Reeuwse BODEM Uit mijn Idas Het „dubbel exemplaar' fMM )3£amten ui fiuió. UaoA de i^Ao-otfeugd Vrijdag 12 Mei 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 neer men het boek gelezen heeft, tocl) onwillekeurig af: wat wil de schrijfster met haar boek? Is het haar er om te doen een verhaal te geven zonder meer? Dan is haar dit inderdaad met dit boek gelukt. Ik heb echter eens gelezen:, „Onder al wat ge schreven is lioud ik alleen van datgene wat iemand met zijn bloed schrift. Schrijf met bloed en ge zult ondervinden, dat bloed geest is". Dit is het wat ik bedoel met mijn vraag: wat wil de schrijf- ter met haar boek? Ik heb niet de indruk, dat zij met haar werk een stuk van haar leven geeft, dat deze arbeid voor haar een noodzakelijke zelfbevrijding is. Zij schrijft gemakkelijk, ik zou haast zeggen: te gemakkelijk. Hi^r en daar is dat ook wel aan de stijl te merken, technisch is zij vaardig genoeg. Maar er zit in geen enkele van haar figuren enige geestelijke groei. Ieder leeft zich volkomen uit naar zijn karakter. Er zijn geen dwingende weer standen, die ombuiging, inkeer, verbetering afeisen. De rooms- katholieke kerk komt er aller- beroerst af. De mensen zondigen maar raak tegen God en Zijn gebod, alleen wanneer er zonde tegen de kerk komt, treedt de pastoor op. Reinier, de oudste zoon van Maria, de idealist, gaat in de ban, wordt in ongewijde aarde begraven, maar wanneer later propaganda voor de kerk het meebrengt, dat hij z.g. in eer hersteld wordt, wordt hij grif in gewijde aarde over gebracht. De roomse kerk is in haar boek, een volkomen oppor- tuniteits-instituut, puur werelds in haar optreden, zonder enige geestelijk effect. En zo zijn haar mensen ook. Zij komen nooit boven zichzelf uit. Zelfs Reinier, de idealist, lijkt veel meer het product van een deterministische noodlotsleer, dan een man, die zichzelf overwon en dus anderen de weg wijzen kan. Ook Reinier komt nergens ook maar even boven zichzelf uit. Ik weet niet, of de schrijfster aan do rooms-katholieke kerk recht laat wedervaren. Maar ik vrees, dat zij hier, evenals in .haar andere boeken, waar zij haar figuren schept in z.g. „pro testantse omgeving" schrijft over dingen, die zij zelf niet innerlijk beleefd en doorleefd heeft. Godsdienst is bij deze schrijfster enkel maar traditie. De mensen leven zichzelf vol komen uit, zonder enige rem of weerstand. En bij dat alles blij ven ze vasthouden aan een ze kere godsdienstige traditie, die ze niet graag zouden willen los laten, maar enige reële beteke nis heeft die godsdienst in hun leven allerminst. Ze konden evengoed naar een mohamme daanse of een boedhistische tem pel gaan. In feite komt het alles hier vandaan, dat het Kruis van Christus in het leven dezer mensen totaal niets zegt. De schrijfster schijnt dit te beschou wen als een quantité-négli- geable. En daar juist het Kruis het hart der Christelijke Kerk is, ja het fundament, waarop zij rust, begaat deze schrijfster een onrecht, telkens wanneer zij over de Kerk schrijven gaat. Zo reëel, zo echt menselijk de personen zijn, die zij creëert, zo onwezenlijk, zo caricaturis- tisch is haar tekening van de Kerk. Ik zeg niet, dat zij dit bewust doet. Integendeel, ik neem aan, dat zij het christen dom zo ziet, een dode traditie zonder meer. Maar dan ziet zij hier toch wel door een zeer be slagen of gekleurde bril. Want bij alle versteende traditie, die er wezen moge, is, Gode zij dank, het geloof in het Kruis van Christus voor duizenden nog een regenererende kracht ten leven en de mogelijkheid boven zichzelf uit te groeien. Knobbeltje Ik vind het eigenlijk niet aar dig van mezelf, dat ik mijn er varingen met m'n nieuwe klas inluid met een verhaal over Gijs Hagens, want het is dit keer niet allemaal rozengeur en maneschijn. Maar, zoals een oud gezegde luidt: het hart wil z'n klager hebben, want ik moet mijn hart eens luchten over dit kleine stukje wrevel. Ziezo, daar zitten we er middenin en u