ije/vure JiM'0' WW$£ BODEM GOEDE VRIJDAG Zeeuwsch Vlaanderen Een donkere nacht over de Heilige Stad Donderdag 6 April f950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagfaa 2 VOOR DE ZONDAG PAASFEEST De erbarmelijke armoede van een wereld, die geen geloof meer heeft, openbaart zich wel het sterkst bij het graf. Er zijn niet veel dichters, die zich in hun verzen nimmer heb ben geconfronteerd met het be angstigend mysterie van de Dood. Vooral de moderne dichters, als Marsman, Roland Holst, e.a. wa ren te eerlijk realist om niet de Dood diep in het grijnzend aange zicht te blikken. Ik denk aan Adema van Schel- tema, die zong: Wij gaan voorbij, voorbij aan [deze veege aard! Wij vallen stilkens af, als blaren [van de bomen, Wij slinken één na één, ais [lichte morgendroomen; Gelukkig, zoo de tijd één gave [vrucht bewaart. En zinken wij verliefd aan [geelgeworden grond, En glijden naar beneê onz' [laatste dapp're stappen, Trekt uit ons doode hart een [nieuwe Lent heur sappen, En blaast haar bloesems op is [nieuwen morgenstond. De enige troost, die deze dich ter en velen met hem, bij het graf overhouden is: dat mijn werk mo ge blijven leven. Dezer dagen weer eens blade rend in het Rouw-nummer van „De Nieuwe Gids", van Mei 1938, waarin het verscheiden van dr Willem Kloos herdacht wordt, valt mij bij alle medewerkers hetzelfde verschijnsel op. Aan het graf van deze dichter blijft maar één troost over: zijn werk zal als een nieuw en jong leven herrijzen bij de nageslachten. Zo dicht Max Kijzer bij dit graf: Tot over 't graf hield hij zijn [trotsche woord, want heerlijk ls hij in zijn vers [herrezen, zijn stille wijsheid plant zich [bloes'mend voort, zal droomers van de duisternis [genezen, daar aan den hoogsten zin de [waan behoort, één tel slechts mogen menschen [Goden wezen. en in een ander lied zegt dezelfde: Zooals opeens na donker [hemelkwijnen, een regenhoos de aarde [zeegnend dekt en droge zoden tot verlosser [wordt, zoó zal als eeas deez' dwaze [wereld dort, Uw arbeid als een vure zon [verschijnen die al het schromple tot nieuw [leven wekt! en dr Gerversman, zingt bij het zelfde graf: En wij, die hem beminden, wij, [voor wie zijn „Binnenste-gedachten" hij [ontsloot, wij zullen luist'ren naar zijn [eeuw'ge poëzie en nimmer zeggen: „Willem [Kloos is dood..." Anton van der Stok zingt in precies dezelfde toonaard: Wij, die zijn Zang van Liefde [dragen blijven in ons bloed, weten, dat zijn Ster zal rijzen, [schitt'render dan ooit! Precies zo André Schillings in deze zang: Heeft Nederland het wondere [vuur een wijl zien branden, Het is gedoofd. Het zal rijzen [weer aan andere stranden. Zo zouden we kunnen door gaan. De wereld, die het geloof in het Paas-Evangelie verloren heeft, blijft toch zoeken naar troost bij het graf. Maar wat een armoe! Want zelfs de beste werken van de beste mens beklijven niet. Zij worden een droeve herinnering zonder meer. Er is geen troost voor wie niet geloven kan. En hier tegenover blijft de Heiland, die de Dood overwon getuigen: „Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven. En een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid"en dan vraagt de Heiland zeer na drukkelijk aan Martha, en in haar En het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden. Marcus 1538. Als Jezus sterft, dan scheurt het voorhangsel in de tempel van boven tot beneden. Dat voorhangsel was een groot en kostbaar kleed, dat in de tempel neerhing van de zoldering tot de grond. En dat voorhangsel maakte scheiding tiissen het heilige en het hei lige der heiligen. Dat voor hangsel maakte ook scheiding tussen God en Zijn volk Israël, En dat voorhangsel in de tem pel zegt ons, dat wij niet mo gen ingaan in Gods heiligdom vanwege onze zonden. Dat zware en prachtige gor dijn, dat in statige plooien voor het