Basil's
IC]
Passion
mmm
iillft
Uit fnij>fi Utas
GOESE
ORATORUIM-
VERENIGINB
Ons lead i/ukaai.
Port in oorlogstijd (I)
EERSTE UITVOERING VAN
door de
Vrijdag 24 Maart 1950
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
ting blijft spreken en eisen. Ik
denk aan het vers „Berusting".
Tusschen dat oogenblik en mijn
[dood
ligt misschien een lang leven;
ook een groot?
de hoop daarop heeft mij
[allengs begeven;
maar is groot of klein niet om
[het even
voor wie gelooft, dat wij pas
[met den dood
gaan leven?
Ik denk ook aan 't vers „Graf":
Dit is haar graf, onder de jonge
[linden
vergaan haar handen en haar
[zachte oogen.
moet men gelooven dat wie
[haar beminden
haar eens hervinden en
[herkennen mogen?
Sterk komt dit ook uit in zijn
vers:
„Niets anders dan vrees voor
[den dood
en de angst te verwaaien als
[asch
dreef mij voort met den
[avondval
naar het donker verraad van
[het kruis.
Nu kom ik met een ernstige
vraag tot onze lezeressen. Als op
de hoek van een straat met dui
delijke letters de naam van die
straat staat aangegeven, en er is
dan iemand, die in die straat te
recht komt, terwijl hij er vol
strekt niet wezen moet, is het dan
billijk, dat hij zijn fout bemerken
de, in zijn eerste schrik aan het
mopperen slaat op die straat?
'k Hoor het al: nee natuurlijk
niet, zegt menige medezuster in
de huishouding.
Nu dan, ecrverledcn weck was
er iemand, een man, verdwaald in
ons hoekje van het Weekend. Dat
is toch werkelijk mijn schuld niet,
want er staat duidelijk boven te
lezen: „Vrouwenrubriek".
Die verdwaalde mijnheer las
over die andere mijnheer in Enge
land, die maandelijks zijn vrouw
een vrije dag geeft. Dat bezorgde
deze zwerver zulk een schrik dat
h[j, naar ik ernstig vrees, ons
dierbaar Weekend verdonkere
maande om zijn vrouw geen „ver
keerde denkbeelden" aan de hand
te doen.
toen ik, walgend van schaamte
[en pijn
werd meegevoerd met den drom
verblind door het bloedend
(Visioen,
werd mijn trots verteerd door
[de vraag:
wat doet gij, wat hebt gij
[gedaan
doch mijn hart gaf het antwoord
[ai:
ik wil God zijn om niet te
[vergaan".
Ligt in deze weinige woorden
niet de hele Europese crisis ge
tekend
De zekerheden van een waan
wijze negentiende eeuw heeft
plaats gemaakt voor de van alle
zekerheden losgeslagen twintigste
eeuw, die niets heeft over gehou
den dan haar angst, haar dóóds
angst. De doodsangst van een
Verbondsbreker, die het héél
goed weet, en nooit los kan ko
men van zijn verleden en de ru
dimenten van zijn christelijk ge
loof meetorsen moet, tot over zijn
graf. En die heel goed weet. om
niet te vergaan moet ik als God
zijn
Wie Marsman zó lezen gaat,
begint Marsman te begrijpen, om
dat hij zijn tijd begint te begrij
pen.
't Is erg! Maar die mijnheer is
niet alleen geschrokken. Ik ben
het ook, toen ik zijn diep verwij
tende blik op mij gericht zag,
want toen bemerkte ik, dat we
eigenlijk niet „onder ons" zijn in
ons eigen hoekje. Dat is toch erg,
want als we „onder ons" zijn,
kunnen we zo gezellig over vele
kleine beslommeringen praten en
nunu ga ik op mijn tellen
passen.
Gelukkig had ik de schoonmaak
al ingeluid voor die mijnheer in
onze buurt verdwaalde, anders
kreeg ik dat ook nog op mijn de-
bctzijde, dat ik de vrouwen aan
spoorde tot huiselijke revolutie.
Ilct beste is, dat we do hoofdre
dacteur van ons Weekend vragen
om boven ons eigen hoekje nog
eens extra te laten zetten: „Al
leen voor vrouwen", want om nu
altijd met een slot op je mond
le lopen, valt toch ook niet mee.
Een mens wil toch ook wel eens
vrijuit praten.
Intussen, ik heb het woord
schoonmaak al weer genoemd.
Hoe staat het er mee? Ik zit al
zuchtend en uitblazend op mijn
lauweren te rusten. Mag ook wel
weer eens, want ik ben achter
mijn adem, van het vaart zetten
om door deze onheilsperiode te
komen, 'k Hoop van harte dat
veel lezeressen ook al zover zijn,
want dat geeft rust enlaten
we maar niet al te bescheiden
zijn, we hebben onze internatio
nale reputatie weer opgehouden.
