mvm MARSMAN (V) Port in oorlogstijd (II slot) VOOR ONZE JONGE MENSEN Vrijdag 31 Maart 1950 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagïna 2 Het Cultuur-optimisme, dat het einde der vorige en het be gin dezer eeuw gekenmerkt heeft, heeft plaats gemaakt voor het donkerst pessimisme, voor de levensangst, de wanhoop. Een bekend Amerikaans publi cist, zélf geen christen, heeft onlangs geschreven, dat hij nog enkel maar behoud van de Wes terse beschaving mogelijk acht, wanneer er is een terugkeer tot de christelijke normen, waaruit de Westerse Cultuur is opge bouwd. Hij schreef: de Westerse Cultuur heeft het christelijk ge loof verloren en is niet in staat gebleken er een ander geloof voor in de plaats te bieden. En geen Cultuur, geen beschaving, kan zonder geloof leven. Het is de ondergang van iedere be schaving geweest, dat zij het ge loof in haar goden verloren had. Wanneer dit geloof er niet meer is, komt er de ontbinding. Dichters als Marsman hebben in hun vehemente verzen, de schreeuw van htm wanhopend hart vertolkt, de angstschreeuw voor de ondergang van de Cul tuur, waarmee zij zich, met alle vezelen van hun trillend bestaan, verbonden wisten. Roland Holst heeft ditzelfde ook eens vertolkt in deze regels: „....dit besef, dat ik geboren [ben in t najaar van 'een wereld en daarin sterven moet." Bij Marsman domineert dit wanhoopsbesef in schier al zijn verzen. Er schuilt in deze wanhoop een diepe tragiek. Want in de grond der zaak is Marsman een ethische persoonlijkheid geweest. De grote ellende, juist van een ten ondergaande cultuur is, dat de mens stikt in een verburger lijking. Hij heeft geen hoog gestemde idealen meer. Hij zoekt zijn „eigen schaapjes op het droge" te krijgen. Hij?dena tureert tot de „dagjesmens", die voor zijn pleizier uit is en er nog van maken wil wat hij kan, ook al laait de wereld rondom hem in een verterende gloed. Maar geesten als Marsman kun nen zich daarin onmogelijk vin den. Trouwens, dan zou hij ook geen dichter hebben kunnen zijn. Dichterschap en verburger lijking staan tegenover elkander als water en vuur. Zij verdragen elkaar onmogelijk. Maar in diezelfde geest zijn ook mensen als Ibsen, met zijn „Alles of niets" en diens gees telijke leraar, Süren Kierkegaard, en zelfs een Nietzsche ethische figuren geweest. Maar zij zijn aan hun ethiek ten gronde ge- (jhs Uaci v&cUaat. De volgende morgen, toen 't Zondag was, waren de mensen verbaasd over hun zondige na tuur. Het kapotte vat lag nog op de kaai en daar moesten ze voorbij naar hun kerkje. De stroom kerk gangers hield vlak langs de hui zenrij aan, en ze keken ditmaal niet naar links waar de vaten langs het water opgesteld ston den. Zó hadden ze er het minste last van. Alléén Keesie Padmos maakte een uitzondering. I-Ilj gaf om God noeh gebod en voer met zijn knecht 's Zondagmorgens naar 't mijnenveld en vond er twee vaten wijn, een weelde die te groot voor ziin armoe was. Bovendien Weid hij van de borrel. As joe het roer houdt, zal ik ze is perbeero, wees hij zijn knecht. Hij maakte een gat in het oks hoofd en schepte met een kroes gaan. Zij zagen het ziekteproces der decadente beschaving, er zijn er zelf door en door ziek aan geworden. Maar zij hadden niet het medicijn. Marsman heeft zijn laatste verzen uitgegeven onder de ver zameltitel: „Tempel en kruis". Zij zijn het sluitstuk van zijn leven geweest. Maar tot hèt Kruis is hij niet kunnen komen. Zijn laatste vers „De Zee", is pan theïstisch georiënteerd. De wan hoop spreekt er uit: „Wie schrijft, schrijv' in den [geest van deze zee of schrijve niet; hier ligt het [maansteenrif dat stand houdt als de vloed ons [overvalt en de cultuur gelijk Atlantis [zinkt; met tot slot deze regels: „zoolang de europeesche wereld [leeft en, bloedend, droomt den [roekeloozen droom waarin het kruishout als een [wijnstok rankt; ruischt hiér de bron, zweeft [boven déze zee het lichten van den creatieven [geest". In deze regels heeft Marsman de eindconclusie van zijn leven en (naar zijn geloof) van hét