ije/vure JiM'0'
WW$£
BODEM
GOEDE VRIJDAG
Zeeuwsch Vlaanderen
Een donkere nacht
over de Heilige Stad
Donderdag 6 April f950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagfaa 2
VOOR DE ZONDAG
PAASFEEST
De erbarmelijke armoede van
een wereld, die geen geloof meer
heeft, openbaart zich wel het
sterkst bij het graf.
Er zijn niet veel dichters, die
zich in hun verzen nimmer heb
ben geconfronteerd met het be
angstigend mysterie van de Dood.
Vooral de moderne dichters, als
Marsman, Roland Holst, e.a. wa
ren te eerlijk realist om niet de
Dood diep in het grijnzend aange
zicht te blikken.
Ik denk aan Adema van Schel-
tema, die zong:
Wij gaan voorbij, voorbij aan
[deze veege aard!
Wij vallen stilkens af, als blaren
[van de bomen,
Wij slinken één na één, ais
[lichte morgendroomen;
Gelukkig, zoo de tijd één gave
[vrucht bewaart.
En zinken wij verliefd aan
[geelgeworden grond,
En glijden naar beneê onz'
[laatste dapp're stappen,
Trekt uit ons doode hart een
[nieuwe Lent heur sappen,
En blaast haar bloesems op is
[nieuwen morgenstond.
De enige troost, die deze dich
ter en velen met hem, bij het graf
overhouden is: dat mijn werk mo
ge blijven leven.
Dezer dagen weer eens blade
rend in het Rouw-nummer van
„De Nieuwe Gids", van Mei 1938,
waarin het verscheiden van dr
Willem Kloos herdacht wordt,
valt mij bij alle medewerkers
hetzelfde verschijnsel op. Aan het
graf van deze dichter blijft maar
één troost over: zijn werk zal als
een nieuw en jong leven herrijzen
bij de nageslachten. Zo dicht Max
Kijzer bij dit graf:
Tot over 't graf hield hij zijn
[trotsche woord,
want heerlijk ls hij in zijn vers
[herrezen,
zijn stille wijsheid plant zich
[bloes'mend voort,
zal droomers van de duisternis
[genezen,
daar aan den hoogsten zin de
[waan behoort,
één tel slechts mogen menschen
[Goden wezen.
en in een ander lied zegt dezelfde:
Zooals opeens na donker
[hemelkwijnen,
een regenhoos de aarde
[zeegnend dekt
en droge zoden tot verlosser
[wordt,
zoó zal als eeas deez' dwaze
[wereld dort,
Uw arbeid als een vure zon
[verschijnen
die al het schromple tot nieuw
[leven wekt!
en dr Gerversman, zingt bij het
zelfde graf:
En wij, die hem beminden, wij,
[voor wie
zijn „Binnenste-gedachten" hij
[ontsloot,
wij zullen luist'ren naar zijn
[eeuw'ge poëzie
en nimmer zeggen: „Willem
[Kloos is dood..."
Anton van der Stok zingt in
precies dezelfde toonaard:
Wij, die zijn Zang van Liefde
[dragen blijven in ons bloed,
weten, dat zijn Ster zal rijzen,
[schitt'render dan ooit!
Precies zo André Schillings in
deze zang:
Heeft Nederland het wondere
[vuur een wijl zien branden,
Het is gedoofd. Het zal rijzen
[weer aan andere stranden.
Zo zouden we kunnen door gaan.
De wereld, die het geloof in het
Paas-Evangelie verloren heeft,
blijft toch zoeken naar troost bij
het graf.
Maar wat een armoe!
Want zelfs de beste werken van
de beste mens beklijven niet. Zij
worden een droeve herinnering
zonder meer. Er is geen troost
voor wie niet geloven kan. En hier
tegenover blijft de Heiland, die de
Dood overwon getuigen: „Ik ben
de Opstanding en het Leven; die
in Mij gelooft, zal leven, al ware
hij ook gestorven. En een ieder,
die leeft en in Mij gelooft, zal niet
sterven in der eeuwigheid"en
dan vraagt de Heiland zeer na
drukkelijk aan Martha, en in haar
En het voorhangsel des tempels scheurde in
tweeën, van boven tot beneden. Marcus 1538.
Als Jezus sterft, dan scheurt
het voorhangsel in de tempel
van boven tot beneden.
Dat voorhangsel was een
groot en kostbaar kleed, dat
in de tempel neerhing van de
zoldering tot de grond. En dat
voorhangsel maakte scheiding
tiissen het heilige en het hei
lige der heiligen. Dat voor
hangsel maakte ook scheiding
tussen God en Zijn volk Israël,
En dat voorhangsel in de tem
pel zegt ons, dat wij niet mo
gen ingaan in Gods heiligdom
vanwege onze zonden.
