Bij ons Uitti Ï3£aemen in Piuió. De Cineraria. De kunst van het zien DE KINSEREN VAN HET GROENE HUIS Citnilie&lcMl WEST OF OOST? Ko-mt öjUa&4 de u-laed 'dag 31 Maart 1950 T ZEEtrwscri fnstsKsmj Patfhia 4 wél, en waarin Bilderdijk zich niét schikken kon, dat is de oor zaag ge veest, waardoor deze vrienden later uiteen geslagen werden. Maar toch, het is wel diep tra gisch, wanneer zulk een hechte vriendschap moet verbroken wor den. Want vrienden zijn zij ge weest in hun studententijd. Bilderdijk heeft behoefte aan vriendschap en aan sympathie. Hij heeft er soms om gesmeekt, deze grote Eenzame. En het be gin van hun mannelijke jaren leek zo mooi. Bilderdijk schreef ge dichten in de „vriendenrol". We zouden dat nu een „Poesie-album" kunnen noemen. En Van der Palm krijgt daarin een wat goede beurt. Luister maar eens: „Wanneer ik 't hart voor de [kracht der vriendschap voele [aan 't branden. En hevig aangedaan, Door d' engsten knoop geklemd [in heur gewijden banden, Van vreugd aamechtig slaan; Dan schrei ik, gansch vervoerd [en mij zelv' onttoogen, De Godheid staamlend aan: Gij schonkt me in dezen vriend, [weldadig Alvermogen! Het allerhoogste goed, een [sterveling toe te staan! Het is dus niet mis, tussen die twee. En al weten we nu, dat Bilder dijk als dichter soms wel gauw wat dóórsloeg, zo als wij nuchtere mensen der twintigste eeuw dat noemen, zo tussen de regels door bespeuren we toch, dat er wel een hechte vriendschapsband tussen Van der Palm en Bilderdijk moet zijn geweest Maar hoe verandert dat! In zijn studentenjaren vreest Bilderdijk, dat de gloed van deze hechte vriendschap het papier, waarop hij zijn dichtregelen schrijft, zal doen ontbranden, maar later, wanneer Bilderdijk zo tegen de (eventig loopt, zal hij zijn papier zelfs maar bij het zien van het portret van Van der Palm doen schroeien door de hitte van zijn haat. Dan wordt hij tot woe de geprikkeld bij het zien van „dien duivlenlach op 't huich'lend aangezicht" en dicht hij: „De tijdslaaf zonder eer, steeds [draaiend met den wind, Toont d' onbeschaamden muil [op deze galgenprint Ja, ja, mensen als Bilderdijk zijn even heftig in hun haat, als zij het zijn in hun liefde. Het zijn mensen, die met zwart en wit werken. Rechtlijnige den- 1 -rs, die int sen van hun schou ders en opwaarts hoger zijn dan al het volk, dat verschrompelt in hun verburgelijking. Deze éénjarige plant is van de Kanarische eilanden afkomstig. Het zijn gezellige voorjaars- bloeiers, die om hun warme, spre kende kleuren, hun plaats in huis ten volle waard zijn. Daar deze planten zeer grote bladeren heb ben, vragen ze ook veel water. Houdt U ze te droog, dan ver schijnen er luizen in grote getale op deze planten. Trouwens, door tocht ontwikkelen deze insecten zich ook zeer voorspoedig. Hier moet U dus wel bijzonder op let ten, gedachtig aan de regel, dat voorkomen beter is dan genezen. Zij komen in allerlei kleuren en vormen in de handel, groot en kleinbloemig, stervormig en mar- grietvormig. Het mooist zijn wel de eenkleurige pasteltinten. De tweekleurige, zoals blauw met wit e.d., vervelen gauw. Voor wat kunstmest in de vorm van Pokon zijn deze planten zeer dankbaar. Ze reageren er prachtig op! Geef de planten flink water, maar laat ze nooit de hele dag met de pot in een schotel water staan. Daar