leven gegeven. Die zee is bij hem het geestelijk symbool, de oplossing van het levensvraag stuk, van het geheimenis, waar mee een ten dode kranke Wes terse beschaving te worstelen heeft gekregen. En we denken aan het levens einde van Marsman. De zee, waarin hij het symbool van de steeds levensvernieuwende crea tie aanbad, is hem de dood ge worden. Hij is er in verdronken, in de nacht, toen een torpedo zijn boot, waarin hij vluchtte, deed exploideren. Marsman is wel eens de dich ter van het vitalisme genoemd. Hij is de dichter van het zwartst pessimisme geweest. Levens angst en doodsangst hebben zijn leven in hun ban gehad. Niet omdat hij een lafaard was. In tegendeel, omdat hij de gewel dige moed bezat realist te zijn, de ethische moed, de verschrom peling en de zelfmoord van een Westerse cultuur recht in het decadente aangezicht te zien. En toen was zijn vlucht naar de Zee Er is ook geen enkele reden vitalist te zijn voor hem, die niét gelooft in de realiteiten van het Paas-Evangelie. „Ik ben de Weg, de Waarheid en het LEVEN, heeft Hij gezegd, de wijn die hij met begerige teu gen inslokte, eerst 'n halve kroes, toen een volle. De hete wijn werk te al spoedig op zijn religieuze in stincten, wat trouwens van hem bekend was. Dat was nog „krachtens zijn opvoeding" zeiden de mensen op het havenhoofd. Al gauw hief hü op draaierige, zangerige wijs stichtelijke versjes aan, als „Schoepke onder Jezus' hoede", dat hij maar ten halve, uitbracht. Hij lag achterover op do voor plecht van zijn schuit en sloeg met zijn handen de maat. Het was juist tegen de tijd dat de avondkerk uitkwam, zodat de mensen met grote afkeer op de goddeloze Keesie Padmos neer zagen, die op zó verschrikkelijke wijze de Zondag schond. Intussen had Keesie nog een zeer bijzondere thuiskomst. Zijn vrouw, de manke Bet, die hij met haar zeven en een half die ook eenmaal stond in het centrum van een ten ondergang gedoemde Cultuur. Daarom ruist de bron niet boven de zee en zweeft het lich ten van de creatieve geest niet boven de rumoerige wateren. Wateren verslinden, trekken naar de Dood. De Bron van alle leven ruist uit de overwonnen Dood, en boven het opengebro ken graf zweeft het lichten van de creatieve Geest, die leven baart uit de dood, die leven wekt in een ten ondergang gedoemde Cultuur, die het leven roept in uw en mijn persoonlijke dood. Mits we maar geloven, de rea liteit van het Paas-Evangelie, zoals het heel eenvoudig beschre ven is in het Woord van God, dat binnen uw en mijn bereik ligt. En wie dat geloof bezit is vitalist. Uit mij*t Idas Kikkeren. We zijn, op de getrouwde col lega na, allemaal présent op het speelplein. De wacht is op hem voor het weerbericht. In afwach ting geven wij alvast onze eigen inzichten. De pessimisten zeg gen: ,,'t Zonnetje wint het niet vandaag", de optimisten, waaron der ook ik, beweren, dat we ons in zonneschijn zuilen baden. Voorlopig doen we het echter nog zonder zon, maar de prikkelende lentelucht is vol beloften. Het is zoel en zacht, vandaar onze ochtendontmoeting op het plein temidden van de rumoerige jeugd, die het voorjaar in de bol heeft. Ais de getrouwde collega arriveert, geeft hij, in navolging van De Bilt, de optimisten gelijk. Dan zijn we gerust, de zon zal schijnen en we gaan over tot de politiek in groot verband. Over Rusland zijn we het allemaal goed eens, Amerika bekijken we elk van een andere kant en als we bij Indië geland zijn, worden we het weer geheel eens en kij ken verbeten. Net als de jongste collega een gepeperde uitdruk king bezigt, die we allemaal wil len beamen, worden we geïnter rumpeerd door Keesje de Korte. Deze is niet in het minst geïnti mideerd door zoveel paedagogen op een kluitje. Hij heeft wat op zijn hart en dat moet er nood zakelijk af. Hautain al wat man nelijk is negerend, went hij zich tot mij en zegt jubelend: „Juf frouw, we hebben gisteravond zo fijn gekikkerd om de tafel, vader en Jan en Henk en Leen en Jaantje en de kleintjes. Moe der niet hoor. Moeders kenne niet kikkere, zegt