mvm
MARSMAN (V)
Port in oorlogstijd (II slot)
VOOR ONZE JONGE MENSEN
Vrijdag 31 Maart 1950
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagïna 2
Het Cultuur-optimisme, dat
het einde der vorige en het be
gin dezer eeuw gekenmerkt
heeft, heeft plaats gemaakt voor
het donkerst pessimisme, voor
de levensangst, de wanhoop.
Een bekend Amerikaans publi
cist, zélf geen christen, heeft
onlangs geschreven, dat hij nog
enkel maar behoud van de Wes
terse beschaving mogelijk acht,
wanneer er is een terugkeer tot
de christelijke normen, waaruit
de Westerse Cultuur is opge
bouwd. Hij schreef: de Westerse
Cultuur heeft het christelijk ge
loof verloren en is niet in staat
gebleken er een ander geloof
voor in de plaats te bieden. En
geen Cultuur, geen beschaving,
kan zonder geloof leven. Het is
de ondergang van iedere be
schaving geweest, dat zij het ge
loof in haar goden verloren had.
Wanneer dit geloof er niet meer
is, komt er de ontbinding.
Dichters als Marsman hebben
in hun vehemente verzen, de
schreeuw van htm wanhopend
hart vertolkt, de angstschreeuw
voor de ondergang van de Cul
tuur, waarmee zij zich, met alle
vezelen van hun trillend bestaan,
verbonden wisten.
Roland Holst heeft ditzelfde
ook eens vertolkt in deze regels:
„....dit besef, dat ik geboren
[ben
in t najaar van 'een wereld
en daarin sterven moet."
Bij Marsman domineert dit
wanhoopsbesef in schier al zijn
verzen.
Er schuilt in deze wanhoop
een diepe tragiek. Want in de
grond der zaak is Marsman een
ethische persoonlijkheid geweest.
De grote ellende, juist van een
ten ondergaande cultuur is, dat
de mens stikt in een verburger
lijking. Hij heeft geen hoog
gestemde idealen meer. Hij
zoekt zijn „eigen schaapjes op
het droge" te krijgen. Hij?dena
tureert tot de „dagjesmens", die
voor zijn pleizier uit is en er
nog van maken wil wat hij kan,
ook al laait de wereld rondom
hem in een verterende gloed.
Maar geesten als Marsman kun
nen zich daarin onmogelijk vin
den. Trouwens, dan zou hij ook
geen dichter hebben kunnen
zijn. Dichterschap en verburger
lijking staan tegenover elkander
als water en vuur. Zij verdragen
elkaar onmogelijk.
Maar in diezelfde geest zijn
ook mensen als Ibsen, met zijn
„Alles of niets" en diens gees
telijke leraar, Süren Kierkegaard,
en zelfs een Nietzsche ethische
figuren geweest. Maar zij zijn
aan hun ethiek ten gronde ge-
(jhs Uaci v&cUaat.
De volgende morgen, toen 't
Zondag was, waren de mensen
verbaasd over hun zondige na
tuur.
Het kapotte vat lag nog op de
kaai en daar moesten ze voorbij
naar hun kerkje. De stroom kerk
gangers hield vlak langs de hui
zenrij aan, en ze keken ditmaal
niet naar links waar de vaten
langs het water opgesteld ston
den. Zó hadden ze er het minste
last van.
Alléén Keesie Padmos maakte
een uitzondering. I-Ilj gaf om God
noeh gebod en voer met zijn
knecht 's Zondagmorgens naar 't
mijnenveld en vond er twee vaten
wijn, een weelde die te groot voor
ziin armoe was. Bovendien Weid
hij van de borrel.
As joe het roer houdt, zal ik
ze is perbeero, wees hij zijn
knecht.
Hij maakte een gat in het oks
hoofd en schepte met een kroes
gaan. Zij zagen het ziekteproces
der decadente beschaving, er zijn
er zelf door en door ziek aan
geworden. Maar zij hadden niet
het medicijn.
Marsman heeft zijn laatste
verzen uitgegeven onder de ver
zameltitel: „Tempel en kruis".
Zij zijn het sluitstuk van zijn
leven geweest. Maar tot hèt Kruis
is hij niet kunnen komen. Zijn
laatste vers „De Zee", is pan
theïstisch georiënteerd. De wan
hoop spreekt er uit:
„Wie schrijft, schrijv' in den
[geest van deze zee
of schrijve niet; hier ligt het
[maansteenrif
dat stand houdt als de vloed ons
[overvalt
en de cultuur gelijk Atlantis
[zinkt;
met tot slot deze regels:
„zoolang de europeesche wereld
[leeft
en, bloedend, droomt den
[roekeloozen droom
waarin het kruishout als een
[wijnstok rankt;
ruischt hiér de bron, zweeft
[boven déze zee
het lichten van den creatieven
[geest".