kunnen ze beslist niet tegen. Tweemaal per week de planten in een teil water goed vol laten zui gen is zeer aan te bevelen. Over houden kunt U deze planten niet althans, het loont de moeite niet, het te proberen. SANDERSE. Enige tijd geleden stond ik voor mijn huis te kijken naar een won dere najaarswolk. Langzaam en statig dreef zij door het groen blauwe luchtruim. Het wondere was, dat zij, doordat de zon er achter scheen, omrand was door een sliert goud. Er waren enkele open plekken in die wolk en met een niet te houden kracht stuwde de schier verduisterde zon, haar lichtstralen er doorheen naar de aarde. 't Was een indrukwekkend schouwspel en vol verrukking stond ik er naar te kijken, toen een kennis voorbij kwam, die mij op de schouder klopte met de woorden: „Wat sta jij daar ver wonderd te staren Ik antwoordde: „Ja, moet je 's kijken, wat een geweldig schouw spel zich daar aan de hemel open baart!" Ook hij keek even op naar de wolk en sprak achteloos, terwijl hij een sigaret opstak: „Aoh, maak je geen zorgen, dat buitje zal wel overdrijven Zeker, u kunt gerust om dit antwoord lachen. Ook ik deed dit. Maar welk een afstand was er op dat ogenblik tussen mjj en mijn kennis. Althans, zo voelde ik het. En waarom voelde ik zo'n tra gisch medelijden met deze man, die het toch goed gaat in de we reld; die behoorlijk zijn brood ver dient en, voor zover ik dat be oordelen kan, een gelukkig huwe lijksleven leidt? Toen mijn kennis verdwenen was, dreef mijn wolk nog steeds verder, nu zonder haar gouden rand. Het wolkenspel verandert snel. Ik bepeinsde, onbereneer- bare gedachten-associatie, boe Vincent van Gogh op zo'n opmer king zou hebben gereageerd. De vlammen zouden hem uit zijn krachtige ogen hebben geschoten van woede. Een woede, waarvoor zijn medemensen wel eens hui verden en daardoor hem niet ge heel verstandig oordeelden Hij zou hem zijn plat materialis me hebben verweten en geklaagd, dat er zulke oneerbiedige schob- bers rondliepen op Gods aardbo dem Ik kan niet kwaad zijn om zulk een antwoord. Voor mij openbaar de de spreker slechts zijn inner lijke leegte, die w[j helaas zo dik wijls bij de mensen ontmoeten, en die vaak gemaskeerd wordt, door een houding van gewichtigdoe nerij en zelfverzekerdheid Er zijn er zovelen, die achte loos alle schoonheid, die dank zij het Licht aan onze ogen wordt getoond, voorbij lopen. „Je moet er oog voor hebben", wordt dan gezegd, en daarmee wil men te kennen geven, dat er slechts weinige gelukkigen zijn, die van de schoonheid op deze aarde, kunnen genieten. Stand na de 21e zet van Zwart. 21Pb6c4? (waarom nu geen e5? zie diagram 1). 22. Pc3 X a4, b7—b5; 23. Pa4c5, Ld8c7; 24. Pc5xd7, Ke8xd7; 25. Pd3—c5+, Kd7—e8; 26. Le2xc4, b5xc4; 27. Kgl—f2, (belet het offer op g3). 27Pg8—f6; 28. Dc2xc4, h5h4; 29. Pc5xe6! (Een mooi offer). 29Pf6xe4? 