Dat zware en prachtige gor
dijn, dat in statige plooien
voor het Allerheiligste neer
hing, was het zinnebeeld van
de zonde, die ons als een
machtig en ondoordringbaar
voorhangsel verhindert met
onze God, Die in het Heilige
der Heiligen des hemels, Zijn
volle heerlijkheid openbaart,
in gemeenschap te treden.
Slechts éénmaal per jaar,
op de grote verzoendag, was
het de Hogepriester vergund,
als vertegenwoordiger der ge
meente, binnen te gaan in het
binnenste heiligdom.
De Hogepriester trad dan
voor Gods aangezicht met in
een schaal het bloed der ver
zoening, dat op het ver
zoendeksel der Ark gesprengd
moest worden, om aldus zinne
beeldig de schuld van het volk
te bedekken.
En dat bloed, waarmede de
Hogepriester in het heiligdom
ging, dat was het schaduw
beeld van het ware bloed der
verzoening, dat op Golgotha
vergoten werd. En zodra Jezus
Christus het ware schuldoffer
aan het kruis volbracht heeft,
komt er een einde aan de be
deling der schaduwen.
Dat zien wij in onze tekst.
Want toen Jezus stierf scheur
de het voorhangsel van de
tempel in tweeën van boven
tot beneden. Dat is de vrucht
van het volbrachte werk van
Jezus Christus. Door Hem is
de weg gebaand door het voor
hangsel onzer zonde.
Het voorh angsel scheurde
van boven naar beneden. God
Zelf, de Almachtige is het, Die
dat werk verricht. God Zelf
is het Die door een persoon
lijke machtsdaad ons verkon
digt, dat Je zus Christus als de
ware Hogepriester in het bin
nenste heiligdom des hemels,
met Zijn eigen bloed is inge
gaan.
Het is God Zelf, Die ons ver
kondigt, dat de zonde is ver
zoend, dat de schuld bedekt
is, dat de ongerechtigheid ver
geven is en dat de toegang
tot het Vaderhart Gods open
ligt voor een iegelijk, die op
dat zoenbloed 'vertrouwt.
Weet gij, dat gij van XJzel-
ven geen toegang hebt tot de
vlekkeloos Heilige, en reine
God? Weet ffij, dat Uw zonden
scheiding maakt?
En als gij dan verslagen en
bekommerd zijt, dan moogt gij
toch hoop hebben. Want dat
voorhangsel der zonde is ge
scheurd aan het kruis van Gol
gotha. Hij Die geen zonde ge
kend heeft is zonde voor ons
gemaakt.
En daarom mogen wij vrij
moedigheid hebben om in te
gaan in het heiligdom, door het
bloed van Jezus Christus op
een verse en levende weg,
welke Hij ons ingewijd heeft
door het voorhangsel, dat is
door Zijn vlees!
Th. v. d. WIEL.
aan u en aan mij: „gelooft gij
dat?"
Wat is daarop ons antwoord?
De Kerk van Jezus Christus be
lijdt iedere Zondag opnieuw: „Ik
geloof de wederopstanding des
vleesches en een eeuwig leven".
Daarom zingen wij Novalis na:
Ik zegt het allen, dat Hij leeft,
Dat Hij verrezen is,
Dat Hij te midden van ons
[zweeft,
En eeuwig bij cms is.
Ik zeg het elk en elk, verblijd,
Zegg" 't aan zijn vrienden weer;
Nu daagt alom een nieuwe tijd,
Nu komt Uw rijk, o Heer!
Nu eerst zien wij deez' wereld
[aan
Als was z' ons vaderland!
De vreugden van dit nieuw
[bestaan
'""-itvangen w'uit Zijn hand!
Door Zijn verrijzenis verging
Ons vreezen voor den dood;
Aan verre kim gloort
[schemering
Van hemelmorgenrood!
De donkere weg, dien Hij
[betrad,
Loopt uit op 't Vaderhuis,
En elk, die Zijn geleide had,
Komt eenmaal zeker thuis!
Nu weenen wij niet troosteloos
[meer,
Sloot d'oogen één voor goed:
Die weet; 'k Zie dan geliefd'
[eens weer,
Voelt scheidenssmart verzoet!
Hij leeft en zal ook bij ons zijn
Als alles ons verlaat,
En zo zal deze dag ons zijn
Een hemeldageraad!
Daar stoof een wlndeke
langs de heg,
er kwam 'n kindeke
op m'n weg,
en met z'n mondeke, rood, zo rood,
't een leutig liedeke floot!