Allerheiligste neer hing, was het zinnebeeld van de zonde, die ons als een machtig en ondoordringbaar voorhangsel verhindert met onze God, Die in het Heilige der Heiligen des hemels, Zijn volle heerlijkheid openbaart, in gemeenschap te treden. Slechts éénmaal per jaar, op de grote verzoendag, was het de Hogepriester vergund, als vertegenwoordiger der ge meente, binnen te gaan in het binnenste heiligdom. De Hogepriester trad dan voor Gods aangezicht met in een schaal het bloed der ver zoening, dat op het ver zoendeksel der Ark gesprengd moest worden, om aldus zinne beeldig de schuld van het volk te bedekken. En dat bloed, waarmede de Hogepriester in het heiligdom ging, dat was het schaduw beeld van het ware bloed der verzoening, dat op Golgotha vergoten werd. En zodra Jezus Christus het ware schuldoffer aan het kruis volbracht heeft, komt er een einde aan de be deling der schaduwen. Dat zien wij in onze tekst. Want toen Jezus stierf scheur de het voorhangsel van de tempel in tweeën van boven tot beneden. Dat is de vrucht van het volbrachte werk van Jezus Christus. Door Hem is de weg gebaand door het voor hangsel onzer zonde. Het voorh angsel scheurde van boven naar beneden. God Zelf, de Almachtige is het, Die dat werk verricht. God Zelf is het Die door een persoon lijke machtsdaad ons verkon digt, dat Je zus Christus als de ware Hogepriester in het bin nenste heiligdom des hemels, met Zijn eigen bloed is inge gaan. Het is God Zelf, Die ons ver kondigt, dat de zonde is ver zoend, dat de schuld bedekt is, dat de ongerechtigheid ver geven is en dat de toegang tot het Vaderhart Gods open ligt voor een iegelijk, die op dat zoenbloed 'vertrouwt. Weet gij, dat gij van XJzel- ven geen toegang hebt tot de vlekkeloos Heilige, en reine God? Weet ffij, dat Uw zonden scheiding maakt? En als gij dan verslagen en bekommerd zijt, dan moogt gij toch hoop hebben. Want dat voorhangsel der zonde is ge scheurd aan het kruis van Gol gotha. Hij Die geen zonde ge kend heeft is zonde voor ons gemaakt. En daarom mogen wij vrij moedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom, door het bloed van Jezus Christus op een verse en levende weg, welke Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees! Th. v. d. WIEL. aan u en aan mij: „gelooft gij dat?" Wat is daarop ons antwoord? De Kerk van Jezus Christus be lijdt iedere Zondag opnieuw: „Ik geloof de wederopstanding des vleesches en een eeuwig leven". Daarom zingen wij Novalis na: Ik zegt het allen, dat Hij leeft, Dat Hij verrezen is, Dat Hij te midden van ons [zweeft, En eeuwig bij cms is. Ik zeg het elk en elk, verblijd, Zegg" 't aan zijn vrienden weer; Nu daagt alom een nieuwe tijd, Nu komt Uw rijk, o Heer! Nu eerst zien wij deez' wereld [aan Als was z' ons vaderland! De vreugden van dit nieuw [bestaan '""-itvangen w'uit Zijn hand! Door Zijn verrijzenis verging Ons vreezen voor den dood; Aan verre kim gloort [schemering Van hemelmorgenrood! De donkere weg, dien Hij [betrad, Loopt uit op 't Vaderhuis, En elk, die Zijn geleide had, Komt eenmaal zeker thuis! Nu weenen wij niet troosteloos [meer, Sloot d'oogen één voor goed: Die weet; 'k Zie dan geliefd' [eens weer, Voelt scheidenssmart verzoet! Hij leeft en zal ook bij ons zijn Als alles ons verlaat, En zo zal deze dag ons zijn Een hemeldageraad! Daar stoof een wlndeke langs de heg, er kwam 'n kindeke op m'n weg, en met z'n mondeke, rood, zo rood, 't een leutig liedeke floot! Daar liep 'n waterke voor mij uit, dat blonk en klaterde luid, zo luid! en tussen 't riet, waar niemand [het ziet ging 't: ka...rekiet! karekietü! Ginds bij de huizekes laag en blond, veel popelpluizekes zwierven rond en in 'n weideke zoefd' een zeis op maaierkes helle wijs! Zo ligt m'n wereldje kleen en bloot, een schitterpereltje in de schoot van 't groot Heelal: Gods