Basil's IC] Passion mmm iillft Uit fnij>fi Utas GOESE ORATORUIM- VERENIGINB Ons lead i/ukaai. Port in oorlogstijd (I) EERSTE UITVOERING VAN door de Vrijdag 24 Maart 1950 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 ting blijft spreken en eisen. Ik denk aan het vers „Berusting". Tusschen dat oogenblik en mijn [dood ligt misschien een lang leven; ook een groot? de hoop daarop heeft mij [allengs begeven; maar is groot of klein niet om [het even voor wie gelooft, dat wij pas [met den dood gaan leven? Ik denk ook aan 't vers „Graf": Dit is haar graf, onder de jonge [linden vergaan haar handen en haar [zachte oogen. moet men gelooven dat wie [haar beminden haar eens hervinden en [herkennen mogen? Sterk komt dit ook uit in zijn vers: „Niets anders dan vrees voor [den dood en de angst te verwaaien als [asch dreef mij voort met den [avondval naar het donker verraad van [het kruis. Nu kom ik met een ernstige vraag tot onze lezeressen. Als op de hoek van een straat met dui delijke letters de naam van die straat staat aangegeven, en er is dan iemand, die in die straat te recht komt, terwijl hij er vol strekt niet wezen moet, is het dan billijk, dat hij zijn fout bemerken de, in zijn eerste schrik aan het mopperen slaat op die straat? 'k Hoor het al: nee natuurlijk niet, zegt menige medezuster in de huishouding. Nu dan, ecrverledcn weck was er iemand, een man, verdwaald in ons hoekje van het Weekend. Dat is toch werkelijk mijn schuld niet, want er staat duidelijk boven te lezen: „Vrouwenrubriek". Die verdwaalde mijnheer las over die andere mijnheer in Enge land, die maandelijks zijn vrouw een vrije dag geeft. Dat bezorgde deze zwerver zulk een schrik dat h[j, naar ik ernstig vrees, ons dierbaar Weekend verdonkere maande om zijn vrouw geen „ver keerde denkbeelden" aan de hand te doen. toen ik, walgend van schaamte [en pijn werd meegevoerd met den drom verblind door het bloedend (Visioen, werd mijn trots verteerd door [de vraag: wat doet gij, wat hebt gij [gedaan doch mijn hart gaf het antwoord [ai: ik wil God zijn om niet te [vergaan". Ligt in deze weinige woorden niet de hele Europese crisis ge tekend De zekerheden van een waan wijze negentiende eeuw heeft plaats gemaakt voor de van alle zekerheden losgeslagen twintigste eeuw, die niets heeft over gehou den dan haar angst, haar dóóds angst. De doodsangst van een Verbondsbreker, die het héél goed weet, en nooit los kan ko men van zijn verleden en de ru dimenten van zijn christelijk ge loof meetorsen moet, tot over zijn graf. En die heel goed weet. om niet te vergaan moet ik als God zijn Wie Marsman zó lezen gaat, begint Marsman te begrijpen, om dat hij zijn tijd begint te begrij pen. 't Is erg! Maar die mijnheer is niet alleen geschrokken. Ik ben het ook, toen ik zijn diep verwij tende blik op mij gericht zag, want toen bemerkte ik, dat we eigenlijk niet „onder ons" zijn in ons eigen hoekje. Dat is toch erg, want als we „onder ons" zijn, kunnen we zo gezellig over vele kleine beslommeringen praten en nunu ga ik op mijn tellen passen. Gelukkig had ik de schoonmaak al ingeluid voor die mijnheer in onze buurt verdwaalde, anders kreeg ik dat ook nog op mijn de- bctzijde, dat ik de vrouwen aan spoorde tot huiselijke revolutie. Ilct beste is, dat we do hoofdre dacteur van ons Weekend vragen om boven ons eigen hoekje nog eens extra te laten zetten: „Al leen voor vrouwen", want om nu altijd met een slot op je mond le lopen, valt toch ook niet mee. Een mens wil toch ook wel eens vrijuit praten. Intussen, ik heb het woord schoonmaak al weer genoemd. Hoe staat het er mee? Ik zit al zuchtend en uitblazend op mijn lauweren te rusten. Mag ook wel weer eens, want ik ben achter mijn adem, van het vaart zetten om door deze onheilsperiode te komen, 'k Hoop van harte dat veel