Bij ons thuis Om i-a^niUMacL DE KINDEREN VAN HET GROENE HUIS VALSE PROFETIE AftPio>ii6men Het Tolhuis „Het zwarte paard" Vrijdag 12 Mei 1950 T /.ilEUWaU. WfJEKEND Pagina 4 Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6. Middelburg is kun je fijn buiten spelen. Doe je dat graag? Het is er in Nieuw- dorp in ieder geval rustig ge noeg voor. Hier hebben onze jongens en meisjes niet altijd plaats bij huis om te spelen. Lentebloesem te Nieuwdorp. Je hebt dan heel wat zieken in je omgeving. Gelukkig dat je van sommigen goed nieuws kon schrijven. Het is te hopen, dat je dit binnenkort van allemaal kunt doen. Jij schreef, gelukkig is het vandaag heerlijk weer, maar terwijl ik je nu schrijf, gutst de regen langs de raipen. Zo gaat het in ons landje, maar met zulke stortbuien kom ik er niet toe aan zomers goed te denken. Weet je wat ik daarnet deed? De kachel eens flink op stoken. Jy schrijft zelf toch zeker ook zo'n lange gezellige brief, net als je aan mij doet, naar dat zieke meisje in Walcheren. Dat zal haar goed doen. Voor al nu met dit donkere weer. Doe ze allemaal veel groeten terug. Stewardess te Serooskerke. Nee, nichtje, die schuilnaam hebben we zeker nog niet. Hoe kwam je er aan? Het is daar gezellig bij jullie in Serooskerke hoor. Zo laat thuis van een verjaars visite. Was je van dat andere avondje ook zo laat thuis? Ja ik heb wel radio, maar veel luis ter ik niet, wantde tijd de tijd! Fijn, dat het 's Maan dags zulk mooi weer was, toen we de verjaardag van onze Koningin vierde. Jacoba P. te Vrouwenpolder. O nichtje, ik heb gister net zo'n bezoek af gelegd als jij. Nu kunnen we wel medelijden met elkaar hebben. Wanneer moet jij terug komen? Vertel je me de volgende keer wat van het Koninginnefeest in V.? Hier was er veel muziek en zang. Dat hoor ik graag. Jij ook? Zeg de tweeling maar gen- dag van my. Adrie S. te Scher penisse. Natuurlijk mag je met ons meedoen. Maar laat ik je eerst vertellen, dat je brief heel duidelijk was geschreven. Ik ge loof niet, dat ik het zo netjes zou kunnen op bed. Heerlijk dat jeerim tenminste elke dag een poosje uit mag. Als het heel mooi weer wordt, mag je mis schien wel veel langer opblij ven. Komen je vriendinnetjes je nog al trouw opzoeken? Ja. het adres voor jullie briefjes i= altijd Redactie Zeeuwsch Week end te Goes. Spoedige beter schap gewenst. Adrie van der C. te Wemeldinge. Je kunt me toch wel een gezellig briefje schrij ven, al weet je een keer alle oplossingen niet. Je krijgt dan toch wel een antwoord in ons hoekje. Fijn, dat je zo'n koste lijk vacantie-adres hebt. Daar zou ik haast jaloers op worden. Was het leuk op school met Koninginne-verjaardag? Piet van W. te Borssele. Zo'n feestje onder 'elkaar is wel zo gezellig, vind ik. Jij hebt er zo goed van verteld, dat ik het gevoel heb, of ik erzelf bij was. Spannend zo lang te moeten kampen voor de prijs. Wat won je broertje? Grappig neefje, maar mijn hond is net zo oud als de jouwe. Maar ik heb er wat op gevonden om hem mee te nemen. Maar mis schien is de jouwe veel groter. Johanna V. te Scherpenisse. Kwam bij jou de prijs ook al op je verjaardag? Dat trof deze keer dan wel heel goed. Bij het andere nichtje kwam het ook zo uit. Wat heb jij veel gekre gen. Ik vind het