Daar liep 'n waterke
voor mij uit,
dat blonk en klaterde
luid, zo luid!
en tussen 't riet, waar niemand
[het ziet
ging 't: ka...rekiet! karekietü!
Ginds bij de huizekes
laag en blond,
veel popelpluizekes
zwierven rond
en in 'n weideke zoefd' een zeis
op maaierkes helle wijs!
Zo ligt m'n wereldje
kleen en bloot,
een schitterpereltje
in de schoot
van 't groot Heelal: Gods stralend
[Gebied!
en velen weten het niet...
J. H. EEKHOUT.
ONS KORT VERHAAL
Toen 's middags om drie uur al-
los was afgelopen, haastte ook
Ben Ammuël zich terug naar de
stad, want over drie uur zou het
Sabbath zijn en de feesten begin
nen. Bovendien verwachtte hij
gasten, die tijdens de feesten bij
hem onderdak zouden hebben. En
zo liep hü met enkele bekenden
mee de weg terug van Golgotha
naar Jeruzalem. Hij sloeg zich op
de borst en sprak tot Saddiël, de
zoon van Sodi: Dit is in waarheid
een verschrikkelijke dag geweest
en hoezeer heb ook ik in hem ge
loofd en als ik eerlijk wil zijn:
veel dingen begrijp ik nög niet. De
raadselen hopen zich op in mijn
hart.
Saddiël stemde toe, dat het in
zijn hart ook zo was gesteld, maar
hij had toch alle vertrouwen In de
mannen van de Joodse Raad, had
den deze wijze mannen niet de
voorlichting des Geestes? Waren
er niet do wetgeleerden onder,
mannen die wijs waren in de
Schriften? Deze konden zich im
mers niet vergissen. Deze Naza-
rener moést een misleider geweest
zijn, geraffineerd, ja zeker, had
ook hij zelf niet gewankeld, nog
maar enkele dagen geleden, bij die
intocht in Jeruzalem? Was hij
ook niet zo dwaas geweest zijn
opperkleed op de weg te spreiden
opdat hij als een koning er over
heen kon rijden de stad in, even
als Ben Ammuël.
Alles goed en wel, sprak Ben
Ammuël, maar er zijn toch vele
dingen, waarin ik mij zeer be
zwaard gevoel, tegen de oversten
van ons volk. Was deze Nazarener
in veel van zijn kritiek niet juist
geweest, en kende ook hij de
Schriften niet? Ja, moesten de
Oversten des volks het niet bijna
steeds tegen hem afleggen wan
neer het over de Schriften ging?
Predikte hij niet op een manier,
waarvan je voelde, dat dit Woord
opening was?
Ben Ammuël zuchtte diep en
sloeg opnieuw op zijn borst.
Wees voorzichtig, broeder,
waarschuwde. Saddiël. De Nazare
ner is nu dood, conformeer je aan
de feiten. De Oversten des volks
hebben grote macht, en gij hebt
gezien dat, als zij eenmaal dóór-
tasten, zij het radicaal doen. Zorg
er voor, dat ge ook geen outcast,
een buiten-de-wet-geplaatste,
wordt!
Ben Ammuël schudde het hoofd,
en zweeg, maar geheel overtuigd
door de feiten was hij nog zeker
niet
Diezelfde avond was er ten zijne
huize een samenkomst van ver
schillende Joodse mannen, waar
onder zijn gasten uit de omgeving
van Jericho.
Het lag wel voor de hand, dat
de gesprekken weer liepen over
de gebeurtenissen van deze merk
waardige dag.
Onder de aanwezigen was ook
Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai,
een lid van de Raad, die mede be
willigd had in de dood van de Na
zarener. Met vuur verdedigde hij
het standpunt van de Raad tegen
over Ben Ammuël, die nog vele
bezwaren opperde tegen de gang
van zaken, en zwaar zuchtte.
Ook was er een Rabbi van een
vlek even ten Zuiden van Jeruza
lem, die zich geheel schaarde aah
de zijde van Ahiëzer. Hij vond de
feiten evident, zo doorzichtig als
het maar kon. Deze Nazarener
was 'een misleider geweest, zei hij
met grote overtuiging en het volk
werd door hem verleid op een wij
ze en op een schaal, dat er wei
ingegrepen moést worden, want
de invloed van deze Nazarener
groeide en de macht en de invloed
van de leiders des volks minderde.