lezeressen ook al zover zijn, want dat geeft rust enlaten we maar niet al te bescheiden zijn, we hebben onze internatio nale reputatie weer opgehouden. We staan immers van oudsher be kend als een schoon land met een zindelijke bevolking. Dat is niet maar iets wat in de lucht hangt. Stellig niet. Als je eens in het buitenland komt, of je ontmoet buitenlanders hier in ons eigen land, dan krijg je over dit onderwerp heel wat compli menten te horen. Op een van m'n zwerftochten voor de oorlog, door ons oude Europa, sprak ik met een Zwitserse vrouw. Bemerkend, waar ik vandaan kwam, zei ze: „De Hollandse vrouwen zijn net zo zindelijk als de Zwitserse!" En een Canadees luitenant, di rect na de bevrijding in ons eigen Zeeland, zeide blij te zijn, dat hij hier was, wijl het hier zindelijk was en verder vertelde hij onple zierige dingen over verre, verre zuiderburen, die wel op een tegen deel wezen in dat land. Nee, dat vertel ik niet over, want ik ben voor onderling vrede. Maar ik denk, als een soldaat zoiets be merkt, zal het verschil ook wel duidelijk merkbaar zijn. En je kunt in het hartje van het grote Amerika plots op een restaurant stuiten, dat de aantrek kelijke naam: „The clean Dutch man" draagt, terwijl de eige naar in geen velden of wegen met Holland of de Hollanders verwant zijnde dit opschrift alleen koos, wijl hij dit de beste reclame voor zijn zaak achtte. Nu dan, terwijl zulke gewichtige dingen als een internationale reputatie op het spel staan, is het licht te begrij pen, dat we ernst maken met onze schoonmaak. Misschien trek ken we door deze reputatie wel meer toeristen naar ons land, en door toeristen groeien onze deviezen. Mensen hoe langer we er over praten, hoe groter onze huisvrouwelijke verantwoording wordt. Je zou er bang van wor den. Ik heb echter mijn aandeel weer geleverd en neem nu de tijd om tveer eens rond te kijken wat er zoal in de wereld gaande is, d.w.z. ik duik weg achter een stapel kranten, tijdschriften en boeken, want ik heb het gevoel of ik tot de middeleeuwen ben achter geraakt. Wie nog niet zover is, wens ik sterkte toe. Mijn collega uit klas vier moet een dag weg en mij is opgedragen zijn klas er bij te nemen. Zo kom ik weer eens even tussen alle maal oude bekenden. Nu heeft mijn collega speciaal mijn aandacht gevraagd voor Kareltje met zijn mooie, donkere fluwelen ogen. „Daar groeit een bandiet uit", oordeelt mijn col lega, waarop ik hem stom ver baasd aankijk. Ik herinner mij Kareltje met zijn zacht, medelijdend, goedaar dig karakter, die mij nooit de mir.ste last bezorgde. „Toen we van de winter ijsver- lof gaven, heeft hij een valse handtekening geplaatst onder een door hem zelf opgemaakt briefje voor een vriendje, die van zijn ouders niet op het ijs mocht," weet mijn collega te vertellen. En hij vervolgt: „Toen de vader, een arme landarbeider, kwam infor meren, waar zijn jongen die mid dag gebleven was, en ik hem het briefje met zijn handtekening liet zien, vertelde hij, dat dit zijn handtekening niet was en beslist geen verlofbriefje aan Jaap had meegegeven. Na een streng onder zoek bleek me, dat Kareltje, door meelij bewogen het valse papier tje voor zijn vriendje had opge maakt en hem een paar schaat sen geleend had. Wat moet ik met zo'n bandiet beginnen?" Ik trok onwillig mijn schou ders op. Ik kon moeilijk kwaad van Kareltje horen vertellen. Ik nam er de klas bij, maar Ka reltje liet me niet meer los. Ik begreep, dat hij natuurlijk in on bedachtzaamheid zijn vriendje uit de misère geholpen had op een manier, die met alle ethiek in strijd was. Ik ging mijn herinne ring eens na. En toen kwam voor mijn geest het tafereeltje op het schoolplein, toen hij nog in mijn klas zat, als kleine peuter. Tij dens het speelkwartiertje, vloog hij een jongen uit klas vier, een