fijn voor je, maar als ik in de buurt was geweest, had ik van die cake wel mee willen proeven. Die verrassing voor de meester vind ik alleraardigst bedacht. Nee hoor voor de prijzen moet niets worden gegeven. Dan zou het niet een echte verrassing van ons zijn. Jan V. te Scherpenisse. Ik heb haast al die boeken ge lezen, welke jij noemde. Wat heb ik vroeger ook gesmuld van Ouwe Bram. Ik kan me goed begrijpen, dat er veel blijdschap was, toen die neef terugkeerde. Dat voel je dubbel als er net als in je familie ook eerder één niet terugkeerde. Jij zult nu zeker wel vaak naar die neef toegaan om hem van Indië te horen vertellen. Als je wat ge hoord hebt, vertel je het mij dan over. Ik hoor altijd graag wat van Indië. In de wedstrijd Middelburg II Zierikzee, 2e klasse A Z.S.B. werd een partij gespeeld door de heren M. M. de Raat (Zierikzee) en J. M. de Koning. Een partij waarin veel kleine fouten ge maakt zijn, maar toch leerzaam. Zwart heeft daarvan het meest gebruik gemaakt en aan 't lang ste eind getrokken. Caro-Kann verdediging. Wit: M. M. de Raat. Zwart: J. M. de Koning. 1. e2—e4, c7—c6; 2. Pbl—c3, d7d5; 3. Pgl—f3, Lc8—g4; 4. d2d4, e7e6; 5. e4 c5. (Beter m.i. Le2). 5f7—f6; (Heel goed. Zwart gaat het wit.te cen trum afbreken). 6. h2h3, Lg4 h5; 7. g2g4, Lh5g6? (Voor hetzelfde geld kon Lf7. Nu kost het een tempo). 8. Lfld3, Lg6— 17; (Ruil op d3 is voordelig voor Wit). 9. Lel—e3, Pb8—d7; 10. Ld3e2? (Waarom? De Loper stond nu goed. Beter Dd2 of a2 a3 kwam in aanmerking). 10. a7a6; (Om geen P op bö te krijgen na c5). 11. Ddld2, c6c5; 12. d4Xc5, Lf8xc5; lS. e5xf6, Pg8xf6; 14: Le3xcö, Pd7 Xc5; 15. 0-0-0, 0-0; 16. Le2—d3? (Angst voor Pe4? De3 was veel beter). 16Pc5xd3; 17. Dd2xd3, Lf7—g6; 18. Dd3—e3 Pf6e4; (Nu komt er toch een P op e4 en is Wit zijn mooie Lo per kwijt. Zijn stelling is er niet beter op geworden). 19. Thl fl, Ta8c8; (Er dreigen nu langs de open c- en f-lijn gevaren voor Wit en hij besluit om toch maar op e4 te slaan). 20. Pc3xe4, Lg6 Xe4; 21. Pf3—d4. Dd8 d6? (Waarom geen e5? b.v. Pe6 Tc2fKblDe7 en Zwart wint óf de Dame óf een stuk!) Zie diagram 1. 22. f2f3, Le4g6; 23. Tdl—d2, Tc8e8; 24. Td2— e2, e6e5! 25. Pd4—f5, Lg6xf5; 26. g4xfS, Tf8xf5 (De eerste wint). 27. Dd3b3, (Beter is hier Tdl; d4 gaat dan niet wegens Td4Dd4Dd4ed4T e8t27. b7b5; 28. Tfl—dl; Te8— d8; 29. Te2d2; (Nu dreigt d5 toch te vallen, doch Zwart heeft nog wat ir. de pet) 29Dd6 -h6! (Heel goed gezien, Wit kan nu niet slaan). 30. Db3d3? (Het beste was (wel Kbl). 30. Dh6xh3; 31. Td2—f2, e5— e4; 32. Dd3—e3, Tf5X£3; 33. Tf2 Xf3, Dh3xf3; 34. De3Xf3, e4x f3; 35. Tdl—fl, Td8—f8; (Zwart staat nu gewonnen en Wit had beter kunnen opgeven. Zie dia gram 2). 36. Kcld2, g7—g5; 37. Kd2e3, g5—g4; 38. Ke3—f2, Tf8—f5; 39. Kf2—g3, h7—h5; 40. Tfl—f2; Kg8—f7; 41. c2—c3, Kf7—f6; 42. a2—a3, Kf6—g5; 43. b2—b3, h5h4t; 44. Kg3—h2, g4g3t en Wit vond het nu wel genoeg. En nu nog enkele vragen aan de lezers van deze rubriek. Waar blijven de partijen of stellingen van door lezers gespeelde par tijen Deze kunnen gerust ter bespreking aan mij worden toe gezonden, hetzij goede hetzij slechte partijen. En dan de op- of aanmerkingen over deze rubriek door de lezers? Stuur ze mij toe, de antwoorden volgen vanzelf. Deze vragen zijn