weet, wat u te wachten staat. Nu, ik wist niét, wat me te wachten stond, toen ik Gijs in ontvangst nam van zijn vader. Al wat ik verwacht had, of verwachten kon, maar dit niet. Och mensen, na deze inlei ding verwacht u op zijn minst een revolutie in het klein bin nen de muren van klas één. Niets daarvan. Het zou al te dwaas zijn, als je zo'n stel van een kluit hoo^ en een turf dik niet binnen de perken kon hou den. Nee, die kant waait de wind niet uit. Nu dan, na zo'n lange inleiding zal ik het maar vertellen, maar je kunt zodoen de wel bemerken, dat ik me niet helemaal rustig voel nu ik een ongunstig doopceel ga lichten van Knorretje. Zie je daar heb je het al. Dat joch oefent bepaald een kwade invloed op me uit, want daar bega ik het tweede kwaad al, ik geef nota bene een bijnaam. Anders, als een van de kinderen per ongeluk een dorpse bijnaam zegt, zet ik my'n allerplechtigste schooljuffrouwengezicht en vraag ijzig, wie ze bedoelen, al weet ik natuurlijk van haver tot gort wie de man is. En nu „Knorretje". Zelf bedacht. Nee, toch eigenlijk niet, het viel me zomaar te binnen. Ik zei het al, dat ik alles had kunnen verwachten, behalve zo'n pruttelaar, als zijnde de zoon van mijnheer Hagens, die altijd glimlacht, altijd zeer be leefd is, altijdja, zeer deug delijk lijkt. Werkelijk mijnheer Hagens zou je zo op 'n reclame plaatje voor „de Ideale tand pasta" kunnen zetten. Gijs, de oudste uit het gezin, is dus de eerste der familie, die bij mij college loopt, zodoende ken ik het gezin niet zo goed. Maar men weet hoe het gaat op een dorp, „ons kent ons". En mijnheer Hagens kent zeker iedereen, want hij houdt de „boeken bij" van al onze „zakenlui", bemid delt verder op een of andere manier, zodat er behoorlijk be graven wordt en dan kan Ook nog ieder zijn toekomst zorgen bij hem kwijt, want hij verze kert ook alles wat los en vast is. Zelf verdenk ik er hem ook van, dat hij zijn glimlach winst gevend maakt voor advertentie- plaatjes. Wat verwacht men dus als zó'n vader zijn zoon presen teert? Gijsjes moeder ken ik maar uit de verte. Ze heeft een fijn, zacht en. geduldig gezicht. Gijs heeft twee stopwoorden. Als ik die vertel, begrijpt men mijn ontnuchtering. „O, dat is kapotdat is akelig." De klas schrijft. Opeens zegt Gijs innig verontwaardigd: „Dat papieretje is kapot" (als hij er- zelf een scheur in maakte). En HEMELVAART. Gij hebt het pad ten einde toe gelopen; van waar het diep in 't donker dal begon tot op de berg; daar brak de hemel open'. Zodat G' als Koning binnentreden kon. Nog dekt 't wolkgordijn XJw heerlijkheid. Rol Gij het haastig op aan alle zijden. Opdat wij zien Uw glans en majesteit en onbevreesd ter hoge Vierschaar schrijden. even later: „Dat is een akelig potlood". Gijs vecht nooit op het speelplein, maar als naar zijn mening iemand te dicht in zijn buurt komt, geeft hij een venij nige por met zijn elleboog en zegt echt gemeend: „Jij ben een akelige jongen (of meid)". Gijs schrijft en tekent aardig, ondanks gescheurde papiertjes en akelige potloden, leest rede lijk goed, maar met sommen staat hij op voet van oorlog, dus zijn het „akelige sommen". Toen ik de Bijbelse Geschiedenis ver teld had over Kain en Abel, kreeg ik de volgende dag een behoorlijk verhaal terug, maar „Kain was een akelige jongen". Ik wacht eigenlijk aldoor op het ogenblik, dat ik een „ake- fige juffrouw" zal zijn, want ik voel maar al te goed, dat ik niet ontsnappen zal aan het „akeligheidscomplex" van Gijs. Intussen probeer ik Gijs te cureren. Vandaag echter kreeg mijn moed een gevoelige knauw. Nee, ik was nog geen „akelige juffrouw". Het geval is erger. De baas, die veiligheidshalve de eerste weken na 1 April uit de buurt van myn klas blijft uit angst tranenzeeën te voorschijn te roepen, komt me daar ter wijl we rekenen, monter mijn klas binnenstappen. Hij wil na tuurlijk eens poolshoogte nemen. We praten even samen en dan loopt hij de rijen door en neust eens in de