sterke jongen, voor wiens knuis ten alle schooljongens bang wa ren, pardoes in de haren, omdat hij bezig was een kikvors te pijni gen. Kareltjes nagels scheurden langs het gezicht van de sadist en hij was voor enkele dagen ge tekend. Voorts herinnerde ik mij, dat Kareltje nooit kon verdragen dat ik iemand straf gaf. Hij nam het steeds voor de lijdende partij op, of deze schuld had of niet. De verontwaardiging en drift gloeiden dan in zijn donkere ogen, die van zacht fluweel, dreigende kooltjes vuur werden Tijdens het speelkwartiertje be moeide ik mij speciaal met hem, want hij was een lievelingetje van me geweest, zij het bedekte- lijk vanwege de paedagogische lessen uit mijn kweekschool jaren. Maar ik had hem nog maar nau welijks onder vier ogen of Daan de WiJde kwam er bij, mijn oude klikspaan, die ik me nog herin nerde uit mijn eerste klas. Hij stak lijzig zijn vinger op en zei met een schijnheilig gezicht: „Mot uwes hore, juffrouw, Karei heb voor Jaap het rapport onderte- Kend, cmdat het zo slecht was en Jaap het niet an z'n vader en moeder dorst late zien Ik stond perplex. Ik vergat Daan een uitbrander te geven voor zijn afschuwelijk geklik. Ik keek Kareltje in zijn zachtmoe dige, fluwelen ogen, die hij met een omroerende oprechtheid en onschuld op mij gevestigd had, alsof hij mij vragen wilde: Moet de mens in nood niet geholpen worden? Ik joeg Daan weg en vroeg Kareltje: „Is dat waar, wat Daan zegt?" Kareltje knikte. Zijn wenkbrauwen hoog opgetrokken alsof hij zich verwonderde over mijn verwondering. Hij scheen 't een doodgewone zaak te vinden. „Maar jongen, dat was heel erg slecht. Weet je wel, dat de mensen voor een valse handteke ning de gevangenis ingaan. Hot is gemeen bedrog. Hoe kun je dat deen?" „Jaap was zo bang met het rap port thuis te komen, juffrouw", zei Kareltje. Ik heb geen woord meer gezegd. Zijn fluwelen ogen bleven strak op mij gericht. De verbaasde on schuld troonde in die zwarte kij kers in volle majesteit. Toen schrok ik even voor de toekomst van deze kleine jongen. Wat zal er uit hem groeien. Hij heeft een goed stel hersens, hij is dapper en heeft wilskracht. Hij zal zijn eigen gang gaan. Wat zal hij zich bezeren aan het grievend onrecht, dat hij overal ontmoeten zal. Er kan een communist uit hem groeien, als God het niet ver hoedt. Hij kan dolzinnig over lij ken gaan en is tot elke misdaad in staat, wanneer hij maar meent, dat hij het vertrapte en het mis deelde en het geringe helpen kan. Maar het kan met Kareltje ook de andere weg: Wanneer Gods gena'de in hem werkt, zal hij on der zelftucht komen en kan hij tot grote zegen worden voor zijn omgeving. Ik zie bij Kareltje maar twee mogelijkheden. Een derde is er niet. Moge hij bewaard blijven voor de eerste mogelijkheid. Gert zet achter het huis de kijker weer op zijn scherpe ha viksneus. Zijn vissersbloed is ja gersbloed geworden. Er spookt 'n plan in zijn brein. Als vader er maar van weten wil. Hij wil het mijnenveld in. Sinds die mijn ge sprongen is, heeft hij geen vrees meer voor die dingen. Je moet er mee om weten te gaan. Als ze bo ven water drijven springen ze niet, zeggen ze, want om te springen moet er waterdruk op zitten, en als ze onder water op d'r plaats hungen, tref je zo niet, want de Goereese vissersschepen zijn plat en hebben geen diepgang. Je ben gek als je hier blijf omzeulen. Wie weet wat je ophaalt als je er op uit gaat. Hij laat de kijker zakken en ziet de haven langs, waar de schepen rij aan rij liggen. Hij zoekt er de G. 23 uit, hun schip. Kón jo terwille van die kleine venijnige dingen die hier en daar in zee zwalkten, je laten dwingen om niet te varen waar je varen wou? Het bloed kookte in zijn sterk, gezond, jong lichaam. Als Piet Crczee het er op waagt, doe ik 't, mompelde hij. Gert Tanis en Piet