Bij ons Uitti
Ï3£aemen
in Piuió.
De Cineraria.
De kunst van het zien
DE KINSEREN VAN
HET GROENE HUIS
Citnilie&lcMl
WEST OF OOST?
Ko-mt öjUa&4 de u-laed
'dag 31 Maart 1950
T ZEEtrwscri fnstsKsmj
Patfhia 4
wél, en waarin Bilderdijk zich
niét schikken kon, dat is de oor
zaag ge veest, waardoor deze
vrienden later uiteen geslagen
werden.
Maar toch, het is wel diep tra
gisch, wanneer zulk een hechte
vriendschap moet verbroken wor
den. Want vrienden zijn zij ge
weest in hun studententijd.
Bilderdijk heeft behoefte aan
vriendschap en aan sympathie.
Hij heeft er soms om gesmeekt,
deze grote Eenzame. En het be
gin van hun mannelijke jaren leek
zo mooi. Bilderdijk schreef ge
dichten in de „vriendenrol". We
zouden dat nu een „Poesie-album"
kunnen noemen. En Van der Palm
krijgt daarin een wat goede beurt.
Luister maar eens:
„Wanneer ik 't hart voor de
[kracht der vriendschap voele
[aan 't branden.
En hevig aangedaan,
Door d' engsten knoop geklemd
[in heur gewijden banden,
Van vreugd aamechtig slaan;
Dan schrei ik, gansch vervoerd
[en mij zelv' onttoogen,
De Godheid staamlend aan:
Gij schonkt me in dezen vriend,
[weldadig Alvermogen!
Het allerhoogste goed, een
[sterveling toe te staan!
Het is dus niet mis, tussen die
twee.
En al weten we nu, dat Bilder
dijk als dichter soms wel gauw
wat dóórsloeg, zo als wij nuchtere
mensen der twintigste eeuw dat
noemen, zo tussen de regels door
bespeuren we toch, dat er wel een
hechte vriendschapsband tussen
Van der Palm en Bilderdijk moet
zijn geweest
Maar hoe verandert dat!
In zijn studentenjaren vreest
Bilderdijk, dat de gloed van deze
hechte vriendschap het papier,
waarop hij zijn dichtregelen
schrijft, zal doen ontbranden,
maar later, wanneer Bilderdijk zo
tegen de (eventig loopt, zal hij
zijn papier zelfs maar bij het zien
van het portret van Van der Palm
doen schroeien door de hitte van
zijn haat. Dan wordt hij tot woe
de geprikkeld bij het zien van
„dien duivlenlach op 't huich'lend
aangezicht" en dicht hij:
„De tijdslaaf zonder eer, steeds
[draaiend met den wind,
Toont d' onbeschaamden muil
[op deze galgenprint
Ja, ja, mensen als Bilderdijk
zijn even heftig in hun haat, als
zij het zijn in hun liefde.
Het zijn mensen, die met zwart
en wit werken. Rechtlijnige den-
1 -rs, die int sen van hun schou
ders en opwaarts hoger zijn dan
al het volk, dat verschrompelt in
hun verburgelijking.
Deze éénjarige plant is van de
Kanarische eilanden afkomstig.
Het zijn gezellige voorjaars-
bloeiers, die om hun warme, spre
kende kleuren, hun plaats in huis
ten volle waard zijn. Daar deze
planten zeer grote bladeren heb
ben, vragen ze ook veel water.
Houdt U ze te droog, dan ver
schijnen er luizen in grote getale
op deze planten. Trouwens, door
tocht ontwikkelen deze insecten
zich ook zeer voorspoedig. Hier
moet U dus wel bijzonder op let
ten, gedachtig aan de regel, dat
voorkomen beter is dan genezen.
Zij komen in allerlei kleuren en
vormen in de handel, groot en
kleinbloemig, stervormig en mar-
grietvormig. Het mooist zijn wel
de eenkleurige pasteltinten. De
tweekleurige, zoals blauw met
wit e.d., vervelen gauw. Voor wat
kunstmest in de vorm van Pokon
zijn deze planten zeer dankbaar.
Ze reageren er prachtig op! Geef
de planten flink water, maar laat
ze nooit de hele dag met de pot in
een schotel water staan. Daar
kunnen ze beslist niet tegen.