ook gesteld bij de aanvang van deze rubriek, en nogmaals een vriendelijk verzoek, stuur mij veel partijen. Bij voorbaat hartelijk dank. door M. v. d. Bosch. Aarzelend volgde Koos Boude- wijn. Han, die met veel moeite ook weer van (Je stenen afgekrabbeld was, en zag hoe gemakkelijk ze daar liepen, was er nu ook zó op. ,,'t Mag niet!" riep Dik, die op een grote kei was gaan zitten met zijn voeten in het water. Maar toen de anderen toch steeds ver der gingen, liepen ze er even later met z'n vieren. Ze moesten Boudewijn toch wel gelijk geven, 't was hier helemaal niet gevaarlijk! Hè, dat ze het nooit eerder gedaan hadden, 't Was zo heerlijk, net of je midden in de zee liep. Op zij en voor je uit, overal was het water. Alleen als je omkeek zag je land, maar dat moest je ook niet doen, von den ze. Toch was Han nog niet hele maal gerust; het mócht niet. Maar Koos zei: Vader heeft natuurlijk niet geweten, dat er helemaal geen gevaar bij is, anders had hij het best goed gevonden". „Welja", hielp Boüdewijn, ,,'t kan helemaal geen kwaad, als je maar geen gekke dingen doet, maar ja, dan is er overal wat, dat gevaarlijk is, dan kun je op straat onder een auto komen!" Ja, dat was prachtig verzonnen van Boudewijn, maar toch was ér heel diep in hun hart een stem metje dat zei, dat het niet mocht, maar daar luisterden ze niet meer naar. Achter elkaar gingen ze recht de zee in. Als je maar precies iedere keer op een steen stapte, was het net, of je gewoon op de weg liep. En de kinderen, die ge wend waren haast altijd tussen de bomen te lopen, voelden zich blij in deze wijde ruimte. „Het is net of de pier steeds smaller wordt", zei Han, toch een beetje angstig. „Natuurlijk", stelde Koos hem gerust, „dat is altijd zo, als je ver der in zee komt, en het water wordt toch steeds dieper. Kijk maar naar het land, daar ligt ie hoger. Ja, Koos had gelijk. Maar ze zagen niet, dat bij het land het water ook al hoger was dan eerst. Waar de pier een hoek maakte, bleef Dik, die allang weer voorop liep, staan: „Deze ook nog een eindje? dan gaan we daar even zitten". Hè ja, het liep toch niet zo ge makkelijk, je moest zulke rare stappen nemen. Han werd al een beetje moe, en wilde best wat rusten. Een eind verder had Dik al een paar stenen gevonden, waar ze gemakkelijk op konden zitten. Het was wel wat gaan waaien, en Han had het ook een beetje koud, maar dat hinderde niet. Dik sjouwde maar heen en weer, en had tussen de stenen al een paar kleine visjes gevonden. „Kijk eens, hier tussen zit er ook een, heel diep". Met zijn pot lood probeerde Boudewijn het naar boven te halen. Koos tracht te het bij zijn staart te grijpen, en Dik gaf aanwijzingen hoe het wel en hoe het niet moest Han zat alleen op een grote steen, temidden van het deinende water. Net of je op een boot was, vond ze, en ze verbeelde zich, dat ze zelf op en neer ging, inplaats van het water. 