Crezee, ze werden altijd samen genoemd en waar je de een zag aan wal, zag je de ander. Hij maakt zjjn schuit klaar, want zo gaan varen. Gert heeft hem het plan verteld en Piet had stilzwijgend geknikt. We gaen d'r op uut, had hij toegestemd. Mar as-ie je leve waegt, sluit dan teminste eerst een verzeke ring, dat je mien met de kinders niet hcelegacr onverzorgd achter- lact, wist Piet z'n vrouw te ver tellen, die niet mis was. D'r gebeurt niks 'oor, hou je gemak mar, kalmeerde Piet zijn cga. We zcile 't is afkieke. As joe je gekke kop op hol laet brin- ge, door die wildeman van een Gert, dan mot je 't zclvers wete, mar bedenk teminste dat je 'n vrouw en kinders heit. Ik bedenk, datte we te etc motte hebbc, as we de schuit in de have late logge, kenne we onze kele binnen kort an de de kap stok hange, en hou nou jc gemak mar, as ik weer geld binne breng, dans je wol aares. Ze voeren gelijk met de vloot, die het vrije water hield, uit, maar bij de bctonning gooiden ze het roer om en koersten dwars door het mijnenveld of er nooit een mijn gelegd was. De andere schepen hadden ze voor laten gaan en gezorgd, dat ze hun zwaai niet merkten. 't Was helder, stil weer. Je zag de zee rond liggen en 't was of er geen dood en verderf loerde onder het effen watervlak. Regelrecht naar het Westen hielden ze do steven. Zo voeren ze uren achtereen, de hand vast om de helmstok, onbewogen. Voorop de kop stond Gert z'n vader en Piet had op zijn schuit zijn neef Dirk Komtebedde gezet. Die ke ken uit of er onraad voor de boeg kwam. Maar er was niets te zien. We mosten 't hier mar is prebecre, vond Gert en zijn vader knikte instemmend. Piet deed hetzelfde, en de vangst was voorspoedig, 't Was of de vis er van wist, dat het mijnenveld voor de mens een kerkhof was. Maar ze hadden de netten nog niet lang uit, toen Gert een schreeuw over het water gaf. Ze schrokken cr van. Hij wees naar het Zuid-Westen, waar een paar zwarte stippen op het water dob berden. Dat kenne geen mijnen weze, schreeuwde Piet Crezee terug. We zalle is kieke, vond Gert. De netten werden binnen gehaald cn beide schepen koersten naar de stippen. Gert was onrustig geworden. Iets vreemds woelde in zijn bloed. Hij dacht aan geen mijnenveld meer, zijn oog hongerde naar de stippen. Het zeil klapperde in de bries en de schuit steigerde als een paard op jacht. 't Benne vaten, schreeuwde zijn vader met de hand aan de mond. Gert had 't al gezien. Vaten met vet of boter, die hadden ze al eens meer opgepikt, 'n Buiten kansje, daar was je een paar we ken goed mee. Drie en dertig percent voor de schipper. De reis was niet te vergeefs. De schuit werd stil gelegd en Gert draaide de lier buiten boord. Piet Crezee deed hetzelfde en binnen een kwartier hadden ze elk een vat binnen boord ge draaid. Dat 's geen butter, zei Gerts vader. Nee, 't mot wat aeres weze. Ze bekeken het vat, een groot okshoofd, waar ze samen niet aan tillen konden. Maar Gert gunde zich geen tijd te kijken wat er in zat. Hij zocht al weer het water af, of er nog meer te verdienen viel. Zijn bloed klopte om zijn slapen of-ie koorts had. Stom wees-ie zijn vader nog een paar vaten. Als Piet Crezee ze nou maar niet in de gaten had; wie er het eerst de haak aan sloeg had ze. Kalm an mar, je lieken wel bezete, zei zijn vader. Motte we eerst niet is kieke wat er in zit, misschien is 't wel niks waerd. Mar ik bedank je, dat ken straks wel, eerst binnen haele wat er te haele is. Maar Piet had ze ook al gezien cn ieder viste nog een vat op. Meer z„gen ze niet. We zalle d'r een gat in boo- re, dan wete wc 't, besliste Gerts vader. De scheepsboor knarste in bet hout van het deksel. Gert trilde op zijn benen en had het instro men zijn vader uit de hand gerukt als hij zijn vader niet voor zich gehad had. Deze ging rustig zijn