30. Dc4xc6t mat. Ook wanneer zwart het offer aanneemt wint wit als volgt: De6t, Kd8; Le7f, Ke8; Lf6f, Kf8; De7f, Kg8; Dg7f en mat. En hier een z.g.n. schertspro- bleem (zie diagram 2). De vraag is hier, hoeveel zetten heeft men nodig om de Koningin naar Lfl te brengen? De Koning mag hier bij het veld g2 niet betreden en alle stukken moeten binnen het afgetekende vierkant hlh3 f3fl blijven. De stand is Kh2Dh3Thl— LglLg2 pionnen f2f3g3. Auteur W. A. Schinkman. De oplossing is in 26 zetten, n.l.: L—D—K—L—T—D—L—T LKLDKLTDT LTLTLKLDK Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6. Middelburg. In de wedstrijd Zierikzee I Middelburg II Z.S.B. Ie klasse werd een partij gespeeld waarin zwart een verkeerd plan volgt en totaal wordt ingesnoerd. Wit heeft de partij goed opgezet, het welk zwart belet zijn stukken goed te posteren. Tot slot volgt een Paardoffer, hetwelk zwart weigert; neemt zwart het offer aan, ook dan volgt het mat. Wit: W. Flissebaalje (M'burg II) Zwart: Dr J. C. Braber, Zierik zee I). Geweigerd Damegambiet. 1. d2d4, d7d5; 2. c2c4, Pg8f6 (beter e6 of c6 en daar na) Pf6; 3. c4xd5, Pf6xd5; 4. Pglf3, Rb8d7 (e6 en ook c5 kranen in aanmerking); 5. e2e4 Pd5b6; 6. Pbl—c3, c7—c6; 7. Lel—f4 (belet Dc7); 7 27—e6; 8. Ddl—c2, Lf8—e7; 9. Tal—dl, Pd7—f6; 10. h2—h3, (maakt ruimte voor Lf4 als zwart Ph5 wil spelen)10 h7h5? (Zwart zijn plan is waarschijnlijk een aanval langs de h lijn, doch daarvan komt niets. Zwart had beter h6 en daarna g5 kunen spelen. 11. Lfl—e2, Lc8—d7; 12. a2—a3 a7a5; 13. 00, Dd8c8; (nu heeft zwart blijkbaar het plan e5 en daarna Lh3 op 't oog, doch daarvan komt niets terecht. Een beter plan is wel Ph7 en daarna g7—g5). 14. Dc2—b3, Le7—d8; 15. Lf4—d6! a5a4; 16. Db3—c2, Ta8—a5? (Een slag in de lucht, in aanmerking kwam Lc7). 17. Ld 6b4, Ta5a8; 18. Tdl—cl, Pf6—g8; 19. Pf3—e5, g7—g5; 20.' g2—g3, Dc8—b8; 21. Pe5—d3 (wit heeft zijn stukken rustig en goed opgesteld. Zwart kan niet veel ondernemen en moet maar afwachten). Diagram No. 1. door M. v. d. Bosch. Nu waren ze bij het schuurtje. Kiik, daar was de deur. Koos mor relde eens aan de knop, maar daar was geen beweging in te kragen. vacht, het sleutelgat. Met zijn mond er tegen aan riep hij: „Dik, Dik, ben je hier?" Toen verdrongen ze elkaar om 't ar: oord te kunnen horen. oudewijn klopte nog eens on geduldig op de muur. „Zou die er nog zijn?" fluisterde hij. „a wacht, daar hoorden ze wat. Koos duwde Boudewijn opzij. „Zijn jullie daar?" klonk het nu van oinnen. Dat was Dik, „Ja, we halen je er uit!" Onvoorzichtig hard riep Koos het, wat hem weer een stomp van E 'evvijn bezorgde. „Pas toch op jok straks worden ze nog wak ker.' Maar Koos was zo blij geweest Dik's stem te horen, dat hij voor een ogenblik alles vergat. „Hoe moet dat dan?" hoorden ze Dik weer vragen. Even beraadslaagden ze samen, en toen riep Koos weer door het sleutelgat: „Voel maar eens, of het dak niet ergens los zit". Ondertussen gingen ze zelf het dak aan de buitenkant bekijken, met de fietslantaarn, af en toe angstig omkijkend of de veld wachter er nog niet aan kwam. Stel je voor, dat hij ze hier snap te. „Daar!" Boudewijn was de eer ste, die het zag. „Kijk, daar liggen de pannen scheef, dat is vast die plek!" „Gauw de fiets tegen de muur, dan klim ik er op". In een ogenblik had hij tien pannen er af, toen de losse plan ken. Het was precies zoals de veldwachter het had gezegd. Een flauw licht viel in het don ker op Dik's hoofd. Hij had wel gehoord, waar de jongens bezig waren, maar kon van binnen uit toch niet meehelpen. Met een schreeuw begroette hij Boudewijn. „Hou je mond toch", bromde deze. „Je zal alles nog verraden". „Gemeen hè, me hier op te sluiten, hoe wisten jullie, dat ik hier was?" Opgewonden praatte Dik door. „Hoe moet ik er nu