Bovendien, zo betoogde deze Rab
bi kon men aan de uitdrukkingen
en de daden van deze gekruisigde
toch wel heel duidelijk zien, dat
hij een grote misleider was ge
weest. Wat waren zijn polemieken
met de Farizeërs en Schriftgeleer
den niet liefdeloos? Had hij zelf
die gloeiende redevoering niet ge
hoord met dat zevenvoudig „Wee
U!" tegen de Schriftgeleerden en
de Farizeërs, die hij gewoonweg
„geveinsden" noemde. Was dat
soms overeenkomstig de wet der
liefde, die hij zelf zo graag pre
dikte? En laat ons niet vergeten
wat nog maar pas enkele dagen
geleden gebeurd is. Vlocht hij niet
de gesel, waarmee hij de mensen
uit de tempel uitdreef? Was dat
liefde, was dat vrucht van de wer
kingen des Geestes?
De Rabbi zweeg even en de
Raadsheer Ahiëzer knikte vol in
stemming.
Toen het even stil was in het
eerwaardig gezelschap nam de
Raadsheer Ahiëzer het woord en
sprak:
Kijk, mannen broeders, wij moe
ten deze dingen in wat breed ver
band blijven zien. Wanneer deze
Nazarener was blijven voortgaan
met zijn actie, zou de eenheid van
ons volk verbroken zijn geworden.
En dat weegt bij mij het zwaarste.
We hebben de zware druk van de
Romeinse bezetting, het gevaar
van deze onbesnedenen, die ons
niet alleen economisch en staat
kundig verdrukken, maar die als
heidenen tenslotte ook vijanden
zijn van onze godsdienst en van
de heilige tempel. Hiertegenover
moet ons volk één aaneengesloten
phalanx blijven vormen. Twee
dracht breekt macht, een macht
die wij juist thans zo nodig heb
ben. Wat moet er van terecht ko
men, wanneer deze Nazarener had
kunnen blijven voortgaan met zijn
revolutionaire ideeën? Het volk
zou onze leidslieden, de Oversten
en de gehele Raad tenslotte de
rug hebben toegekeerd en dan zou
onze volkskracht gebroken zijn.
En zijn wij niet het volk van de
belofte? Hebben we niet de toe
zegging van de Koning, Die een
maal komen zal om ons te verlos
sen van alle vijanden en de troon
van David weer zal herstellen?
Heeft onze Raad niet te zorgen,
dat ons volk als eenheid bewaard
blijve, opdat de profetieën tot ver
vulling kunnen komen?
De Raadsheer Ahiëzer, de zoon
van Ammisaddai, keek om zich
heen, als zocht bij onder het ge
zelschap naar iemand, waar hg
nog op tegenstand stuiten kon.
Maar men zweeg onder het lo
gisch betoog, dat zo duidelijk ge
tuigde van Schriftkennis en brede
visie, maar vooral ook van rea
lisme.
Toen ieder zweeg vervolgde hij:
Kijk, mannen broeders, ik be
treur evenzeer als gij allemaal
deze gang van zaken. Ongetwij
feld was deze Nazarener een man
met grote gaven des geestes.
Wanneer hij die in de goede rich
ting gebruikt had, zou hij een der
eersten onder ons hebben kunnen
zijn. Hij had de gave van het
woord, een zekere mate van ken
nis der Schriften, hij was gevat,
had invloed op de massa, was con
creet en actueel in zijn prediking.
Hij had het ongetwijfeld ver kun
nen brengen. En niemand van ons
zou hem in zijn carrière een
strootje in de weg gelegd hebben.
Wij waren zijn vijanden niet ge
weest, wanneer hij minder agres
sief was opgetreden. We hadden
hem graag in onze kring opgeno
men. Heus er was geen persoon
lijke vijandschap, zolang hij zelf
deze vijandschap niet verklaarde
en zich onmogelijk ging maken
door zijn onwaardige en scherpe
Dowfertfocj 6 Aipr3 Tp5Ö
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pwgrwr. 3
Onze bouten klompen
Nee, ik heb werkelijk niets
tegen het dragen van houten
klompen, maar als men in Ame
rika nu maar steeds blijft denken
als de gewoonste zaak van de
wereld, dat we nog altijd allemaal
op houten klompen lopen, ja, dan
verzucht ik toch, hoe komen we
van deze reputatie af?
Hoe ik daar nu zo opeens aan
kom? Wel, ik heb tussen de huis
houdelijke bedrijven door een aar
dig Amerikaans kinderboek gele
zen. Het is inderdaad goed ge
schreven door Mrs Alice Fabrès.
Het boek gaat over Holland. De
titel zegt u dat al dadelijk. „Anne
en Maryke. Vacantie in Holland".