Tweemaal per week de planten in
een teil water goed vol laten zui
gen is zeer aan te bevelen. Over
houden kunt U deze planten niet
althans, het loont de moeite niet,
het te proberen.
SANDERSE.
Enige tijd geleden stond ik voor
mijn huis te kijken naar een won
dere najaarswolk. Langzaam en
statig dreef zij door het groen
blauwe luchtruim. Het wondere
was, dat zij, doordat de zon er
achter scheen, omrand was door
een sliert goud. Er waren enkele
open plekken in die wolk en met
een niet te houden kracht stuwde
de schier verduisterde zon, haar
lichtstralen er doorheen naar de
aarde.
't Was een indrukwekkend
schouwspel en vol verrukking
stond ik er naar te kijken, toen
een kennis voorbij kwam, die mij
op de schouder klopte met de
woorden: „Wat sta jij daar ver
wonderd te staren
Ik antwoordde: „Ja, moet je 's
kijken, wat een geweldig schouw
spel zich daar aan de hemel open
baart!"
Ook hij keek even op naar de
wolk en sprak achteloos, terwijl
hij een sigaret opstak: „Aoh,
maak je geen zorgen, dat buitje
zal wel overdrijven
Zeker, u kunt gerust om dit
antwoord lachen. Ook ik deed dit.
Maar welk een afstand was er op
dat ogenblik tussen mjj en mijn
kennis. Althans, zo voelde ik het.
En waarom voelde ik zo'n tra
gisch medelijden met deze man,
die het toch goed gaat in de we
reld; die behoorlijk zijn brood ver
dient en, voor zover ik dat be
oordelen kan, een gelukkig huwe
lijksleven leidt?
Toen mijn kennis verdwenen
was, dreef mijn wolk nog steeds
verder, nu zonder haar gouden
rand. Het wolkenspel verandert
snel. Ik bepeinsde, onbereneer-
bare gedachten-associatie, boe
Vincent van Gogh op zo'n opmer
king zou hebben gereageerd. De
vlammen zouden hem uit zijn
krachtige ogen hebben geschoten
van woede. Een woede, waarvoor
zijn medemensen wel eens hui
verden en daardoor hem niet ge
heel verstandig oordeelden
Hij zou hem zijn plat materialis
me hebben verweten en geklaagd,
dat er zulke oneerbiedige schob-
bers rondliepen op Gods aardbo
dem
Ik kan niet kwaad zijn om zulk
een antwoord. Voor mij openbaar
de de spreker slechts zijn inner
lijke leegte, die w[j helaas zo dik
wijls bij de mensen ontmoeten, en
die vaak gemaskeerd wordt, door
een houding van gewichtigdoe
nerij en zelfverzekerdheid
Er zijn er zovelen, die achte
loos alle schoonheid, die dank zij
het Licht aan onze ogen wordt
getoond, voorbij lopen.
„Je moet er oog voor hebben",
wordt dan gezegd, en daarmee
wil men te kennen geven, dat er
slechts weinige gelukkigen zijn,
die van de schoonheid op deze
aarde, kunnen genieten.
Stand na de 21e zet van Zwart.
21Pb6c4? (waarom
nu geen e5? zie diagram 1).
22. Pc3 X a4, b7—b5; 23.
Pa4c5, Ld8c7; 24. Pc5xd7,
Ke8xd7; 25. Pd3—c5+, Kd7—e8;
26. Le2xc4, b5xc4; 27. Kgl—f2,
(belet het offer op g3).
27Pg8—f6; 28. Dc2xc4,
h5h4; 29. Pc5xe6! (Een mooi
offer). 29Pf6xe4? 30.
Dc4xc6t mat.
Ook wanneer zwart het offer
aanneemt wint wit als volgt:
De6t, Kd8; Le7f, Ke8; Lf6f,
Kf8; De7f, Kg8; Dg7f en mat.
En hier een z.g.n. schertspro-
bleem (zie diagram 2). De vraag
is hier, hoeveel zetten heeft men
nodig om de Koningin naar Lfl
te brengen? De Koning mag hier
bij het veld g2 niet betreden en
alle stukken moeten binnen het
afgetekende vierkant hlh3
f3fl blijven.