In deze regels heeft Marsman
de eindconclusie van zijn leven
en (naar zijn geloof) van hét
leven gegeven. Die zee is bij
hem het geestelijk symbool, de
oplossing van het levensvraag
stuk, van het geheimenis, waar
mee een ten dode kranke Wes
terse beschaving te worstelen
heeft gekregen.
En we denken aan het levens
einde van Marsman. De zee,
waarin hij het symbool van de
steeds levensvernieuwende crea
tie aanbad, is hem de dood ge
worden. Hij is er in verdronken,
in de nacht, toen een torpedo
zijn boot, waarin hij vluchtte,
deed exploideren.
Marsman is wel eens de dich
ter van het vitalisme genoemd.
Hij is de dichter van het zwartst
pessimisme geweest. Levens
angst en doodsangst hebben zijn
leven in hun ban gehad. Niet
omdat hij een lafaard was. In
tegendeel, omdat hij de gewel
dige moed bezat realist te zijn,
de ethische moed, de verschrom
peling en de zelfmoord van een
Westerse cultuur recht in het
decadente aangezicht te zien.
En toen was zijn vlucht naar de
Zee
Er is ook geen enkele reden
vitalist te zijn voor hem, die niét
gelooft in de realiteiten van het
Paas-Evangelie.
„Ik ben de Weg, de Waarheid
en het LEVEN, heeft Hij gezegd,
de wijn die hij met begerige teu
gen inslokte, eerst 'n halve kroes,
toen een volle. De hete wijn werk
te al spoedig op zijn religieuze in
stincten, wat trouwens van hem
bekend was. Dat was nog
„krachtens zijn opvoeding" zeiden
de mensen op het havenhoofd.
Al gauw hief hü op draaierige,
zangerige wijs stichtelijke versjes
aan, als „Schoepke onder Jezus'
hoede", dat hij maar ten halve,
uitbracht.
Hij lag achterover op do voor
plecht van zijn schuit en sloeg
met zijn handen de maat.
Het was juist tegen de tijd dat
de avondkerk uitkwam, zodat de
mensen met grote afkeer op de
goddeloze Keesie Padmos neer
zagen, die op zó verschrikkelijke
wijze de Zondag schond.
Intussen had Keesie nog een
zeer bijzondere thuiskomst.
Zijn vrouw, de manke Bet, die
hij met haar zeven en een half
die ook eenmaal stond in het
centrum van een ten ondergang
gedoemde Cultuur.
Daarom ruist de bron niet
boven de zee en zweeft het lich
ten van de creatieve geest niet
boven de rumoerige wateren.
Wateren verslinden, trekken
naar de Dood. De Bron van alle
leven ruist uit de overwonnen
Dood, en boven het opengebro
ken graf zweeft het lichten van
de creatieve Geest, die leven
baart uit de dood, die leven wekt
in een ten ondergang gedoemde
Cultuur, die het leven roept in
uw en mijn persoonlijke dood.
Mits we maar geloven, de rea
liteit van het Paas-Evangelie,
zoals het heel eenvoudig beschre
ven is in het Woord van God,
dat binnen uw en mijn bereik
ligt. En wie dat geloof bezit is
vitalist.
Uit mij*t Idas
Kikkeren.
We zijn, op de getrouwde col
lega na, allemaal présent op het
speelplein. De wacht is op hem
voor het weerbericht. In afwach
ting geven wij alvast onze eigen
inzichten. De pessimisten zeg
gen: ,,'t Zonnetje wint het niet
vandaag", de optimisten, waaron
der ook ik, beweren, dat we ons
in zonneschijn zuilen baden.
Voorlopig doen we het echter nog
zonder zon, maar de prikkelende
lentelucht is vol beloften. Het
is zoel en zacht, vandaar onze
ochtendontmoeting op het plein
temidden van de rumoerige
jeugd, die het voorjaar in de bol
heeft. Ais de getrouwde collega
arriveert, geeft hij, in navolging
van De Bilt, de optimisten gelijk.
Dan zijn we gerust, de zon zal
schijnen en we gaan over tot de
politiek in groot verband. Over
Rusland zijn we het allemaal
goed eens, Amerika bekijken we
elk van een andere kant en als
we bij Indië geland zijn, worden
we het weer geheel eens en kij
ken verbeten. Net als de jongste
collega een gepeperde uitdruk
king bezigt, die we allemaal wil
len beamen, worden we geïnter
rumpeerd door Keesje de Korte.
Deze is niet in het minst geïnti
mideerd door zoveel paedagogen
op een kluitje. Hij heeft wat op
zijn hart en dat moet er nood
zakelijk af. Hautain al wat man
nelijk is negerend, went hij zich
tot mij en zegt jubelend: „Juf
frouw, we hebben gisteravond
zo fijn gekikkerd om de tafel,
vader en Jan en Henk en Leen
en Jaantje en de kleintjes. Moe
der niet hoor. Moeders kenne
niet kikkere, zegt me vader!"