Op de fleurige omslag van het
boek kunnen we lezen, dat voor
de schrijfster Holland het land
van haar jeugd is. In hoeverre het
eigen herinneringen zijn, die de
schrijfster te boek stelt, of dat zij
overleveringen beschrijft, is na
tuurlijk niet uit te maken, maar
op diezelfde omslag staat een
mooie foto. van de schrijfster, die
wel doet vermoeden, dat er meer
overlevering dan eigen ervaring
te boek is gesteld, want wat er
gegeven wordt, is Holland vameen
vijftig jaar terug en dan nog is
niet alles juist. De manier van
schrijven is kostelijk, dat moet
gezegd en de plaatjes van de hand
van de echtgenoot van de schrijf
ster z[jn zeer te roemen, maar al
weer, we zien Holland van een
vijftig jaar terug.
Het gaat dus over twee meisjes,
Anne en Maryke, twee peuters
van respectievelijk vier en zes jaar
oud. Het zijn de dochtertjes uit
een welgesteld doktersgezin, er
gens in Hollands polderland. Het
verhaal begint, dat Anne en Ma
ryke op een warme zomerdag van
school naar huis gaan. Het is
feest, want de vacantie is begon
nen! Je ziet de kinderen gaan, of
liever je hoort ze gaan, want
„klik klak-klik klak", gaan An
ne's klompjes en „klikkerende
klak-klikkerdeklak" gaan Ma-
rykes klompjes. Ze komen na een
lange wandeling op een stoffige
weg thuis en daar vinden ze moe
der in het priëeltje, dat aan het
eind van de tuin is. Nu geef ik
even het beschreven portret van
moeder. „Anne en Maryke von
den haar mooi. Ze had vriende
lijke blauwe ogen en haar mooie
haar was lichtbruin en zacht als
zijde. (Let nu op!) Het was mid
den op het voorhoofd gescheiden
en boven op liet hoofd in een gro
te knot opgemaakt. Ze droeg een
lang blauw mouselinen japon,
welke in het middel zeer nauw
was, en ze had zeer grote mou
wen, die weer zulke koppen had
den, dat ze bijna de oren raak
ten". Wat zegt u van zo'n mode?
Wel eens gezien op oude familie
portretten? Ik ook.
Maar zo worden we in dit mo
derne Amerikaanse jeugdboekje
voorgesteld, alsof we vandaag zo
uitgedost over de wereld lopen,
want alweer volgens bovenge
noemde omslag zal dit boek van
Alice Fabres mede dank zij de te
keningen van Oscar Fabrés aan
de Amerikaanse kinderen Holland
laten zien. Er staat letterlijk:
„Voeg bij dit verhaal de buiten
gewone illustraties van Oscar Fa
brès; Holland met zijn dijken,
fleurige bloemen, kleurige costu
mes en dan heb je een boek, dat
Holland tot een realiteit zal ma
ken voor elk kind. Een boek dat
nooit verouderd". Het is dus me
nens met dit beeld dat men van
ons land geeft.
Die twee kleine meisjes gaan
logeren op een boerderij van even
welgestelde familieleden. Het is
natuurlijk niet vreemd, dat ze
daar nog de regionale costumes
aantreffen. Maar dit gold voor
hun moeder niet. Die was op „z'n
burgers", al is het dan een won
derlijk plunje. De kinderen komen
op die boerderij in bedsteden te
slapen en zelfs de ouderwetse bed
dekast ontbreekt niet.
Ja, ik vind het een aardig boek
je om te lezen, maarer had
nadrukkelijk bij moeten staan, dit
is Holland vijftig jaar terug, want
ik heb er werkelijk bezwaar tegen
om als Hollandse van vandaag zo
getekend te worden. Vooral die
houtën klompen schijnen onlos
makelijk bij ons te horen volgens
Amerika. Ik herinner mij, toen ik
in 1939 in New York de Wereld
tentoonstelling bezocht, ik een
beetje chauvinistisch misschien,
allereerst aandacht had voor de
Nederl. afdeling. Het deed mijn
hart goed, zoveel te zien wat Hol
lands energie" en kunde tot stand
bracht. Maar er was ook een af
deling met echt oud Hollandse in-
terieurtjes. Daar had men ook
klompen bijgezet. Het hoorde er
bij want het waren oud-Hollandse
of regionale interieurs, maar och
armeik luisterde een paar
gesprekken af. „O, ja dat is Hol
land! O wat mooikijk daar
houten klompenNa
tuurlijk houten klompen! Het is
immers Holland!"
Nee, ik heb geen bezwaar te
gen klompen, want ik begrijp, dat
vroeger, toen de wegen op het
platteland in de winter onbegaan
baar waren, klompen een koste
lijke dracht waren, maar dat men
ons er nu vandaag nog allemaal
mee uitdost, dat is me te gortig.
Maar wat zullen we er aan doen
Palmiana, II
Dr van der Palm was reeds op
30-jarige leeftijd klaar voor het
leven. Reeds als student boeide
hij zijn publiek door zijn rede
naarstalent. En hij wierp zich
midden in het volle leven.
