Bij ons thuis
Om
i-a^niUMacL
DE KINDEREN VAN
HET GROENE HUIS
VALSE PROFETIE
AftPio>ii6men
Het Tolhuis
„Het zwarte paard"
Vrijdag 12 Mei 1950
T /.ilEUWaU. WfJEKEND
Pagina 4
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6. Middelburg
is kun je fijn buiten spelen. Doe
je dat graag? Het is er in Nieuw-
dorp in ieder geval rustig ge
noeg voor. Hier hebben onze
jongens en meisjes niet altijd
plaats bij huis om te spelen.
Lentebloesem te Nieuwdorp. Je
hebt dan heel wat zieken in je
omgeving. Gelukkig dat je van
sommigen goed nieuws kon
schrijven. Het is te hopen, dat
je dit binnenkort van allemaal
kunt doen. Jij schreef, gelukkig
is het vandaag heerlijk weer,
maar terwijl ik je nu schrijf,
gutst de regen langs de raipen.
Zo gaat het in ons landje, maar
met zulke stortbuien kom ik er
niet toe aan zomers goed te
denken. Weet je wat ik daarnet
deed? De kachel eens flink op
stoken. Jy schrijft zelf toch zeker
ook zo'n lange gezellige brief,
net als je aan mij doet, naar
dat zieke meisje in Walcheren.
Dat zal haar goed doen. Voor
al nu met dit donkere weer. Doe
ze allemaal veel groeten terug.
Stewardess te Serooskerke. Nee,
nichtje, die schuilnaam hebben
we zeker nog niet. Hoe kwam
je er aan? Het is daar gezellig
bij jullie in Serooskerke hoor.
Zo laat thuis van een verjaars
visite. Was je van dat andere
avondje ook zo laat thuis? Ja
ik heb wel radio, maar veel luis
ter ik niet, wantde tijd
de tijd! Fijn, dat het 's Maan
dags zulk mooi weer was, toen
we de verjaardag van onze
Koningin vierde. Jacoba P. te
Vrouwenpolder. O nichtje, ik
heb gister net zo'n bezoek af
gelegd als jij. Nu kunnen we wel
medelijden met elkaar hebben.
Wanneer moet jij terug komen?
Vertel je me de volgende keer
wat van het Koninginnefeest in
V.? Hier was er veel muziek en
zang. Dat hoor ik graag. Jij
ook? Zeg de tweeling maar gen-
dag van my. Adrie S. te Scher
penisse. Natuurlijk mag je met
ons meedoen. Maar laat ik je
eerst vertellen, dat je brief heel
duidelijk was geschreven. Ik ge
loof niet, dat ik het zo netjes
zou kunnen op bed. Heerlijk dat
jeerim tenminste elke dag een
poosje uit mag. Als het heel
mooi weer wordt, mag je mis
schien wel veel langer opblij
ven. Komen je vriendinnetjes
je nog al trouw opzoeken? Ja.
het adres voor jullie briefjes i=
altijd Redactie Zeeuwsch Week
end te Goes. Spoedige beter
schap gewenst. Adrie van der C.
te Wemeldinge. Je kunt me toch
wel een gezellig briefje schrij
ven, al weet je een keer alle
oplossingen niet. Je krijgt dan
toch wel een antwoord in ons
hoekje. Fijn, dat je zo'n koste
lijk vacantie-adres hebt. Daar
zou ik haast jaloers op worden.
Was het leuk op school met
Koninginne-verjaardag? Piet
van W. te Borssele. Zo'n feestje
onder 'elkaar is wel zo gezellig,
vind ik. Jij hebt er zo goed van
verteld, dat ik het gevoel heb,
of ik erzelf bij was. Spannend
zo lang te moeten kampen voor
de prijs. Wat won je broertje?
Grappig neefje, maar mijn hond
is net zo oud als de jouwe. Maar
ik heb er wat op gevonden om
hem mee te nemen. Maar mis
schien is de jouwe veel groter.
Johanna V. te Scherpenisse.