stralend [Gebied! en velen weten het niet... J. H. EEKHOUT. ONS KORT VERHAAL Toen 's middags om drie uur al- los was afgelopen, haastte ook Ben Ammuël zich terug naar de stad, want over drie uur zou het Sabbath zijn en de feesten begin nen. Bovendien verwachtte hij gasten, die tijdens de feesten bij hem onderdak zouden hebben. En zo liep hü met enkele bekenden mee de weg terug van Golgotha naar Jeruzalem. Hij sloeg zich op de borst en sprak tot Saddiël, de zoon van Sodi: Dit is in waarheid een verschrikkelijke dag geweest en hoezeer heb ook ik in hem ge loofd en als ik eerlijk wil zijn: veel dingen begrijp ik nög niet. De raadselen hopen zich op in mijn hart. Saddiël stemde toe, dat het in zijn hart ook zo was gesteld, maar hij had toch alle vertrouwen In de mannen van de Joodse Raad, had den deze wijze mannen niet de voorlichting des Geestes? Waren er niet do wetgeleerden onder, mannen die wijs waren in de Schriften? Deze konden zich im mers niet vergissen. Deze Naza- rener moést een misleider geweest zijn, geraffineerd, ja zeker, had ook hij zelf niet gewankeld, nog maar enkele dagen geleden, bij die intocht in Jeruzalem? Was hij ook niet zo dwaas geweest zijn opperkleed op de weg te spreiden opdat hij als een koning er over heen kon rijden de stad in, even als Ben Ammuël. Alles goed en wel, sprak Ben Ammuël, maar er zijn toch vele dingen, waarin ik mij zeer be zwaard gevoel, tegen de oversten van ons volk. Was deze Nazarener in veel van zijn kritiek niet juist geweest, en kende ook hij de Schriften niet? Ja, moesten de Oversten des volks het niet bijna steeds tegen hem afleggen wan neer het over de Schriften ging? Predikte hij niet op een manier, waarvan je voelde, dat dit Woord opening was? Ben Ammuël zuchtte diep en sloeg opnieuw op zijn borst. Wees voorzichtig, broeder, waarschuwde. Saddiël. De Nazare ner is nu dood, conformeer je aan de feiten. De Oversten des volks hebben grote macht, en gij hebt gezien dat, als zij eenmaal dóór- tasten, zij het radicaal doen. Zorg er voor, dat ge ook geen outcast, een buiten-de-wet-geplaatste, wordt! Ben Ammuël schudde het hoofd, en zweeg, maar geheel overtuigd door de feiten was hij nog zeker niet Diezelfde avond was er ten zijne huize een samenkomst van ver schillende Joodse mannen, waar onder zijn gasten uit de omgeving van Jericho. Het lag wel voor de hand, dat de gesprekken weer liepen over de gebeurtenissen van deze merk waardige dag. Onder de aanwezigen was ook Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai, een lid van de Raad, die mede be willigd had in de dood van de Na zarener. Met vuur verdedigde hij het standpunt van de Raad tegen over Ben Ammuël, die nog vele bezwaren opperde tegen de gang van zaken, en zwaar zuchtte. Ook was er een Rabbi van een vlek even ten Zuiden van Jeruza lem, die zich geheel schaarde aah de zijde van Ahiëzer. Hij vond de feiten evident, zo doorzichtig als het maar kon. Deze Nazarener was 'een misleider geweest, zei hij met grote overtuiging en het volk werd door hem verleid op een wij ze en op een schaal, dat er wei ingegrepen moést worden, want de invloed van deze Nazarener groeide en de macht en de invloed van de leiders des volks minderde. Bovendien, zo betoogde deze Rab bi kon men aan de uitdrukkingen en de daden van deze gekruisigde toch wel heel duidelijk zien, dat hij een grote misleider was ge weest. Wat waren zijn polemieken met de Farizeërs en Schriftgeleer den niet liefdeloos? Had hij zelf die gloeiende redevoering niet ge hoord met dat zevenvoudig „Wee U!" tegen de Schriftgeleerden en de Farizeërs, die hij gewoonweg „geveinsden" noemde. Was dat soms overeenkomstig de wet der liefde, die hij zelf zo graag pre dikte? En laat ons niet vergeten wat nog maar pas enkele dagen geleden gebeurd is. Vlocht hij niet de gesel, waarmee hij de