gang, of- ie thuis achter de kachel zat. Gert za.g, dat-ie de boor terug trok en zijn neus boven het gaatje hield. Drank, zei-ie, en goeie ook! Gerts neusvleugels spalkten zich nerveus, toen hij ze boven het boorgat hield. Er kwam een trillende lucht uit het gat, alle maal sterke, zware alcohol. Da's een kapitaal, ouwe! Gert wrong het schor uit zijn keel. Gerts vader wierp zijn pruim over boord en zei: We zalle zien datte we een rietje vinde, dan kenne we is proeve. Hij zocht de schuit af en vond een stukje smerig riet, dat met een zeetje aan dek gespoeld was. Hij zoog zijn baardige wangen tegen elkaar en slokte het vocht naar binnen. 't Jonge, da's port, echte on- vermingde port! dat brengt meer op as tien schuiten met vis bij elkaar! Ze keken elkaar aan en lazen de hete begeerte in elkanders ogen, begeerte naar geld, naar veel geld, bankbiljetten, die ze zo schaars in handen kregen. Ze hoorden een schreeuw van de schuit van Piet Crezee en toen ze opkeken, zagen ze hem dansen rondom ztjn vaten wijn. Met bun Vrij'dag 24 Maart 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 O, Haupt voll Blut und Wunden, Voll Schmerz und voller Hohn! O, Haupt, zu Spott ge bunden, mit einer Dornenkronl O Haupt, sonst schön gezieret mit höchster Ehr und Zier, jetzt aber hoch schimpfieret: gegrüsset seist du mir! WIE WAS BACH? Wie denkt, wanneer hij dit be kende koraal hoort, niet aan de Matthaus-Passion, en dus van zelf aan Bach? Wie was Johann Sebastiaan Bach? Hij was de zpon van de stads musicus Johann Ambrosius Bach. Hij werd te Eisenach geboren op 21 Maart 1685. Al spoedig ont dekte zijn vader zijn grote mu zikale aanleg en zette hem aan de muziekstudie. Reeds op 9-jarige leeftijd ver loor hij zijn moeder, een jaar daarna stierf zijn vader, zijn oudste broer, Johann Christoph ontfermde zich over hem, nam hem bij zich in huis, liet hem het gymnasium bezoeken en gaf hem zelf muziekles. Dit muziek on derwijs was in goede handen, daar Johann Christoph leerling was van de beroemde organist Pachabel. De jonge Bach werd op 15-ja- rige leeftijd opgenomen als so praanzanger in het Michaëlis- klooster Lünsburg, daar hij een bijzonder mooie stem had. Toen al trok de knaap op vrije middagen naar Hamburg om Reinke, de organist te horen. petten in de hand zwaaiden ze terug. Toen keken ze het water weer af of er nog meer buit te halen was, maar ze zagen niets meer dat op een vat leek. We gaen werom, Gert, 't is welletjes zo, zei de schipper. Hij nam een schone pruim uit zijn blinkende tabaksdoos. Zalle we nog niet wat rond- vaere, wie weet vinden we nog wat? stelde Gert voor. Maar zijn vader schudde 't hoofd. Deze vaten zijn bepaald ieuwers over boord gesloge. As d'r meer waren mos te ze ook hier ligge. We gaen naer huus, jong, 's kieke watte we 'r van maeke kenne. Piet Crezee dacht er ook zo over. Samen voeren ze terug, uren voor de tijd dat de vloot te rug verwacht werd. Op de kaai waren ze ongerust toen ze de schepen buiten tijd binnen zagen lopen. As t'r mar geen ongelokke gebeurd benne, vreesden ze. Maar het gekke spectakel dat Piet Crezee aan zijn roerstok stond te maken, stelde ze gerust. Er moest iets anders wezen. En de onrust aan de haven groeide. De vaten werden aan de wal gehesen. Vier grote okshoofden, berstens vol met echte, onvervals te port. Twee duizend liter bij elkaar. Vijf honderd liter per vat. Dat betekende minstens evenveel guldens in baar geld. Aan het geroep en geschreeuw en gevraag kwam geen end. De In 1703 hij had toen het gymnasium afgelopen kreeg hij een plaats als violist in de ka pel van hertog Johann Ernst van Weimar. Kort daarop, in 1704, volgde zijn benoeming tot orga nist te Arnstadt. Tn 1705 kreeg hij vier weken verlof om naar de beroemde or ganist Buxtehude te Lübeck te gaan luisteren. Inplaats