We staan immers van oudsher be
kend als een schoon land met een
zindelijke bevolking.
Dat is niet maar iets wat in
de lucht hangt. Stellig niet. Als je
eens in het buitenland komt, of
je ontmoet buitenlanders hier in
ons eigen land, dan krijg je over
dit onderwerp heel wat compli
menten te horen. Op een van m'n
zwerftochten voor de oorlog, door
ons oude Europa, sprak ik met
een Zwitserse vrouw. Bemerkend,
waar ik vandaan kwam, zei ze:
„De Hollandse vrouwen zijn net
zo zindelijk als de Zwitserse!"
En een Canadees luitenant, di
rect na de bevrijding in ons eigen
Zeeland, zeide blij te zijn, dat hij
hier was, wijl het hier zindelijk
was en verder vertelde hij onple
zierige dingen over verre, verre
zuiderburen, die wel op een tegen
deel wezen in dat land. Nee, dat
vertel ik niet over, want ik ben
voor onderling vrede. Maar ik
denk, als een soldaat zoiets be
merkt, zal het verschil ook wel
duidelijk merkbaar zijn.
En je kunt in het hartje van
het grote Amerika plots op een
restaurant stuiten, dat de aantrek
kelijke naam: „The clean Dutch
man" draagt, terwijl de eige
naar in geen velden of wegen met
Holland of de Hollanders verwant
zijnde dit opschrift alleen koos,
wijl hij dit de beste reclame voor
zijn zaak achtte. Nu dan, terwijl
zulke gewichtige dingen als een
internationale reputatie op het
spel staan, is het licht te begrij
pen, dat we ernst maken met
onze schoonmaak. Misschien trek
ken we door deze reputatie wel
meer toeristen naar ons land, en
door toeristen groeien onze
deviezen. Mensen hoe langer we
er over praten, hoe groter onze
huisvrouwelijke verantwoording
wordt. Je zou er bang van wor
den.
Ik heb echter mijn aandeel
weer geleverd en neem nu de tijd
om tveer eens rond te kijken wat
er zoal in de wereld gaande is,
d.w.z. ik duik weg achter een
stapel kranten, tijdschriften en
boeken, want ik heb het gevoel
of ik tot de middeleeuwen ben
achter geraakt.
Wie nog niet zover is, wens ik
sterkte toe.
Mijn collega uit klas vier moet
een dag weg en mij is opgedragen
zijn klas er bij te nemen. Zo kom
ik weer eens even tussen alle
maal oude bekenden.
Nu heeft mijn collega speciaal
mijn aandacht gevraagd voor
Kareltje met zijn mooie, donkere
fluwelen ogen. „Daar groeit een
bandiet uit", oordeelt mijn col
lega, waarop ik hem stom ver
baasd aankijk.
Ik herinner mij Kareltje met
zijn zacht, medelijdend, goedaar
dig karakter, die mij nooit de
mir.ste last bezorgde.
„Toen we van de winter ijsver-
lof gaven, heeft hij een valse
handtekening geplaatst onder een
door hem zelf opgemaakt briefje
voor een vriendje, die van zijn
ouders niet op het ijs mocht,"
weet mijn collega te vertellen. En
hij vervolgt: „Toen de vader, een
arme landarbeider, kwam infor
meren, waar zijn jongen die mid
dag gebleven was, en ik hem het
briefje met zijn handtekening liet
zien, vertelde hij, dat dit zijn
handtekening niet was en beslist
geen verlofbriefje aan Jaap had
meegegeven. Na een streng onder
zoek bleek me, dat Kareltje, door
meelij bewogen het valse papier
tje voor zijn vriendje had opge
maakt en hem een paar schaat
sen geleend had. Wat moet ik met
zo'n bandiet beginnen?"
Ik trok onwillig mijn schou
ders op. Ik kon moeilijk kwaad
van Kareltje horen vertellen.
Ik nam er de klas bij, maar Ka
reltje liet me niet meer los. Ik
begreep, dat hij natuurlijk in on
bedachtzaamheid zijn vriendje uit
de misère geholpen had op een
manier, die met alle ethiek in
strijd was. Ik ging mijn herinne
ring eens na. En toen kwam voor
mijn geest het tafereeltje op het
schoolplein, toen hij nog in mijn
klas zat, als kleine peuter. Tij
dens het speelkwartiertje, vloog
hij een jongen uit klas vier, een
sterke jongen, voor wiens knuis
ten alle schooljongens bang wa
ren, pardoes in de haren, omdat
hij bezig was een kikvors te pijni
gen. Kareltjes nagels scheurden
langs het gezicht van de sadist
en hij was voor enkele dagen ge
tekend. Voorts herinnerde ik mij,
dat Kareltje nooit kon verdragen
dat ik iemand straf gaf. Hij nam
het steeds voor de lijdende partij
op, of deze schuld had of niet.