Kwam bij jou de prijs ook al
op je verjaardag? Dat trof deze
keer dan wel heel goed. Bij het
andere nichtje kwam het ook
zo uit. Wat heb jij veel gekre
gen. Ik vind het fijn voor je,
maar als ik in de buurt was
geweest, had ik van die cake
wel mee willen proeven. Die
verrassing voor de meester vind
ik alleraardigst bedacht. Nee
hoor voor de prijzen moet niets
worden gegeven. Dan zou het
niet een echte verrassing van
ons zijn. Jan V. te Scherpenisse.
Ik heb haast al die boeken ge
lezen, welke jij noemde. Wat
heb ik vroeger ook gesmuld van
Ouwe Bram. Ik kan me goed
begrijpen, dat er veel blijdschap
was, toen die neef terugkeerde.
Dat voel je dubbel als er net
als in je familie ook eerder één
niet terugkeerde. Jij zult nu
zeker wel vaak naar die neef
toegaan om hem van Indië te
horen vertellen. Als je wat ge
hoord hebt, vertel je het mij dan
over. Ik hoor altijd graag wat
van Indië.
In de wedstrijd Middelburg II
Zierikzee, 2e klasse A Z.S.B.
werd een partij gespeeld door de
heren M. M. de Raat (Zierikzee)
en J. M. de Koning. Een partij
waarin veel kleine fouten ge
maakt zijn, maar toch leerzaam.
Zwart heeft daarvan het meest
gebruik gemaakt en aan 't lang
ste eind getrokken.
Caro-Kann verdediging.
Wit: M. M. de Raat.
Zwart: J. M. de Koning.
1. e2—e4, c7—c6; 2. Pbl—c3,
d7d5; 3. Pgl—f3, Lc8—g4; 4.
d2d4, e7e6; 5. e4 c5. (Beter
m.i. Le2). 5f7—f6; (Heel
goed. Zwart gaat het wit.te cen
trum afbreken). 6. h2h3, Lg4
h5; 7. g2g4, Lh5g6? (Voor
hetzelfde geld kon Lf7. Nu kost
het een tempo). 8. Lfld3, Lg6—
17; (Ruil op d3 is voordelig voor
Wit). 9. Lel—e3, Pb8—d7; 10.
Ld3e2? (Waarom? De Loper
stond nu goed. Beter Dd2 of a2
a3 kwam in aanmerking). 10.
a7a6; (Om geen P op bö
te krijgen na c5). 11. Ddld2,
c6c5; 12. d4Xc5, Lf8xc5; lS.
e5xf6, Pg8xf6; 14: Le3xcö, Pd7
Xc5; 15. 0-0-0, 0-0; 16. Le2—d3?
(Angst voor Pe4? De3 was veel
beter). 16Pc5xd3; 17.
Dd2xd3, Lf7—g6; 18. Dd3—e3
Pf6e4; (Nu komt er toch een
P op e4 en is Wit zijn mooie Lo
per kwijt. Zijn stelling is er niet
beter op geworden). 19. Thl
fl, Ta8c8; (Er dreigen nu langs
de open c- en f-lijn gevaren voor
Wit en hij besluit om toch maar
op e4 te slaan). 20. Pc3xe4, Lg6
Xe4; 21. Pf3—d4. Dd8 d6?
(Waarom geen e5? b.v. Pe6
Tc2fKblDe7 en Zwart wint
óf de Dame óf een stuk!) Zie
diagram 1. 22. f2f3, Le4g6;
23. Tdl—d2, Tc8e8; 24. Td2—
e2, e6e5! 25. Pd4—f5, Lg6xf5;
26. g4xfS, Tf8xf5 (De eerste
wint). 27. Dd3b3, (Beter is hier
Tdl; d4 gaat dan niet wegens
Td4Dd4Dd4ed4T e8t27.
b7b5; 28. Tfl—dl; Te8—
d8; 29. Te2d2; (Nu dreigt d5
toch te vallen, doch Zwart heeft
nog wat ir. de pet) 29Dd6
-h6! (Heel goed gezien, Wit kan
nu niet slaan). 30. Db3d3?
(Het beste was (wel Kbl). 30.