me vader!" „Hebben jullie allemaal in de kamer geknikkerd?" vraag ik verbaasd. „Hadden jullie dan zo veel knikkers?" „GeknnnikkerdGe kikkerd!!!" Twee woorden maar een we reld vol uitdrukking. kind thuis had achter gelaten, vond het 's morgens gemakke lijker maar geen koffie te zetten, doch met haar kroost een paar kopjes Spaanse port te drinken, van de wjjn die Keesie, als alle anderen van het Goereese hoofd in de kelder gesmokkeld had. Ze smaakte wel, en na het middag eten vond ze ook niet ondienstig in plaats van de gewone bessen sap op de stijve pudding te gieten er ook maar weer portwijn over te doen. Het smaakte best en als pap slurpte ze met haar kinderen de wijn op, zodat het ditmaal leek alsof ze niet pudding met sap, maar sap met pudding dronken. De gevolgen bleven niet uit. Een paar van de jongs ten begon nen al weldra over te geven, wat aanstekelijk op de ouderen werk te. De één was té miserabel om de andere te helpen. Manke Bet vond het dan ook maar het een voudigst om de boel te laten zei len zo het ging, die middag. Ze legde waggelend een paar kussens van bed op de grond en daar kroop het gezin bij elkaar op en viel in een slaap, die nog voort duurde toen Keesie met knikken- „Ge-knnnikkerd", vol intense verachting. Zoiets als, lieve men sen, wie praat er nou over knnnikkeren. Daarop komt vol overtuiging: „Gekikkerd!!" Dat een, klein joch uit klas één zoveel voordrachtkunst machtig is om met twee woorden aan mijn verstand te brengen, dat ik er glad naast bendat ik er dan ook totaal geen begrip van heb waarom het gaat. Ik verkeer niet alleen in de netelige situatie van onwetendheid. Ook de im posante mannen staren met ogen vol vragen naar de „kluithoge en turfdikke spreker". Maar ik ben toegesproken dus dien ik ook netjes antwoord te geven, derhalve vraag ik nede- rigjes: „Maar Keesje wat is nou kikkeren?" Keesje heeft tenminste dit van mij geleerd, dat er niets beters is dan aanschouwelijk onderwijs, dies verspilt hij geen woorden aan ons, maar zakt op zijn hur ken en begint zo voor de aan dachtige toeschouwers heen en weer te hippen. Als het naar zijn mening nu duidelijk moet zijn, staat hij weer overeind en zegt dan kort en krachtig: „Dat is kikkeren juffrouw". Wij krijgen niet veel tijd om wat te zeggen, want zijn verslag van gisteravond was blijkbaar nog niet af. „Onze kleine Mientje ken ook niet kikkere. Ze heit 't ,wel geperbeerd maar toen is ze op d'r neusie gevalle en toen had ze een bloedneus". Opeens schiet hem blijkbaar wat in de gedach ten. Hij zwijgt, kijk. mij naden kend aan en vraagt dan met diepe ernst: „Juffrouw ken uwes kikkere?" Daar sta ik nou te midden van een hele kring die aandachtig wacht op mijn antwoord. Keesje staat vlak voor me en wacht ookTimide zeg ik, dat ik niet geloof, dat ik ken kikkere. Dat begroot Keesje, het'is duide lijk te zien. Hij zal me wat hel pen. „Kijk juffrouw, uwes mot zó doen". Hij stapt een paar pas achteruit, zakt weer op zijn hur ken en hipt weer vrolijk voor ons heen en weer. Het is inder daad een animerend gezicht. Je kunt het goed merken, want met een paar tellen hipt een hele zwerm om ons heen. Keesje staat echter weer voor me en zegt uit nodigend: „Nou juffrouw De baas en de collega's staan he vig geïnteresseerd te wachten. Ik moet wel tot een besluit ko men. Angstig zeg ik: „Keesje ik ken het niet en als ik het nou toch doe en ik val op mijn neus net als Mientje, dan sta ik dadelijk meteen rare neus voor de klas". Het valt Keesje danig tegen dat een schooljuffrouw zo dom kan zijn, maar toch de laatste kant van de zaak had hij zeker niet overwogen. Je kunt niet als een verminkte voor de klas staan, dat is hem wel duidelijk, maar geheel kan hij het niet opgeven, dusJuffrouw uwes ken het eerst thuis lere.... Kijk uwes de knieën naar binnen laveerde en over cje benen van zijn oudste dochter struikelde. Ook hij bleef toen maar liggen zoals hij getal len was. Dat was de Zondag in het ge zin van Keesie Padmos, dank zij de gelukkige vangst van de dure vaten Spaanse