De stand is Kh2Dh3Thl—
LglLg2 pionnen f2f3g3.
Auteur W. A. Schinkman.
De oplossing is in 26 zetten,
n.l.: L—D—K—L—T—D—L—T
LKLDKLTDT
LTLTLKLDK
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6. Middelburg.
In de wedstrijd Zierikzee I
Middelburg II Z.S.B. Ie klasse
werd een partij gespeeld waarin
zwart een verkeerd plan volgt
en totaal wordt ingesnoerd. Wit
heeft de partij goed opgezet, het
welk zwart belet zijn stukken
goed te posteren. Tot slot volgt
een Paardoffer, hetwelk zwart
weigert; neemt zwart het offer
aan, ook dan volgt het mat.
Wit: W. Flissebaalje (M'burg II)
Zwart: Dr J. C. Braber, Zierik
zee I).
Geweigerd Damegambiet.
1. d2d4, d7d5; 2. c2c4,
Pg8f6 (beter e6 of c6 en daar
na) Pf6; 3. c4xd5, Pf6xd5; 4.
Pglf3, Rb8d7 (e6 en ook c5
kranen in aanmerking); 5. e2e4
Pd5b6; 6. Pbl—c3, c7—c6; 7.
Lel—f4 (belet Dc7); 7
27—e6; 8. Ddl—c2, Lf8—e7; 9.
Tal—dl, Pd7—f6; 10. h2—h3,
(maakt ruimte voor Lf4 als
zwart Ph5 wil spelen)10
h7h5? (Zwart zijn plan is
waarschijnlijk een aanval langs
de h lijn, doch daarvan komt
niets. Zwart had beter h6 en
daarna g5 kunen spelen.
11. Lfl—e2, Lc8—d7; 12. a2—a3
a7a5; 13. 00, Dd8c8; (nu
heeft zwart blijkbaar het plan e5
en daarna Lh3 op 't oog, doch
daarvan komt niets terecht. Een
beter plan is wel Ph7 en daarna
g7—g5).
14. Dc2—b3, Le7—d8; 15.
Lf4—d6! a5a4; 16. Db3—c2,
Ta8—a5? (Een slag in de lucht,
in aanmerking kwam Lc7).
17. Ld 6b4, Ta5a8; 18.
Tdl—cl, Pf6—g8; 19. Pf3—e5,
g7—g5; 20.' g2—g3, Dc8—b8; 21.
Pe5—d3 (wit heeft zijn stukken
rustig en goed opgesteld. Zwart
kan niet veel ondernemen en
moet maar afwachten).
Diagram No. 1.
door M. v. d. Bosch.
Nu waren ze bij het schuurtje.
Kiik, daar was de deur. Koos mor
relde eens aan de knop, maar
daar was geen beweging in te
kragen.
vacht, het sleutelgat.
Met zijn mond er tegen aan
riep hij: „Dik, Dik, ben je hier?"
Toen verdrongen ze elkaar om 't
ar: oord te kunnen horen.
oudewijn klopte nog eens on
geduldig op de muur. „Zou die
er nog zijn?" fluisterde hij.
„a wacht, daar hoorden ze wat.
Koos duwde Boudewijn opzij.
„Zijn jullie daar?" klonk het nu
van oinnen. Dat was Dik,
„Ja, we halen je er uit!"
Onvoorzichtig hard riep Koos
het, wat hem weer een stomp van
E 'evvijn bezorgde. „Pas toch op
jok straks worden ze nog wak
ker.'
Maar Koos was zo blij geweest
Dik's stem te horen, dat hij voor
een ogenblik alles vergat.
„Hoe moet dat dan?" hoorden
ze Dik weer vragen.
Even beraadslaagden ze samen,
en toen riep Koos weer door het
sleutelgat: „Voel maar eens, of
het dak niet ergens los zit".
Ondertussen gingen ze zelf het
dak aan de buitenkant bekijken,
met de fietslantaarn, af en toe
angstig omkijkend of de veld
wachter er nog niet aan kwam.
Stel je voor, dat hij ze hier snap
te.