mensen uit de tempel uitdreef? Was dat liefde, was dat vrucht van de wer kingen des Geestes? De Rabbi zweeg even en de Raadsheer Ahiëzer knikte vol in stemming. Toen het even stil was in het eerwaardig gezelschap nam de Raadsheer Ahiëzer het woord en sprak: Kijk, mannen broeders, wij moe ten deze dingen in wat breed ver band blijven zien. Wanneer deze Nazarener was blijven voortgaan met zijn actie, zou de eenheid van ons volk verbroken zijn geworden. En dat weegt bij mij het zwaarste. We hebben de zware druk van de Romeinse bezetting, het gevaar van deze onbesnedenen, die ons niet alleen economisch en staat kundig verdrukken, maar die als heidenen tenslotte ook vijanden zijn van onze godsdienst en van de heilige tempel. Hiertegenover moet ons volk één aaneengesloten phalanx blijven vormen. Twee dracht breekt macht, een macht die wij juist thans zo nodig heb ben. Wat moet er van terecht ko men, wanneer deze Nazarener had kunnen blijven voortgaan met zijn revolutionaire ideeën? Het volk zou onze leidslieden, de Oversten en de gehele Raad tenslotte de rug hebben toegekeerd en dan zou onze volkskracht gebroken zijn. En zijn wij niet het volk van de belofte? Hebben we niet de toe zegging van de Koning, Die een maal komen zal om ons te verlos sen van alle vijanden en de troon van David weer zal herstellen? Heeft onze Raad niet te zorgen, dat ons volk als eenheid bewaard blijve, opdat de profetieën tot ver vulling kunnen komen? De Raadsheer Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai, keek om zich heen, als zocht bij onder het ge zelschap naar iemand, waar hg nog op tegenstand stuiten kon. Maar men zweeg onder het lo gisch betoog, dat zo duidelijk ge tuigde van Schriftkennis en brede visie, maar vooral ook van rea lisme. Toen ieder zweeg vervolgde hij: Kijk, mannen broeders, ik be treur evenzeer als gij allemaal deze gang van zaken. Ongetwij feld was deze Nazarener een man met grote gaven des geestes. Wanneer hij die in de goede rich ting gebruikt had, zou hij een der eersten onder ons hebben kunnen zijn. Hij had de gave van het woord, een zekere mate van ken nis der Schriften, hij was gevat, had invloed op de massa, was con creet en actueel in zijn prediking. Hij had het ongetwijfeld ver kun nen brengen. En niemand van ons zou hem in zijn carrière een strootje in de weg gelegd hebben. Wij waren zijn vijanden niet ge weest, wanneer hij minder agres sief was opgetreden. We hadden hem graag in onze kring opgeno men. Heus er was geen persoon lijke vijandschap, zolang hij zelf deze vijandschap niet verklaarde en zich onmogelijk ging maken door zijn onwaardige en scherpe Dowfertfocj 6 Aipr3 Tp5Ö T ZEEUWSCH WEEKEND Pwgrwr. 3 Onze bouten klompen Nee, ik heb werkelijk niets tegen het dragen van houten klompen, maar als men in Ame rika nu maar steeds blijft denken als de gewoonste zaak van de wereld, dat we nog altijd allemaal op houten klompen lopen, ja, dan verzucht ik toch, hoe komen we van deze reputatie af? Hoe ik daar nu zo opeens aan kom? Wel, ik heb tussen de huis houdelijke bedrijven door een aar dig Amerikaans kinderboek gele zen. Het is inderdaad goed ge schreven door Mrs Alice Fabrès. Het boek gaat over Holland. De titel zegt u dat al dadelijk. „Anne en Maryke. Vacantie in Holland". Op de fleurige omslag van het boek kunnen we lezen, dat voor de schrijfster Holland het land van haar jeugd is. In hoeverre het eigen herinneringen zijn, die de schrijfster te boek stelt, of dat zij overleveringen beschrijft, is na tuurlijk niet uit te maken, maar op diezelfde omslag staat een mooie foto. van de schrijfster, die wel doet vermoeden, dat er meer overlevering dan eigen ervaring te boek is gesteld, want wat er gegeven wordt, is Holland vameen vijftig jaar terug en dan nog is niet alles juist. De manier van schrijven is kostelijk, dat