port. Trouwens de gezegende gevol gen van deze strandvonderij ble ven niet tot het gezin van Keesie beperkt. Er werd geconstateerd dat er een vat wijn gestolen was. Pleun Komtebedde wist secuur dat hij zes vaten aan de haven had staan gemerkt met het nummer vim zijn schip. Toen hij 's morgens zijn schat ging bekijken vond hij er maar vijf meer. Dat maakte hem obstinaat. En op zijn fiets toog hij naar het gemeentehuis in het dorp, naar de burgemeester, om recht. Deze kwam zelf mee naar het havenhoofd en stelde voor om huiszoeking te laten doen, dan moest het vat terecht komen. Maar daar wilden de vissers weer geen van allen van weten. Huiszoeking was een ding dat ze volstrekt niet gebruiken konden, dan goedWeer hipt Keesje vrolijk voor ons heen. De baas kijkt verschrikt op zijn horloge. Hij draaft weg en de bel roept tot orde en plicht. Wij volgen maar de luchtige lentewind geeft zeker leutige gedachten, want plotseling hippen ze alle maal op de hurken voor ons uit het plein over, Co gang in. Ze kikkeren en kakelen van belang. Dat is de lente met het nieuwe geluid. De jongste col lega zegt spijtig: „Ik zou best mee willen doen!" R. T. UaoJi de ixAo-otfeugd Beste nichten en neven, Je hoort de grote mensen wel eens zeggen: „Ais ik baas was, nou...!" Nu dat zeg ik op het ogenblik ook. Als ik baas was, danzou ik alle briefjes in één keer willen beantwoorden. Maar nu ben ik geen baas in het Zeeuwsch Week-, end, en daarom moet ik de ande ren eerlijk hun plaatsje geven van ons blad. Ik zal dus de briefjes verdelen. Volgende week beant woord ik de rest en geef dan met een weer de oplossingen van de raadsels en de nieuwe raadsels daarbij. Maar ik wil van te voren wel verklappen, dat ik weer twee prijzen zal klaarleggen. Dat weten jullie dan alvast. Wie de gelukki gen zullen zijn? Nee, dat zeg ik niet, want ik kan best een ge heim bewaren. Veel groeten allemaal van jul lie tante TRUUS. Appelbloesem te 's-Gravenpol- der. Ik heb nu al een paar bloe semtakken in de kamer staan, maar niet van appels. Moeder en ik zijn het dus samen goed eens als zij ook zoveel van bloemen en bloesemtakken houdt. Jij hebt een kostelijke plaats om te spelen in zo'n boomgaard, enals het fruit rijp is een heel best plekje ook. Sneeuwklokje te Wolphaarts- d[jk. Zo heel ver gaat je vriendin netje niet uit de buurt. Je kunt haar gemakkelijk eens opzoeken op je vrije middagen. Fijn, dat het 'met de repetities zo goed gaat, dat belooft een best rapport. Zijn Ria en Hansje jonger dan jij? Lentebloesem te Nleuwdorp. Deze schuilnaam is heel goed. Het lijkt me echt fijn op jullie vereniging. En zo ongemerkt leer je nog heel wat. Hoe is het met de zieke, waarvan je me eerder vertelde? Wat zijn je grootouders beide oud? Je gaat er toch zeker ook heen. Jaap de M. te Kamperland- Het is te hopen, dat de schoolreis naar die plaats doorgaat, want 't is heel mooi daar. Dat Amerika, waar jij was vorig jaar is geluk kig niet zo ver weg. Hoe lang ben je daar geweest? Ik ge loof graag, dat het daar mooi was, want Limburg heeft veel mooie plekjes. Vergeet-mij-nietje te Grijpskerke. Zo'n gezellig ver slag van een verjaardag las ik zelden. Het was net of ik er bij was geweest. De jarige heeft heel want wie hunner had er geen half of kwart vaatje bij zich in de kel der staan, dat natuurlijk niet aan de strandvonderij was opgegeven Zij bezworen de burgemeester dit niet te doen en ze wisten met goeie woorden en wat geld Pleun Komtebedde te bewegen de zaak te laten zoals ze was. Nooit is uitgekomen wie de dief geweest was. Maar ieder zag er den an der voor aan. Dit nu brak de col legiale geest, die het havenhoofd altijd gekenmerkt had. De Spaan se port had toch wei een beetje een wrange bijsmaak. Maar dat proefden de vissers eerst niet. Pas jaren later, toen al het verdien de geld bleek in de doorboorde buidel ontvangen te zijn gaven ze dit pas toe. Intussen waren ook de andere vissersplaatsen van het eiland al gauw op de hoogte gebracht van het sensationele nieuws. Ieder trok op