't Zou wel fijn zijn eens een tochtje te maken. Ze was wel eens met een grote boot meege- weest, maar zo vlak bij de gol ven was toch veel echter. Stil bleef ze zitten turen naar de steeds aanrollende golven, die in witte schuimrandjes langs de pier uitliepen. Daar kwam er weer een „Hei!" gilde Han. Allen waren op gesprongen, hun broeken klets nat, een grote golf was dwars over de pier gestroomd, en even gauw weer verdwenen, groene wierslierten meetrekkend in de diepte. Het gat, waar het visje nog steeds inzat, was grauw schuimend volgekolkt. Met z'n vieren op een rijtje stonden ze, Dik schaterend om de natte broeken. Han wrong haar rokje uit, rillend hield ze zich dan aan Koos vast. Een volgende golf kwam aan rollen en spoelde over hun blote voeten. „Waar komt dat nu ineens van daan?" riep Han angstig. „Uit de zee natuurlijk!" Dik stond te plenzen in de plasjes, die niet vlug genoeg meer met de stroom mee hadden kunnen ko men. „Hè, wat ben jij leuk. Het komt van de wind, het is ineens veel harder gaan waaien. „Meteen sprong Boudewijn opzij. „Hoei!" Een nieuwe wiersliert griezelde kriebelend tussen zijn tenen. „Het is de vloed!" Koos schreeuwde het uit, en deed zelfs Dik verschrikt stilstaan. „De vloed?" Als een angstkreet kwam het van Hans' lippen. „Ja natuurlijk", Koos' stem klonk hees, „Het is de vloed, kijk maar, het water is overal al veel hoger". Boudewijn had zich omgedraaid en tuurde nu ook naar het land. „Het lijkt net of we veel verder weg zijn dan toen we hier pas waren". „Ja, dat komt, doordat het wa ter zoveel hoger is". „Zullen we er hier dwars door heen lopen?" vroeg Boudewijn, „Het is zo'n eind, die hele pier om, en het water is zo vlug op komen zetten". Ja, daar had hij gelijk aan, de golven bleven nu al onafgebroken over de stenen stromen. Maar dwars door het water? „Nee, dat gaat niet! Kom mee" Koos greep zijn zusje bij de hand „we moeten er zo gauw mogelijk zien af te komen". „Ja, maar dan gaat het toch veel vlugger!" probeerde Boude wijn weer. Koos stond besluiteloos. Het was wel veel korter, maar het was er ook diep. Hij had wel eens gezien als het water heel laag was, hoe hoog de pier dan lag, en als ze halverwege waren, en het water kwam steeds hoger en ho ger?Nee, het kon niet, ze moesten op de pier blijven. Koos en Han hand aan hand voorop, de anderen er achter, zo gingen ze de pier over. Het water leek wel hoe langer hoe sneller te stijgen. Daar voelde Han een druppel op haar neus, en nog een, en nog een. De jongens voelden het ook. „O, nu begint het ook nog te regenen!" Han huilde haast. „Lopen jullie dan ook wat door!" commandeerde Boudewijn, die achteraan liep. „Ja.au!" riep Han. Daar stootte ze haar teen tegen een steen. Door het grauwe water konden ze ze nauwelijks meer zien. „Dat heb ik ook al gehad", troostte Dik haar. „Au!" riep meteen Boudewijn. „Wat een gemene- punten zitten daar aan, en dan nog dat akelige wier". Als een grijze sluier was de re gen over hen gekomen. De drup pels stroomden langs Hans ge zicht, en ze wist niet meer, of het regendruppels of tranen waren. Doordat ze zo voorzichtig moes ten lopen, kwamen ze maar lang zaam vooruit, en waren nog niet eens aan de hoek van de pier. Dat ze zo ver gegaan waren, daar hadden ze géén erg in gehad. „Voorzichtig maar, dat je bij de hoek niet te ver gaat", riep Bou dewijn. „Want dan val je er zo af". Hij had er plezier in midden in de zee te lopen. Jammer, dat Han er bij was, meisjes waren altijd zo bang. „Zijn we er nu nog niet?" Dik vond dat het toch wel erg lang duurde. „Laat mij maar eens voorop lopen". Koos probeerde vlugger