Dh6xh3; 31. Td2—f2, e5—
e4; 32. Dd3—e3, Tf5X£3; 33. Tf2
Xf3, Dh3xf3; 34. De3Xf3, e4x
f3; 35. Tdl—fl, Td8—f8; (Zwart
staat nu gewonnen en Wit had
beter kunnen opgeven. Zie dia
gram 2). 36. Kcld2, g7—g5;
37. Kd2e3, g5—g4; 38. Ke3—f2,
Tf8—f5; 39. Kf2—g3, h7—h5; 40.
Tfl—f2; Kg8—f7; 41. c2—c3,
Kf7—f6; 42. a2—a3, Kf6—g5; 43.
b2—b3, h5h4t; 44. Kg3—h2,
g4g3t en Wit vond het nu wel
genoeg.
En nu nog enkele vragen aan
de lezers van deze rubriek. Waar
blijven de partijen of stellingen
van door lezers gespeelde par
tijen Deze kunnen gerust ter
bespreking aan mij worden toe
gezonden, hetzij goede hetzij
slechte partijen.
En dan de op- of aanmerkingen
over deze rubriek door de lezers?
Stuur ze mij toe, de antwoorden
volgen vanzelf. Deze vragen zijn
ook gesteld bij de aanvang van
deze rubriek, en nogmaals een
vriendelijk verzoek, stuur mij veel
partijen. Bij voorbaat hartelijk
dank.
door M. v. d. Bosch.
Aarzelend volgde Koos Boude-
wijn. Han, die met veel moeite ook
weer van (Je stenen afgekrabbeld
was, en zag hoe gemakkelijk ze
daar liepen, was er nu ook zó op.
,,'t Mag niet!" riep Dik, die op
een grote kei was gaan zitten met
zijn voeten in het water. Maar
toen de anderen toch steeds ver
der gingen, liepen ze er even later
met z'n vieren.
Ze moesten Boudewijn toch wel
gelijk geven, 't was hier helemaal
niet gevaarlijk! Hè, dat ze het
nooit eerder gedaan hadden, 't
Was zo heerlijk, net of je midden
in de zee liep. Op zij en voor je
uit, overal was het water. Alleen
als je omkeek zag je land, maar
dat moest je ook niet doen, von
den ze.
Toch was Han nog niet hele
maal gerust; het mócht niet. Maar
Koos zei: Vader heeft natuurlijk
niet geweten, dat er helemaal
geen gevaar bij is, anders had hij
het best goed gevonden".
„Welja", hielp Boüdewijn, ,,'t
kan helemaal geen kwaad, als je
maar geen gekke dingen doet,
maar ja, dan is er overal wat, dat
gevaarlijk is, dan kun je op straat
onder een auto komen!"
Ja, dat was prachtig verzonnen
van Boudewijn, maar toch was ér
heel diep in hun hart een stem
metje dat zei, dat het niet mocht,
maar daar luisterden ze niet meer
naar.
Achter elkaar gingen ze recht
de zee in. Als je maar precies
iedere keer op een steen stapte,
was het net, of je gewoon op de
weg liep. En de kinderen, die ge
wend waren haast altijd tussen de
bomen te lopen, voelden zich blij
in deze wijde ruimte.
„Het is net of de pier steeds
smaller wordt", zei Han, toch een
beetje angstig.
„Natuurlijk", stelde Koos hem
gerust, „dat is altijd zo, als je ver
der in zee komt, en het water
wordt toch steeds dieper. Kijk
maar naar het land, daar ligt ie
hoger.
Ja, Koos had gelijk. Maar ze
zagen niet, dat bij het land het
water ook al hoger was dan eerst.
Waar de pier een hoek maakte,
bleef Dik, die allang weer voorop
liep, staan: „Deze ook nog een
eindje? dan gaan we daar even
zitten".
Hè ja, het liep toch niet zo ge
makkelijk, je moest zulke rare
stappen nemen. Han werd al een
beetje moe, en wilde best wat
rusten.
Een eind verder had Dik al een
paar stenen gevonden, waar ze
gemakkelijk op konden zitten.
Het was wel wat gaan waaien,
en Han had het ook een beetje
koud, maar dat hinderde niet.
Dik sjouwde maar heen en
weer, en had tussen de stenen al
een paar kleine visjes gevonden.