„Hebben jullie allemaal in de
kamer geknikkerd?" vraag ik
verbaasd. „Hadden jullie dan zo
veel knikkers?"
„GeknnnikkerdGe
kikkerd!!!"
Twee woorden maar een we
reld vol uitdrukking.
kind thuis had achter gelaten,
vond het 's morgens gemakke
lijker maar geen koffie te zetten,
doch met haar kroost een paar
kopjes Spaanse port te drinken,
van de wjjn die Keesie, als alle
anderen van het Goereese hoofd
in de kelder gesmokkeld had. Ze
smaakte wel, en na het middag
eten vond ze ook niet ondienstig
in plaats van de gewone bessen
sap op de stijve pudding te gieten
er ook maar weer portwijn over
te doen.
Het smaakte best en als pap
slurpte ze met haar kinderen de
wijn op, zodat het ditmaal leek
alsof ze niet pudding met sap,
maar sap met pudding dronken.
De gevolgen bleven niet uit.
Een paar van de jongs ten begon
nen al weldra over te geven, wat
aanstekelijk op de ouderen werk
te. De één was té miserabel om
de andere te helpen. Manke Bet
vond het dan ook maar het een
voudigst om de boel te laten zei
len zo het ging, die middag. Ze
legde waggelend een paar kussens
van bed op de grond en daar
kroop het gezin bij elkaar op en
viel in een slaap, die nog voort
duurde toen Keesie met knikken-
„Ge-knnnikkerd", vol intense
verachting. Zoiets als, lieve men
sen, wie praat er nou over
knnnikkeren. Daarop komt vol
overtuiging: „Gekikkerd!!"
Dat een, klein joch uit klas één
zoveel voordrachtkunst machtig
is om met twee woorden aan
mijn verstand te brengen, dat ik
er glad naast bendat ik er
dan ook totaal geen begrip van
heb waarom het gaat. Ik verkeer
niet alleen in de netelige situatie
van onwetendheid. Ook de im
posante mannen staren met ogen
vol vragen naar de „kluithoge
en turfdikke spreker".
Maar ik ben toegesproken dus
dien ik ook netjes antwoord te
geven, derhalve vraag ik nede-
rigjes: „Maar Keesje wat is nou
kikkeren?"
Keesje heeft tenminste dit van
mij geleerd, dat er niets beters
is dan aanschouwelijk onderwijs,
dies verspilt hij geen woorden
aan ons, maar zakt op zijn hur
ken en begint zo voor de aan
dachtige toeschouwers heen en
weer te hippen. Als het naar zijn
mening nu duidelijk moet zijn,
staat hij weer overeind en zegt
dan kort en krachtig: „Dat is
kikkeren juffrouw".
Wij krijgen niet veel tijd om
wat te zeggen, want zijn verslag
van gisteravond was blijkbaar
nog niet af. „Onze kleine Mientje
ken ook niet kikkere. Ze heit 't
,wel geperbeerd maar toen is ze
op d'r neusie gevalle en toen had
ze een bloedneus". Opeens schiet
hem blijkbaar wat in de gedach
ten. Hij zwijgt, kijk. mij naden
kend aan en vraagt dan met
diepe ernst: „Juffrouw ken uwes
kikkere?"
Daar sta ik nou te midden van
een hele kring die aandachtig
wacht op mijn antwoord. Keesje
staat vlak voor me en wacht
ookTimide zeg ik, dat ik
niet geloof, dat ik ken kikkere.
Dat begroot Keesje, het'is duide
lijk te zien. Hij zal me wat hel
pen. „Kijk juffrouw, uwes mot
zó doen". Hij stapt een paar pas
achteruit, zakt weer op zijn hur
ken en hipt weer vrolijk voor
ons heen en weer. Het is inder
daad een animerend gezicht. Je
kunt het goed merken, want met
een paar tellen hipt een hele
zwerm om ons heen. Keesje staat
echter weer voor me en zegt uit
nodigend: „Nou juffrouw
De baas en de collega's staan he
vig geïnteresseerd te wachten.
Ik moet wel tot een besluit ko
men.
Angstig zeg ik: „Keesje ik ken
het niet en als ik het nou toch
doe en ik val op mijn neus net
als Mientje, dan sta ik dadelijk
meteen rare neus voor de klas".
Het valt Keesje danig tegen dat
een schooljuffrouw zo dom kan
zijn, maar toch de laatste kant
van de zaak had hij zeker niet
overwogen. Je kunt niet als een
verminkte voor de klas staan,
dat is hem wel duidelijk, maar
geheel kan hij het niet opgeven,
dusJuffrouw uwes ken het
eerst thuis lere.... Kijk uwes
de knieën naar binnen laveerde en
over cje benen van zijn oudste
dochter struikelde. Ook hij bleef
toen maar liggen zoals hij getal
len was.
Dat was de Zondag in het ge
zin van Keesie Padmos, dank zij
de gelukkige vangst van de dure
vaten Spaanse port.