van vier weken, bleef hij vier maanden weg. Deze ontmoeting met Bux tehude was van grote invloed op de ontwikkeling van Bach's ta lent. Deze toch leidde het mees terschap van de jonge kunste naar in de juiste banen. Als u nu denkt, dat de jonge spijbelaar met hangende pootjes huiswaarts ging, dan hebt u het mis. Hij wilde zich niet eens ver ontschuldigen over zijn te lang wegblijven, omdat zijn plaats vervanger het werk naar beho ren gedaan had. Hij kreeg er geducht van langs van de kerkeraad en deze maak te van de gelegenheid gebruik om hem op verschillende fouten te wijzen. Hij was veel te op vliegend van karakter, hij had te gedurfde harmonieën; hij had eens met een „vreemde joffer' in de kerk op een werkdag gemusi ceerd enz. Helemaal ongelijk had de ker keraad niet, want hij had een keer een leerling zó uitgeschol den, dat deze hem, toen hij op straat kwam, met een stok telijf wilde gaan. Bach ging zich zó te buiten, dat hij zijn degen trok, en, hadden de jongens hem niet jongens en meisjes dansten om de vaten. Heel de haven liep uit. Gerrit Breen en Pleun Lodder, twee negentigers, strompelden op hun stokje het huis uit om met eigen ogen dit nooit geziene won der te aanschouwen. Het scheen, of het hele havenhoofd plots be zeten was. Zelfs meutje Trien, die in geen tien jaar meer buiten geweest was, wilde dat haar doch ter haar naar de kaai bracht, om de vaten te zien. f Gert en zijn vader rolden de twee door hen opgeviste vaten voor hun woning en merkten ze. Piet Crezee deed met zijn vaten hetzelfde. Toen 's avonds de vloot terug kwam, stond het Goereese Hoofd op zijn kop. Aan de gevangen vis werd niet meer gedacht. En die nacht werd er weinig geslapen. De volgende morgen stond Keesie Padmos al vroeg op zijn schuit en maakte het tuig klaar met zijn knecht. Wat mot je zo vroeg d'r op uut, ook port vangen, Keesie? vroeg Gert Tanis. Jae, ik gae ook 's kieke, d'r zal nog wel 'n vaatje drieve, denk ik zo. Je heit gelieke, mar denk om de mijne, dat je d'r om heen zeilt! Geen nood 'oor! Ieder had die nacht hetzelfde plan. En 's morgens zeilde de hele vloot dwars door het mijnenge- bied naar de plek waar ze de va- tegen gehouden, dan waren er ongelukken gebeurd. Zijn opvlie gend karakter heeft Bach dik wijls moeilijkheden bezorgd. Door dit alles werd zijn toe stand in Arnstadt onhoudbaar, dus liet hij zich benoemen tot organist te Mühlhausen, Daar trouwde hij met de „vreemdb joffer", zijn nicht, Maria Barbara Bach. Bach verdiende 85 gulden per jaar, benevens betalingen in natura: koren, vis en hout. Van daar verti-k Bach naar Weimar, waar hij hoforganist en kamer musicus werd van hertog Wil helm Ernst. Hij verdiende daar 225 gulden en werd benoemd tot concertmeester. Toen daar de kapelmeester Drese stierf, had Bach gehoopt deze op te volgen, doch niet Bach, maar Drese's zoon werd benoemd. Bach was zó ontstemd, dat hij onmiddellijk ontslag eiste, en wel op zo'n toon, dat nu ook de hoge heren ont stemd raakten en men hem een maand lang in arrest hield. Vandaar vertrok hij als kapel meester naar Cöthen, naar vorst Leopold. In deze vond hij een beschermer, die zijn genialiteit volkomen besefte. Een grote vriendschap ontstond tussen bei den, welke zelfs voortduurde na zijn vertrek uit Cöthen. Daar stierf zijn vrouw, Maria Barbara. Anderhalf jaar later trouwde hij met Anna Magdalena Wülken, een zeer hoogstaande vrouw, die haar man veel hielp bij zijn muzikale werkzaamhe den. Bach had daar veel tijd voor componeren en zijn vrouw ten wijn opgehaald hadden. Geen mens schuwde het gevaar. Ze wa ren allen bezeten door de hete be geerte een vat wijn te bezitten en geld te maken. Toen gebeurde het wonder. Een mijl of vier van de plek waar de vorige dag de vaten waren opge pikt, dreven tientallen vaten. Hele en halve