te lo pen, maar het ging niet, ook hij stootte zich telkens aan de scher pe stenen. Toen ineens hij had Han los gelaten zwaaide hij met zijn armen om zijn evenwicht te be waren, voorover, achterover, en met een plons, die het water naar alle kanten op deed spatten, viel hij er voorover itt. „Help!" gilde Han, die zelf ook moeite had haar evenwicht te bewaren. „Sufferd!" Boudewijn was er al bij, en greep Koos, die al op zijn knieën gekrabbeld was, bij zijn broek. Han had Boudewijn vast gegrepen. (Wenk vervolgd.) behorende bij het ZEEUWSCH DAGBLAD en 'tSCHOUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 12 Mei, No. 1557 Exploitantc Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes eeuu/scH u/ee/cew VOOR DE ZONDAG We schreven, dat de antichrist wonderen en tekenen zal doen op aarde en daardoor de massa achter zich krijgt. Met brood en spelen zal hij royaal zijn. Het gehele leven zal uit de staats ruif gevoed worden. Er zal geen enkele tak van bedrijf in geheel het economische leven meer be. staan, of het zal in handen van de Staat, de grote Wereldstaat zijn. Het vriendelijke gelaat van de antichrist zal de massa aan zijn voeten brengen. Hij zal een re ligie scheppen, waarbij aan de religieuse behoeften van de mens ruim voldaan zal worden. Hij zal als een god zitten in de tempel. De valse Kerk zal oppermachtig heersen, zjj zal de oecumenische beweging geperfectioneerd heb ben. De grote eenheid van de kerk zal in zijn dagen tot stand gebracht worden. Het zal wor den één Staat en één Kerk. En dat zal gebeuren met behulp van het optreden van de „valse profeet". De Openbaring van Johannes spreekt daar van, wan neer ons gewezen wordt op het feit, hoe naast het beest uit de zee de grote machthebber(Open- baring 13:410) opkomt het „beest uit de aarde", de grote redenaar, de denker en filosoof, de valse profeet der zonde (ver zen 1, 11). Hoe dat gaan zal, hebben we in principe kunnen 'zien bij het nazi-regime in Duitsland, waar naast de machthebber Hitier, de valse profeet Goebbels optrad. Wie er iets van begrijpen wil, hoe deze valse profeten-macht optrad, leze het boek: „Goebbels, jaren zonder weerga". Jarenlang heeft hij, zo lezen wij in de aan kondiging van dit boek, millioe- nen in zijn ban gehouden. Niet alleen door zijn sympathieke stem, maar veel meer door de eenvoud van zijn voordracht. Ik merk daarbij op: ook door de schijnbaar vrome wijze van zijn voordracht. Want ook een mens als Goebbels deed „vroom". Ik heb hier voor mij liggen zijn eerste voordracht, waarmee dit boek begint, gehouden bij de jaarswisseling 19381939 (31 Dec, 1938). Hij heeft het in deze rede over Kerstmis, over Chris telijke naastenliefde, over zijn „innige en deemoedige dank aan de Almachtige, die het land in het voorgegane jaar zo kennelijk zegende. Hij bidt om Gods zegen en eindigt zijn rede: „Moge God ook in de toekomst Zijn zege nende hand over Duitsland uit strekken. En zo verenigen wij ons dan aan het einde van ctit jaar in één grote smeekbede van alle Duitsers tot de Almachtige: „Mogen ons Volk en ons Rijk onvergankelijk zijn en lang leve de Führer Dat is de taal van de valse profetie. En in wat we met een bandiet als Goebbels hebben mee gemaakt, hebben we slechts een klein voorproefje