„Daar!" Boudewijn was de eer
ste, die het zag. „Kijk, daar liggen
de pannen scheef, dat is vast die
plek!"
„Gauw de fiets tegen de muur,
dan klim ik er op".
In een ogenblik had hij tien
pannen er af, toen de losse plan
ken. Het was precies zoals de
veldwachter het had gezegd.
Een flauw licht viel in het don
ker op Dik's hoofd. Hij had wel
gehoord, waar de jongens bezig
waren, maar kon van binnen uit
toch niet meehelpen.
Met een schreeuw begroette hij
Boudewijn.
„Hou je mond toch", bromde
deze. „Je zal alles nog verraden".
„Gemeen hè, me hier op te
sluiten, hoe wisten jullie, dat ik
hier was?" Opgewonden praatte
Dik door. „Hoe moet ik er nu uit
komen!"
„Je ophijsen natuurlijk!"
Boudewijn hing nu half op het
dakje. „Is er niets waar je op
kunt staan?"
Ja wacht, die kist waar hij op
gezeten had. Dik sleepte hem al
naar het gat. Vlug, hadden ze ge
zegd. De veldwachter kon zo te
rug komen.
Op de kist staand kwam Dik
al een eind verder met zijn hoofd
door het gat.
Koos, die op de grond stond,
zag eerst zijn hoofd verschijnen,
toen twee armen.
„Kom hier, ik zal je wel hel
pen!" En Boudewijn sjorde en
rukte aan Dik, dat hij meteen al
half door het dak kwam.
„Nou een beetje draaien, hier,
hou vast, anders kom je met je
hoofd naar beneden op de grond
terecht.
Dik wrong zich om in het gat,
dat maar net groot genoeg was.
Koos liep ongeduldig heen en
weer. Hij kon niets anders doen,
dan de jongens aanvuren, en op
letten of de veldwachter nog niet
kwam.
Eindelijk was Dik er helemaal
door, en lag dwars op het dakje.
„Zo, au eerst je benen naar
beneden, laat je maar glijden!"
commandeerde Boudewijn, die
hem stevig vast hield.
„Ik vang je wel op!" Koos had
al een been van Dik beet.
Nog een zetje, nog een sprong
daar stond Dik al op de
grond.
„Daar ben ik lekker uit!" en
zo ver hij kon stale Dik zijn tong
uit tegen het gehate schuurtje.
„Laten we maar gauw gaan!"
Dik had al geen rust meer, gn
was het liefst maar hard wegge
hold.
„Ja, licht nog eens even bij! Ik
maak het gat weer dicht, dan
snapt hij nooit hoe Dik er uit
gekomen is".
Dik stond al op dc weg, scherp
turend of hij niemand zag aan
komen.
„Nu gauw weg!" haastte Koos,
toen Boudewijn weer naast hem
stond.
Hij dacht ineens aan huis. Va
der en moeder waren natuurlijk
allang thuis. Wat zouden ze on
gerust zijn.
Met z'n drieën gingen ze een
eindje verder een smal laantje
in, waar ze de veldwachter wel
niet tegen zouden komen.
„Ga jij vast op de fiets vooruit,
Dik!" raadde Koos. Maar die
dacht er niet over. Alleen door
het donkere bos, dat durfde hij
niet. Tegen de jongens zei hij:
„Welnee, we zijn zo thuis, laten
we nu maar bfj elkaar blijven".
Al een poos hadden Jannie en
Han voor het huis heen en weer
gelopen, toen Jannie meende iets
te horen. Maar wat het kon zijn?
Han bleef dicht bij Jannie. Ze
was een beetje bang, nu zo in het
donker.
„O", lachte Jannie ineens. „Het
is Iki. Laten we maar gauw naar
boven gaan".
„Iki kan niet slapen. Iki is zo
warm!" Ze zat rechtop in haar
bedje, toen de meisjes binnen
kwamen. Grote tranen rolden
over haar gezichtje, met haar
vuistjes trachtte zij ze weg te
vegen.
Het haar plakte vochtig om
haar hoofdje. Even voelde Jannie
tussen haar kleertjes, haar rugje
was ook al nat. Het was ook zo
warm vanavond.