en kwartvaten, al lemaal port, echte, zware Spaanse port. Ze hadden ze maar voor het binnentakelen. Er waren er die 5 zware okshoofden met port bin nen brachten die avond. Gert en zijn vader losten voor hun woning aan de kaai drie grote okshoofden plus twee halve vaten wijn. En toen die avond de vaten gelost waren stond er daar op de kaai een lange rij vaten, honderddertig in totaal, een kapitaal als er nog nooit op het havenhoofd aanwe zig was geweest. Het dorp zelf liep uit. De burgemeester en de gemeente-secretaris, de wethou ders en de veldwachter, mensen die je anders zelden of nooit op het hoofd zag, kwamen op de fiets kijken naar de wonderbare vangst, die het dorp met één slag rijk maakte. Maar alle vaten waren niet even best. Nog maar net waren ze aan de kant gezet of van één der vaten barstte een hoepel en sijpelde het rode vocht naar buiten. Een jon gen zag het en schreeuwde: Kiek daer is, 't loopt 'r zó mar uut! maakte zich verdienstelijk door het in het net schrijven van zijn composities. Hamburg, destijds het muzi kale centrum van Duitsland, werd nu door Bach begeerd. Een plaats daar als organist werd hem geweigerd, omdat één der medecandidaten de kerkeraad omkocht met f 4000 voor de ker- kekas enBach werd gepas seerd. Te Leipzig stierf Kuhnau, can tor van de Thomas Kirche. Na rijp beraad solliciteerde Bach naar deze betrekking, want het viel hem zwaar zijn vorstelijke vriend te verlaten, en ook de verhoudingen met zijn meerde ren waren goed. Op 5 Mei 1723 werd Bach can tor van de Thomaskirche te Leipzig. Daar was het, dat Bach zijn mooiste werken schiep. Het was ook hier, waar de Matthaus- Passion werd gecomponeerd. Doch ook daar ging het leven niet op rozen; ook hier dikwijls moeite en twist. Ook hier was de schuld aan beide zijden; men be greep elkander niet of wilde elkander niet begrijpen. Daarbij had hij veel huiselijke zorgen; tijdens zijn leven stierven er 7 van de 13 kinderen uit zijn tweede huwelijk en het oudste kind was zwakzinnig. Gelukkig beleefde hij van drie zonen uit zijn eerste huwelijk veel plezier. Vooral Johann Christoph, de jongste van het gezin, was de vreugde van zijn ouderdom. Bach, die zijn hele leven reeds bijziende was, kreeg in 1740 veel last van zijn ogen, waardoor zijn werkzaamheid afnam. Ope raties mochten niet baten, terwijl door het gebruik van schade lijke medicijnen ook zijn lichame lijke toestand achteruit ging. De laatste tijd van zijn leven bracht hij in een donker vertrek door. Een beroerte, gevolgd door he vige koorts maakte 28 Juli 1750 een einde aan dit vruchtbare leven. DE MATTHAUS-PASSION. Wat is de Matthaus-Passion? Het lijdensverhaal van onze Heere Jezus op muziek gezet. Geheel Mattheus 26 en 27, afge wisseld door koralen en enkele profane teksten. Maar hóé is dit gebeurd? Op onnavolgbare wijze. Het beginkoor: „Komt, gij docht'ren, helpt mij klagen" is een beurt zang tussen twee koren, de doch ters van Sion en de gelovigen, waarin zich nog een derde groep mengt, de jongens, met het ko raal: „O, Lam Gods, onschul dig". En zo gaat het door koor na koor, afgewisseld door solozang. De Evangelist zingt het Evange- Teeuw de Jager, de eigenaar van het vat, kwam er bij kijken en zei: Dat 's niks, wacht mar effe. Met een houweel, dat tegen de grasberm lag, gaf hij een woeste, onbezonnen slag op het deksel van het vat, zodat de planken krakend in elkaar berstten. Allé, wie heit 'r een panne tje, dan zalle we is proeve, we motte toch is wete hoe 't smaekt ook! schreeuwde hij. Vrouw Komtebedde langde een drinkteiltje en Teeuw zelf gaf 't voorbeeld. Slok-slok-slok ging het door zijn slokdarm. De jongens en meidens wezen elkaar lachend op zijn op en neer huppelende adams appel. Nóe ikke! noc ikke! schreeuwden ze allemaal tegelijk. Geen gedrang! Ielek op z'n