sommenblaadjes. Dit laatste is weliswaar een beetje grootscheepse aanduiding voor onze eerste pogingen op het mathematische pad, maar goed er staan toch sommen op. De A. v. d. HEYDE. baas, die met de kleintjes altijd echt gemoedelijk is, trekt eens aan een haarpluk, prijst een mooie strik en zegt elders, dat de sommen zo goed zijn. Soms zegt hij zachtmoedig, dat er werkelijk een klein foutje is en nu bij Gijs gekomen, stopt hij ook en geeft hem hartelijke klopjes op het magere schou dertje en zegt dan, dat Gijs al zo'n grote kerel is, maar dat er toch foutjes in zijn sommen zijn. Gijs zet opeens zijn meligst snuitje en zegt hartgrondig: „Je bent een akelige meneer"De baas staat ineens kaarsrecht. Gelukkig is hy een levenswijs mens, als hij mij dan ook aan kijkt, zie ik wat twinkelen in zijn ogen. Meewarig kijkt hij mij aan en vraagt: Hebt u ook al eens zo'n douche gehad?" „Komt nog", zeg ik somber. De slag is de baas te zwaar aangekomen en dus vertrekt hij naar zijn eigen klas om te be komen, het aan mij overlatend Gijs tot orde te roepen. De klas werkt onbewogen ver der, die is nog te kort „klas" om verstijfd te wezen over Gijs jes euveldaad. Ik kijk naar Gijs. Zijn gezicht staat op ruw weer. Hij kijkt naar mij en zegt: „Dat papieretje is weer kapot. Dat potlood is akelig". Ik wurm me achterste voren in de bank voor Gijs. Heel streng kijk ik hem aan en zeg: „Jij bent een akelige jongen". Het maakt indruk, want Gijs is zichtbaar verbijsterd. Weer zeg ik: „Jij bent een ONS KORT VERHAAL Eén van mijn (wellicht vele) zwakke zijden is, dat ik veel houd van het boek. Ik houd van boeken in mooie banden, met gouden rugtitels, ik houd van boeken, ingenaaid, die nog open gesneden moeten worden, ik houd van boeken, met ezelsoren en vuile beduimelde banden, ik houd van boeken in perkamenten banden, ik houd van boeken met leren ruggen, kortom ik houd van het boekIk denk aan het woord van Emerson: „There are bookswhich take rank in our life with parents and lovers and passionate experien cesEr zyn boeken, die in ons leven de rol spelen van ouders en geliefden en harts tochtelijke ervaringen.... Ik zou van zulke boeken uit mijn boekenkasten kunnen vertel len Er kwam een klein onaanzien lijk mannetje bij mij aan de deur aanbellen. Behalve een grote, vuile hoed op het been- derige hoofd, droeg hy een grote, even smerige koffer aan de hand. Dat waren de twee voornaamste zaken die opvielen. Zijn hoed ging een heel eind van het hoofd toen ik opendeed en zjjn koffer stond meteen in de deuropening. Mijnheer, mag ik u mijn boeken eens laten zien? Hij hield de hoed in de hand, alsof hy al zeker was, dat die toch aan de kapstok zou belan den. Ik liet hem binnen en wist meteen, dat ik reeds daarmee het spel verloren had. En het leek mij toe, dat mijn bezoeker met deze mijne beleefdheidsgeste ook al even zeker was van zijn overwinning. Triumfantelijk keek hy mij aan, alsof hij zeggen wilde: Uw verkeerde openings zet bij dit schaakspel beslist al direct over uw nederlaag. Aan wie herinnerde mij het wonderbaarlijke gelaat van dit geslepen mannetje? Ik heb de hebbelijkheid het gelaat van mensen, die ik voor het eerst ontmoet, te willen con fronteren met bekende gezich ten. Op wie leek dit miserige gelaat? Terwijl ik hem voorging de trap op naar mijn werkkamer, trok ik aan diverse herinne- ringslaadjes in mijn hersen cellen, tot er plots één open sprong, die mij licht verschafte. Dit gezicht is te vinden in de karikaturenbundel van Dr Abra ham Kuyper. In deze bundel komt een karikatuur voor onder de titel: „De kat in den zak", getekend door Louis Raemae- kers. En dié kón het! Zij heeft gestaan in het „Handelsblad". Men ziet een slim boertje op klompen, hoge zijden pet op, in gesprek met een kereltje, dat precies op myn bezoeker lijkt. Dat kereltje houdt een zak bij de krop beet, waaruit net nog een kattekop steekt, met het on miskenbare hangwangengelaat van Dr kuyper. Op de zak staat