„Kijk eens, hier tussen zit er
ook een, heel diep". Met zijn pot
lood probeerde Boudewijn het
naar boven te halen. Koos tracht
te het bij zijn staart te grijpen, en
Dik gaf aanwijzingen hoe het wel
en hoe het niet moest
Han zat alleen op een grote
steen, temidden van het deinende
water. Net of je op een boot was,
vond ze, en ze verbeelde zich, dat
ze zelf op en neer ging, inplaats
van het water.
't Zou wel fijn zijn eens een
tochtje te maken. Ze was wel
eens met een grote boot meege-
weest, maar zo vlak bij de gol
ven was toch veel echter.
Stil bleef ze zitten turen naar
de steeds aanrollende golven, die
in witte schuimrandjes langs de
pier uitliepen.
Daar kwam er weer een
„Hei!" gilde Han. Allen waren op
gesprongen, hun broeken klets
nat, een grote golf was dwars
over de pier gestroomd, en even
gauw weer verdwenen, groene
wierslierten meetrekkend in de
diepte. Het gat, waar het visje
nog steeds inzat, was grauw
schuimend volgekolkt.
Met z'n vieren op een rijtje
stonden ze, Dik schaterend om de
natte broeken. Han wrong haar
rokje uit, rillend hield ze zich
dan aan Koos vast.
Een volgende golf kwam aan
rollen en spoelde over hun blote
voeten.
„Waar komt dat nu ineens van
daan?" riep Han angstig.
„Uit de zee natuurlijk!" Dik
stond te plenzen in de plasjes, die
niet vlug genoeg meer met de
stroom mee hadden kunnen ko
men.
„Hè, wat ben jij leuk. Het komt
van de wind, het is ineens veel
harder gaan waaien. „Meteen
sprong Boudewijn opzij. „Hoei!"
Een nieuwe wiersliert griezelde
kriebelend tussen zijn tenen.
„Het is de vloed!" Koos
schreeuwde het uit, en deed zelfs
Dik verschrikt stilstaan.
„De vloed?" Als een angstkreet
kwam het van Hans' lippen.
„Ja natuurlijk", Koos' stem
klonk hees, „Het is de vloed, kijk
maar, het water is overal al veel
hoger".
Boudewijn had zich omgedraaid
en tuurde nu ook naar het land.
„Het lijkt net of we veel verder
weg zijn dan toen we hier pas
waren".
„Ja, dat komt, doordat het wa
ter zoveel hoger is".
„Zullen we er hier dwars door
heen lopen?" vroeg Boudewijn,
„Het is zo'n eind, die hele pier
om, en het water is zo vlug op
komen zetten".
Ja, daar had hij gelijk aan, de
golven bleven nu al onafgebroken
over de stenen stromen. Maar
dwars door het water?
„Nee, dat gaat niet! Kom mee"
Koos greep zijn zusje bij de
hand „we moeten er zo gauw
mogelijk zien af te komen".
„Ja, maar dan gaat het toch
veel vlugger!" probeerde Boude
wijn weer.
Koos stond besluiteloos. Het
was wel veel korter, maar het
was er ook diep. Hij had wel eens
gezien als het water heel laag
was, hoe hoog de pier dan lag, en
als ze halverwege waren, en het
water kwam steeds hoger en ho
ger?Nee, het kon niet, ze
moesten op de pier blijven.
Koos en Han hand aan hand
voorop, de anderen er achter, zo
gingen ze de pier over. Het water
leek wel hoe langer hoe sneller te
stijgen.
Daar voelde Han een druppel
op haar neus, en nog een, en nog
een. De jongens voelden het ook.
„O, nu begint het ook nog te
regenen!" Han huilde haast.
„Lopen jullie dan ook wat
door!" commandeerde Boudewijn,
die achteraan liep.
„Ja.au!" riep Han. Daar
stootte ze haar teen tegen een
steen. Door het grauwe water
konden ze ze nauwelijks meer
zien.
„Dat heb ik ook al gehad",
troostte Dik haar.
„Au!" riep meteen Boudewijn.
„Wat een gemene- punten zitten
daar aan, en dan nog dat akelige
wier".