gvontuur uit. Het werd een grote vloot, gedreven door de donkere hartstocht, een jacht naar geld, een speculatie in het mijnenveld, waar de dood op zijn hoede lag, verraderlijk vlak on der de lichtende spiegel van de woelige zee. En ze vertelden el- Vrijdag 31 Maart 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 wat gekregen. Dat plastic ei had ik wel c ns willen zien. Zodra er een plekje over is, zal ik dat pa troontje geven. Als ik een versje voor ie album in de krant zet, kan ieder het overschrijven en dan is het voor 'n album niet leuk meer. Stuur de album maar op, dan schrijf ik er wat in-Willem W. te Serooskerke. Jij had heel wat feestelijke dingen te schrijven. Hoe laat ging je wel naar bed, toen je naar die vergadering ge weest bent? Zeker wel heel laat, als er zoveel punten op het pro gram stonden. Speel je wel eens met die lammetjes? Corrie K. te Eethen. Wat zag jou brief er keu rig uit. Hanneke is toch wel een klein I de-handje, als ze nu al loopt. Help je wel eens in de boomgaarde.. Wil je ze allemaal thuis veel groeten van mij terug doen. 'zak van de Ree te AxeL Moet jij ook wel eens een opstel maken voor de knapenvereniging De eerste keren lijkt dat wel moeilijk, maar later valt het erg mee. Ik zou zin krijgen om met jullie boot mee te gaan, want ik ben ook graag op het water. Jan V. te Scherpenisse. Hebben de anderen in je klas het er ook goed afgebracht met die test? Hoeveel vragen kregen jullie? Was die schoorsteenbrand onder school tijd Het is zeker wel erg geweest als jullie zo'n poos niet in je lo kaal konden. Gymnastiek is fijn hé? Pieternella M. S. te Aagte- kerke. Ik vind, dat je al heel gauw opsehi-t met naaien als je nu al aan 'een jurk bezig bent. Is het een aardig pa.roon? Jammer dat je niet in de buurt woont anders wilde ik je maaksel vast eens zien. Je raadsel is wel heel aardig, maar een beetje te moeilijk voor de jongeren in onze raadselfami lie. Toch bewaar ik het wel, mis schien voor later eens. Johanna V. te Scherpenisse. Heb je moeder i een beetje geholpen na de slacht? Ik denk dat ze wel hulp kon gebruiken als ze het zo druk had. Is dat aardige plannetje voor die jarige nog doorgegaan? Hen drik S. i Bruinisse. Zo, nu weet ik tenminste een beetje meer van je af. Dat vind ik leuker. Heb je alleen dat ene zusje Marijke maar? Zijn jullie lang weg ge weest uit Bruinisse? Dina K. te Nieuwdorp. Maar nichtje er man keerde niets aan je brief, al schreef je dan met een oude pen. Hoe is die andere feestavond ver lopen? Wat moet jij er voor doen? Adrie G. te Grijpskerke. Jonge geitjes zijn leuke diertjes. Je kunt er wel een hele tijd i.aar kijken, als ze met hun rare spron gen door het land huppelen. Die boeken van D.E. vind ik ook prachtig. Welk kwartet heb jij gehad? Joke M. te Ternenzen. Nee, maar dat kan in me goed indenken, dat je voor een lange brief geen tijd had met een jarige in huis. Fijn dat je nog tijd voor een kort briefje had. Was het een leuke verjaardag En ging je niet te laat naar bed? Mina van der H. te 's-Gravenpolder. Ik denk, dat je met oom en tante wel Hol lands zult kunnen praten, maar met dat nichtje niet. Goed dat je alvast Engels leert. Schrijf je mij ook een brief in het Engels? Dan moet ik je zeker ook in het En gels antwoorden. Doornroosje te Kapelle. Je moet een andere schuilnaam kiezen nichtje, want ik heb al een doornroosje in onze tuin staan en die bloeit in Wol- phaartsdijk. Leuk dat je ook een hond hebt, ik heb er ook een, die zit nu achter mijn rug op mijn stoel, terwiil ik al de briefjes schrijf. Natuurlijk heb ik de bloe- semende bomen in Kapelle wel eens gezien. Gij, Christus, hebt de weg betreden van hemelvreugd tot hellepijn. Gij hebt de strijd ten eind gestreden in grenzeloos verlaten zijn. "Wie zou deez' uren ooit verduren, dan Gij, van louter leed vervuld; gepijnigd door de felle vuren der ongestrafte zondeschuld? Gij hebt de bitfre kelk geledigd, vol met der zonde vuil venijn, en zo des Vaders recht bevredigd door offerand' en borg te zijn. De last hebt