geschreven„Kerkelijke meer derheid". Het boertje vertrouwt blijkbaar de zaak niet. Het onderschrift luidt dan ook: „De Kiezer: Eerst zien laten, wat er in zit!" Maar de verkoper houdt de krop angstvallig naar zich toegekeerd. Hy heeft een grote hoed op het hoofd, met rouw rand, vadermoorders om da kwabbige nek, en oogjes die zeer devoot ten hemel geslagen zyn. Zijn rechterhand is zwart ge- handschoend en wijst even de- votelijk naar boven.... Nog voor ik de kamerdeur openhield voor mijn bezoeker had ik hem geïdentificeerd en daarmee ge classificeerd, oordeel-grage men sen, die we nu eenmaal zijn. Ook zijn oogjes gingen devoot naar het plafond toen hy mijn boekenverzameling zag. Aan u kan ik niet veel kwijt, zuchtte hij, dat zie ik al wel. Maar ik vérkoop niet alleen boeken, ik kóóp ze ook. Als u soms boeken in dubbel hebt, dat gebeurt soms, wil ik graag zien of ik ze van u kopen kan. Ik was niet van plan iets te kopen, om de eenvoudige reden, dat mijn begroting voor boek- aankoop voor het eerste half jaar al overschreden was. Waar om ik de man toch meegenomen had naar mijn kamer, realiseer de ik mezelf maar niet, wetend dat ik dan bij myn „zwakke zijde" belanden zou. Maar die gesloten koffer had mij al direct gefascineerd. Toen ik wist, dat daar boeken in moesten zitten, was ik eigenlijk al een verloren man. Want heus lezer, ik ben geen haar beter dan Pandora. Men kent het verhaal uit de mythologie van Epimetheus, die de jonkvrouw bij zich aan huis deed komen. In haar eenzaam heid lichtte zij uit louter nieuws gierigheid het deksel op vaneen vat, waarin alle onheilen waren verborgen met het gevolg, dat alle rampen, ziekten, kwalen, ellenden hun duivelse tocht over de wereld konden beginnen. En toen Pandora het vat weer haas tig sloot was er alles al uit ge vlogen behalve de hoop, die op de bodem achter bleef. De kof fer van mijn boekenkoopman was mijn pandoradoos, ik zou niet rusten voor en al eer die open kwam, ook al bevatte zij alle onheilen die over myn arme hoofd konden losbarsten en ook, al wist ik, dat in die koffer geen grijntje van „hoop" zou achter blijvenIk wist dat het een koffer met boeken was en dat zei alles.... Mijn oog bleef aan die pan doradoos haken. En myn koopman bezat, als al zyn soortgenoten, mensenkennis genoeg om te doorgronden, dat die koffer de sleutel was die in myn zwakke hart alle deuren ontsluiten kon. Wilt u soms eens zien? vroeg hij schijnheilig en onver schillig. Zyn ogen gleden daarbij weer naar het plafond, precies op dezelfde manier als het joodje op Raemaekers prent. Als 't u niet te veel moeite geeft, zei ik even schijnheilig. Och, u kunt licht eens zien, kijken kost niets, niet waar? ant woordde hij beminnelijk, al lang begrijpend, dat het mij wél wat zou kosten. Hij legde allerhande boeken en boekjes voor my neer. Ik zag, dat hy er verschillende af delingen in zijn koffer op na hield. Wat soort van boeken hebt u? vroeg ik. Ik heb alles mijnheer, wat ik niet bij me heb, kunt u be stellen. Ja, maar wat hebt u in uw koffer, zijn dat verschillen de afdelingen? Ja, maar dit zal u niet interesseren, zei hij, een klein afdelinkje wat bedekkend. Dat wekte natuurlijk juist mijn Pandora-nieuwsgierigheid. Mag ik eens zien? O jawel, natuurlijk. Ik las de volgende titels: „Gods wondere daden verheerlijkt in de krachtdadige bekering van Maatje Beket"; „De wonderbaar lijke bekering van Kaatje Goede- gebuur"; „De diepe wegen van Klaas Driendijk, naverteld en toegelicht door zijn vaderlijke vriend David Hardman".... Mijn koopman keek mij vra gend aan. Neen, dat ligt mij niet, zei ik. Wist ik wel, goede boekjes mijnheer, maar daarvoor moet je meer'op het platteland wezen by de eenvoudige mensen, daar verkoop ik ze wel. Maar hier heb ik wat anders. Hij haaide een zwaarlijvig boek uit zyn koffer, uit een afzonderlijk vak je: „Het Hooglied van Salomo", door C. H. Spurgeon. Spurgeon Ik heb al aardig wat van opurgeon, zei ik. Hebt u niet wat