De verontwaardiging en drift
gloeiden dan in zijn donkere ogen,
die van zacht fluweel, dreigende
kooltjes vuur werden
Tijdens het speelkwartiertje be
moeide ik mij speciaal met hem,
want hij was een lievelingetje
van me geweest, zij het bedekte-
lijk vanwege de paedagogische
lessen uit mijn kweekschool jaren.
Maar ik had hem nog maar nau
welijks onder vier ogen of Daan
de WiJde kwam er bij, mijn oude
klikspaan, die ik me nog herin
nerde uit mijn eerste klas. Hij
stak lijzig zijn vinger op en zei
met een schijnheilig gezicht: „Mot
uwes hore, juffrouw, Karei heb
voor Jaap het rapport onderte-
Kend, cmdat het zo slecht was en
Jaap het niet an z'n vader en
moeder dorst late zien
Ik stond perplex. Ik vergat
Daan een uitbrander te geven
voor zijn afschuwelijk geklik. Ik
keek Kareltje in zijn zachtmoe
dige, fluwelen ogen, die hij met
een omroerende oprechtheid en
onschuld op mij gevestigd had,
alsof hij mij vragen wilde: Moet
de mens in nood niet geholpen
worden?
Ik joeg Daan weg en vroeg
Kareltje: „Is dat waar, wat Daan
zegt?" Kareltje knikte. Zijn
wenkbrauwen hoog opgetrokken
alsof hij zich verwonderde over
mijn verwondering. Hij scheen 't
een doodgewone zaak te vinden.
„Maar jongen, dat was heel
erg slecht. Weet je wel, dat de
mensen voor een valse handteke
ning de gevangenis ingaan. Hot is
gemeen bedrog. Hoe kun je dat
deen?"
„Jaap was zo bang met het rap
port thuis te komen, juffrouw",
zei Kareltje.
Ik heb geen woord meer gezegd.
Zijn fluwelen ogen bleven strak
op mij gericht. De verbaasde on
schuld troonde in die zwarte kij
kers in volle majesteit.
Toen schrok ik even voor de
toekomst van deze kleine jongen.
Wat zal er uit hem groeien. Hij
heeft een goed stel hersens, hij is
dapper en heeft wilskracht. Hij
zal zijn eigen gang gaan. Wat zal
hij zich bezeren aan het grievend
onrecht, dat hij overal ontmoeten
zal. Er kan een communist uit
hem groeien, als God het niet ver
hoedt. Hij kan dolzinnig over lij
ken gaan en is tot elke misdaad
in staat, wanneer hij maar meent,
dat hij het vertrapte en het mis
deelde en het geringe helpen kan.
Maar het kan met Kareltje ook
de andere weg: Wanneer Gods
gena'de in hem werkt, zal hij on
der zelftucht komen en kan hij
tot grote zegen worden voor zijn
omgeving.
Ik zie bij Kareltje maar twee
mogelijkheden. Een derde is er
niet. Moge hij bewaard blijven
voor de eerste mogelijkheid.
Gert zet achter het huis de
kijker weer op zijn scherpe ha
viksneus. Zijn vissersbloed is ja
gersbloed geworden. Er spookt 'n
plan in zijn brein. Als vader er
maar van weten wil. Hij wil het
mijnenveld in. Sinds die mijn ge
sprongen is, heeft hij geen vrees
meer voor die dingen. Je moet er
mee om weten te gaan. Als ze bo
ven water drijven springen ze niet,
zeggen ze, want om te springen
moet er waterdruk op zitten, en
als ze onder water op d'r plaats
hungen, tref je zo niet, want de
Goereese vissersschepen zijn plat
en hebben geen diepgang. Je ben
gek als je hier blijf omzeulen.
Wie weet wat je ophaalt als je
er op uit gaat. Hij laat de kijker
zakken en ziet de haven langs,
waar de schepen rij aan rij liggen.
Hij zoekt er de G. 23 uit, hun
schip. Kón jo terwille van die
kleine venijnige dingen die hier
en daar in zee zwalkten, je laten
dwingen om niet te varen waar je
varen wou?
Het bloed kookte in zijn sterk,
gezond, jong lichaam.
Als Piet Crczee het er op
waagt, doe ik 't, mompelde hij.
Gert Tanis en Piet Crezee, ze
werden altijd samen genoemd en
waar je de een zag aan wal, zag
je de ander.