Helaas zocht hij de richting van
de minste weerstand, of erger
nog: zocht hij met de stroom
mee te zwemmen. Hij was ver
vuld van de vrijheidsdenkbeel
den, zoals deze ons Nederlandse
volk in de Franse tijd in hun
bedriegelijke greep hadden.
Hij was nog te jong ran in
Holland te mogen worden be
roepen. Maar op 13 December
1784 kreeg hij een beroep naar
Maartensdijk in de provincie
Utrecht. Daar werd hij op 28
Maart 1785 bevestigd, bewoonde
eerst de pastorie met zijn zuster
Helena, maar huwde een jaar
later met de dommeesdochter
Alida Bussingh.
Hij interesseerde zich voor de
letterkunde en werd in de be
kende Utrechtse kring opgeno
men, waarvan Bellamy, de be
kende Zelandicus, de ziel was.
Bellamy, was revolutionair als
geen en dat voor een Zeeuw uit
dié dagen. We weten het immers
wel: van hèm is dat nare ge
dicht, dat afschuwelijke vers op
Prins Willem V met die regel:
,,'t Was nacht toen u uw moeder
baarde". En toch deze „zelan
dicus" (zo ondertekende hij zijn
verzen), was student in de theo
logie, behoorde dus beter te we
ten. Maar de kerl: was de Kerk
niet meer. We leven in de tijd
van gruwelijke afval. De Kerk
zoekt God niet meer in Zijn
Woord, maar in de natuur en
nog liever in het menselijk
hart zelve.
Welnu deze „zelandicus" heeft
grote invloed gehad op Dr van
der Palm. Van der Palm gaat er
zelf over spreken op zijn kansel
en hij voegt de daad bij het
woord, hij neemt deel aan de
burgeroefeningen, d.w.z. aan de
z.g. burgerwacht van die dagen,
die het tegen het Oranjehuis
heeft opgenomen en alle prins-
gezinden een gevaar achtten
voor de gezegende invloeden, die
uit Frankrijk vandaan over ons
land werden ingewacht. Ds van
der Palm is zo enthousiast, dat
wanneer in September 1785 aan
een vrijkorps te Delfshaven een
vaandel moet worden aangebo
den, hij de reis uit Maartensdijk
maakt naar Delfshaven om het
de hopman over te reiken en hij
reciteert daarbij brallende ver
zen. We kunnen daarvan lezen
in Kalff, het 6e deel (blz. 429).
Maar dan komt plots de ver
andering.
Het gerucht gaat, dat er ge
varen van een omwenteling drei
gen in de omgeving en zijn dap
pere verzen ten spijt, vlucht hij
in laffe angst op 16 September
1787 na afloop van de middag
kerkdienst met achterlating van
al zijn bezittingen en komt te
recht bij zijn patriottische zwa
ger Bussingh, predikant te
Monster.
Interessant zijn de brieven,
die dan gewisseld worden tus
sen Ds van der Palm en een lid
van zijn gemeente te Maartens
dijk. We zullen er hier enkele
overnemen.
Veertien dagen na zijn vlucht
schrijft een gemeentelid, die on
dertekend met W, H. het vol
gende:
„Wel Eerwaarde Heer.
Schoon ik wel begreep dat gij
zeer verlangende waard om
enige tijding van hier te ont-
fangen, heb ik echter niet eerder
aan UWE willen schrijven voor
dat ik met enige zekerheid mel
den kon, hoe hier de vork in de
steel stak. Uit de nevensgaande
brief zal UWE: kunnen zien,
waar de gedagten van die Hee-
ren heen lopen. En wat onze
Dorpelingen betreft make ik
geene zwarigheid over, alleen
lijk moet ik UWE berigten, dat
veele zeer op Antje (het dienst
meisje) gebeeten zijn; die zig
medeveel te veel met zaken
buiten haar kring bemoejd heeft;
En hoe wel dit het geval van 't
grootste gedeelte der menschen
in ons Land is, past het echter
niemand minder dan een dienst
bode.
Terwijl nu aan gedane zaken
geen herdoen is, dunkt mij, dat
gij hoe eer hoe beter moet re-
tourneeren.
Wij hebben hier een Compag
nie van het regiment van de Erf
prins geïnquartierd, waar door
ons Dorp voor den overlast der
vreemde is bevrijd gebleven; wij
kunnen Gods goedertierenheid
niet genoeg danken voor de gun
stige bewaring, die wij hier heb
ben mogen ondervinden.