beurte, commandeerde Teeuw. Allé zuupe mar, Neel joe eerst, joe heit in lange niks gehad Teeuw schepte maar en het volk dronk, dronk, dronk: het droop langs hun hals, als bloed in hun kleren, ze waren bezeten. Mensen, die nooit sterke drank gedronken hadden, zwelgden de wijn als water naar binnen. Toe mar, schreeuwde Teeuw, zelf al dronken, zuupe mar, 't is niet voor de zwiene gebrouwc, 'k heb 't om niet, 'k geef 't om niet, toe mar, zupe tot je niet meer ken, d'r is nog Ze vochten om bij hem te ko men. Kinderen van acht jaar lie, begeleid door het clavecim- bel. Soms barsten de koren uit in woede, direct daarop gevolgd door een teer koraal. Zo klinkt elf maal de angstige vraag van de discipelen: „Ben ik het, Heer?" Daarna komt de twaalfde keer van Judas: „Ben ik het, Rabbi?" Even verder vlamt, na het verraad van Judas het vloekkoor op. „Zijn de blik sems, is de donder in de wolken verdwenen?" Hier is een gewel dige climax, die plotseling af breekt. Absolute stilte. Dan barst donderend, de vloek los: „Open uw vurige afgrond, o hel! Stoot neer, verderf, verslind, met plot selinge woede de valse verrader, het moordbeluste bloed!". En, bijna aan het slot, het tere lied: „Mijn Jezus, goede nacht". Tot slot het beroemde: „Wij zet ten ons met tranen neder". Dat is, zeer in het kort, de „Matthaus-Passion". Het valt buiten dit bestek het breder te omschrijven. DE UITVOERING. Op 30 Maart a.s. wordt in de Maria Magdalena-kerk de Mat thaus-Passion uitgevoerd, door de Gcese Oratoriumvereniging, on der leiding van Jan Kousemaker, met een staf vakmusici en solis ten, ter gelegenheid van de 200- ste sterfdag van J. S. Bach. Velen maken zich op, dit feit te her denken en ook de G.O.V. wil niet achterblijven. Hoewel het werk soms in het Nederlands gezongen wordt, wordt hier aan het Duits de voorkeur gegeven. Ook kan het ditmaal niet onoverkort worden uitgevoerd om des tijds wil. De uitvoering in zijn geheel duurt plm. vier uur. Daar men hoopt het werk ieder jaar te geven, zal er wellicht in de toekomst gelegenheid bestaan het onver kort uit te voeren. Van zeer vele zijden wordt medewerking verleend en subsi die gegeven. De Goese raad, overtuigd van het hoge culturele belang, heeft zich bereid ver klaard zo nodig in het garantie fonds bij te dragen. Van vele omliggende gemeenten zullen de hoorders met autobussen naar Goes vervoerd worden. Er is hard gestudeerd. De G.O.V. hoopt de hoorders een mu2ikaal verantwoorde uitvoe ring te verschaffen. Het is haar eerste uitvoering van het werk. W. STEVENSE. dronken het blik leeg, vrouwen grepen er tegelijk naar en vochten er om, zodat de wijn over hun jak droop. En Teeuw schonk maar, met een dronkemanslach moedig de hij ze aan. Toen werd de vechtpartij rond om het vat zó heftig, dat Teeuw met zijn vat en al over de straat klinkers tuimelde en de wijn in een stroom weg vloot, als helder, licht, vers bloed. Dan klonk het gegil en gekrijs (ot het hoogtepunt. Mannen en vrouwen vielen op hun buiken en lekten het vocht van de straat stenen. Als zwijnen kropen ze over de straat, belust op de sterke drank, die gratis te verkrijgen was, uit liet evenwicht geslagen door het vreemde, het onverwachte, dat plots hen, afgezonderd hoopje mensen, wier grauwe eentonig heid van armoe en bange zorg nooit afgewisseld werd, had aan gegrepen. Tot de burgemeester cr een eind aan maakte en de veldwachter last gaf de mensen naar hun huis jes te brengen, waar ze hun roes konden uitslapen. De burgemeester zelf en de bei de wethouders probeerden de klei ne kinderen, die wezenloos langs de kaai strompelden of langs de weg lagen, zat van de alcohol, vergiftigd door het hete vocht, naar hun woningen te brengen- En de komende nacht bracht de rust. (Slot volgt)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6