Hij maakt zjjn schuit klaar,
want zo gaan varen. Gert heeft
hem het plan verteld en Piet had
stilzwijgend geknikt.
We gaen d'r op uut, had hij
toegestemd.
Mar as-ie je leve waegt, sluit
dan teminste eerst een verzeke
ring, dat je mien met de kinders
niet hcelegacr onverzorgd achter-
lact, wist Piet z'n vrouw te ver
tellen, die niet mis was.
D'r gebeurt niks 'oor, hou je
gemak mar, kalmeerde Piet zijn
cga.
We zcile 't is afkieke. As
joe je gekke kop op hol laet brin-
ge, door die wildeman van een
Gert, dan mot je 't zclvers wete,
mar bedenk teminste dat je 'n
vrouw en kinders heit.
Ik bedenk, datte we te etc
motte hebbc, as we de schuit in
de have late logge, kenne we onze
kele binnen kort an de de kap
stok hange, en hou nou jc gemak
mar, as ik weer geld binne breng,
dans je wol aares.
Ze voeren gelijk met de vloot,
die het vrije water hield, uit,
maar bij de bctonning gooiden ze
het roer om en koersten dwars
door het mijnenveld of er nooit
een mijn gelegd was.
De andere schepen hadden ze
voor laten gaan en gezorgd, dat
ze hun zwaai niet merkten.
't Was helder, stil weer. Je zag
de zee rond liggen en 't was of
er geen dood en verderf loerde
onder het effen watervlak.
Regelrecht naar het Westen
hielden ze do steven. Zo voeren ze
uren achtereen, de hand vast om
de helmstok, onbewogen. Voorop
de kop stond Gert z'n vader en
Piet had op zijn schuit zijn neef
Dirk Komtebedde gezet. Die ke
ken uit of er onraad voor de boeg
kwam. Maar er was niets te zien.
We mosten 't hier mar is
prebecre, vond Gert en zijn vader
knikte instemmend.
Piet deed hetzelfde, en de vangst
was voorspoedig, 't Was of de vis
er van wist, dat het mijnenveld
voor de mens een kerkhof was.
Maar ze hadden de netten nog
niet lang uit, toen Gert een
schreeuw over het water gaf. Ze
schrokken cr van. Hij wees naar
het Zuid-Westen, waar een paar
zwarte stippen op het water dob
berden.
Dat kenne geen mijnen weze,
schreeuwde Piet Crezee terug.
We zalle is kieke, vond Gert.
De netten werden binnen gehaald
cn beide schepen koersten naar de
stippen.
Gert was onrustig geworden.
Iets vreemds woelde in zijn bloed.
Hij dacht aan geen mijnenveld
meer, zijn oog hongerde naar de
stippen. Het zeil klapperde in de
bries en de schuit steigerde als
een paard op jacht.
't Benne vaten, schreeuwde
zijn vader met de hand aan de
mond.
Gert had 't al gezien. Vaten
met vet of boter, die hadden ze
al eens meer opgepikt, 'n Buiten
kansje, daar was je een paar we
ken goed mee. Drie en dertig
percent voor de schipper. De reis
was niet te vergeefs.
De schuit werd stil gelegd en
Gert draaide de lier buiten boord.
Piet Crezee deed hetzelfde en
binnen een kwartier hadden ze
elk een vat binnen boord ge
draaid.
Dat 's geen butter, zei Gerts
vader.
Nee, 't mot wat aeres weze.
Ze bekeken het vat, een groot
okshoofd, waar ze samen niet aan
tillen konden.
Maar Gert gunde zich geen tijd
te kijken wat er in zat. Hij zocht
al weer het water af, of er nog
meer te verdienen viel. Zijn bloed
klopte om zijn slapen of-ie koorts
had.
Stom wees-ie zijn vader nog een
paar vaten. Als Piet Crezee ze
nou maar niet in de gaten had;
wie er het eerst de haak aan
sloeg had ze.
Kalm an mar, je lieken wel
bezete, zei zijn vader. Motte we
eerst niet is kieke wat er in zit,
misschien is 't wel niks waerd.
Mar ik bedank je, dat ken
straks wel, eerst binnen haele
wat er te haele is.
Maar Piet had ze ook al gezien
cn ieder viste nog een vat op.
Meer z„gen ze niet.
We zalle d'r een gat in boo-
re, dan wete wc 't, besliste Gerts
vader.
De scheepsboor knarste in bet
hout van het deksel. Gert trilde
op zijn benen en had het instro
men zijn vader uit de hand gerukt
als hij zijn vader niet voor zich
gehad had.
Deze ging rustig zijn gang, of-
ie thuis achter de kachel zat.
Gert za.g, dat-ie de boor terug
trok en zijn neus boven het gaatje
hield.