„Kom er maar even uit. Zo!"
en ze trok Iki op schoot. „Ivloet
je nu wat water hebben? Toe
Han, haal eens wat van beneden,
dat is lekker fris".
Even stond Han besluiteloos.
Ze durfde niet. Maar ineens
draaide ze zich met een ruk om,
en draafde de trap af.
De keukenbuitendeur, die een
eindje open stond, trok ze dicht.
Een beetje schichtig keek ze naar
buiten, er liep daar toch niemand.
Nu gauw het glas vullen. Even
later was ze weer boven bij Jan
nie, waar ze haar bangheid ver
gat.
(Wordt vervolgd.)
behorende bij het
ZEEUWSCH DAGBLAD en
*t SCHOUWSCH DAGBLAD
van 31 MAAR8 1950. No. 1525
Exploitante
Oosterbaan Le Cointre N.V.,
Goes
eeuu/scH
u/eexem
VOOB DL ZONDAG
Er zijn nog heel veel mensen
die de tegenstelling in de wereld
zó zien liggen: het communisme,
achter het „ijzeren gordijn" en
verder het aziatisch heidendom
enerzijds en het „christendom in
West-Europa" en verder tot aan
de Pacific anderzijds. En dan gaat
het er nu maar over welke van
deze twee wereldmachten het
winnen zal. Wint het Oosten het,
dan betekent dit de ondergang
van de christelijke beschaving en
een overgang naar een communis
tisch nihilisme, en wint het Wes
ten het, dan betekent dit nieuwe
mogelijkheden voor een christe
lijke cultuur en beschaving.
Dit categorisch denken berust
op een ernstig misverstand.
Een misverstand, dat gevolg is
van 'n niet meer kunnen zien van
de realiteit, omdat men niet meer
ziet door de heldere bril der
Schriften.
We zeiden reeds eer: de anti
these loopt radicaal anders dan
dwars over de wereldglobe. De
antithese wordt beheerst door de
wedergeboorte. De Heiland im
mers heeft het Zelf overduidelijk
en op een, voor geen tweeërlei
uitlegging vatbare wijze, uitge
sproken: „Tenzij iemand weder
om geboren is, hij kan het Ko
ninkrijk Gods niet zien". En wie
het Koninkrijk Gods „niet zien"
kan, vergist zich, vergist zich op
alle fronten, ook al heeft hij de
beste humane bedoelingen en een,
naar zijn overtuiging, zuivere rea
listische instelling.
De grote ellende is, dat we ons
laten misleiden door wat er nog
overgebleven is aan rudimenten
ener christelijke beschaving. Een
christelijke beschaving, die meest
al nog spreekt in dezelfde termi
nologie, waarin ook de Kerk van
onze Heiland spreekt. Nemen we
b.v. alleen maar eens het begrip
„Kerk" zelve. In de Westerse we
reld, en vooral in Amerika,
spreekt men graag over de
„Kerk". Maar wat bedoelt men er
mee? Men bedoelt er niets anders
mee dan een humanistische orga
nisatie, die ten doel heeft, alge
mene beschaving te bevorderen en
een humanitaire „society" in
stand te houden. De dominees
hebben daar tot taak in de eerste
plaats „society"-mensen te zijn.
Zij moeten zorgen voor een ge
zellig, beschaafd milieu onder de
kerkleden, zij hebben de leiding
bij allerlei organisaties, moeten
'n stichtelijk woord kunnen spre
ken bij geboorte, huwelijk en
sterven, zorgen voor een cultu
reel niveau bij de kerkleden en
daarmee is men voldaan. Voorts
neemt de „zending" een grote
plaats in. Maar ook dit „Missie
begrip" is een ding dat niets meer
te maken heeft met de opdracht
die de Heiland eenmaal aan de
Kerk verstrekt heeft. Men bedoelt
er mee, een humanistische be
schaving te brengen onder de bar
baren en op die manier de we
reld te bewaren voor de ramp van
het communisme. Het Evangelie
dat doorgaans dan ook gebracht
wordt, is een evangelie naar het
vlees: de mens moet zichzelf wat
opknappen, en opvoeden, tot
„christelijke en maatschappelijke
deugden" zoals dat in de vorige
eeuw bij ons genoemd werd. En
natuurlijk worden bij dit humaan-
society-leven nog volpp bijbelse
en kerkelijke termen gebruikt.