anders. Ik voelde me al een Vrijdag Ï2 Mei Ï950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 akelige jongen, want je mag niet tegen grote mensen zeggen, dat ze akelig zijn". Gijs blijft, kleintjes ineen ge doken zittfti. Hij peutert wat met zijn potlood, dan zegt hij benepen: „Het papieretje is kapot Op dat ogenblik bobbelt bij mij de naam: „Knorretje" om hoog. R. T. Correspondentie. Mw. de J.T. te W. Hartelijk dank voor Uw prettig schrijven. Neen, ik was niet ziek, maar we moeten woekeren met de plaats ruimte in Ons Weekend en dan moet op z'n beurt er wel eens een rubriek overslaan. Maar zo U ziet, ben ik nu weer trouw present. Over kinderen is altijd genoeg te vertellen. Hun kleine wereldje is voor mij altijd in teressant. Door ons blad en het Weekend houdt U toch nog con tact met ons Zeeland, al woont U een eindje uit de buurt. Graag hoor ik nog eens wat van U. Maar U hoeft zeker geen excuus te maken voor fouten, want die waren er niet in. R. T. Palmiana, VII Op welk een „vrome" manier Dr van der Palm zijn huik naar de wind wist te hangen, blijkt wel het duidelijkst uit een rede voering, die hij hield bij ge legenheid van de bevestiging van Ds de Fremery tot lid van de Municipaliteit. Het ging nog niet zo heel voorspoedig met de be noeming van leden in de Muni- paliciteit. Het lijkt wel alsof menig burger begrepen had, dat het toch wel een beetje scheef zat met deze nieuwe „regering", die zich zelf opwierp. Maar wanneer reeds verschillende eer zame burgers bedankt hebben voor de eer, krijgt men het in het hoofd de predikant De Fre mery te benoemen. En waar schijnlijk uit vrees, dat ook deze bedanken zou, wordt hij tevens „in requisitie" gesteld, zodat be danken vooraf onmogelijk ge maakt wordt. En dan spreekt Van der Palm deze, met man en macht in de politiek betrokken predikant, als volgt toe: „Zoo mogen wij dan op dit oogenblik ons verblijden, dat wij onder onze vertegenwoor digers ook een Leeraar v'&n den gezegenden godsdienst aanschouwen. Een vooroordeel overwonnen en de Belangen der Burgerij onbetwistbaar in goede handen gesteld, ziedaar een dubbele reden tot blijd schap. Maar zou men inder daad kunnen twijffelen, of de Post, dien gij thans aanvaard en het ampt, dat gij in deese stad in de hervormde gemeen te bekleed, met eikanderen bestaanbaar zijn? hoe! was dan de Leeraar van den Gods dienst geen Burger van zijn vaderland, eer hij Prediker werd? Blijft hij geen Burger, al werd hij door partijzucht en kwaadaardigheid van den Kansel geweerd? 'tls waar, toen eerlijkheid en staatkunde in eeuwigen strijd met eikanderen, toen staatkunde en deugd twee denkbeelden waaren, die el- kanderen vernietigden, nog meer! toen staatkunde den Godsdienst tot dekmantel haa- rer gruwelen en de dienaars van den godsdienst gebruikte om haat en vervolging te pre diken, om den yseren throon der heerzucht op bloed en traanen gevestigd, door bij geloof te ondersehraagen toengeen vrede of ver bintenis tusschen staatkunde en den waren godsdienst, tus schen den Post van Leeraar en dien van Regent En hij eindigt met de bede: „Die God wiens dienaar gij zijt en die het offer der vrij heid met welgevallen aan schouwt, verligte en onder- steune u; hij zij uw schild, en beneffens de liefde en dankbaarheid uwer Medebur gers uw groote belooning Aldus de „orthodoxe" predi kant Van der Palm. Welk een verdwazing. Op pre cies dezelfde wijze en met de zelfde woorden zouden, wanneer de communisten in ons land de regering in handen kregen, straks de predikanten kunnen worden toegesproken, die zich door een communistische rege ring lieten gebruiken. Het ergerlijke is, dat hier de godsdienst misbruikt wordt om eigen politieke revolutionaire kronkelingen goed te praten en een schijn van recht te geven. Want, dat Van der Palm in deze rede tot Ds de Fremery meer zichzelf rechtvaardigt, dan zijn collega toespreekt, valt duidelijk tussen de regels door te lezen. Trouwens „kronkelgangen" kenmerken