Gij alléén gedragen van een vervloekt, verdoemd geslacht. Hoe leedbéladen was Uw klagen om Gods nabijheid in de nacht! Uw liefde deed de dood verstijven en gaf de reinste vreugde prijs. Uw lijden kon de smart verdrijven van het ontvolkte paradijs. J. L. Beste Neef, Ik was bezig je iets uit mijn jeugd te vertellen om je te laten zien, dat het toen ook niet gemak kelijk was voor jonge mensen om aan de slag te komen. Ik was bezig je te vertellen, dat mijn sol licitaties niets uitwerkten dan een hoop teleurstellingen. Eindelijk kreeg ik eens een wenk, dat ik misschien bij de pos terijen kon komen. Ik ging op be zoek bij de directeur, die daar voor was aangewezen en daar kreeg ik gunstige toezeggingen. Wanneer er iets kwam, was ik ze ker als eerste aan de beurt. Nu binnen enkele maanden kwam er iets. Er kwam in een klein plekje op Zuid-Beveland de betrekking open van kantoorhouder. Mij was beloofd, dat ik daarvoor in aan merking zou kunnen komen. Maar het ging mijn neus voorbij. Een wildvreemde werd benoemd. Toen ik bij de directeur ging informe ren, lcreeg ik te horen, dat hij het erg jammer voor mij vond, maar er was een oud-Indisch gast ge komen en Den Haag schreef voor, dat die het eerste aan bod kwa men. Nu, men heeft niet veel ple zier aan die oud-Indisch gast be leefd. Ze vonden op een middag het kantoortje gesloten en de In dischman lag met een zak post rondom zich uitgestrooid ergens aan de dijkzijn roes uit te slapen. En toen kreeg ik 't baan tje. Ik verdiende driehonderd gul den per jaar. En op dat bedrag ging ik trouwen. Ik had een klein meubeltjes waren strikt eenvou dig. Biezematjes op de stoelen die gepolitoerd waren en glommen als spiegels, zo als zé iedere week gewreven werden. Een planken vloer met latei, toen we het wat beter doen konden een biezen mat er op. Een keukenfornuis in de huiskamer, waar alles op gekookt werd. Slaapkamerameublemen ten? Daar dachten we vroeger niet aan. We sliepen in een dood gewone bedstee we zijn er ge zond bij gebleven. Wassen deden we ons achter het boenhok onder de pomp. En zoals het bij ons was, ging het er bij iedereen naar toe. Bij de dominee en de dokter en het schoolhoofd misschien een beetje voornamer, maar bij de rest was het precies als bij ons. En waren we daar nu ongeluk kiger door? Geen denken aan. Niemand wist beter en niemand dacht aan meer. We leefden te vreden op ons dorpje, kalm en rustig. Het leven was, in al zijn eenvoud, goed. En nu denk ik wel eens: wan neer we in onze tijd eens konden beginnen met weer wat minder hoge eisen aan het leven te stel len, zouden we dan niet wat ge lukkiger kunnen worden De weelde is na de vorige wereldoor log, ik bedoel die van 1914, begon nen. Er moesten complete meuble menten komen, stoelen met kus sens en fauteuils, tapijten en schilderijen, complete slaapka mers enz. Ik denk zo wel eens: wanneer de jongelui van tegen woordig eens met wat minder be gonnen, zouden veler levenr dan niet wat gelukkiger kunnen zijn? En nu weet ik wel, na 1945 is de toestand weer aan het wijzigen. Door het grote woninggebrek, moeten de meeste jonge paartjes wel met heel weinig genoegen ne men. De gevallen dat zij met com plete woninginstallaties kunnen beginnen, zijn zeldzaam geworden. Maar laat hen dat niet ontmoedi gen. Het heeft zijn goede kant. Ik vind het volstrekt niet erg, als zij hun eerste huwelijksjaren zich wat moeten behelpen. Dat kan hun levensgeluk ten goede komen. Want laten we ons toch niet voor stellen, dat het geluk afhangt van deftige meubelen. Begin maar ge rust met alleen wat je nodig hebt. En bouwt zo samen verder je nestje op, als God je er de ge legenheid toe geeft. Groot geluk kan in het kleinste kamertje wo nen. Het hangt niet van de uiter lijke dingen af, maar hoe het van binnen in je hart gesteld is. Dat beslist. Ik denk neef, dat je dit wel met mij eens zult zijn. Je oom DAAF. daggelders-huisje, maar een flinke lap grond er bij, zodat ik mijn eigen aardappelen en groenten kon verbouwen en een geit hou den met wat kippen. Op