Trouwens de gezegende gevol
gen van deze strandvonderij ble
ven niet tot het gezin van Keesie
beperkt.
Er werd geconstateerd dat er
een vat wijn gestolen was. Pleun
Komtebedde wist secuur dat hij
zes vaten aan de haven had staan
gemerkt met het nummer vim zijn
schip. Toen hij 's morgens zijn
schat ging bekijken vond hij er
maar vijf meer. Dat maakte hem
obstinaat. En op zijn fiets toog hij
naar het gemeentehuis in het
dorp, naar de burgemeester, om
recht.
Deze kwam zelf mee naar het
havenhoofd en stelde voor om
huiszoeking te laten doen, dan
moest het vat terecht komen.
Maar daar wilden de vissers
weer geen van allen van weten.
Huiszoeking was een ding dat ze
volstrekt niet gebruiken konden,
dan goedWeer hipt Keesje
vrolijk voor ons heen. De baas
kijkt verschrikt op zijn horloge.
Hij draaft weg en de bel roept
tot orde en plicht. Wij volgen
maar de luchtige lentewind
geeft zeker leutige gedachten,
want plotseling hippen ze alle
maal op de hurken voor ons uit
het plein over, Co gang in.
Ze kikkeren en kakelen van
belang. Dat is de lente met het
nieuwe geluid. De jongste col
lega zegt spijtig: „Ik zou best
mee willen doen!"
R. T.
UaoJi de ixAo-otfeugd
Beste nichten en neven,
Je hoort de grote mensen wel
eens zeggen: „Ais ik baas was,
nou...!"
Nu dat zeg ik op het ogenblik
ook. Als ik baas was, danzou
ik alle briefjes in één keer willen
beantwoorden. Maar nu ben ik
geen baas in het Zeeuwsch Week-,
end, en daarom moet ik de ande
ren eerlijk hun plaatsje geven van
ons blad. Ik zal dus de briefjes
verdelen. Volgende week beant
woord ik de rest en geef dan met
een weer de oplossingen van de
raadsels en de nieuwe raadsels
daarbij. Maar ik wil van te voren
wel verklappen, dat ik weer twee
prijzen zal klaarleggen. Dat weten
jullie dan alvast. Wie de gelukki
gen zullen zijn? Nee, dat zeg ik
niet, want ik kan best een ge
heim bewaren.
Veel groeten allemaal van jul
lie tante TRUUS.
Appelbloesem te 's-Gravenpol-
der. Ik heb nu al een paar bloe
semtakken in de kamer staan,
maar niet van appels. Moeder en
ik zijn het dus samen goed eens
als zij ook zoveel van bloemen en
bloesemtakken houdt. Jij hebt een
kostelijke plaats om te spelen in
zo'n boomgaard, enals het
fruit rijp is een heel best plekje
ook. Sneeuwklokje te Wolphaarts-
d[jk. Zo heel ver gaat je vriendin
netje niet uit de buurt. Je kunt
haar gemakkelijk eens opzoeken
op je vrije middagen. Fijn, dat het
'met de repetities zo goed gaat,
dat belooft een best rapport. Zijn
Ria en Hansje jonger dan jij?
Lentebloesem te Nleuwdorp. Deze
schuilnaam is heel goed. Het lijkt
me echt fijn op jullie vereniging.
En zo ongemerkt leer je nog heel
wat. Hoe is het met de zieke,
waarvan je me eerder vertelde?
Wat zijn je grootouders beide
oud? Je gaat er toch zeker ook
heen. Jaap de M. te Kamperland-
Het is te hopen, dat de schoolreis
naar die plaats doorgaat, want 't
is heel mooi daar. Dat Amerika,
waar jij was vorig jaar is geluk
kig niet zo ver weg. Hoe
lang ben je daar geweest? Ik ge
loof graag, dat het daar mooi
was, want Limburg heeft veel
mooie plekjes. Vergeet-mij-nietje
te Grijpskerke. Zo'n gezellig ver
slag van een verjaardag las ik
zelden. Het was net of ik er bij
was geweest. De jarige heeft heel
want wie hunner had er geen half
of kwart vaatje bij zich in de kel
der staan, dat natuurlijk niet aan
de strandvonderij was opgegeven
Zij bezworen de burgemeester dit
niet te doen en ze wisten met
goeie woorden en wat geld Pleun
Komtebedde te bewegen de zaak
te laten zoals ze was. Nooit is
uitgekomen wie de dief geweest
was. Maar ieder zag er den an
der voor aan. Dit nu brak de col
legiale geest, die het havenhoofd
altijd gekenmerkt had. De Spaan
se port had toch wei een beetje
een wrange bijsmaak. Maar dat
proefden de vissers eerst niet. Pas
jaren later, toen al het verdien
de geld bleek in de doorboorde
buidel ontvangen te zijn gaven ze
dit pas toe.