Drank, zei-ie, en goeie
ook!
Gerts neusvleugels spalkten
zich nerveus, toen hij ze boven
het boorgat hield. Er kwam een
trillende lucht uit het gat, alle
maal sterke, zware alcohol.
Da's een kapitaal, ouwe!
Gert wrong het schor uit zijn
keel.
Gerts vader wierp zijn pruim
over boord en zei: We zalle
zien datte we een rietje vinde,
dan kenne we is proeve.
Hij zocht de schuit af en vond
een stukje smerig riet, dat met
een zeetje aan dek gespoeld was.
Hij zoog zijn baardige wangen
tegen elkaar en slokte het vocht
naar binnen.
't Jonge, da's port, echte on-
vermingde port! dat brengt meer
op as tien schuiten met vis bij
elkaar!
Ze keken elkaar aan en lazen
de hete begeerte in elkanders
ogen, begeerte naar geld, naar
veel geld, bankbiljetten, die ze zo
schaars in handen kregen.
Ze hoorden een schreeuw van
de schuit van Piet Crezee en toen
ze opkeken, zagen ze hem dansen
rondom ztjn vaten wijn. Met bun
Vrij'dag 24 Maart 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
O, Haupt voll Blut und Wunden,
Voll Schmerz und voller Hohn!
O, Haupt, zu Spott ge bunden,
mit einer Dornenkronl
O Haupt, sonst schön gezieret
mit höchster Ehr und Zier,
jetzt aber hoch schimpfieret:
gegrüsset seist du mir!
WIE WAS BACH?
Wie denkt, wanneer hij dit be
kende koraal hoort, niet aan de
Matthaus-Passion, en dus van
zelf aan Bach?
Wie was Johann Sebastiaan
Bach?
Hij was de zpon van de stads
musicus Johann Ambrosius Bach.
Hij werd te Eisenach geboren op
21 Maart 1685. Al spoedig ont
dekte zijn vader zijn grote mu
zikale aanleg en zette hem aan
de muziekstudie.
Reeds op 9-jarige leeftijd ver
loor hij zijn moeder, een jaar
daarna stierf zijn vader, zijn
oudste broer, Johann Christoph
ontfermde zich over hem, nam
hem bij zich in huis, liet hem het
gymnasium bezoeken en gaf hem
zelf muziekles. Dit muziek on
derwijs was in goede handen,
daar Johann Christoph leerling
was van de beroemde organist
Pachabel.
De jonge Bach werd op 15-ja-
rige leeftijd opgenomen als so
praanzanger in het Michaëlis-
klooster Lünsburg, daar hij een
bijzonder mooie stem had.
Toen al trok de knaap op vrije
middagen naar Hamburg om
Reinke, de organist te horen.
petten in de hand zwaaiden ze
terug. Toen keken ze het water
weer af of er nog meer buit te
halen was, maar ze zagen niets
meer dat op een vat leek.
We gaen werom, Gert, 't is
welletjes zo, zei de schipper. Hij
nam een schone pruim uit zijn
blinkende tabaksdoos.
Zalle we nog niet wat rond-
vaere, wie weet vinden we nog
wat? stelde Gert voor.
Maar zijn vader schudde 't hoofd.
Deze vaten zijn bepaald ieuwers
over boord gesloge. As d'r meer
waren mos te ze ook hier ligge.
We gaen naer huus, jong, 's kieke
watte we 'r van maeke kenne.
Piet Crezee dacht er ook zo
over. Samen voeren ze terug,
uren voor de tijd dat de vloot te
rug verwacht werd.
Op de kaai waren ze ongerust
toen ze de schepen buiten tijd
binnen zagen lopen. As t'r mar
geen ongelokke gebeurd benne,
vreesden ze. Maar het gekke
spectakel dat Piet Crezee aan zijn
roerstok stond te maken, stelde
ze gerust. Er moest iets anders
wezen. En de onrust aan de haven
groeide.
De vaten werden aan de wal
gehesen. Vier grote okshoofden,
berstens vol met echte, onvervals
te port. Twee duizend liter bij
elkaar. Vijf honderd liter per vat.
Dat betekende minstens evenveel
guldens in baar geld.
Aan het geroep en geschreeuw
en gevraag kwam geen end. De
In 1703 hij had toen het
gymnasium afgelopen kreeg
hij een plaats als violist in de ka
pel van hertog Johann Ernst van
Weimar. Kort daarop, in 1704,
volgde zijn benoeming tot orga
nist te Arnstadt.