uit komen!" „Je ophijsen natuurlijk!" Boudewijn hing nu half op het dakje. „Is er niets waar je op kunt staan?" Ja wacht, die kist waar hij op gezeten had. Dik sleepte hem al naar het gat. Vlug, hadden ze ge zegd. De veldwachter kon zo te rug komen. Op de kist staand kwam Dik al een eind verder met zijn hoofd door het gat. Koos, die op de grond stond, zag eerst zijn hoofd verschijnen, toen twee armen. „Kom hier, ik zal je wel hel pen!" En Boudewijn sjorde en rukte aan Dik, dat hij meteen al half door het dak kwam. „Nou een beetje draaien, hier, hou vast, anders kom je met je hoofd naar beneden op de grond terecht. Dik wrong zich om in het gat, dat maar net groot genoeg was. Koos liep ongeduldig heen en weer. Hij kon niets anders doen, dan de jongens aanvuren, en op letten of de veldwachter nog niet kwam. Eindelijk was Dik er helemaal door, en lag dwars op het dakje. „Zo, au eerst je benen naar beneden, laat je maar glijden!" commandeerde Boudewijn, die hem stevig vast hield. „Ik vang je wel op!" Koos had al een been van Dik beet. Nog een zetje, nog een sprong daar stond Dik al op de grond. „Daar ben ik lekker uit!" en zo ver hij kon stale Dik zijn tong uit tegen het gehate schuurtje. „Laten we maar gauw gaan!" Dik had al geen rust meer, gn was het liefst maar hard wegge hold. „Ja, licht nog eens even bij! Ik maak het gat weer dicht, dan snapt hij nooit hoe Dik er uit gekomen is". Dik stond al op dc weg, scherp turend of hij niemand zag aan komen. „Nu gauw weg!" haastte Koos, toen Boudewijn weer naast hem stond. Hij dacht ineens aan huis. Va der en moeder waren natuurlijk allang thuis. Wat zouden ze on gerust zijn. Met z'n drieën gingen ze een eindje verder een smal laantje in, waar ze de veldwachter wel niet tegen zouden komen. „Ga jij vast op de fiets vooruit, Dik!" raadde Koos. Maar die dacht er niet over. Alleen door het donkere bos, dat durfde hij niet. Tegen de jongens zei hij: „Welnee, we zijn zo thuis, laten we nu maar bfj elkaar blijven". Al een poos hadden Jannie en Han voor het huis heen en weer gelopen, toen Jannie meende iets te horen. Maar wat het kon zijn? Han bleef dicht bij Jannie. Ze was een beetje bang, nu zo in het donker. „O", lachte Jannie ineens. „Het is Iki. Laten we maar gauw naar boven gaan". „Iki kan niet slapen. Iki is zo warm!" Ze zat rechtop in haar bedje, toen de meisjes binnen kwamen. Grote tranen rolden over haar gezichtje, met haar vuistjes trachtte zij ze weg te vegen. Het haar plakte vochtig om haar hoofdje. Even voelde Jannie tussen haar kleertjes, haar rugje was ook al nat. Het was ook zo warm vanavond. „Kom er maar even uit. Zo!" en ze trok Iki op schoot. „Ivloet je nu wat water hebben? Toe Han, haal eens wat van beneden, dat is lekker fris". Even stond Han besluiteloos. Ze durfde niet. Maar ineens draaide ze zich met een ruk om, en draafde de trap af. De keukenbuitendeur, die een eindje open stond, trok ze dicht. Een beetje schichtig keek ze naar buiten, er liep daar toch niemand. Nu gauw het glas vullen. Even later was ze weer boven bij Jan nie, waar ze haar bangheid ver gat. (Wordt vervolgd.) behorende bij het ZEEUWSCH DAGBLAD en *t SCHOUWSCH DAGBLAD van 31 MAAR8 1950. No. 1525 Exploitante Oosterbaan Le Cointre N.V., Goes eeuu/scH u/eexem VOOB DL ZONDAG Er zijn nog heel veel mensen