„Liefde"„zelfverloochening"
zelfs „wedergeboorte", en „beke
ring"; „doop"; „Avondmaal";
„ambten"; „prediking" het zijn
allemaal dingen die aan de Kerk
ontleend zijn, maar die behalve
de naam verder met de Kerk
niets uitstaande hebben.
Het mooie woord voor een pre
dikant: „V.D.M." (Verbi Divini
Minister) wat betekent: dienaar
van het Goddelijke Woord, is in
deze „society-kringen" gedenatu
reerd tot „dienaar van de society-
club". Dezer dagen is er een boek
verschenen onder de titel: „No
Trumpet before him" (vertaald
aldus: „Voor hem geen bazui
nen"), een Amerikaanse roman,
waarin dat society-leven, dat in
Amerika voor KERK-leven moet
doorgaan, verrassend duidelijk
wordt getekend. Een predikant, in
de Methodistenkerk, die nog iets
van het Verbi Divini Minister be
grijpt, en in zijn parochie wil toe
passen, wordt eenvoudig niet ge
duld. Hij valt uit de toon en
breekt de society-gezelligheid.
Men leze dit boek wanneer men
iets wil begrijpen van het Ame
rikaanse z.g. „Kerkelijke" leven.
En dat nu brengt velen op een
dwaalspoor. Men denkt nog met
christelijke Kerken te doen te
hebben en men gelooft, dat dit
alles nog een grote christelijke
macht in het Westelijk wereld
halfrond kan openbaren. Daarom
zoekt men tot eenheid te komen.
De lucht is daarvan vandaag vol.
De synthese schijnt voor velen
hèt evangelie te zijn, dat redding
brengen moet. Men gelooft in de
macht van een grote wereldorga
nisatie, waarin al de „Kerken"
ondergebracht kunnen worden.
Maar men ziet niet, dat wat men
samenbrengt een conglomeraat is
van zulke heteroge bestanddelen,
dat het geweldige beeld waarvan
Nebucadnezar eens droomde, er
één stuk kóper bij is. En wat het
ergste is: men droomt dan een
Kerkeenheid te hebben gesticht,
terwijl dè Kerk er juist niets mee
te maken heeft. Wat men fun
deert is een humanistische orga
nisatie, met pakkende leuzen, een
voortreffende ideologie, naar de
mens gesproken, maar zonder
reële basis, hangen., in een lucht
ledig, een organisatie, die ten
slotte, de ware KERK zal ver
drukken en smoren, ondanks de
beste humanistische bedoelingen.
Dat is nu weer geen speculatie
of een bespiegeling zonder meer.
Het is de Schrift, die voorzegd
heeft, dat het zo zal gaan.
Want: het grote gevaar voor de
Kerk des Heren ligt niet in een
bruut a-theïstisch barbarisme,
maar in een beschaafd tot hoog
ste synthese gekomen humanisme,
Als het morgenstond geworden was, hebben al de
Overpriesters en de ouderlingen des volks tesamen
raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden zouden.
Matth. 27:11.
De gehele beschrijving van
het uiterste lijden en sterven
van de Heere Jezus Christus
legt wel heel sterk de nadruk
op de vrijwilligheid en de on
schuld van het Lam Gods. Dat
blijkt onder meer ook uit de
houding van Zijn tegenstan
ders. Want bovenstaande tekst
is toch wel heel eigenaardig:
Het vonnis is toch reeds ge
veld! Het heeft toch reeds
door de rechtzaal geklonken:
Hij is des doods schuldig!
En nu nogmaals raad
houden. Waarom is dat nodig?
Men zocht de dood van Je
zus, en voor* het volk had men
al een degelijk argument: Een
Godslasteraar moest toch ster
ven! Ze moesten toch de hand
houden aan de wet Gods.
Maar de stadhouder
Pontius Pilatus zou daardoor
niet overtuigd zijn. En dus
maar weer beraadslagen. Dit
staat vast: Jezus moet sterven,
hoe dan ook de beschuldiging
zal luiden. Dat doet er minder
toe. Wat leidt het ongeloof en
de haat tegen Gods openbaring
en Gods werk toch tot een ge
konkel en draaierij.