Tn 1705 kreeg hij vier weken
verlof om naar de beroemde or
ganist Buxtehude te Lübeck te
gaan luisteren. Inplaats van vier
weken, bleef hij vier maanden
weg. Deze ontmoeting met Bux
tehude was van grote invloed op
de ontwikkeling van Bach's ta
lent. Deze toch leidde het mees
terschap van de jonge kunste
naar in de juiste banen.
Als u nu denkt, dat de jonge
spijbelaar met hangende pootjes
huiswaarts ging, dan hebt u het
mis. Hij wilde zich niet eens ver
ontschuldigen over zijn te lang
wegblijven, omdat zijn plaats
vervanger het werk naar beho
ren gedaan had.
Hij kreeg er geducht van langs
van de kerkeraad en deze maak
te van de gelegenheid gebruik
om hem op verschillende fouten
te wijzen. Hij was veel te op
vliegend van karakter, hij had
te gedurfde harmonieën; hij had
eens met een „vreemde joffer' in
de kerk op een werkdag gemusi
ceerd enz.
Helemaal ongelijk had de ker
keraad niet, want hij had een
keer een leerling zó uitgeschol
den, dat deze hem, toen hij op
straat kwam, met een stok telijf
wilde gaan. Bach ging zich zó te
buiten, dat hij zijn degen trok,
en, hadden de jongens hem niet
jongens en meisjes dansten om de
vaten. Heel de haven liep uit.
Gerrit Breen en Pleun Lodder,
twee negentigers, strompelden op
hun stokje het huis uit om met
eigen ogen dit nooit geziene won
der te aanschouwen. Het scheen,
of het hele havenhoofd plots be
zeten was. Zelfs meutje Trien,
die in geen tien jaar meer buiten
geweest was, wilde dat haar doch
ter haar naar de kaai bracht, om
de vaten te zien. f
Gert en zijn vader rolden de
twee door hen opgeviste vaten
voor hun woning en merkten ze.
Piet Crezee deed met zijn vaten
hetzelfde.
Toen 's avonds de vloot terug
kwam, stond het Goereese Hoofd
op zijn kop. Aan de gevangen vis
werd niet meer gedacht. En die
nacht werd er weinig geslapen.
De volgende morgen stond
Keesie Padmos al vroeg op zijn
schuit en maakte het tuig klaar
met zijn knecht.
Wat mot je zo vroeg d'r op
uut, ook port vangen, Keesie?
vroeg Gert Tanis.
Jae, ik gae ook 's kieke, d'r
zal nog wel 'n vaatje drieve,
denk ik zo.
Je heit gelieke, mar denk om
de mijne, dat je d'r om heen zeilt!
Geen nood 'oor!
Ieder had die nacht hetzelfde
plan.
En 's morgens zeilde de hele
vloot dwars door het mijnenge-
bied naar de plek waar ze de va-
tegen gehouden, dan waren er
ongelukken gebeurd. Zijn opvlie
gend karakter heeft Bach dik
wijls moeilijkheden bezorgd.
Door dit alles werd zijn toe
stand in Arnstadt onhoudbaar,
dus liet hij zich benoemen tot
organist te Mühlhausen, Daar
trouwde hij met de „vreemdb
joffer", zijn nicht, Maria Barbara
Bach. Bach verdiende 85 gulden
per jaar, benevens betalingen in
natura: koren, vis en hout. Van
daar verti-k Bach naar Weimar,
waar hij hoforganist en kamer
musicus werd van hertog Wil
helm Ernst. Hij verdiende daar
225 gulden en werd benoemd tot
concertmeester. Toen daar de
kapelmeester Drese stierf, had
Bach gehoopt deze op te volgen,
doch niet Bach, maar Drese's
zoon werd benoemd. Bach was
zó ontstemd, dat hij onmiddellijk
ontslag eiste, en wel op zo'n toon,
dat nu ook de hoge heren ont
stemd raakten en men hem een
maand lang in arrest hield.
Vandaar vertrok hij als kapel
meester naar Cöthen, naar vorst
Leopold. In deze vond hij een
beschermer, die zijn genialiteit
volkomen besefte. Een grote
vriendschap ontstond tussen bei
den, welke zelfs voortduurde na
zijn vertrek uit Cöthen.
Daar stierf zijn vrouw, Maria
Barbara. Anderhalf jaar later
trouwde hij met Anna Magdalena
Wülken, een zeer hoogstaande
vrouw, die haar man veel hielp
bij zijn muzikale werkzaamhe
den. Bach had daar veel tijd voor
componeren en zijn vrouw
ten wijn opgehaald hadden. Geen
mens schuwde het gevaar. Ze wa
ren allen bezeten door de hete be
geerte een vat wijn te bezitten
en geld te maken.
Toen gebeurde het wonder. Een
mijl of vier van de plek waar de
vorige dag de vaten waren opge
pikt, dreven tientallen vaten.