moet gezegd en de plaatjes van de hand van de echtgenoot van de schrijf ster z[jn zeer te roemen, maar al weer, we zien Holland van een vijftig jaar terug. Het gaat dus over twee meisjes, Anne en Maryke, twee peuters van respectievelijk vier en zes jaar oud. Het zijn de dochtertjes uit een welgesteld doktersgezin, er gens in Hollands polderland. Het verhaal begint, dat Anne en Ma ryke op een warme zomerdag van school naar huis gaan. Het is feest, want de vacantie is begon nen! Je ziet de kinderen gaan, of liever je hoort ze gaan, want „klik klak-klik klak", gaan An ne's klompjes en „klikkerende klak-klikkerdeklak" gaan Ma- rykes klompjes. Ze komen na een lange wandeling op een stoffige weg thuis en daar vinden ze moe der in het priëeltje, dat aan het eind van de tuin is. Nu geef ik even het beschreven portret van moeder. „Anne en Maryke von den haar mooi. Ze had vriende lijke blauwe ogen en haar mooie haar was lichtbruin en zacht als zijde. (Let nu op!) Het was mid den op het voorhoofd gescheiden en boven op liet hoofd in een gro te knot opgemaakt. Ze droeg een lang blauw mouselinen japon, welke in het middel zeer nauw was, en ze had zeer grote mou wen, die weer zulke koppen had den, dat ze bijna de oren raak ten". Wat zegt u van zo'n mode? Wel eens gezien op oude familie portretten? Ik ook. Maar zo worden we in dit mo derne Amerikaanse jeugdboekje voorgesteld, alsof we vandaag zo uitgedost over de wereld lopen, want alweer volgens bovenge noemde omslag zal dit boek van Alice Fabres mede dank zij de te keningen van Oscar Fabrés aan de Amerikaanse kinderen Holland laten zien. Er staat letterlijk: „Voeg bij dit verhaal de buiten gewone illustraties van Oscar Fa brès; Holland met zijn dijken, fleurige bloemen, kleurige costu mes en dan heb je een boek, dat Holland tot een realiteit zal ma ken voor elk kind. Een boek dat nooit verouderd". Het is dus me nens met dit beeld dat men van ons land geeft. Die twee kleine meisjes gaan logeren op een boerderij van even welgestelde familieleden. Het is natuurlijk niet vreemd, dat ze daar nog de regionale costumes aantreffen. Maar dit gold voor hun moeder niet. Die was op „z'n burgers", al is het dan een won derlijk plunje. De kinderen komen op die boerderij in bedsteden te slapen en zelfs de ouderwetse bed dekast ontbreekt niet. Ja, ik vind het een aardig boek je om te lezen, maarer had nadrukkelijk bij moeten staan, dit is Holland vijftig jaar terug, want ik heb er werkelijk bezwaar tegen om als Hollandse van vandaag zo getekend te worden. Vooral die houtën klompen schijnen onlos makelijk bij ons te horen volgens Amerika. Ik herinner mij, toen ik in 1939 in New York de Wereld tentoonstelling bezocht, ik een beetje chauvinistisch misschien, allereerst aandacht had voor de Nederl. afdeling. Het deed mijn hart goed, zoveel te zien wat Hol lands energie" en kunde tot stand bracht. Maar er was ook een af deling met echt oud Hollandse in- terieurtjes. Daar had men ook klompen bijgezet. Het hoorde er bij want het waren oud-Hollandse of regionale interieurs, maar och armeik luisterde een paar gesprekken af. „O, ja dat is Hol land! O wat mooikijk daar houten klompenNa tuurlijk houten klompen! Het is immers Holland!" Nee, ik heb geen bezwaar te gen klompen, want ik begrijp, dat vroeger, toen de wegen op het platteland in de winter onbegaan baar waren, klompen een koste lijke dracht waren, maar dat men ons er nu vandaag nog allemaal mee uitdost, dat is me te gortig. Maar wat zullen we er aan doen Palmiana, II Dr van der Palm was reeds op 30-jarige leeftijd klaar voor het leven. Reeds als student boeide hij zijn publiek door zijn rede naarstalent. En hij wierp zich midden in het volle leven. Helaas zocht hij de richting van de minste weerstand, of erger nog: zocht hij met de stroom mee te zwemmen. Hij