Als een grijze sluier was de re
gen over hen gekomen. De drup
pels stroomden langs Hans ge
zicht, en ze wist niet meer, of het
regendruppels of tranen waren.
Doordat ze zo voorzichtig moes
ten lopen, kwamen ze maar lang
zaam vooruit, en waren nog niet
eens aan de hoek van de pier. Dat
ze zo ver gegaan waren, daar
hadden ze géén erg in gehad.
„Voorzichtig maar, dat je bij de
hoek niet te ver gaat", riep Bou
dewijn. „Want dan val je er zo
af".
Hij had er plezier in midden in
de zee te lopen. Jammer, dat Han
er bij was, meisjes waren altijd zo
bang.
„Zijn we er nu nog niet?" Dik
vond dat het toch wel erg lang
duurde. „Laat mij maar eens
voorop lopen".
Koos probeerde vlugger te lo
pen, maar het ging niet, ook hij
stootte zich telkens aan de scher
pe stenen.
Toen ineens hij had Han los
gelaten zwaaide hij met zijn
armen om zijn evenwicht te be
waren, voorover, achterover, en
met een plons, die het water naar
alle kanten op deed spatten, viel
hij er voorover itt.
„Help!" gilde Han, die zelf ook
moeite had haar evenwicht te
bewaren.
„Sufferd!" Boudewijn was er al
bij, en greep Koos, die al op zijn
knieën gekrabbeld was, bij zijn
broek. Han had Boudewijn vast
gegrepen.
(Wenk vervolgd.)
behorende bij het
ZEEUWSCH DAGBLAD en
'tSCHOUWSCH DAGBLAD
van Vrijdag 12 Mei, No. 1557
Exploitantc
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
eeuu/scH
u/ee/cew
VOOR DE ZONDAG
We schreven, dat de antichrist
wonderen en tekenen zal doen
op aarde en daardoor de massa
achter zich krijgt. Met brood
en spelen zal hij royaal zijn. Het
gehele leven zal uit de staats
ruif gevoed worden. Er zal geen
enkele tak van bedrijf in geheel
het economische leven meer be.
staan, of het zal in handen van
de Staat, de grote Wereldstaat
zijn.
Het vriendelijke gelaat van de
antichrist zal de massa aan zijn
voeten brengen. Hij zal een re
ligie scheppen, waarbij aan de
religieuse behoeften van de mens
ruim voldaan zal worden. Hij zal
als een god zitten in de tempel.
De valse Kerk zal oppermachtig
heersen, zjj zal de oecumenische
beweging geperfectioneerd heb
ben. De grote eenheid van de
kerk zal in zijn dagen tot stand
gebracht worden. Het zal wor
den één Staat en één Kerk. En
dat zal gebeuren met behulp
van het optreden van de „valse
profeet". De Openbaring van
Johannes spreekt daar van, wan
neer ons gewezen wordt op het
feit, hoe naast het beest uit de
zee de grote machthebber(Open-
baring 13:410) opkomt het
„beest uit de aarde", de grote
redenaar, de denker en filosoof,
de valse profeet der zonde (ver
zen 1, 11).
Hoe dat gaan zal, hebben we
in principe kunnen 'zien bij het
nazi-regime in Duitsland, waar
naast de machthebber Hitier, de
valse profeet Goebbels optrad.
Wie er iets van begrijpen wil,
hoe deze valse profeten-macht
optrad, leze het boek: „Goebbels,
jaren zonder weerga". Jarenlang
heeft hij, zo lezen wij in de aan
kondiging van dit boek, millioe-
nen in zijn ban gehouden. Niet
alleen door zijn sympathieke
stem, maar veel meer door de
eenvoud van zijn voordracht.
Ik merk daarbij op: ook door
de schijnbaar vrome wijze van
zijn voordracht. Want ook een
mens als Goebbels deed „vroom".