Hele en halve en kwartvaten, al
lemaal port, echte, zware Spaanse
port. Ze hadden ze maar voor het
binnentakelen. Er waren er die 5
zware okshoofden met port bin
nen brachten die avond. Gert en
zijn vader losten voor hun woning
aan de kaai drie grote okshoofden
plus twee halve vaten wijn. En
toen die avond de vaten gelost
waren stond er daar op de kaai
een lange rij vaten, honderddertig
in totaal, een kapitaal als er nog
nooit op het havenhoofd aanwe
zig was geweest. Het dorp zelf
liep uit. De burgemeester en de
gemeente-secretaris, de wethou
ders en de veldwachter, mensen
die je anders zelden of nooit op
het hoofd zag, kwamen op de
fiets kijken naar de wonderbare
vangst, die het dorp met één slag
rijk maakte.
Maar alle vaten waren niet
even best.
Nog maar net waren ze aan de
kant gezet of van één der vaten
barstte een hoepel en sijpelde het
rode vocht naar buiten. Een jon
gen zag het en schreeuwde:
Kiek daer is, 't loopt 'r zó mar
uut!
maakte zich verdienstelijk door
het in het net schrijven van zijn
composities.
Hamburg, destijds het muzi
kale centrum van Duitsland,
werd nu door Bach begeerd. Een
plaats daar als organist werd
hem geweigerd, omdat één der
medecandidaten de kerkeraad
omkocht met f 4000 voor de ker-
kekas enBach werd gepas
seerd.
Te Leipzig stierf Kuhnau, can
tor van de Thomas Kirche. Na
rijp beraad solliciteerde Bach
naar deze betrekking, want het
viel hem zwaar zijn vorstelijke
vriend te verlaten, en ook de
verhoudingen met zijn meerde
ren waren goed.
Op 5 Mei 1723 werd Bach can
tor van de Thomaskirche te
Leipzig. Daar was het, dat Bach
zijn mooiste werken schiep. Het
was ook hier, waar de Matthaus-
Passion werd gecomponeerd.
Doch ook daar ging het leven
niet op rozen; ook hier dikwijls
moeite en twist. Ook hier was de
schuld aan beide zijden; men be
greep elkander niet of wilde
elkander niet begrijpen. Daarbij
had hij veel huiselijke zorgen;
tijdens zijn leven stierven er
7 van de 13 kinderen uit zijn
tweede huwelijk en het oudste
kind was zwakzinnig. Gelukkig
beleefde hij van drie zonen uit
zijn eerste huwelijk veel plezier.
Vooral Johann Christoph, de
jongste van het gezin, was de
vreugde van zijn ouderdom.
Bach, die zijn hele leven reeds
bijziende was, kreeg in 1740
veel last van zijn ogen, waardoor
zijn werkzaamheid afnam. Ope
raties mochten niet baten, terwijl
door het gebruik van schade
lijke medicijnen ook zijn lichame
lijke toestand achteruit ging. De
laatste tijd van zijn leven bracht
hij in een donker vertrek door.
Een beroerte, gevolgd door he
vige koorts maakte 28 Juli 1750
een einde aan dit vruchtbare
leven.
DE MATTHAUS-PASSION.
Wat is de Matthaus-Passion?
Het lijdensverhaal van onze
Heere Jezus op muziek gezet.
Geheel Mattheus 26 en 27, afge
wisseld door koralen en enkele
profane teksten. Maar hóé is dit
gebeurd?
Op onnavolgbare wijze. Het
beginkoor: „Komt, gij docht'ren,
helpt mij klagen" is een beurt
zang tussen twee koren, de doch
ters van Sion en de gelovigen,
waarin zich nog een derde groep
mengt, de jongens, met het ko
raal: „O, Lam Gods, onschul
dig".
En zo gaat het door koor na
koor, afgewisseld door solozang.
De Evangelist zingt het Evange-
Teeuw de Jager, de eigenaar
van het vat, kwam er bij kijken
en zei:
Dat 's niks, wacht mar effe.
Met een houweel, dat tegen de
grasberm lag, gaf hij een woeste,
onbezonnen slag op het deksel
van het vat, zodat de planken
krakend in elkaar berstten.
Allé, wie heit 'r een panne
tje, dan zalle we is proeve, we
motte toch is wete hoe 't smaekt
ook! schreeuwde hij.
Vrouw Komtebedde langde een
drinkteiltje en Teeuw zelf gaf 't
voorbeeld. Slok-slok-slok ging het
door zijn slokdarm. De jongens en
meidens wezen elkaar lachend op
zijn op en neer huppelende adams
appel.
Nóe ikke! noc ikke!
schreeuwden ze allemaal tegelijk.