was ver vuld van de vrijheidsdenkbeel den, zoals deze ons Nederlandse volk in de Franse tijd in hun bedriegelijke greep hadden. Hij was nog te jong ran in Holland te mogen worden be roepen. Maar op 13 December 1784 kreeg hij een beroep naar Maartensdijk in de provincie Utrecht. Daar werd hij op 28 Maart 1785 bevestigd, bewoonde eerst de pastorie met zijn zuster Helena, maar huwde een jaar later met de dommeesdochter Alida Bussingh. Hij interesseerde zich voor de letterkunde en werd in de be kende Utrechtse kring opgeno men, waarvan Bellamy, de be kende Zelandicus, de ziel was. Bellamy, was revolutionair als geen en dat voor een Zeeuw uit dié dagen. We weten het immers wel: van hèm is dat nare ge dicht, dat afschuwelijke vers op Prins Willem V met die regel: ,,'t Was nacht toen u uw moeder baarde". En toch deze „zelan dicus" (zo ondertekende hij zijn verzen), was student in de theo logie, behoorde dus beter te we ten. Maar de kerl: was de Kerk niet meer. We leven in de tijd van gruwelijke afval. De Kerk zoekt God niet meer in Zijn Woord, maar in de natuur en nog liever in het menselijk hart zelve. Welnu deze „zelandicus" heeft grote invloed gehad op Dr van der Palm. Van der Palm gaat er zelf over spreken op zijn kansel en hij voegt de daad bij het woord, hij neemt deel aan de burgeroefeningen, d.w.z. aan de z.g. burgerwacht van die dagen, die het tegen het Oranjehuis heeft opgenomen en alle prins- gezinden een gevaar achtten voor de gezegende invloeden, die uit Frankrijk vandaan over ons land werden ingewacht. Ds van der Palm is zo enthousiast, dat wanneer in September 1785 aan een vrijkorps te Delfshaven een vaandel moet worden aangebo den, hij de reis uit Maartensdijk maakt naar Delfshaven om het de hopman over te reiken en hij reciteert daarbij brallende ver zen. We kunnen daarvan lezen in Kalff, het 6e deel (blz. 429). Maar dan komt plots de ver andering. Het gerucht gaat, dat er ge varen van een omwenteling drei gen in de omgeving en zijn dap pere verzen ten spijt, vlucht hij in laffe angst op 16 September 1787 na afloop van de middag kerkdienst met achterlating van al zijn bezittingen en komt te recht bij zijn patriottische zwa ger Bussingh, predikant te Monster. Interessant zijn de brieven, die dan gewisseld worden tus sen Ds van der Palm en een lid van zijn gemeente te Maartens dijk. We zullen er hier enkele overnemen. Veertien dagen na zijn vlucht schrijft een gemeentelid, die on dertekend met W, H. het vol gende: „Wel Eerwaarde Heer. Schoon ik wel begreep dat gij zeer verlangende waard om enige tijding van hier te ont- fangen, heb ik echter niet eerder aan UWE willen schrijven voor dat ik met enige zekerheid mel den kon, hoe hier de vork in de steel stak. Uit de nevensgaande brief zal UWE: kunnen zien, waar de gedagten van die Hee- ren heen lopen. En wat onze Dorpelingen betreft make ik geene zwarigheid over, alleen lijk moet ik UWE berigten, dat veele zeer op Antje (het dienst meisje) gebeeten zijn; die zig medeveel te veel met zaken buiten haar kring bemoejd heeft; En hoe wel dit het geval van 't grootste gedeelte der menschen in ons Land is, past het echter niemand minder dan een dienst bode. Terwijl nu aan gedane zaken geen herdoen is, dunkt mij, dat gij hoe eer hoe beter moet re- tourneeren. Wij hebben hier een Compag nie van het regiment van de Erf prins geïnquartierd, waar door ons Dorp voor den overlast der vreemde is bevrijd gebleven; wij kunnen Gods goedertierenheid niet genoeg danken voor de gun stige bewaring, die wij hier heb ben mogen ondervinden. Voor 't overige weete niets meer te melden, dan UWE: te verzoeken desselfs huisvrouw en den Heer Bussching van onzer aller hoogachting te verzekeren, terwijl ik mij noeme Wel Eer waarde Heer Uw EW onderdanige Dienaar W. H." Er is nog een andere brief over Ds