Intussen waren ook de andere
vissersplaatsen van het eiland al
gauw op de hoogte gebracht van
het sensationele nieuws. Ieder
trok op gvontuur uit. Het werd
een grote vloot, gedreven door de
donkere hartstocht, een jacht
naar geld, een speculatie in het
mijnenveld, waar de dood op zijn
hoede lag, verraderlijk vlak on
der de lichtende spiegel van de
woelige zee. En ze vertelden el-
Vrijdag 31 Maart 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
wat gekregen. Dat plastic ei had
ik wel c ns willen zien. Zodra er
een plekje over is, zal ik dat pa
troontje geven. Als ik een versje
voor ie album in de krant zet, kan
ieder het overschrijven en dan is
het voor 'n album niet leuk meer.
Stuur de album maar op, dan
schrijf ik er wat in-Willem W. te
Serooskerke. Jij had heel wat
feestelijke dingen te schrijven.
Hoe laat ging je wel naar bed,
toen je naar die vergadering ge
weest bent? Zeker wel heel laat,
als er zoveel punten op het pro
gram stonden. Speel je wel eens
met die lammetjes? Corrie K. te
Eethen. Wat zag jou brief er keu
rig uit. Hanneke is toch wel een
klein I de-handje, als ze nu al
loopt. Help je wel eens in de
boomgaarde.. Wil je ze allemaal
thuis veel groeten van mij terug
doen. 'zak van de Ree te AxeL
Moet jij ook wel eens een opstel
maken voor de knapenvereniging
De eerste keren lijkt dat wel
moeilijk, maar later valt het erg
mee. Ik zou zin krijgen om met
jullie boot mee te gaan, want ik
ben ook graag op het water. Jan
V. te Scherpenisse. Hebben de
anderen in je klas het er ook goed
afgebracht met die test? Hoeveel
vragen kregen jullie? Was die
schoorsteenbrand onder school
tijd Het is zeker wel erg geweest
als jullie zo'n poos niet in je lo
kaal konden. Gymnastiek is fijn
hé? Pieternella M. S. te Aagte-
kerke. Ik vind, dat je al heel gauw
opsehi-t met naaien als je nu al
aan 'een jurk bezig bent. Is het
een aardig pa.roon? Jammer dat
je niet in de buurt woont anders
wilde ik je maaksel vast eens
zien. Je raadsel is wel heel aardig,
maar een beetje te moeilijk voor
de jongeren in onze raadselfami
lie. Toch bewaar ik het wel, mis
schien voor later eens. Johanna V.
te Scherpenisse. Heb je moeder
i een beetje geholpen na de
slacht? Ik denk dat ze wel hulp
kon gebruiken als ze het zo druk
had. Is dat aardige plannetje voor
die jarige nog doorgegaan? Hen
drik S. i Bruinisse. Zo, nu weet
ik tenminste een beetje meer van
je af. Dat vind ik leuker. Heb je
alleen dat ene zusje Marijke
maar? Zijn jullie lang weg ge
weest uit Bruinisse? Dina K. te
Nieuwdorp. Maar nichtje er man
keerde niets aan je brief, al
schreef je dan met een oude pen.
Hoe is die andere feestavond ver
lopen? Wat moet jij er voor
doen? Adrie G. te Grijpskerke.
Jonge geitjes zijn leuke diertjes.
Je kunt er wel een hele tijd i.aar
kijken, als ze met hun rare spron
gen door het land huppelen. Die
boeken van D.E. vind ik ook
prachtig. Welk kwartet heb jij
gehad? Joke M. te Ternenzen.
Nee, maar dat kan in me goed
indenken, dat je voor een lange
brief geen tijd had met een jarige
in huis. Fijn dat je nog tijd voor
een kort briefje had. Was het een
leuke verjaardag En ging je niet
te laat naar bed? Mina van der
H. te 's-Gravenpolder. Ik denk,
dat je met oom en tante wel Hol
lands zult kunnen praten, maar
met dat nichtje niet. Goed dat je
alvast Engels leert. Schrijf je mij
ook een brief in het Engels? Dan
moet ik je zeker ook in het En
gels antwoorden. Doornroosje te
Kapelle. Je moet een andere
schuilnaam kiezen nichtje, want
ik heb al een doornroosje in onze
tuin staan en die bloeit in Wol-
phaartsdijk. Leuk dat je ook een
hond hebt, ik heb er ook een, die
zit nu achter mijn rug op mijn
stoel, terwiil ik al de briefjes
schrijf. Natuurlijk heb ik de bloe-
semende bomen in Kapelle wel
eens gezien.
Gij, Christus, hebt de weg betreden
van hemelvreugd tot hellepijn.
Gij hebt de strijd ten eind gestreden
in grenzeloos verlaten zijn.
"Wie zou deez' uren ooit verduren,
dan Gij, van louter leed vervuld;
gepijnigd door de felle vuren
der ongestrafte zondeschuld?
Gij hebt de bitfre kelk geledigd,
vol met der zonde vuil venijn,
en zo des Vaders recht bevredigd
door offerand' en borg te zijn.