Geen gedrang! Ielek op z'n
beurte, commandeerde Teeuw.
Allé zuupe mar, Neel joe eerst,
joe heit in lange niks gehad
Teeuw schepte maar en het
volk dronk, dronk, dronk: het
droop langs hun hals, als bloed
in hun kleren, ze waren bezeten.
Mensen, die nooit sterke drank
gedronken hadden, zwelgden de
wijn als water naar binnen.
Toe mar, schreeuwde Teeuw,
zelf al dronken, zuupe mar, 't
is niet voor de zwiene gebrouwc,
'k heb 't om niet, 'k geef 't om
niet, toe mar, zupe tot je niet
meer ken, d'r is nog
Ze vochten om bij hem te ko
men. Kinderen van acht jaar
lie, begeleid door het clavecim-
bel. Soms barsten de koren uit
in woede, direct daarop gevolgd
door een teer koraal.
Zo klinkt elf maal de angstige
vraag van de discipelen: „Ben
ik het, Heer?" Daarna komt de
twaalfde keer van Judas: „Ben
ik het, Rabbi?" Even verder
vlamt, na het verraad van Judas
het vloekkoor op. „Zijn de blik
sems, is de donder in de wolken
verdwenen?" Hier is een gewel
dige climax, die plotseling af
breekt. Absolute stilte. Dan barst
donderend, de vloek los: „Open
uw vurige afgrond, o hel! Stoot
neer, verderf, verslind, met plot
selinge woede de valse verrader,
het moordbeluste bloed!".
En, bijna aan het slot, het tere
lied: „Mijn Jezus, goede nacht".
Tot slot het beroemde: „Wij zet
ten ons met tranen neder".
Dat is, zeer in het kort, de
„Matthaus-Passion". Het valt
buiten dit bestek het breder te
omschrijven.
DE UITVOERING.
Op 30 Maart a.s. wordt in de
Maria Magdalena-kerk de Mat
thaus-Passion uitgevoerd, door de
Gcese Oratoriumvereniging, on
der leiding van Jan Kousemaker,
met een staf vakmusici en solis
ten, ter gelegenheid van de 200-
ste sterfdag van J. S. Bach. Velen
maken zich op, dit feit te her
denken en ook de G.O.V. wil niet
achterblijven.
Hoewel het werk soms in het
Nederlands gezongen wordt,
wordt hier aan het Duits de
voorkeur gegeven. Ook kan het
ditmaal niet onoverkort worden
uitgevoerd om des tijds wil. De
uitvoering in zijn geheel duurt
plm. vier uur. Daar men hoopt
het werk ieder jaar te geven,
zal er wellicht in de toekomst
gelegenheid bestaan het onver
kort uit te voeren.
Van zeer vele zijden wordt
medewerking verleend en subsi
die gegeven. De Goese raad,
overtuigd van het hoge culturele
belang, heeft zich bereid ver
klaard zo nodig in het garantie
fonds bij te dragen. Van vele
omliggende gemeenten zullen de
hoorders met autobussen naar
Goes vervoerd worden.
Er is hard gestudeerd. De
G.O.V. hoopt de hoorders een
mu2ikaal verantwoorde uitvoe
ring te verschaffen. Het is haar
eerste uitvoering van het werk.
W. STEVENSE.
dronken het blik leeg, vrouwen
grepen er tegelijk naar en vochten
er om, zodat de wijn over hun jak
droop. En Teeuw schonk maar,
met een dronkemanslach moedig
de hij ze aan.
Toen werd de vechtpartij rond
om het vat zó heftig, dat Teeuw
met zijn vat en al over de straat
klinkers tuimelde en de wijn in
een stroom weg vloot, als helder,
licht, vers bloed.
Dan klonk het gegil en gekrijs
(ot het hoogtepunt. Mannen en
vrouwen vielen op hun buiken en
lekten het vocht van de straat
stenen.
Als zwijnen kropen ze over de
straat, belust op de sterke drank,
die gratis te verkrijgen was, uit
liet evenwicht geslagen door het
vreemde, het onverwachte, dat
plots hen, afgezonderd hoopje
mensen, wier grauwe eentonig
heid van armoe en bange zorg
nooit afgewisseld werd, had aan
gegrepen.
Tot de burgemeester cr een eind
aan maakte en de veldwachter
last gaf de mensen naar hun huis
jes te brengen, waar ze hun roes
konden uitslapen.
De burgemeester zelf en de bei
de wethouders probeerden de klei
ne kinderen, die wezenloos langs
de kaai strompelden of langs de
weg lagen, zat van de alcohol,
vergiftigd door het hete vocht,
naar hun woningen te brengen-
En de komende nacht bracht de
rust. (Slot volgt)