van der Palm bewaard gebleven, waarvan wij het vol gende gedeelte overnemen: „WelEdelee Gestrengen Heer en Neef In antwoord op UWED. Gestr. missive van gisteren, koomt het mij voor, dat de Predikant Van der Palm, indien hij van Sijne Gemeente gèen kwaad te vree- sen heeft, best doet hoe eer so beter te retourneeren, en sijnen dienst waar te neemen, want desselfs abcentie, hoe langer de- selve duurt, hoe meer suspicie deselve verwekken moet: Ik meene te voren wel gehoort te hebben, dat hg tot het soge- naamd verderflijk patriottisme overhelde, dog in hoe verre hij zig daar over met daaden of woorden heeft uitgelaten, is mij ten enemaal onbekend, en alhier heb ik hem nog niet hooren noemen: Zijne eige consciëntie zal hem in desen het beste Ge- tuigenisse geven, en is hij over reed, gelijk ik denke dat alle brave weldenkende menschen zijn moe en. dat de tegenwoor- c:ge omwenteling van zaken van den HEERE is kan hij niet beter doen, dan dit aan sijne Gemeente opentlijk te betuigen, en met polemieken. En dat het tenslotte zóver met hem gekomen is, is evenmin onze schuld. Hij is vol doende gewaarschuwd. Wrj heb ben lang genoeg geduld met hem gehad. Maar hij heeft het zélf ge zocht, zijn houding was niet alleen agressief, zij was ook provocerend. En dan kan het tenslotte zover komen, dat de Raad moet oorde len: hét is beter dat één man sterve dan dat heel het volk ver loren ga Er was instemming bij het ge zelschap. In de zaal, waar men gezeten was, waaide een zachte koelte naar binnen, die weldadig aandeed na deze hete dag. De zon was al onder gegaan en het was Sabbath. De olieluchters walmde op de luchtstroom, die naar binnen kwam. De gezichten dezer Jood se mannen werden zacht-rood ver licht en in de hoeken van de zaal speelden geheimzinnige schadu wen Toen nam Ben Ammuël het woord, streek aarzelend door zijn zwarte baard en vroeg: Maar er zijn toch wel merk waardige verschijnselen rondom deze Nazarener, die ik voor mij niet verklaren kan. Was die drie uren duisternis niet iets ontzet tends? Waren we er allen niet diep van onder de indruk? En hebben jullie niet gehoord, het be richt dat zo even door de stad liep, dat op hetzelfde tijdstip waarop de gekruisigde stierf het voorhangsel van de tempel van boven tot beneden scheurde? Wat moeten wij van deze dingen zeg gen? En dan de wonderen, die hij deed! Het is toch een niet te loochenen feit, dat hij Lazarus heeft opgewekt uit de doden, dat hij blinden de ogen heeft geopend. Wat moeten wij van deze ver schijnselen zeggen? De Raadsheer Ahiëzer gebaarde ongeduldig. Hij nam het woord en sprak: Ik begrijp de gemoedstemming van Ben Ammuël opperbest. Het heeft weinig gescheeld of hij be hoorde tot de volgelingen van deze gekruisigde. Oók zijn mantel draagt de sporen van de voetstap pen van het ezelsveulen, waarop de Nazarener in zijn grootheids waan onze heilige stad binnen reed. Maar ik kan je wel uit de droom helpen. Onze Oversten heb ben duidelijk vastgesteld, dat de wonderen en tekenen, die hij deed, door hem gedaan werden door Beëlzebub, de overste der duive len. We moeten de macht van deze boze niet onderschatten, mannen broeders. Maar dat hij zichzelf niet van het kruis heeft kunnen redden, is toch bewijs vol doende, dat hij van zichzelve geen macht bezat. Aan het kruis liet Beëlzebub hem in de steek en toen was hij een gewoon mens gewor den. En wat die duisternis en dat gescheurde voorhangsel betreft, wel dat is coïncidentie: een toe vallige samenloop van omstandig heden. Zegt ook de Psalmist niet in Psalm 102: „Zij allen zullen als een kleed verouden"? Dat het voorhangsel scheurde betekent niets bijzonders, er zullen naden verteerd zijn. De tempeldienaren zijn weer direct begonnen deze te herstellen en het voorhang blijft wat het vanouds geweest is. En die duisternis. Wie onzer herin