De last hebt Gij alléén gedragen
van een vervloekt, verdoemd geslacht.
Hoe leedbéladen was Uw klagen
om Gods nabijheid in de nacht!
Uw liefde deed de dood verstijven
en gaf de reinste vreugde prijs.
Uw lijden kon de smart verdrijven
van het ontvolkte paradijs.
J. L.
Beste Neef,
Ik was bezig je iets uit mijn
jeugd te vertellen om je te laten
zien, dat het toen ook niet gemak
kelijk was voor jonge mensen om
aan de slag te komen. Ik was
bezig je te vertellen, dat mijn sol
licitaties niets uitwerkten dan een
hoop teleurstellingen.
Eindelijk kreeg ik eens een
wenk, dat ik misschien bij de pos
terijen kon komen. Ik ging op be
zoek bij de directeur, die daar
voor was aangewezen en daar
kreeg ik gunstige toezeggingen.
Wanneer er iets kwam, was ik ze
ker als eerste aan de beurt. Nu
binnen enkele maanden kwam er
iets. Er kwam in een klein plekje
op Zuid-Beveland de betrekking
open van kantoorhouder. Mij was
beloofd, dat ik daarvoor in aan
merking zou kunnen komen. Maar
het ging mijn neus voorbij. Een
wildvreemde werd benoemd. Toen
ik bij de directeur ging informe
ren, lcreeg ik te horen, dat hij het
erg jammer voor mij vond, maar
er was een oud-Indisch gast ge
komen en Den Haag schreef voor,
dat die het eerste aan bod kwa
men. Nu, men heeft niet veel ple
zier aan die oud-Indisch gast be
leefd. Ze vonden op een middag
het kantoortje gesloten en de In
dischman lag met een zak post
rondom zich uitgestrooid ergens
aan de dijkzijn roes uit te
slapen. En toen kreeg ik 't baan
tje. Ik verdiende driehonderd gul
den per jaar. En op dat bedrag
ging ik trouwen. Ik had een klein
meubeltjes waren strikt eenvou
dig. Biezematjes op de stoelen die
gepolitoerd waren en glommen als
spiegels, zo als zé iedere week
gewreven werden. Een planken
vloer met latei, toen we het wat
beter doen konden een biezen mat
er op. Een keukenfornuis in de
huiskamer, waar alles op gekookt
werd. Slaapkamerameublemen
ten? Daar dachten we vroeger
niet aan. We sliepen in een dood
gewone bedstee we zijn er ge
zond bij gebleven. Wassen deden
we ons achter het boenhok onder
de pomp. En zoals het bij ons was,
ging het er bij iedereen naar toe.
Bij de dominee en de dokter en
het schoolhoofd misschien een
beetje voornamer, maar bij de
rest was het precies als bij ons.
En waren we daar nu ongeluk
kiger door? Geen denken aan.
Niemand wist beter en niemand
dacht aan meer. We leefden te
vreden op ons dorpje, kalm en
rustig. Het leven was, in al zijn
eenvoud, goed.
En nu denk ik wel eens: wan
neer we in onze tijd eens konden
beginnen met weer wat minder
hoge eisen aan het leven te stel
len, zouden we dan niet wat ge
lukkiger kunnen worden De
weelde is na de vorige wereldoor
log, ik bedoel die van 1914, begon
nen. Er moesten complete meuble
menten komen, stoelen met kus
sens en fauteuils, tapijten en
schilderijen, complete slaapka
mers enz. Ik denk zo wel eens:
wanneer de jongelui van tegen
woordig eens met wat minder be
gonnen, zouden veler levenr dan
niet wat gelukkiger kunnen zijn?
En nu weet ik wel, na 1945 is de
toestand weer aan het wijzigen.
Door het grote woninggebrek,
moeten de meeste jonge paartjes
wel met heel weinig genoegen ne
men. De gevallen dat zij met com
plete woninginstallaties kunnen
beginnen, zijn zeldzaam geworden.
Maar laat hen dat niet ontmoedi
gen. Het heeft zijn goede kant.
Ik vind het volstrekt niet erg, als
zij hun eerste huwelijksjaren zich
wat moeten behelpen. Dat kan
hun levensgeluk ten goede komen.
Want laten we ons toch niet voor
stellen, dat het geluk afhangt van
deftige meubelen. Begin maar ge
rust met alleen wat je nodig hebt.
En bouwt zo samen verder je
nestje op, als God je er de ge
legenheid toe geeft. Groot geluk
kan in het kleinste kamertje wo
nen. Het hangt niet van de uiter
lijke dingen af, maar hoe het van
binnen in je hart gesteld is.
Dat beslist.
Ik denk neef, dat je dit wel met
mij eens zult zijn.
Je oom DAAF.
daggelders-huisje, maar een flinke
lap grond er bij, zodat ik mijn
eigen aardappelen en groenten
kon verbouwen en een geit hou
den met wat kippen. Op die ma
nier kon ik er van rond komen.