Ik heb hier voor mij liggen zijn
eerste voordracht, waarmee dit
boek begint, gehouden bij de
jaarswisseling 19381939 (31
Dec, 1938). Hij heeft het in deze
rede over Kerstmis, over Chris
telijke naastenliefde, over zijn
„innige en deemoedige dank aan
de Almachtige, die het land in
het voorgegane jaar zo kennelijk
zegende. Hij bidt om Gods zegen
en eindigt zijn rede: „Moge God
ook in de toekomst Zijn zege
nende hand over Duitsland uit
strekken. En zo verenigen wij
ons dan aan het einde van ctit
jaar in één grote smeekbede van
alle Duitsers tot de Almachtige:
„Mogen ons Volk en ons Rijk
onvergankelijk zijn en lang leve
de Führer
Dat is de taal van de valse
profetie.
En in wat we met een bandiet
als Goebbels hebben mee
gemaakt, hebben we slechts een
klein voorproefje gesmaakt van
waf de grote valse profeet, die
naast de antichrist zal optreden,
presteren zal.
Hij zal beschikken over de
gave van het woord, als niemand
voor hem ooit bezeten heeft. Hij
zal speculeren op de godsdien
stige instincten van de massa,
hij zal ze i uiterste vervoering
brengen en tot aanbidding van
de mens der zonde, de antichrist,
tot de hele wereld zich zal ver
wonderen achter het Beest, dat
van zijn dodelijke wonde ge
nezen zal.
En in die periode zal er nog
zijn een groep van mensen, die
levei» zullen bij het Woord, en
zich niet laten verblinden door
de tekenen en wonderen, die ook
zij zien zullen. Zij zullen zich
ook niet laten verblinden door
de geweldige oecumeniciteit van
de kerk dier dagen, die dan pas
waarlijk één geworden zal zijn.
Zij blijven geloven in het
WOORD.
En dat zal oorzaak van hun
vervolging worden. Want onder
de werelddictatuur zal men
slechts op straffe des doods de
oecumeniciteit der staatsreligie
vermogen te wederstaan. Wie
zich dan zal afscheiden van de
(valse) kerk i-, staatsvijand num
mer één. Tegen hem zal de valse
profeet al zijn .redenaarstalent
in actie brengen.
Op welke wijze hij dat zal
doen zullen we een volgende
keer zien.
Tevreden zijn met wat men
heeft is de grootste rijkdom.
Toorn is het begin van waan
zin.
Het is de handenarbeid die het
best ons troost in groot verdriet.
Och of ai het volk des HEEREN profeten ware!
Mozes in Num. 11 :29.
Het is een heel bijzondere
dag geweest bij dat wondere
volk op zijn wondere reis.
Een soort oud-testamentisch
Pinksteren. De Geest, die eerst
alleen Mozes had bezield, is
gekomen over 70 oudsten.
Alle 70 waren erdoor aange
grepen, en waren gaan spre
ken van de grote werken
Gods: Ze „profeteerden".
God had daarmee Zijn doel.
Zijn eer was door het morren
de volk voor de zoveelste maal
door het slijk gehaald. En nu
niets dioinpt Hem daartoe!
schenkt God hen een stel
leiders, die een andere Geest
in het tentenkamp kunnen
brengen.
Mozes verheugt zich daar
over geweldig. Hij is anders
dan de jonge Jozua, zijn ad
judant. Die vindt het veel
mooier om alleen met Mozes
alles in het volk te bedisselen.
Hij vindt 70 leiders veel te
veel; en is er direct bij, om
een tweetal, dat wat buiten
de orde is, het zwijgen op te
leggen. Mozes precies anders
om: „Wou je voor mijn eer
en positie opkomen? Ik wilde
wel, dat heel het volk des
HEEREN uit zulke mannen
bestond, door Gods Geest be
kwaamd om te spreken!"
Daarin toont Mozes de be
doeling van Gods Heilige
Geest beter te hebben begre
pen dan zijn helper. Hij kent
iets van de rechte Pinkster
geest.
En wij? Kennen we ook het
verlangen, dat héél de Kerk
bezield zal worden met hei
lige geestdrift voor de HEE-
RE, met ijver voor Zijn eer?