Voor 't overige weete niets
meer te melden, dan UWE: te
verzoeken desselfs huisvrouw en
den Heer Bussching van onzer
aller hoogachting te verzekeren,
terwijl ik mij noeme Wel Eer
waarde Heer
Uw EW onderdanige Dienaar
W. H."
Er is nog een andere brief
over Ds van der Palm bewaard
gebleven, waarvan wij het vol
gende gedeelte overnemen:
„WelEdelee Gestrengen Heer
en Neef
In antwoord op UWED. Gestr.
missive van gisteren, koomt het
mij voor, dat de Predikant Van
der Palm, indien hij van Sijne
Gemeente gèen kwaad te vree-
sen heeft, best doet hoe eer so
beter te retourneeren, en sijnen
dienst waar te neemen, want
desselfs abcentie, hoe langer de-
selve duurt, hoe meer suspicie
deselve verwekken moet: Ik
meene te voren wel gehoort te
hebben, dat hg tot het soge-
naamd verderflijk patriottisme
overhelde, dog in hoe verre hij
zig daar over met daaden of
woorden heeft uitgelaten, is mij
ten enemaal onbekend, en alhier
heb ik hem nog niet hooren
noemen: Zijne eige consciëntie
zal hem in desen het beste Ge-
tuigenisse geven, en is hij over
reed, gelijk ik denke dat alle
brave weldenkende menschen
zijn moe en. dat de tegenwoor-
c:ge omwenteling van zaken van
den HEERE is kan hij niet beter
doen, dan dit aan sijne Gemeente
opentlijk te betuigen, en met
polemieken. En dat het tenslotte
zóver met hem gekomen is, is
evenmin onze schuld. Hij is vol
doende gewaarschuwd. Wrj heb
ben lang genoeg geduld met hem
gehad. Maar hij heeft het zélf ge
zocht, zijn houding was niet alleen
agressief, zij was ook provocerend.
En dan kan het tenslotte zover
komen, dat de Raad moet oorde
len: hét is beter dat één man
sterve dan dat heel het volk ver
loren ga
Er was instemming bij het ge
zelschap.
In de zaal, waar men gezeten
was, waaide een zachte koelte
naar binnen, die weldadig aandeed
na deze hete dag. De zon was al
onder gegaan en het was Sabbath.
De olieluchters walmde op de
luchtstroom, die naar binnen
kwam. De gezichten dezer Jood
se mannen werden zacht-rood ver
licht en in de hoeken van de zaal
speelden geheimzinnige schadu
wen
Toen nam Ben Ammuël het
woord, streek aarzelend door zijn
zwarte baard en vroeg:
Maar er zijn toch wel merk
waardige verschijnselen rondom
deze Nazarener, die ik voor mij
niet verklaren kan. Was die drie
uren duisternis niet iets ontzet
tends? Waren we er allen niet
diep van onder de indruk? En
hebben jullie niet gehoord, het be
richt dat zo even door de stad
liep, dat op hetzelfde tijdstip
waarop de gekruisigde stierf het
voorhangsel van de tempel van
boven tot beneden scheurde? Wat
moeten wij van deze dingen zeg
gen? En dan de wonderen, die hij
deed! Het is toch een niet te
loochenen feit, dat hij Lazarus
heeft opgewekt uit de doden, dat
hij blinden de ogen heeft geopend.
Wat moeten wij van deze ver
schijnselen zeggen?
De Raadsheer Ahiëzer gebaarde
ongeduldig. Hij nam het woord en
sprak:
Ik begrijp de gemoedstemming
van Ben Ammuël opperbest. Het
heeft weinig gescheeld of hij be
hoorde tot de volgelingen van
deze gekruisigde. Oók zijn mantel
draagt de sporen van de voetstap
pen van het ezelsveulen, waarop
de Nazarener in zijn grootheids
waan onze heilige stad binnen
reed. Maar ik kan je wel uit de
droom helpen. Onze Oversten heb
ben duidelijk vastgesteld, dat de
wonderen en tekenen, die hij deed,
door hem gedaan werden door
Beëlzebub, de overste der duive
len. We moeten de macht van
deze boze niet onderschatten,
mannen broeders. Maar dat hij
zichzelf niet van het kruis heeft
kunnen redden, is toch bewijs vol
doende, dat hij van zichzelve geen
macht bezat. Aan het kruis liet
Beëlzebub hem in de steek en toen
was hij een gewoon mens gewor
den. En wat die duisternis en dat
gescheurde voorhangsel betreft,
wel dat is coïncidentie: een toe
vallige samenloop van omstandig
heden. Zegt ook de Psalmist niet
in Psalm 102: „Zij allen zullen als
een kleed verouden"? Dat het
voorhangsel scheurde betekent
niets bijzonders, er zullen naden
verteerd zijn. De tempeldienaren
zijn weer direct begonnen deze te
herstellen en het voorhang blijft
wat het vanouds geweest is. En
die duisternis. Wie onzer herin
nert zich niet de verduistering
van voor vier en dertig jaar, toen
het was alsof de zon haar schijn
sel introk? Ik stem toe, dat net
toen niet zo'n totale verduistering
was als thans, maar wie zal ons
de natuurverschijnselen verkla
ren? Wisten de Chaldeën al niet
honderden jaren geleden derge
lijke verduisteringen te voorspel
len, lang voor zij zich voordeden
aan ons oog? En voor zover Elo-
him er de hand in moge hebben
gehad, moeten wij er dan niet het
bewijs in zien, dat zelfs de Al
machtige het licht aan deze ge
kruisigde als in grote toorn ont
trokken heeft? Is deze verduiste
ring niet het teken des welbeha-
gens van Elohim over het proces
van de Hoge Raad inzake deze
gekruisigde
Weer viel de stilte na deze mach
tige interpretatie van de gewel
dige feiten van deze dag.