gesmaakt van waf de grote valse profeet, die naast de antichrist zal optreden, presteren zal. Hij zal beschikken over de gave van het woord, als niemand voor hem ooit bezeten heeft. Hij zal speculeren op de godsdien stige instincten van de massa, hij zal ze i uiterste vervoering brengen en tot aanbidding van de mens der zonde, de antichrist, tot de hele wereld zich zal ver wonderen achter het Beest, dat van zijn dodelijke wonde ge nezen zal. En in die periode zal er nog zijn een groep van mensen, die levei» zullen bij het Woord, en zich niet laten verblinden door de tekenen en wonderen, die ook zij zien zullen. Zij zullen zich ook niet laten verblinden door de geweldige oecumeniciteit van de kerk dier dagen, die dan pas waarlijk één geworden zal zijn. Zij blijven geloven in het WOORD. En dat zal oorzaak van hun vervolging worden. Want onder de werelddictatuur zal men slechts op straffe des doods de oecumeniciteit der staatsreligie vermogen te wederstaan. Wie zich dan zal afscheiden van de (valse) kerk i-, staatsvijand num mer één. Tegen hem zal de valse profeet al zijn .redenaarstalent in actie brengen. Op welke wijze hij dat zal doen zullen we een volgende keer zien. Tevreden zijn met wat men heeft is de grootste rijkdom. Toorn is het begin van waan zin. Het is de handenarbeid die het best ons troost in groot verdriet. Och of ai het volk des HEEREN profeten ware! Mozes in Num. 11 :29. Het is een heel bijzondere dag geweest bij dat wondere volk op zijn wondere reis. Een soort oud-testamentisch Pinksteren. De Geest, die eerst alleen Mozes had bezield, is gekomen over 70 oudsten. Alle 70 waren erdoor aange grepen, en waren gaan spre ken van de grote werken Gods: Ze „profeteerden". God had daarmee Zijn doel. Zijn eer was door het morren de volk voor de zoveelste maal door het slijk gehaald. En nu niets dioinpt Hem daartoe! schenkt God hen een stel leiders, die een andere Geest in het tentenkamp kunnen brengen. Mozes verheugt zich daar over geweldig. Hij is anders dan de jonge Jozua, zijn ad judant. Die vindt het veel mooier om alleen met Mozes alles in het volk te bedisselen. Hij vindt 70 leiders veel te veel; en is er direct bij, om een tweetal, dat wat buiten de orde is, het zwijgen op te leggen. Mozes precies anders om: „Wou je voor mijn eer en positie opkomen? Ik wilde wel, dat heel het volk des HEEREN uit zulke mannen bestond, door Gods Geest be kwaamd om te spreken!" Daarin toont Mozes de be doeling van Gods Heilige Geest beter te hebben begre pen dan zijn helper. Hij kent iets van de rechte Pinkster geest. En wij? Kennen we ook het verlangen, dat héél de Kerk bezield zal worden met hei lige geestdrift voor de HEE- RE, met ijver voor Zijn eer? Maar natuurlijk! zegt ge. Ja, is dat zo natuurlijk? Bidt ge daarom; of bidt ge altijd maar dat ge zélf moogt slagen in uw werk? Bidt ge wel eens, of andere mannen even be kwaam mogen worden als gij? Bidt ge voor „al 't volk", of alleen maar voor de groot heid van uw leiders, uw zaak, uw groep? Bidt ge wel eens voor de gemeente van Chris tus in andere kerkjormaties, of zoudt ge die liefst het zwij gen willen opleggen? Wij wil len 't zo graag alléén doen. Het gaat ons dan meer om ons zelf dan om 's HEEREN zaak! De. heilige „team-geest" van Pinksteren is ons vreemd. Ja, het is nog erger. Veel mensen bidden alleen om. materiële voorspoed, e« verder hoog stens om een Regentje" voor zichzelf, opdat ze onder de preek wat mogen worden op gebouwd. Straks is het Pinksteren. De Heere Jezus, onze Middelaar, is naar de hemel gegaan, en God heeft Zijn Geest gelegd op neen, uitgestort in de gemeente. Maar de geschie denis herhaalt zich. Onze eigen kleine ambities, gevoe ligheden en belangetjes staan Gods Geest zo vaak in de weg. Laat het gebed van Mo zes, de man Gods, onder ons leven gaan: Woon met uw liefde en licht alom! Vervul hen allen.' Trooster, kom! Haamstede. D. van Swigchem. Mesehien ben julder 't niet alle- gaere met me eens, maar ik ge loof, dat ik het mooiste beroep heb dat er op de waereld te vinde is. Zolang as je nog een eige huusje heit met een stikkie land en je ken er je boterham op verdiene, geloof ik niet dat er wat mooiers in de waereld te vinden is. Dat doch ik zo, toen ik ver- leje weke met me vrouw, zo teuge de avend is door me klei ne bongerd gong, waar de blos sems toen zo rijk bloeide. Mense wat was dat toch een mooi ge zicht We ware der een stuitje stil van en dat wil, voornamelijk voor me vrouwe, heel wat zegge. De mense praete wel is van de blombolievelden, nou die kenne mooi weze, ik hebbe ze nog nooit gezien, al zeg ik het zeivers, maar geef mien maar de bloei ende bongers. Dan heb ie de netuur uit de eerste hand. Ik las in de krante asdat er in de blombollevelde hele opstop- pinge ware vanwege de autoos, die er kwamme. Nou waarom komme de mense niet wat meer naar de bloeiende bongers kie- ke? Ze kenne in Beveland trecht zoveul as ze maar wille, 't Was wel jammer dat het weer niet zo erg mee zat. Het is deurgaans koud geweest. Maar dat is bekant alle jare zo. Net as de blossems op zijn mooist benne, is het deurgaans koud weer, dat wil nog al is samen- valle. Maar dat motte we dan maar voor lief neme. Toen ik zo met me vrouwe deur onze bongerd gong, docht ik: wat is die schepping toch mooi: Nog maar enkele weke geleje was er niks te zien as dor hout. As een mens niet beter wist zou ie zegge: hoe ken daar ooit van z'n leve wat van komme? En dan mot je enkele weke later is komme. Is het geen wonder wat er dan gebeurd is? An elk takkie en twiegie spruit het jonge leve zomaar uit, het break uit het dorre hout naar bute en straks staat heel zo'n boom in witte blossem, zo mooi dat geen mens het n a ken schildere. Ik wil julder wel zegge, dat ik er elk jaar weer met bewondering naar kieke. En zo hebbe we nou ook dit jaar saemen door onze bon gerd gelope en ik had bliedschap in me harte van wege het goeie, dat de Here een mens altied weer schenke wil. Maar toen we weer thuus ware en een van de jongens dat radio-ding anzette was er net een weerpraatje an de gange en toen hoorde ik zegge, asdat er groeizaam weer verwacht wier en dat het dan ook groeizaam zou weze voor verschillende in- secte, en dat we er gauw bij moste weze met de besputing. Nou, toen was ik wel weer een beetje ontnuchterd, want ik docht: daar heb ie 't nou al weer. Zo mooi ken 't niet weze of de kwaje dingers bene der ook al weer bie om de boel te bedarve. Juust as alles op z'n mooist is, is het somtieds ook