Maar natuurlijk! zegt ge. Ja,
is dat zo natuurlijk? Bidt ge
daarom; of bidt ge altijd maar
dat ge zélf moogt slagen in
uw werk? Bidt ge wel eens,
of andere mannen even be
kwaam mogen worden als
gij? Bidt ge voor „al 't volk",
of alleen maar voor de groot
heid van uw leiders, uw zaak,
uw groep? Bidt ge wel eens
voor de gemeente van Chris
tus in andere kerkjormaties,
of zoudt ge die liefst het zwij
gen willen opleggen? Wij wil
len 't zo graag alléén doen. Het
gaat ons dan meer om ons
zelf dan om 's HEEREN zaak!
De. heilige „team-geest" van
Pinksteren is ons vreemd. Ja,
het is nog erger. Veel mensen
bidden alleen om. materiële
voorspoed, e« verder hoog
stens om een Regentje" voor
zichzelf, opdat ze onder de
preek wat mogen worden op
gebouwd.
Straks is het Pinksteren. De
Heere Jezus, onze Middelaar,
is naar de hemel gegaan, en
God heeft Zijn Geest gelegd
op neen, uitgestort in de
gemeente. Maar de geschie
denis herhaalt zich. Onze
eigen kleine ambities, gevoe
ligheden en belangetjes staan
Gods Geest zo vaak in de
weg. Laat het gebed van Mo
zes, de man Gods, onder ons
leven gaan:
Woon met uw liefde en licht
alom!
Vervul hen allen.' Trooster,
kom!
Haamstede.
D. van Swigchem.
Mesehien ben julder 't niet alle-
gaere met me eens, maar ik ge
loof, dat ik het mooiste beroep
heb dat er op de waereld te
vinde is.
Zolang as je nog een eige
huusje heit met een stikkie land
en je ken er je boterham op
verdiene, geloof ik niet dat er
wat mooiers in de waereld te
vinden is.
Dat doch ik zo, toen ik ver-
leje weke met me vrouw, zo
teuge de avend is door me klei
ne bongerd gong, waar de blos
sems toen zo rijk bloeide. Mense
wat was dat toch een mooi ge
zicht We ware der een stuitje
stil van en dat wil, voornamelijk
voor me vrouwe, heel wat zegge.
De mense praete wel is van de
blombolievelden, nou die kenne
mooi weze, ik hebbe ze nog nooit
gezien, al zeg ik het zeivers,
maar geef mien maar de bloei
ende bongers. Dan heb ie de
netuur uit de eerste hand. Ik
las in de krante asdat er in
de blombollevelde hele opstop-
pinge ware vanwege de autoos,
die er kwamme. Nou waarom
komme de mense niet wat meer
naar de bloeiende bongers kie-
ke? Ze kenne in Beveland
trecht zoveul as ze maar wille,
't Was wel jammer dat het weer
niet zo erg mee zat. Het is
deurgaans koud geweest. Maar
dat is bekant alle jare zo. Net
as de blossems op zijn mooist
benne, is het deurgaans koud
weer, dat wil nog al is samen-
valle. Maar dat motte we dan
maar voor lief neme. Toen ik
zo met me vrouwe deur onze
bongerd gong, docht ik: wat
is die schepping toch mooi: Nog
maar enkele weke geleje was er
niks te zien as dor hout. As een
mens niet beter wist zou ie
zegge: hoe ken daar ooit van
z'n leve wat van komme? En
dan mot je enkele weke later is
komme. Is het geen wonder wat
er dan gebeurd is? An elk takkie
en twiegie spruit het jonge leve
zomaar uit, het break uit het
dorre hout naar bute en straks
staat heel zo'n boom in witte
blossem, zo mooi dat geen mens
het n a ken schildere. Ik wil
julder wel zegge, dat ik er elk
jaar weer met bewondering naar
kieke. En zo hebbe we nou ook
dit jaar saemen door onze bon
gerd gelope en ik had bliedschap
in me harte van wege het goeie,
dat de Here een mens altied
weer schenke wil.
Maar toen we weer thuus
ware en een van de jongens dat
radio-ding anzette was er net
een weerpraatje an de gange en
toen hoorde ik zegge, asdat er
groeizaam weer verwacht wier
en dat het dan ook groeizaam
zou weze voor verschillende in-
secte, en dat we er gauw bij
moste weze met de besputing.