die de tegenstelling in de wereld zó zien liggen: het communisme, achter het „ijzeren gordijn" en verder het aziatisch heidendom enerzijds en het „christendom in West-Europa" en verder tot aan de Pacific anderzijds. En dan gaat het er nu maar over welke van deze twee wereldmachten het winnen zal. Wint het Oosten het, dan betekent dit de ondergang van de christelijke beschaving en een overgang naar een communis tisch nihilisme, en wint het Wes ten het, dan betekent dit nieuwe mogelijkheden voor een christe lijke cultuur en beschaving. Dit categorisch denken berust op een ernstig misverstand. Een misverstand, dat gevolg is van 'n niet meer kunnen zien van de realiteit, omdat men niet meer ziet door de heldere bril der Schriften. We zeiden reeds eer: de anti these loopt radicaal anders dan dwars over de wereldglobe. De antithese wordt beheerst door de wedergeboorte. De Heiland im mers heeft het Zelf overduidelijk en op een, voor geen tweeërlei uitlegging vatbare wijze, uitge sproken: „Tenzij iemand weder om geboren is, hij kan het Ko ninkrijk Gods niet zien". En wie het Koninkrijk Gods „niet zien" kan, vergist zich, vergist zich op alle fronten, ook al heeft hij de beste humane bedoelingen en een, naar zijn overtuiging, zuivere rea listische instelling. De grote ellende is, dat we ons laten misleiden door wat er nog overgebleven is aan rudimenten ener christelijke beschaving. Een christelijke beschaving, die meest al nog spreekt in dezelfde termi nologie, waarin ook de Kerk van onze Heiland spreekt. Nemen we b.v. alleen maar eens het begrip „Kerk" zelve. In de Westerse we reld, en vooral in Amerika, spreekt men graag over de „Kerk". Maar wat bedoelt men er mee? Men bedoelt er niets anders mee dan een humanistische orga nisatie, die ten doel heeft, alge mene beschaving te bevorderen en een humanitaire „society" in stand te houden. De dominees hebben daar tot taak in de eerste plaats „society"-mensen te zijn. Zij moeten zorgen voor een ge zellig, beschaafd milieu onder de kerkleden, zij hebben de leiding bij allerlei organisaties, moeten 'n stichtelijk woord kunnen spre ken bij geboorte, huwelijk en sterven, zorgen voor een cultu reel niveau bij de kerkleden en daarmee is men voldaan. Voorts neemt de „zending" een grote plaats in. Maar ook dit „Missie begrip" is een ding dat niets meer te maken heeft met de opdracht die de Heiland eenmaal aan de Kerk verstrekt heeft. Men bedoelt er mee, een humanistische be schaving te brengen onder de bar baren en op die manier de we reld te bewaren voor de ramp van het communisme. Het Evangelie dat doorgaans dan ook gebracht wordt, is een evangelie naar het vlees: de mens moet zichzelf wat opknappen, en opvoeden, tot „christelijke en maatschappelijke deugden" zoals dat in de vorige eeuw bij ons genoemd werd. En natuurlijk worden bij dit humaan- society-leven nog volpp bijbelse en kerkelijke termen gebruikt. „Liefde"„zelfverloochening" zelfs „wedergeboorte", en „beke ring"; „doop"; „Avondmaal"; „ambten"; „prediking" het zijn allemaal dingen die aan de Kerk ontleend zijn, maar die behalve de naam verder met de Kerk niets uitstaande hebben. Het mooie woord voor een pre dikant: „V.D.M." (Verbi Divini Minister) wat betekent: dienaar van het Goddelijke Woord, is in deze „society-kringen" gedenatu