De eisen waren toen nog niet zo
groot. Een posthouder beschouw
de zichzelf niet zo heel veel boven
een daggelder. Ik liep op klompen
net zo goed als de landarbeiders
en m'n kleren waren niet zo heel
veel luxueuzer. Ja, neef, dat was
in die tijd nog iets anders dan te
genwoordig. Ze kwamen tweemaal
per dag de post met een hand
karretje uit Goes brengen. En de
kerels, die dat deden, zomer en
winter door, door allerlei soort
van weer, moesten daarvoor per
dag een kleine dertig kilometer
lopen. Hildebrand zou zeggen:
kom daar nu is om! Ik moest op
mijn klompen diezelfde post, voor
zover ze niet werd afgehaald aan
mijn kantoortje, hij de mensen
thuis bestellen. Alles op mijn
klompjes, en uren lopen, weer of
geen weer. En daar kreeg ik we
kelijks zes harde guldentjes voor.
Je tante was een zuinige en ver
standige huisvrouw en had er ver
stand van de eindjes aan elkander
te knopen. Bleef ik, door het
slechte weer soms te lang op pad,
dan molk'zij de geit en haalde de
aardappels en groenten uit de
hof naar binnen. En zo konden we
het samen rooien. Maar er schoot
dan ook niets van over. Je leefde
en daarmee uit. Aan luxe dingen
werd zelfs niet gedacht. Ook je
Palmiana (I)
Het kan zijn nut hebben bepaal
de historische figuren, die in be
langrijke vaderlandse gebeurte
nissen een gewichtige rol hebben
gespeeld, voor het nakomende ge
slacht aan de vergetelheid te ont
rukken.
Onder de Zeeuwse figuren, die
hiertoe gerekend moeten worden,
behoort zeer zeker ook Johannes
Hendricus van der Palm, geboren
1763 en overleden in 1840. Hij be
reikte dus de gezegende ouderdom
van 77 jaar. Zijn geboorteplaats
was Rotterdam, en hij studeerde
eerst op het Rotterdams Erasmi
aans gymnasium en vertrok op
15-jarige leeftijd naar de Leidse
Hogeschool. Reeds op 20-jarige
leeftijd schreef hij z'n proefschrift
„Philologische en critische ophel
deringen van den Prediker", ver
dedigde het zonder een enkele
schriftelijke aantekening glans
rijk.
In Leiden maakte Van der
Palm kennis met verschillende
vrienden, die later, evenals hij
grote naam zouden maken. Wij
noemen slechts: Schimmelpen-
ninck, Bilderdijk en Nieuwland.
Bilderdijk vooral hechtte zich
aan deze veel belovende jonge
man.
Beets vertelt in zijn boek over
Van der Palm, dat Bilderdijk hem
bijna dagelijks zag en dat Van der
Palm zich door Bilderdijk liet
voorlichten op allerlei terrein der
wetenschap.
En dr Van Vloten merkt van
deze vriendschap op:
„Beide jonge menschen, be
stemd om een gansche nieuwe
jaartelling in de Nederlan; ohe
proza en poëzie te openen, noor
den bij elkander, oefenden elkan
der, bewonderden elkander, had
den elkander lief en gevoel'den,
dat zij elkander waard waren. Zij
schenen bestemd den weg des
rooms met tezamen geslagen han
den op te treden en ten eirc'. te
wandelen. Het zou een si. ne
bijzonderheid in de geschic-uenis
der vaderlandse letteren geweest
zijn
Wij kunnen er zo inkomen, dat
dr Van Vloten hier een traan van
spijtigheid uit het oog heeft weg
gepinkt.
Had het aan Van Vloten gele
gen, de historie van Bilde dijk
zou een andere geweest zijn. hiu
krijgt bij Van Vloten Bilderdijk
alle schuld van het feit, dat het
met deze vriendschap zo deerlijk
misliep.
Maar wij weten beter.
Wij kunnen de oorzaak van deze
scheiding tussen de twee gezwo
ren kameraden heel duidelijk na
speuren: de vervaltijd de af
val, waarin Van der Palm zich
kander, die vissers of ze al ge
lezen hadden in de krant, dat een
U-boot een Spaans schip getorpe
deerd had, ten Westen van het
lichtschip „Maas", welk schip niet
man en muis vergaan was. Dié
torpedo was hun geluk.
Het was een ongeschreven wet:
wie het eerst zijn haak aan een
vat sloeg was eigenaar.
Gert en zijn vader hadden met
hun G 23 geluk. Vier grote vaten
en twee kwartvaten pikten ze nog
op, een kapitaal als ze nooit bij
elkaar gezien hadden.
Maar méér dan naar het rode
vocht dorstte Gert naar het geld
dat het via de strandvonderij zou
opbrengen. Het leek of hij door
een razernij was aangetast. Hij
gunde zijn makkers geen vat, wil
de alles alléén in de wacht sle
pen. Had hij het denkbeeld niet
uitgebroed om de breeje veertien
op te gaan en es in het mijnen
veld te loeren?