net op z'n gevaarlijkst. En zo hoorde ik van de weke ook van een boer bij ons in de buurt, die z'n koolzaad weer heb kenne ompioege vanwege een S' hadelij wurm, die er in zat. Nou ken .e perbere er wat an ders te zaaie. En zo1 ziet een mens, dat de mooie lente ook al weer z'n eige zurrege mee brengt. Het liekent allegare zo mooi, maar het kwaad loert om een klein hoekie, en o wee as we niet op onze telle passe. En toen docht ik: is 'tnou in ons geestelijk leve eigelijk niet krek eender? Juust as alles op z'n mooist liekend, ken het kwaad het dichtste bie weze. We hebbe altied éne troost, ook al wete we dat er heel veul van die mooie blossems afvalle zonder dat ze vrucht zette, er bluft in de ordinaire weg toch altoos zo veul over dat strakkies in de dag des oogstes, de takke soms zwaar omlaag kenne hange vanwege het fruit. Mocht dat bie julder en mien dan ook maar zo weze. Ik was blie, dat ik weer is een schrieve kreeg van me vrind Pier van de Duunkant. Ja, Pier jie heit heel ander werk as ikke, dat begriep ik wel, maar ik was blie te verneme asdat je ook schik in je werk heit. Voor jou vak staat ook heel wat in de Biebel te leze, denk maar is an Paulus, Pier, maar ik denk dat je daar al wel is an gedocht heb. Zonder het vak dat jie be- oefene mag was er van al die zendingsreize niks gekomme, waer of niet? En het is een zegen as we al ons werke ps een Goddelijk beroep kenne be- schouwe, dan wete we ook, dat overal waar Hij ons een plekke geeft, we een roeping hebbe en ik ken er zo inkomme, Pior, dat we dan veul zelfbeschuldiging hebbe, zoas je zeivers zeit. De waereld is deurgaans heel wat vriemoediger as ons. Wat dat betreft stae ik heel dichte bie je, Pier. En nou mot ik er een end an make, anders neem ik weer teveul plekke in beslag. Thuus de groete Pier en julder allegaere van FLIP BRAMSE. door H. J. van Nynatten Doffegnies. Uitgave van Uitgevers-Mij C. A. J. van Dishoeck te Bussum, 3e druk. De schrijfster van deze roman, wier boeken we reeds meer in deze rubriek bespraken, brengt ons met deze roman in de streek van het grensgebied, in roomse omgeving en stelt ons dan ook in kennis met roomse mensen. De smokkelaarskroeg: „Het Zwarte Paard" groeit uit door de jaren, tot een modern restaurant, waarheen de toeris ten trekken en het wordt een centrum van de uitgaande wereld. De weduwe, Anna Bokkebeen, eigenares van het tolhuis, ver dwijnt al spoedig van het toneel, wanneer zij merkt, dat de vee koper-smokkelaar niet haar lief de beantwoordt, maar zich ver liefd op haar dochter Maria. Het boek handelt dan verder over deze Maria, die ongelukkig getrouwd is, op middelbare leef tijd ook weduwe wordt en ten slotte opgaat in haar oudste zoon, die, idealist, een politieke partij vormt, in botsing komt met de politie en bij een straatgevecht tegen dienaars der Overheid, sterft. Eerst dan gaat zij deze zoon goed begrijpen en teert op in nagedachtenis aan dit kind. De schrijfster toont ook in dit werk, dat zij schrijven kan. Ka rakter-uitbeelding, compositie, milieutekening zijn verantwoord. Het boek boeit en de mensen staan levend voor de lezer. De schrijfster heeft ze inderdaad gezien en doorzien. Maar men vraagt zich, wan-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 7