reerd tot „dienaar van de society- club". Dezer dagen is er een boek verschenen onder de titel: „No Trumpet before him" (vertaald aldus: „Voor hem geen bazui nen"), een Amerikaanse roman, waarin dat society-leven, dat in Amerika voor KERK-leven moet doorgaan, verrassend duidelijk wordt getekend. Een predikant, in de Methodistenkerk, die nog iets van het Verbi Divini Minister be grijpt, en in zijn parochie wil toe passen, wordt eenvoudig niet ge duld. Hij valt uit de toon en breekt de society-gezelligheid. Men leze dit boek wanneer men iets wil begrijpen van het Ame rikaanse z.g. „Kerkelijke" leven. En dat nu brengt velen op een dwaalspoor. Men denkt nog met christelijke Kerken te doen te hebben en men gelooft, dat dit alles nog een grote christelijke macht in het Westelijk wereld halfrond kan openbaren. Daarom zoekt men tot eenheid te komen. De lucht is daarvan vandaag vol. De synthese schijnt voor velen hèt evangelie te zijn, dat redding brengen moet. Men gelooft in de macht van een grote wereldorga nisatie, waarin al de „Kerken" ondergebracht kunnen worden. Maar men ziet niet, dat wat men samenbrengt een conglomeraat is van zulke heteroge bestanddelen, dat het geweldige beeld waarvan Nebucadnezar eens droomde, er één stuk kóper bij is. En wat het ergste is: men droomt dan een Kerkeenheid te hebben gesticht, terwijl dè Kerk er juist niets mee te maken heeft. Wat men fun deert is een humanistische orga nisatie, met pakkende leuzen, een voortreffende ideologie, naar de mens gesproken, maar zonder reële basis, hangen., in een lucht ledig, een organisatie, die ten slotte, de ware KERK zal ver drukken en smoren, ondanks de beste humanistische bedoelingen. Dat is nu weer geen speculatie of een bespiegeling zonder meer. Het is de Schrift, die voorzegd heeft, dat het zo zal gaan. Want: het grote gevaar voor de Kerk des Heren ligt niet in een bruut a-theïstisch barbarisme, maar in een beschaafd tot hoog ste synthese gekomen humanisme, Als het morgenstond geworden was, hebben al de Overpriesters en de ouderlingen des volks tesamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden zouden. Matth. 27:11. De gehele beschrijving van het uiterste lijden en sterven van de Heere Jezus Christus legt wel heel sterk de nadruk op de vrijwilligheid en de on schuld van het Lam Gods. Dat blijkt onder meer ook uit de houding van Zijn tegenstan ders. Want bovenstaande tekst is toch wel heel eigenaardig: Het vonnis is toch reeds ge veld! Het heeft toch reeds door de rechtzaal geklonken: Hij is des doods schuldig! En nu nogmaals raad houden. Waarom is dat nodig? Men zocht de dood van Je zus, en voor* het volk had men al een degelijk argument: Een Godslasteraar moest toch ster ven! Ze moesten toch de hand houden aan de wet Gods. Maar de stadhouder Pontius Pilatus zou daardoor niet overtuigd zijn. En dus maar weer beraadslagen. Dit staat vast: Jezus moet sterven, hoe dan ook de beschuldiging zal luiden. Dat doet er minder toe. Wat leidt het ongeloof en de haat tegen Gods openbaring en Gods werk toch tot een ge konkel en draaierij. Wat hebben die leidslieden het toch druk ermee om de beste weg uit te vinden. Er zijn al heel wat beraadslagin gen gepasseerd en nog is het einde er niet. Achter deze woorden speurt ge de onrust, de onvrede, de angst, de