Nu zag je in alle windrichtin
gen de schepen van drie vissers
plaatsen schuimen en vaten bin
nen boord takelen
Hij keek met zijn kijker het
water af of er nog wat binnen
zijn bereik was. Maar zijn vader
was hem dit keer voor.
Daer leit 'r nog een, Gert,
gauw d'r op an!
Als door razernij bevangen
draaide Gert zich om, en zette
zijn kijker in de richting waar zijn
vader wees. Werkelijk, een oks
hoofd rees en daalde tussen de
golven. Met een felle ruk gooide
hij het roer om en zette alles bij
er te komen, want Piet Crezee
was in de buurt, die moest hij
vóór zijn, 't koste wat 't kost.
't Werd een wedstrijd wie het
won, want Piet Crezee had het
vat ook in 't vizier.
De boot brandde onder zijn
scheepslaarzen, zijn knokels klem
den als roofklauwen om de roer
pen en zijn gebrande kop trok wit
weg.
Snel kwam hij nader, maar
even snel kortte de afstand van
de schuit van Piet Crezee en het
wiegelend vat wijn.
Toen borrelde de duivelse wens
uit zijn beluste ziel naar boven:
Ik wou dat je op een- mijn
liep. Hij smoorde het op zijn lip
pen.
Eén ding kon hij nog doen: zijn
bakboordzwaaxd laten zakken.
Een ruk aan het touw, de schuit
schoot rechter, het zeil bolde
strakker.
Maar toen gaf zijn vader plots
een schreeuw, een angstkreet,
schor en vol ontzetting. En Gert
hoorde wat de oorzaak van zijn
ontzetting was. Het zwaard
stootte, of het op een kei schuur
de. Dat was een mijn.
Het volgende ogenblik ver
wachtte Gert het verschrikkelijk
ste wat een schip in deze ver
raderlijke hel gebeuren kan. Zijn
adem stokte en zijn hart klopte
hoog in zijn keel, en in doods
angst liet zijn hand het roer los.
Maai- er gebeurde niets; de schuit
liep door, tien, twintig, dertig
vaam. Toen pas gebeurde het,
vlak in 't zog van de G. 23, een
losbarsting, zwaar als de donder,
een waterfontein, twintig meter
hoog en een rookzuil, asgrauw,
als uit een krater opgespoten.
Vol ontzetting spalkte Gert zijn
ogen en greep de roerpen om zich
staande te houden, in de gewel
dige luchtdruk.
Dit was een wonder; een wonder
rechtstreeks van God in de hemel.
Zijn vader kwam naar hem toe
en greep zijn hand: Jong, dat
was op 't kantje.
Gert knikte stom, beet zijn
bloedloze lippen.
't Heit je nogal angepakt,
niet? vroeg zijn vader.
Samen keken ze naar de plek
waar het water barnde, langzaam
trok de rook, hangend als een
zwarte zak aan de helder blauwe
lucht, weg naar het Noord-Oos
ten.
Gerts vader wees naar Piet
Crezee, die met zijn schuit op hen
aanhield. Met de roerpen aan de
mond schreeuwde hij: Geen
ongelokke
Gerts vader schudde het hoofd
en maakte een wezenloze afwe
rende beweging.
Even later lagen ze bij mekaar.
Dat scheelde 'n haar,
schreeuwde Piet Crezee, je
ken God danke dat je d'r nog ben
Gert zag zijn blij, dankbaar ge
zicht, zijn devoot heenwijzen naar
boven, bovenal zijn totaal verge
ten van het vat wijn, dat in de
verte rustig wegdreef, en een
mengeling van afgrijzen en
schaamte over zijn eigen ziele-
laagheid sloeg hem. De vriend
schap van deze man zou hij nooit
meer waard zijn.
Zijn vader wees naar het vat en
zei: Motte we dat binne boord
liaele
Ja, ik zal 't wel effe inneme,
je zun schijnt wat van streek, we
zalle 't same deele, riep Piet Cre
zee, zijn helmstok omgooiend.
Gert maakte een afwijzend ge
baar: Haelt 't mar, 't komt
jouw toe, ik heb 'r genogt van.
En zich omkerend zochten zijn
weggezonken ogen de Goereese
haven.
'k Heb er genogt van, 'k wou
da 'k nooit een vat van dat helse
vocht gezien had, mompelde hij.
Toen duwde zijn knie de roer
pen naar bakboord. De boeg
richtte zich op de haven, het mij
nenveld uit.
Zijn vader schudde het hoofd.
Gert is altijd al een onbe-
griepelijk jong geweest, peinsde
hij.
In de schuit, vlak bij de mast,
lag een stuk verwrongen metaal,
het was een stuk van de gespron
gen mijn, dat er neergeval l°i
was.