heel de revolutio naire periode van Dr van der Palm. Hij weet meesterlijk naar de „volksgunst" te dingen. In een rede tot het pubhek, zegt hij: „Ik vley mij, medeburgers, uit eigen ondervinding te kun nen zeggen: het is zoet, het is strelend, het is verrukkelijk de gunst des volks te bezitten En hij stelt die op prijs, wijl hij niet: „gelijk de trotse aristo cratie aan het klatergoud van geboorte, titels of rijkdommen zich vergaapteDat zegt de zelfde man, die de kunst vex- DE FHILODENDRON. Gatenplant ls de weinig fraai klinkende Nederlandse naam. Of ficieel: Monstrera dellclosa. Het is een eigenaardige plant met diep ingesneden, lobvorraige bla deren, die ook nog tal van gaten vertonen, die er in gegroeid zijn. Veronderstel dus niet, dat het een ziekte is! Het is een zeer grillige groeier, die tegen een lichte achtergrond een artistiek effect geeft. De luchtwortels, die nog uit ieder bladoksel verschijnen verhogen nog de grilligheid. Het is een zeer sterke kamerplant, die afkomstig is uit de zwoele bossen van het warme gedeelte van Noord- en Zuld-Amerlka, Zij groeien in deze streken deze de bomen op en slin geren er zich vast omheen. Daar om zal deze plant In huis steeds langer worden en maar weinig stond zijn preken naar een druk ker te brengen en er honderd gulden per stuk voor te bedin gen, wat toch zeker in die tijd een aardig sommetje moet zijn geweest. En dat is dezelfde man, die al heel gauw, nadat Oranje is weergekeerd, in 1813 zijn borst versieren liet met de ridderorde van de Nederlandse Leeuw. Op 22 April 1796 hielden de Prov. Representanten hun laatste vergadering en kwamen de „Ver tegenwoordigers des Volks van Zeeland" voor de eerste maal bijeen. Het mandaat van „Bur ger" Van der Palm werd toen niet verlengd, omdat hij op het punt stond naar Leiden te ver trekken. Die dag woonde hij dan ook de zitting voor de laatste maal bij en nam nog deel aan het onderzoek der geloofs brieven van de nieuwe ver tegenwoordigers. Het ontwerpen van een Con cept Provinciaal Regeringsregle ment werd aan Van der Palm, C. Visser en J. H. Appelius op gedragen. De Midd. Crt. noemde het lijvig rapport „uithoofde van dezelfs ongemeene schoonheid en belangrijk" een hoogst gewich tige arbeid. Het verraadt geheel de pompeuze stijl van Dr van der Palm. in de breedte groeien. Ze groeien steeds schuin achterover. Een voorwaarde is, dat deze plant goed licht staat, daar ze anders slappe en kleine bladeren en stengels vormt. Ze moeten steeds warm staan en kunnen re gelmatig, behalve de wintermaan den, Pokon krijgen, In de winter niet al te vochtig, maar overigens steeds goed vochtig houden. Ver potten kan in Maart gebeuren, ook wel later, in een goed vochr- houdende grond. Ze kunnen, al hoewel het zelden gebeurt, in de kamer in bloei komen. De bloem heeft ongeveer de vorm van een aronskelk. De top er uit nemen, om een vertakte plant te krijgen, helpt niet, daar ze toch weer recht naar boven groeien. Het ls een zeer goede vervanger voor de verouderde palm. SANDERSE. Beste nichtjes en neefjes, Hier alvast weer een deel van de briefjes. De rest komt weer een weekje later. Dan komen ook de namen van de prijswinnaars weer in ons hoekje te staan. Wil ik jullie eens een goed geheim verraden? Er komen volgende maal meer gelukkigen in de krant, 'k Heb de namen al aangestreept in mijn familielijst. Ik dacht met al deze regenachtige dager, moet ik maar 'n beetje meer biijascnap* geven. Dat zijn jullie zeker wel met mij eens. Tot de volgende week dus. Allemaal veel groeten van jullie Tante TRUUS. Wim M. te Arnemuiden. Ja als je aan die vreselijke tijd terug denkt dan kun je je echt blij voe len dat we nu vrij zijn. Maar dan heb je alles wel goed onthouden van die tijd. Waar zijn jullie toen geweest? Liesbeth M. te Arne muiden. Ja zeker, ik hoop van de zomer wel eens in Vrouwenpolder aan het strand te komen, maar ik vind het een moeilijk vraag stuk om elkaar te herkennen. Schrijf me, tegen