Wat hebben die leidslieden
het toch druk ermee om de
beste weg uit te vinden. Er
zijn al heel wat beraadslagin
gen gepasseerd en nog is het
einde er niet. Achter deze
woorden speurt ge de onrust,
de onvrede, de angst, de on
zekerheid.
En zie nu tegen deze achter
grond van rechtsverkrachting,
haat en onrust de gestalte van
de lijdende Heiland. Dit alles
heeft Hij vrijwillig gedragen,
Hij, die door één machtswoord
Zijn vijanden had kunnen
neerslaan, Hij blijft het Lam,
dat stemmeloos is. Hoezeer
blijkt Zijn onschuld uit dit ge
konkel.
Ja, waarlijk God heeft
onzer aller ongerechtigheid op
Hem doen aanlopen. En zo
is er vrede door Hem alleen.
Zo blijft er rust in Hem alleen.
De mens zonder Hem beraad
slaagt en worstelt om er uit
te komen. Maar wie bij Hem
schuilt, behoeft niet te vrezen.
Hij bewaart en beschermt bij
de verworven verlossing.
J. v. d. BERG. I
O.- en W.-Souburg.
dat zélf de naam „KERK" zal
blijven dragen.
De twee getuigen, waarvan het
boek der Openbaring spreekt, en
hiermede wordt bedoeld de trouw
gebleven KERK des Heren, zul
len worden gedood op de straten
van de grote stad, die geestelijk
genoemd wordt Sodom en Egypte,
al waar ook onze HERE gekrui
sigd is. En onze Heiland is ge
kruisigd door de valse kerk, door
de Kerk die ontrouw geworden
was. In Openbaring 17 vindt ge
het nog duidelijker, waar sprake
is van de vrouw, die op het schar
laken rode beest zit, die dronken
is van het bloed der heiligen. De
ze vrouw is geen barbaren-furie,
maar het exponent van een op
perste beschaving-cultus, lees 't
hoofdstuk maar door, zij is het
symbool van de valse kerk. De
„hoer" genoemd, omdat zij on
trouw werd aan Hem, Die haar
gekocht had met Zijn dierbaar
bloed, en belust geworden was op
de wereldse macht en de wereld
politiek en zich daaraan huwde.
Welnu, deze ontuchtige vrouw
zien we niet opkomen uit het bar-
baristische Oosten, maar veeleer
uit het Verbondsbrekig, humanis
tisch, zogenaamd nog „kerkelijk"
Westen.
Wanneer we de Bijbel maar
naast onze krant leggen, gaan we
de dingen zien zoals zij zijn.
Van de weke kreeg ik weer is
een brief van mijn vrind Pier van
den Duunkant. Hij heeft op de
achterkant van zijn briefpampier
een schetsje gemaakt van het
eiland Walcheren en daar langs
het strand, ik denk in de buurt
van Zoutelande een strook afge
tekend, waar ie „Duunkant" op
geschreve heit. Nou weet ik dus
waar ik 'm zowat mot zoeke. Nou
in Zoutelande, as ie daar in de
buurt weunt, dan ben ik wel zo
wat op de hoogte, want ik kom
daar wel is een enkele keer. Niet
in de zeumer hoor, dan is 't me
er te drok met de badgaste. Maar
er zit daar nog een beste vrind
van me, die ik wel is opzoek, as
't zo is gelege krant. Maar wat je
maar gebleve. Want toen kon je
tenminste zien, dat er overal een
beginsel achter stak. Ik ben wel
is bang, dat we er later niet veul
beter op ge' orde benne. De goeie
netuurlijk niet te na gesproke. En
die ben der ook gelokkig nog. Ik
sprak juust Zundag jongstleie 'n
oud moedertje, die ook van Wal-
chere komt. Ze was hier bij der
zeune een Zundagie over. Die ver
telde me, dat in haar kinderjare,
dat is nou zowat een kleine zeu-
ventig jare geleje, er in de buurt
waar haar ouwers weunde op
Walche.-e, nog geen christelijke
schole te bekenne was. Het was
toen allegaar openbaar wat de
klok sloeg. Maar je had toen nog
op 'n hoop plekke schoolmeesters
die uit de Bijbel vertelde en die
ook nog voor ginge in gebed. Zo
ken ze der eige herinnere, dat op
een kere onverwachts de school
opziener, die een echte liberale
was, in de klas kwam en dat toen
de meester juust uit d.. Bijbel an
't vertelle was. Hij deed gauw den
Boek dicht en lee het in z'n lesse
naar. Toen ik dat hoorde docht ik
zo: wat was het toen toch wel
een treurige toestand. En dat hete
dan een christelijk, natie en de
meesters moste de kinders op-
voede in „alle christelijke en
maatschappelijke deugde", zoas
dat in de wet heette.