on zekerheid. En zie nu tegen deze achter grond van rechtsverkrachting, haat en onrust de gestalte van de lijdende Heiland. Dit alles heeft Hij vrijwillig gedragen, Hij, die door één machtswoord Zijn vijanden had kunnen neerslaan, Hij blijft het Lam, dat stemmeloos is. Hoezeer blijkt Zijn onschuld uit dit ge konkel. Ja, waarlijk God heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. En zo is er vrede door Hem alleen. Zo blijft er rust in Hem alleen. De mens zonder Hem beraad slaagt en worstelt om er uit te komen. Maar wie bij Hem schuilt, behoeft niet te vrezen. Hij bewaart en beschermt bij de verworven verlossing. J. v. d. BERG. I O.- en W.-Souburg. dat zélf de naam „KERK" zal blijven dragen. De twee getuigen, waarvan het boek der Openbaring spreekt, en hiermede wordt bedoeld de trouw gebleven KERK des Heren, zul len worden gedood op de straten van de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, al waar ook onze HERE gekrui sigd is. En onze Heiland is ge kruisigd door de valse kerk, door de Kerk die ontrouw geworden was. In Openbaring 17 vindt ge het nog duidelijker, waar sprake is van de vrouw, die op het schar laken rode beest zit, die dronken is van het bloed der heiligen. De ze vrouw is geen barbaren-furie, maar het exponent van een op perste beschaving-cultus, lees 't hoofdstuk maar door, zij is het symbool van de valse kerk. De „hoer" genoemd, omdat zij on trouw werd aan Hem, Die haar gekocht had met Zijn dierbaar bloed, en belust geworden was op de wereldse macht en de wereld politiek en zich daaraan huwde. Welnu, deze ontuchtige vrouw zien we niet opkomen uit het bar- baristische Oosten, maar veeleer uit het Verbondsbrekig, humanis tisch, zogenaamd nog „kerkelijk" Westen. Wanneer we de Bijbel maar naast onze krant leggen, gaan we de dingen zien zoals zij zijn. Van de weke kreeg ik weer is een brief van mijn vrind Pier van den Duunkant. Hij heeft op de achterkant van zijn briefpampier een schetsje gemaakt van het eiland Walcheren en daar langs het strand, ik denk in de buurt van Zoutelande een strook afge tekend, waar ie „Duunkant" op geschreve heit. Nou weet ik dus waar ik 'm zowat mot zoeke. Nou in Zoutelande, as ie daar in de buurt weunt, dan ben ik wel zo wat op de hoogte, want ik kom daar wel is een enkele keer. Niet in de zeumer hoor, dan is 't me er te drok met de badgaste. Maar er zit daar nog een beste vrind van me, die ik wel is opzoek, as 't zo is gelege krant. Maar wat je maar gebleve. Want toen kon je tenminste zien, dat er overal een beginsel achter stak. Ik ben wel is bang, dat we er later niet veul beter op ge' orde benne. De goeie netuurlijk niet te na gesproke. En die ben der ook gelokkig nog. Ik sprak juust Zundag jongstleie 'n oud moedertje, die ook van Wal- chere komt. Ze was hier bij der zeune een Zundagie over. Die ver telde me, dat in haar kinderjare, dat is nou zowat een kleine zeu- ventig jare geleje, er in de buurt waar haar ouwers weunde op Walche.