de tijd, dat je gaat, maar eens. Als ik er dan ook heen ga zullen we er wel wat op verzinnen. Het zou leuk zijn om eens met elkaar te pra ten. Het is ook wel aardig om overal eens te kijken, want Wal cheren heeft veel mooie plekjes aan zee. Vergeet-mij-nietje to Grijpskerke. Het pakje ontvangen. Volgende week stuur ik het wel terug. Houden jullie al die kalf jes? Ik vind het ook zulke leuke beesten. In de weide maken ze van die grappige sprongetjes soms. Maar eigenlijk zijn alle jonge beesten zo aardig. Ik kijk er altijd graag naar. Zeemeeuw te AxeL Jij hebt wel een bijzondere schuilnaam gekozen. Is de fietstocht nog doorgegaan? Was je niet moe, toen je een paar weken geleden, die grote tocht met je Vader maakte? Nu kun je op de boot weer uitrusten, dat helpt weer een beetje. Fietsen is fyn, als het mooi weer is. Magnolia te Eethen. Het was leuk, dat je raadselprijs juist op de verjaar dag kwam. Wat hebben jullie een verjaardagen in Mei. Feli citeer al de jarigen maar van mij. Je brief zag er keurig uit, ondanks de slechte pen. Ik vind een lampion-optocht altijd zo aardig. Jammer, dat de jouwe zo vlug aan een naar einde kwam. Doe ze thuis allemaal veel groeten en Rinus vooral Dina K., Nieuwdorp. Ik zal er goed om denken, wat je me ge vraagd hebt. De tijd voor ver- enigings- en schoolavonden is nu weer ongeveer voorbij, hé? Als het een beetje mooi weer beetje gerustgesteld, want ik begreep al dat deze pandora doos voor mijn portemonnaie minder onheilen bevatten kon, dan ik gevreesd had. Hij wroette om en om en schudde het hoofd. Meest stichtelijke lectuur, mijnheer en die hebt u al zo veel, zie ik, zuchtte hij. Zijn oogjes gleden opnieuw langs mijn boekenrijen en toen weer naar het plafond. Tenslotte kwamen uit de diep te van zijn koffer een paar deeltjes: „Brieven van Da Costa aan Mr Groen van Prinsterer". Ze zagen er goed uit, groene bandjes met gouden letters. Ze stonden mij wel aan. Ik woog ze in mijn handen. Als ze maar niet te duur zijn, zuchtte ik. Spotgoedkoop, mijnheer, ze zijn uitverkocht, omdat u het bent krijgt u ze voor vier gul den per deel. Maar dan moet u niet gaan afdingen. Ook al had hij er deze con ditie niet aan toegevoegd, zou ik zeker niet aan het pingelen geslagen zijn. Want de devote oogjes met de hemelse blik zou den dat eenvoudig niet gedoogd hebben. Ik rekende en rekende. Ik wilde ze graag hebben voor mijn „Groen-verzameling". Maar mijn begroting was al overschreden. was mijn vrouw nu maar thuis, dié kon misschien raad schaf fen Hij merkte mijn aarzeling. Weer gleden zijn slimme oogjes langs mijn boeken. Hebt u niets wat u wilt opruimen, geen dub bele exemplaren, dan kunnen we misschien met gesloten beurzen zaken doen? Ik keek mijn boeken na. Boe ken kopen doe ik graag, maar mijn boeken verkopen vind ik altijd grof verraad aan mijn beste vrienden. Maar ik dacht opeens aan een dubbel exem plaar, dat ik had staan van „Ge schiedenis der Hervorming" door Dr J. H. Merle d'Aubigné. Een mooie oude uitgaaf van 1857 met leren band. Ik hield het hem voor. Zijn lippen gingen een beetje minachtend naar omlaag, toen schudde hij meewarig het hoofd. Is geen vraag meer naar, mijnheer, maar als u er niet te veel voor vraagt wil ik u er wel van afhelpen. Ik vraag niets, zei ik be scheiden, zeg u het zelf maar. Hij taxeerde het werk in zijn hand. Al was het dan een dub- bel-exemplaar, die minachting voor myn boek deed mij pijn. Als u de „Brieven van Da Costa" van mij koopt, geef ik u een rijksdaalder, zei hij. Ik dacht even na. Veel was 'tniet. Maar als je 't toch dubbel hebt niet waar? Vooruit dan maar, zei ik met een zucht. De boekenkoopman legde Merle d'Aubigné op de plaats van Da Costa, die op deze wijze op een, hem waardige manier, gerempla ceerd werd. En ik kreeg de „Brieven". Mijn hand gleed liefkozend langs mijn pas verworven bezit. Hebt u nog meer op te ruimen, mijnheer? vroeg hij. Ik schudde, een tikje bedroefd, het hoofd. Ik vond dit