Ja, onze ouwers hebbe in der-
lui leve ook heel wat meege
maakt.
Dan vertelt Pier me ook nog
wat van de vergaderinge van z'n
kiesvereniginge waar ze het heb
be gehad over de vrouw en het
openbare leve. Ja, wat. motte we
daarvan zegge. Ik las juust ver-
leje weke dat er ergens een sana
torium enkele zale heit motte
slute, niettegenstaande der meer
as genacht vrage van patiënte
wasse, omrede asdat er geen ver
pleegsters genocht ware voor al
de bedde. Kiek, as je nou dat is
met mekare vergelijkt dan zeg ie:
waar make de vrouwlui der eige
zo drok om? Is het barmhartig-
heidswerk niet wat speciaals voor
de vrouwlui? As ze dan met alle
geweld in het openbare leve wille,
dan xenne ze trecht an de ziek-
bedde. Daar is nog plentie werk
te vmde. En dan ken ik ook nog
verschillende mense die heel goed
een hulp in derlui huushouwe ken-
ne gebruke. Waar bevoorbeeld de
moeder al maar ziek is en kleine
kinders te verzorge benne. Maar
denk maar niet dat ze een hulp
kenne krijge. De meisjen gaan lie
ver naar de fabrieke of de kan
tore, waar ze de werkeloosheid in
de hand werke. Ik geloof, Pier dat
het ook hier weer op de gesteld
heid van het harte an krant. Niet
de eerste vraag is: waar ken de
Here me het beste gebruke?
maar: waar ben ik zeivers het
beste af? dikwijls met het gevolg,
dat ze in h<leve juust heel
slecht af rake. Zo denk ik er over.
Pier. Fn nou ben ik blij met je
brief. Ik wens ook jie en je huus
houwe een rijk gezegend Paas
feest, en dat je maar iets ver
staan mag an de rijkdom die er
is in de opgestane Heiland, die
over dood en --af heit getrium-
feerd c~ eenmaal heel het leven
van 't uitverkoren volk zal bren-
ge tot een eeuwig leve van vreug
de, groei en bloei, waar niemand
meer zal zegge: Ik ben ziek.
Je vrind FLIP BRAMSE.
schreef Pier, daar ken ik me eige
goed in vindè. Ja die christelijke
schole. Je schrijft, dat je je
ouwers bizonder dankbaar ben,
dat ze in al derlui armoedje de
hoge schooluitgave getroost heb
be, om der kinders naar de chris
telijke schole te sture. Dat was zo
om de jare 1903 werkelijk een of
fer. Want op de openbare schole
kon je voor niks trecht. En toch
Pier, wil je wel gelove, ook al was
het toen een onrechtvaardige
zaak, dat onze ouwers nou dub
bel en dwars moste betale, eerst
voor derlui eige schole en dan nog
is in belastinge voor de open
bare schole ook, ik zegge, al was
dat een onrechtvaardige zaak,
denk ik toch wed is. was het zo
Komt straks de vloed der grote ondermijning,
met feller kracht en ongerept,
als Christus' dienst is weggeëbt
en rotsen breken in de laatste deining;
woelt dan het wilde water aan de stranden
van ons verstild, verkild bestaan,
dat al wat schoon is ziet vergaan
en schreiend afscheid neemt van liefste panden
neem, trouwe God, ons losgeslagen leven
dan hoedend in Uw vaderhand,
en voer ons naar het vaste land
van Uw gena, waar 't woeden is verdreven.