-e, nog geen christelijke schole te bekenne was. Het was toen allegaar openbaar wat de klok sloeg. Maar je had toen nog op 'n hoop plekke schoolmeesters die uit de Bijbel vertelde en die ook nog voor ginge in gebed. Zo ken ze der eige herinnere, dat op een kere onverwachts de school opziener, die een echte liberale was, in de klas kwam en dat toen de meester juust uit d.. Bijbel an 't vertelle was. Hij deed gauw den Boek dicht en lee het in z'n lesse naar. Toen ik dat hoorde docht ik zo: wat was het toen toch wel een treurige toestand. En dat hete dan een christelijk, natie en de meesters moste de kinders op- voede in „alle christelijke en maatschappelijke deugde", zoas dat in de wet heette. Ja, onze ouwers hebbe in der- lui leve ook heel wat meege maakt. Dan vertelt Pier me ook nog wat van de vergaderinge van z'n kiesvereniginge waar ze het heb be gehad over de vrouw en het openbare leve. Ja, wat. motte we daarvan zegge. Ik las juust ver- leje weke dat er ergens een sana torium enkele zale heit motte slute, niettegenstaande der meer as genacht vrage van patiënte wasse, omrede asdat er geen ver pleegsters genocht ware voor al de bedde. Kiek, as je nou dat is met mekare vergelijkt dan zeg ie: waar make de vrouwlui der eige zo drok om? Is het barmhartig- heidswerk niet wat speciaals voor de vrouwlui? As ze dan met alle geweld in het openbare leve wille, dan xenne ze trecht an de ziek- bedde. Daar is nog plentie werk te vmde. En dan ken ik ook nog verschillende mense die heel goed een hulp in derlui huushouwe ken- ne gebruke. Waar bevoorbeeld de moeder al maar ziek is en kleine kinders te verzorge benne. Maar denk maar niet dat ze een hulp kenne krijge. De meisjen gaan lie ver naar de fabrieke of de kan tore, waar ze de werkeloosheid in de hand werke. Ik geloof, Pier dat het ook hier weer op de gesteld heid van het harte an krant. Niet de eerste vraag is: waar ken de Here me het beste gebruke? maar: waar ben ik zeivers het beste af? dikwijls met het gevolg, dat ze in h<leve juust heel slecht af rake. Zo denk ik er over. Pier. Fn nou ben ik blij met je brief. Ik wens ook jie en je huus houwe een rijk gezegend Paas feest, en dat je maar iets ver staan mag an de rijkdom die er is in de opgestane Heiland, die over dood en --af heit getrium- feerd c~ eenmaal heel het leven van 't uitverkoren volk zal bren- ge tot een eeuwig leve van vreug de, groei en bloei, waar niemand meer zal zegge: Ik ben ziek. Je vrind FLIP BRAMSE. schreef Pier, daar ken ik me eige goed in vindè. Ja die christelijke schole. Je schrijft, dat je je ouwers bizonder dankbaar ben, dat ze in al derlui armoedje de hoge schooluitgave getroost heb be, om der kinders naar de chris telijke schole te sture. Dat was zo om de jare 1903 werkelijk een of fer. Want op de openbare schole kon je voor niks trecht. En toch Pier, wil je wel gelove, ook al was het toen een onrechtvaardige zaak, dat onze ouwers nou dub bel en dwars moste betale, eerst voor derlui eige schole en dan nog is in belastinge voor de open bare schole ook, ik zegge, al was dat een onrechtvaardige zaak, denk ik toch wed is. was het zo Komt straks de vloed der grote ondermijning, met feller kracht en ongerept, als Christus' dienst is weggeëbt en rotsen breken in de laatste deining; woelt dan het wilde water aan de stranden van ons verstild, verkild bestaan, dat al wat schoon is ziet vergaan en schreiend afscheid neemt van liefste panden neem, trouwe God, ons losgeslagen leven dan hoedend in Uw vaderhand, en voer ons naar het vaste land van Uw gena, waar 't woeden is verdreven.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 7