Ook Ben Ammuël, wist er niets
tegen te zeggen en plukte pein
zend zijn baard. Toen nam nog
maals de Rabbi het woord en
sprak:
Wal voor mij alles zegt is het
gezelschap, waarin de Nazarener
zich steeds vertoonde. Hij was de
vriend van hoeren en zondaren.
Hq ging om met de belastinghef-
fers, die ons volk uitzuigen ten
bate van de Romeinse heerschap
pij. Dat doet geen goed vader
lander, dat doel geen goede Jood,
dat doet geen besnedene, die de
Tempel liefheeft. En wat te zeg
gen van zijn navolgers? Heeft er
niet één zich geopenbaard ais een
dief en als een verrader? Goed,
hij heeft de gekruisigde in handen
van de Hoge Raad gespeeld, maar
hq blüft er een verrader door, een
valsaard. En hebben jullie niet
gehoord van die Petrus, die al di
rect bü het proces zich hem dis-
tancieërde en hem verloochende?
En waar zün de andere volgelin
gen gebleven Ze lieten hem alle
maal in de steek. Een paar vrou
wen bleven in de buurt en ten
slotte zag ik één discipel, een ze-,
kere Johannes. Maar dat is dan
ook alles. Is dat de vrucht van
drie jaar organisatie, van propa
ganda en machtsvertoon? Arm
zaliger kan het al haast niet, zou
ik zo zeggen. Ik zie maar één
weg voor hen, die de neiging heb
ben gehad hem te volgen: zich te
schikken onder de gang der fei
ten, zich te conformeren aan de
besluiten van de Hoge Raad en
openlijk hun eenheid met de Over
sten van ons volk te demonstre
ren. We kennen de geestesgesteld
heid van onze Oversten, mannen
broeders, wie gedwaald mocht
hebben wordt met open armen en
zonder verwüt ontvangen. Er
wordt eenvoudig onder alles een
dikke streep gezet en we gaan
weer schouder aan schouder sterk
staan tegenover onze gemeen-
schappelüke vüand, die ons, de
Hailige Tempel en de stad onzer
vaderen blijft bedreigen. Vertolk
ik hiermede niet, de mening van
de Hoge Raad, eerwaarde vader
Ahiëzer, waardige zoon van Am
misaddai Vertolkt uw gedachten.
En Ahiëzer wuifde met de hand
en glimlachte!
Zoals gij spreekt, vertolkt gü
wat er in mün hart leeft, Rabbi.
Gedenken wü de woorden van de
liederen Hamaaloths, die wij juist
met dit Paasfeest weer met
eikander aanheffen: „Bidt om de
vrede van Jeruzalem, wel moeten
zü varen, die u beminnen. Vrede
zü in uwe vesting, welvaart in
uwe paleizen. Om mijner broede
ren en müner vrienden wil, zal
ik nu spreken: vrede zij in u! Om
des huizes des HEEREN, onzes
Gods, wil, zal ik het goede voor
u zoeken
Staande hoorden de mannen de
woorden van de psalmist aan,
hunne handen opgeheven in vroom
aanbiddingsgebaar.
En ook Ben Ammuël, die zich
onder het kruis nog op de borst
geslagen had, en die zün opper
kleed had uitgespreid enkele da
gen geleden voor de Gekruisigde,
die zich schor geroepen had in het
enthousiast koor van het „Hosan
na, gezegend is Hü, die komt in de
Naam des Heeren, Hü die is de
Koning Israels!" conformeerde
zich thans heel gemakkelük. met
een grote vrede in zijn hart.
En zo viel de nacht, de donkere
misaddai? Vertolk uw gedachten,
stad, en haar schone Tempel