die ma nier kon ik er van rond komen. De eisen waren toen nog niet zo groot. Een posthouder beschouw de zichzelf niet zo heel veel boven een daggelder. Ik liep op klompen net zo goed als de landarbeiders en m'n kleren waren niet zo heel veel luxueuzer. Ja, neef, dat was in die tijd nog iets anders dan te genwoordig. Ze kwamen tweemaal per dag de post met een hand karretje uit Goes brengen. En de kerels, die dat deden, zomer en winter door, door allerlei soort van weer, moesten daarvoor per dag een kleine dertig kilometer lopen. Hildebrand zou zeggen: kom daar nu is om! Ik moest op mijn klompen diezelfde post, voor zover ze niet werd afgehaald aan mijn kantoortje, hij de mensen thuis bestellen. Alles op mijn klompjes, en uren lopen, weer of geen weer. En daar kreeg ik we kelijks zes harde guldentjes voor. Je tante was een zuinige en ver standige huisvrouw en had er ver stand van de eindjes aan elkander te knopen. Bleef ik, door het slechte weer soms te lang op pad, dan molk'zij de geit en haalde de aardappels en groenten uit de hof naar binnen. En zo konden we het samen rooien. Maar er schoot dan ook niets van over. Je leefde en daarmee uit. Aan luxe dingen werd zelfs niet gedacht. Ook je Palmiana (I) Het kan zijn nut hebben bepaal de historische figuren, die in be langrijke vaderlandse gebeurte nissen een gewichtige rol hebben gespeeld, voor het nakomende ge slacht aan de vergetelheid te ont rukken. Onder de Zeeuwse figuren, die hiertoe gerekend moeten worden, behoort zeer zeker ook Johannes Hendricus van der Palm, geboren 1763 en overleden in 1840. Hij be reikte dus de gezegende ouderdom van 77 jaar. Zijn geboorteplaats was Rotterdam, en hij studeerde eerst op het Rotterdams Erasmi aans gymnasium en vertrok op 15-jarige leeftijd naar de Leidse Hogeschool. Reeds op 20-jarige leeftijd schreef hij z'n proefschrift „Philologische en critische ophel deringen van den Prediker", ver dedigde het zonder een enkele schriftelijke aantekening glans rijk. In Leiden maakte Van der Palm kennis met verschillende vrienden, die later, evenals hij grote naam zouden maken. Wij noemen slechts: Schimmelpen- ninck, Bilderdijk en Nieuwland. Bilderdijk vooral hechtte zich aan deze veel belovende jonge man. Beets vertelt in zijn boek over Van der Palm, dat Bilderdijk hem bijna dagelijks zag en dat Van der Palm zich door Bilderdijk liet voorlichten op allerlei terrein der wetenschap. En dr Van Vloten merkt van deze vriendschap op: „Beide jonge menschen, be stemd om een gansche nieuwe jaartelling in de Nederlan; ohe proza en poëzie te openen, noor den bij elkander, oefenden elkan der, bewonderden elkander, had den elkander lief en gevoel'den, dat zij elkander waard waren. Zij schenen bestemd den weg des rooms met tezamen geslagen han den op te treden en ten eirc'. te wandelen. Het zou een si. ne bijzonderheid in de geschic-uenis der vaderlandse letteren geweest zijn Wij kunnen er zo inkomen, dat dr Van Vloten hier een traan van spijtigheid uit het oog heeft weg gepinkt. Had het aan Van Vloten gele gen, de historie van Bilde dijk zou een andere geweest zijn. hiu krijgt bij Van Vloten Bilderdijk alle schuld van het feit, dat het met deze vriendschap zo deerlijk misliep. Maar wij weten beter. Wij kunnen de oorzaak van deze scheiding tussen de twee gezwo ren kameraden heel duidelijk na speuren: de vervaltijd de af val, waarin Van der Palm zich kander, die vissers of ze al ge lezen hadden in de krant, dat een U-boot een Spaans schip getorpe deerd had, ten Westen van het lichtschip „Maas", welk schip niet man en muis vergaan was. Dié torpedo was hun geluk. Het was een ongeschreven wet: wie het eerst zijn haak aan een vat sloeg was eigenaar. Gert en zijn vader hadden met hun G 23 geluk. Vier grote vaten en twee kwartvaten pikten ze nog op, een kapitaal als ze nooit bij elkaar gezien hadden. Maar méér dan naar het rode vocht dorstte Gert naar het geld dat het via de strandvonderij zou opbrengen. Het leek of hij door een razernij was aangetast. Hij gunde