nert zich niet de verduistering van voor vier en dertig jaar, toen het was alsof de zon haar schijn sel introk? Ik stem toe, dat net toen niet zo'n totale verduistering was als thans, maar wie zal ons de natuurverschijnselen verkla ren? Wisten de Chaldeën al niet honderden jaren geleden derge lijke verduisteringen te voorspel len, lang voor zij zich voordeden aan ons oog? En voor zover Elo- him er de hand in moge hebben gehad, moeten wij er dan niet het bewijs in zien, dat zelfs de Al machtige het licht aan deze ge kruisigde als in grote toorn ont trokken heeft? Is deze verduiste ring niet het teken des welbeha- gens van Elohim over het proces van de Hoge Raad inzake deze gekruisigde Weer viel de stilte na deze mach tige interpretatie van de gewel dige feiten van deze dag. Ook Ben Ammuël, wist er niets tegen te zeggen en plukte pein zend zijn baard. Toen nam nog maals de Rabbi het woord en sprak: Wal voor mij alles zegt is het gezelschap, waarin de Nazarener zich steeds vertoonde. Hij was de vriend van hoeren en zondaren. Hq ging om met de belastinghef- fers, die ons volk uitzuigen ten bate van de Romeinse heerschap pij. Dat doet geen goed vader lander, dat doel geen goede Jood, dat doet geen besnedene, die de Tempel liefheeft. En wat te zeg gen van zijn navolgers? Heeft er niet één zich geopenbaard ais een dief en als een verrader? Goed, hij heeft de gekruisigde in handen van de Hoge Raad gespeeld, maar hq blüft er een verrader door, een valsaard. En hebben jullie niet gehoord van die Petrus, die al di rect bü het proces zich hem dis- tancieërde en hem verloochende? En waar zün de andere volgelin gen gebleven Ze lieten hem alle maal in de steek. Een paar vrou wen bleven in de buurt en ten slotte zag ik één discipel, een ze-, kere Johannes. Maar dat is dan ook alles. Is dat de vrucht van drie jaar organisatie, van propa ganda en machtsvertoon? Arm zaliger kan het al haast niet, zou ik zo zeggen. Ik zie maar één weg voor hen, die de neiging heb ben gehad hem te volgen: zich te schikken onder de gang der fei ten, zich te conformeren aan de besluiten van de Hoge Raad en openlijk hun eenheid met de Over sten van ons volk te demonstre ren. We kennen de geestesgesteld heid van onze Oversten, mannen broeders, wie gedwaald mocht hebben wordt met open armen en zonder verwüt ontvangen. Er wordt eenvoudig onder alles een dikke streep gezet en we gaan weer schouder aan schouder sterk staan tegenover onze gemeen- schappelüke vüand, die ons, de Hailige Tempel en de stad onzer vaderen blijft bedreigen. Vertolk ik hiermede niet, de mening van de Hoge Raad, eerwaarde vader Ahiëzer, waardige zoon van Am misaddai Vertolkt uw gedachten. En Ahiëzer wuifde met de hand en glimlachte! Zoals gij spreekt, vertolkt gü wat er in mün hart leeft, Rabbi. Gedenken wü de woorden van de liederen Hamaaloths, die wij juist met dit Paasfeest weer met eikander aanheffen: „Bidt om de vrede van Jeruzalem, wel moeten zü varen, die u beminnen. Vrede zü in uwe vesting, welvaart in uwe paleizen. Om mijner broede ren en müner vrienden wil, zal ik nu spreken: vrede zij in u! Om des huizes des HEEREN, onzes Gods, wil, zal ik het goede voor u zoeken Staande hoorden de mannen de woorden van de psalmist aan, hunne handen opgeheven in vroom aanbiddingsgebaar. En ook Ben Ammuël, die zich onder het kruis nog op de borst geslagen had, en die zün opper kleed had uitgespreid enkele da gen geleden voor de Gekruisigde, die zich schor geroepen had in het enthousiast koor van het „Hosan na, gezegend is Hü, die komt in de Naam des Heeren, Hü die is de Koning Israels!" conformeerde zich thans heel gemakkelük. met een grote vrede in zijn hart. En zo viel de nacht, de donkere misaddai? Vertolk uw gedachten, stad, en haar schone Tempel

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 8