, omdat u het
bent krijgt u ze voor vier gul
den per deel. Maar dan moet u
niet gaan afdingen.
Ook al had hij er deze con
ditie niet aan toegevoegd, zou
ik zeker niet aan het pingelen
geslagen zijn. Want de devote
oogjes met de hemelse blik zou
den dat eenvoudig niet gedoogd
hebben.
Ik rekende en rekende. Ik
wilde ze graag hebben voor mijn
„Groen-verzameling". Maar mijn
begroting was al overschreden.
was mijn vrouw nu maar thuis,
dié kon misschien raad schaf
fen
Hij merkte mijn aarzeling.
Weer gleden zijn slimme oogjes
langs mijn boeken. Hebt u niets
wat u wilt opruimen, geen dub
bele exemplaren, dan kunnen we
misschien met gesloten beurzen
zaken doen?
Ik keek mijn boeken na. Boe
ken kopen doe ik graag, maar
mijn boeken verkopen vind ik
altijd grof verraad aan mijn
beste vrienden. Maar ik dacht
opeens aan een dubbel exem
plaar, dat ik had staan van „Ge
schiedenis der Hervorming" door
Dr J. H. Merle d'Aubigné. Een
mooie oude uitgaaf van 1857 met
leren band. Ik hield het hem
voor. Zijn lippen gingen een
beetje minachtend naar omlaag,
toen schudde hij meewarig het
hoofd.
Is geen vraag meer naar,
mijnheer, maar als u er niet te
veel voor vraagt wil ik u er wel
van afhelpen.
Ik vraag niets, zei ik be
scheiden, zeg u het zelf maar.
Hij taxeerde het werk in zijn
hand. Al was het dan een dub-
bel-exemplaar, die minachting
voor myn boek deed mij pijn.
Als u de „Brieven van Da
Costa" van mij koopt, geef ik
u een rijksdaalder, zei hij. Ik
dacht even na. Veel was 'tniet.
Maar als je 't toch dubbel hebt
niet waar?
Vooruit dan maar, zei ik
met een zucht.
De boekenkoopman legde Merle
d'Aubigné op de plaats van Da
Costa, die op deze wijze op een,
hem waardige manier, gerempla
ceerd werd. En ik kreeg de
„Brieven".
Mijn hand gleed liefkozend
langs mijn pas verworven bezit.
Hebt u nog meer op te
ruimen, mijnheer? vroeg hij.
Ik schudde, een tikje bedroefd,
het hoofd. Ik vond dit woord
„opruimen" te midden van myn
beste vrienden, op zijn minst
zeer oneerbiedig, liefdeloos en
veel te koud-zakelijk.
Hij sloot zyn koffer, op een
manier, waaruit duidelijk bleek,
dat boeken voor hem een han
delsartikel waren, en ik voelde
zelfverwijt tegenover Merle, ook
al was het dan een „dubbel-
exemplaar".
Ik liet de koopman uit; zijn
hoed zwaaide overdreven beleefd
met een sierlijke boog tot bijna
aan de straatstenen. Het „joodje
van Raemaekers", die de kat in
de zak verkopen wilde, zocht
elders zijn geluk
En ik ging in mijn boeken
kasten zoeken naar een geschik
te plaats voor myn „Brieven
van Da Costa" en was tenslotte
blij met mijn aanwinst, ook al
had ik het gevoel, dat ik er een
behoorlijke prijs voor betaald
had. Maar met die rijksdaalder
korting ging het toch nog wel,
troostte ik mezelf.
Twee dagen later was ik
jarig
Dat is altijd de hoogtijdag in
het leven van mijn vrouw, die
dan, naast my ontbijt, netjes
verpakt, haar verjaarscadeau de
poneert en er bij gaat staan met
de spanning op heel haar gelaat:
hoe-zal-ie-'t-vinden
Ik pakte het voorzichtig uit.
Er kon van alles in zitten, ook
broos glas- of aardewerk, al
voelde het daarvoor een beetje
te zwaar en stevig aan. Toen ik
het laatste papier er afgewikkeld
had lag.... mijn verkochte
exemplaar: MERLE D'AUBIGN
weer voor mij op tafel.
Ik moet een zeer onnozel ge
zicht getrokken hebben ook al
kan ik mij in de gekste situaties
goed beheersen. Ik staarde naar
het boek, zo verwezen en zo
gefascineerd, dat mijn vrouw er
van schrok. Ze zei:
Voel je je niet goed?
Ik herstelde mij en knikte
zeer bewust, met hoog opgetrok
ken wenkbrauwen, waaruit ze
begrijpen moest, dat ik my in
tegendeel in een uitstekende
conditie gevoelde.
Nou, wat heb je dan, beval
je dit cadeau niet? Zeg het dan.
Je kijkt als een schellevis op
droog zand!
Het compliment, en dat op je
verjaardag, was niet mooi, maar
alleszins op zijn plaats, begreep
ik. Ik moest wat zeggen. En ik
kon met de beste wil haar niet
teleurstellen op deze dag, waar
naar ze al weken had uit gezien.
Ik loog, zij het tot mijn veront
schuldiging gezegd stotterend:
Ja, zeker, ikkeikke.
ben er natuurlijk heel -blij
meenatuurlijkzeg. Hoe
kom je aan zulk een cadeau
Leukwaar haal je het van
daan
Och, ik weet dat je van
boeken houdt. Toen ik gisteren
met Arie (dat is een vriend van
ons) het er over had, dat het
zo moeilijk is wat te verzinnen,
omdat je alles al l.ebt, zei hij:
Ik heb vanmorgen juist een boek
gekocht, waarmee Henk zeker
erg in zijn schik zal zijn. 'tls
antiquarisch niet meer te koop,
maar het is een historisch werk
en daar houdt Honk zo van. Je
kunt het van me overnemen
voor de prijs, die ik er voor
betaald heb. Ik heb het gekocht
van een koopman, die er mee
langs de deur kwam. De man
hield niet op met zaniken, maax
eigenlijk wil ik het wel weer
missen
Zó, zei ik.
Nou is het niet naar je
zin? Haar gezicht bewolkte en
de eerste symptomen van een
diepe teleurstelling tekenden
zich af. Ik haastte mij het zon
netje weer te voorschijn te
toveren.
Natuurlijk zegMerle
d'Aubinéstel je voor, zou
ik daar niet blij mee zijn? Leuk
zeg. Een oorspronkelijk idee
het boek krijgt een ereplaats in
mijn kast. Heb je zeker wel duur
moeten betalen, maar daar mag
ik eigenlijk niet naar vragen,
hè?
Och, dat mag je best weten,
hoor, zei ze goedig, 't Gaat
nog al, 't kost zeven en een halve
gulden
O, zei ik, ja natuurlijk, dat
gaat nog al, 't is vanzelf anti
quarisch.... Ik vind je een
schat, zo aan mijn boekenlief-
hebberij te denken. Ik zoende
haar mondje, dat weer tot een
zonnige lach zich ontplooien
ging.
Toen draafde ik naar boven,
keek verwoed naar de stoel waar
het Louis Raemaekers-mannetje
op gezeten had en zette Merle
d'Aubigné weer op zyn oude
plaats naast het „dubbel-exem-
plaar".
En ik dacht aan de „bekermgs-
;eschiedenisjes", die „op het
laiteland" zo grif verkocht wor-
uen, zoals het manneke me ver
teld had.