zijn makkers geen vat, wil de alles alléén in de wacht sle pen. Had hij het denkbeeld niet uitgebroed om de breeje veertien op te gaan en es in het mijnen veld te loeren? Nu zag je in alle windrichtin gen de schepen van drie vissers plaatsen schuimen en vaten bin nen boord takelen Hij keek met zijn kijker het water af of er nog wat binnen zijn bereik was. Maar zijn vader was hem dit keer voor. Daer leit 'r nog een, Gert, gauw d'r op an! Als door razernij bevangen draaide Gert zich om, en zette zijn kijker in de richting waar zijn vader wees. Werkelijk, een oks hoofd rees en daalde tussen de golven. Met een felle ruk gooide hij het roer om en zette alles bij er te komen, want Piet Crezee was in de buurt, die moest hij vóór zijn, 't koste wat 't kost. 't Werd een wedstrijd wie het won, want Piet Crezee had het vat ook in 't vizier. De boot brandde onder zijn scheepslaarzen, zijn knokels klem den als roofklauwen om de roer pen en zijn gebrande kop trok wit weg. Snel kwam hij nader, maar even snel kortte de afstand van de schuit van Piet Crezee en het wiegelend vat wijn. Toen borrelde de duivelse wens uit zijn beluste ziel naar boven: Ik wou dat je op een- mijn liep. Hij smoorde het op zijn lip pen. Eén ding kon hij nog doen: zijn bakboordzwaaxd laten zakken. Een ruk aan het touw, de schuit schoot rechter, het zeil bolde strakker. Maar toen gaf zijn vader plots een schreeuw, een angstkreet, schor en vol ontzetting. En Gert hoorde wat de oorzaak van zijn ontzetting was. Het zwaard stootte, of het op een kei schuur de. Dat was een mijn. Het volgende ogenblik ver wachtte Gert het verschrikkelijk ste wat een schip in deze ver raderlijke hel gebeuren kan. Zijn adem stokte en zijn hart klopte hoog in zijn keel, en in doods angst liet zijn hand het roer los. Maai- er gebeurde niets; de schuit liep door, tien, twintig, dertig vaam. Toen pas gebeurde het, vlak in 't zog van de G. 23, een losbarsting, zwaar als de donder, een waterfontein, twintig meter hoog en een rookzuil, asgrauw, als uit een krater opgespoten. Vol ontzetting spalkte Gert zijn ogen en greep de roerpen om zich staande te houden, in de gewel dige luchtdruk. Dit was een wonder; een wonder rechtstreeks van God in de hemel. Zijn vader kwam naar hem toe en greep zijn hand: Jong, dat was op 't kantje. Gert knikte stom, beet zijn bloedloze lippen. 't Heit je nogal angepakt, niet? vroeg zijn vader. Samen keken ze naar de plek waar het water barnde, langzaam trok de rook, hangend als een zwarte zak aan de helder blauwe lucht, weg naar het Noord-Oos ten. Gerts vader wees naar Piet Crezee, die met zijn schuit op hen aanhield. Met de roerpen aan de mond schreeuwde hij: Geen ongelokke Gerts vader schudde het hoofd en maakte een wezenloze afwe rende beweging. Even later lagen ze bij mekaar. Dat scheelde 'n haar, schreeuwde Piet Crezee, je ken God danke dat je d'r nog ben Gert zag zijn blij, dankbaar ge zicht, zijn devoot heenwijzen naar boven, bovenal zijn totaal verge ten van het vat wijn, dat in de verte rustig wegdreef, en een mengeling van afgrijzen en schaamte over zijn eigen ziele- laagheid sloeg hem. De vriend schap van deze man zou hij nooit meer waard zijn. Zijn vader wees naar het vat en zei: Motte we dat binne boord liaele Ja, ik zal 't wel effe inneme, je zun schijnt wat van streek, we zalle 't same deele, riep Piet Cre zee, zijn helmstok omgooiend. Gert maakte een afwijzend ge baar: Haelt 't mar, 't komt jouw toe, ik heb 'r genogt van. En zich omkerend zochten zijn weggezonken ogen de Goereese haven. 'k Heb er genogt van, 'k wou da 'k nooit een vat van dat helse vocht gezien had, mompelde hij. Toen duwde zijn knie de roer pen naar bakboord. De boeg richtte zich op de haven, het mij nenveld uit. Zijn vader schudde het hoofd. Gert is altijd al een onbe- griepelijk jong geweest, peinsde hij. In de schuit, vlak bij de mast, lag een stuk verwrongen metaal, het was een stuk van de gespron gen mijn, dat er neergeval l°i was.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 8