woord „opruimen" te midden van myn beste vrienden, op zijn minst zeer oneerbiedig, liefdeloos en veel te koud-zakelijk. Hij sloot zyn koffer, op een manier, waaruit duidelijk bleek, dat boeken voor hem een han delsartikel waren, en ik voelde zelfverwijt tegenover Merle, ook al was het dan een „dubbel- exemplaar". Ik liet de koopman uit; zijn hoed zwaaide overdreven beleefd met een sierlijke boog tot bijna aan de straatstenen. Het „joodje van Raemaekers", die de kat in de zak verkopen wilde, zocht elders zijn geluk En ik ging in mijn boeken kasten zoeken naar een geschik te plaats voor myn „Brieven van Da Costa" en was tenslotte blij met mijn aanwinst, ook al had ik het gevoel, dat ik er een behoorlijke prijs voor betaald had. Maar met die rijksdaalder korting ging het toch nog wel, troostte ik mezelf. Twee dagen later was ik jarig Dat is altijd de hoogtijdag in het leven van mijn vrouw, die dan, naast my ontbijt, netjes verpakt, haar verjaarscadeau de poneert en er bij gaat staan met de spanning op heel haar gelaat: hoe-zal-ie-'t-vinden Ik pakte het voorzichtig uit. Er kon van alles in zitten, ook broos glas- of aardewerk, al voelde het daarvoor een beetje te zwaar en stevig aan. Toen ik het laatste papier er afgewikkeld had lag.... mijn verkochte exemplaar: MERLE D'AUBIGN weer voor mij op tafel. Ik moet een zeer onnozel ge zicht getrokken hebben ook al kan ik mij in de gekste situaties goed beheersen. Ik staarde naar het boek, zo verwezen en zo gefascineerd, dat mijn vrouw er van schrok. Ze zei: Voel je je niet goed? Ik herstelde mij en knikte zeer bewust, met hoog opgetrok ken wenkbrauwen, waaruit ze begrijpen moest, dat ik my in tegendeel in een uitstekende conditie gevoelde. Nou, wat heb je dan, beval je dit cadeau niet? Zeg het dan. Je kijkt als een schellevis op droog zand! Het compliment, en dat op je verjaardag, was niet mooi, maar alleszins op zijn plaats, begreep ik. Ik moest wat zeggen. En ik kon met de beste wil haar niet teleurstellen op deze dag, waar naar ze al weken had uit gezien. Ik loog, zij het tot mijn veront schuldiging gezegd stotterend: Ja, zeker, ikkeikke. ben er natuurlijk heel -blij meenatuurlijkzeg. Hoe kom je aan zulk een cadeau Leukwaar haal je het van daan Och, ik weet dat je van boeken houdt. Toen ik gisteren met Arie (dat is een vriend van ons) het er over had, dat het zo moeilijk is wat te verzinnen, omdat je alles al l.ebt, zei hij: Ik heb vanmorgen juist een boek gekocht, waarmee Henk zeker erg in zijn schik zal zijn. 'tls antiquarisch niet meer te koop, maar het is een historisch werk en daar houdt Honk zo van. Je kunt het van me overnemen voor de prijs, die ik er voor betaald heb. Ik heb het gekocht van een koopman, die er mee langs de deur kwam. De man hield niet op met zaniken, maax eigenlijk wil ik het wel weer missen Zó, zei ik. Nou is het niet naar je zin? Haar gezicht bewolkte en de eerste symptomen van een diepe teleurstelling tekenden zich af. Ik haastte mij het zon netje weer te voorschijn te toveren. Natuurlijk zegMerle d'Aubinéstel je voor, zou ik daar niet blij mee zijn? Leuk zeg. Een oorspronkelijk idee het boek krijgt een ereplaats in mijn kast. Heb je zeker wel duur moeten betalen, maar daar mag ik eigenlijk niet naar vragen, hè? Och, dat mag je best weten, hoor, zei ze goedig, 't Gaat nog al, 't kost zeven en een halve gulden O, zei ik, ja natuurlijk, dat gaat nog al, 't is vanzelf anti quarisch.... Ik vind je een schat, zo aan mijn boekenlief- hebberij te denken. Ik zoende haar mondje, dat weer tot een zonnige lach zich ontplooien ging. Toen draafde ik naar boven, keek verwoed naar de stoel waar het Louis Raemaekers-mannetje op gezeten had en zette Merle d'Aubigné weer op zyn oude plaats naast het „dubbel-exem- plaar". En ik dacht aan de „bekermgs- ;eschiedenisjes", die „op het laiteland" zo grif verkocht wor- uen, zoals het manneke me ver teld had.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 8