Nou, toen was ik wel weer een
beetje ontnuchterd, want ik
docht: daar heb ie 't nou al
weer. Zo mooi ken 't niet weze
of de kwaje dingers bene der
ook al weer bie om de boel te
bedarve. Juust as alles op z'n
mooist is, is het somtieds ook
net op z'n gevaarlijkst.
En zo hoorde ik van de weke
ook van een boer bij ons in de
buurt, die z'n koolzaad weer heb
kenne ompioege vanwege een
S' hadelij wurm, die er in zat.
Nou ken .e perbere er wat an
ders te zaaie. En zo1 ziet een
mens, dat de mooie lente ook al
weer z'n eige zurrege mee
brengt. Het liekent allegare zo
mooi, maar het kwaad loert om
een klein hoekie, en o wee as
we niet op onze telle passe. En
toen docht ik: is 'tnou in ons
geestelijk leve eigelijk niet krek
eender? Juust as alles op z'n
mooist liekend, ken het kwaad
het dichtste bie weze.
We hebbe altied éne troost,
ook al wete we dat er heel veul
van die mooie blossems afvalle
zonder dat ze vrucht zette, er
bluft in de ordinaire weg toch
altoos zo veul over dat strakkies
in de dag des oogstes, de takke
soms zwaar omlaag kenne hange
vanwege het fruit. Mocht dat bie
julder en mien dan ook maar
zo weze.
Ik was blie, dat ik weer is
een schrieve kreeg van me vrind
Pier van de Duunkant. Ja, Pier
jie heit heel ander werk as ikke,
dat begriep ik wel, maar ik was
blie te verneme asdat je ook
schik in je werk heit. Voor jou
vak staat ook heel wat in de
Biebel te leze, denk maar is an
Paulus, Pier, maar ik denk dat
je daar al wel is an gedocht
heb. Zonder het vak dat jie be-
oefene mag was er van al die
zendingsreize niks gekomme,
waer of niet? En het is een
zegen as we al ons werke ps
een Goddelijk beroep kenne be-
schouwe, dan wete we ook, dat
overal waar Hij ons een plekke
geeft, we een roeping hebbe en
ik ken er zo inkomme, Pior, dat
we dan veul zelfbeschuldiging
hebbe, zoas je zeivers zeit. De
waereld is deurgaans heel wat
vriemoediger as ons. Wat dat
betreft stae ik heel dichte bie
je, Pier. En nou mot ik er een
end an make, anders neem ik
weer teveul plekke in beslag.
Thuus de groete Pier en julder
allegaere van
FLIP BRAMSE.
door H. J. van Nynatten
Doffegnies. Uitgave van
Uitgevers-Mij C. A. J. van
Dishoeck te Bussum, 3e
druk.
De schrijfster van deze roman,
wier boeken we reeds meer in
deze rubriek bespraken, brengt
ons met deze roman in de
streek van het grensgebied, in
roomse omgeving en stelt ons
dan ook in kennis met roomse
mensen. De smokkelaarskroeg:
„Het Zwarte Paard" groeit uit
door de jaren, tot een modern
restaurant, waarheen de toeris
ten trekken en het wordt een
centrum van de uitgaande
wereld.
De weduwe, Anna Bokkebeen,
eigenares van het tolhuis, ver
dwijnt al spoedig van het toneel,
wanneer zij merkt, dat de vee
koper-smokkelaar niet haar lief
de beantwoordt, maar zich ver
liefd op haar dochter Maria.
Het boek handelt dan verder
over deze Maria, die ongelukkig
getrouwd is, op middelbare leef
tijd ook weduwe wordt en ten
slotte opgaat in haar oudste zoon,
die, idealist, een politieke partij
vormt, in botsing komt met de
politie en bij een straatgevecht
tegen dienaars der Overheid,
sterft. Eerst dan gaat zij deze
zoon goed begrijpen en teert op
in nagedachtenis aan dit kind.
De schrijfster toont ook in dit
werk, dat zij schrijven kan. Ka
rakter-uitbeelding, compositie,
milieutekening zijn verantwoord.
Het boek boeit en de mensen
staan levend voor de lezer. De
schrijfster heeft ze inderdaad
gezien en doorzien.
Maar men vraagt zich, wan-