jfarnire JiêVML
Uil totijsi Idas
A
MARSMAN (III)
„Ook maar een mens!"
Een historie uit deze tijd
U.N-0-
VOOR ONZE JONGE MENSEN
/rijdag 17 Maart 1950
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
-ons zo maar weer levendig voor
me, terwijl ik met die lamp in
me hand stong. Toos stong teuge
me te prate, maar ik hoorde niet
eens wat ze vertelde. Ik was
komoieet weg. Toen stootte ze
me oeuge me arm en zee: vader,
wat scheel jie, heb ie buikpijn
gekrege? En zei ik teuge der
gekke meid, mot je je vader voor
de mal houwe? Jaet, zee ze, je
staat daar met die lampe in je
hande of ie nog nooit een petro-
lielampe gezien heit. Zalle we
dat ouwe ling nou maar is weg
doen? Moeder heit 'm al lang op
Wille ruime.
Toen drong weer tot me deur
wat ik eigelijk op zolder most
doen voor me vrouwe. Ik zegge
teuge Toos, geen denke an, die
a,npe ga niet weg. Ik denke
-la'k 'm is vergulle zal! Dat ouwe
dieng? vroeg Toos.
Ja, dat ouwe dieng, zee ik.
En toen ben ik naar beneje
tegaan en heb teuge me vrouwe
gezeid, asdat, voor zover ik kon
nagaan, er niks bij was dat op
geruimd kon worde.
Jie wil alles maar oppotte, zee
ze.
En daar bleef 't bij.
Maar ik had in me gedachte
een oud schilderijtje gezien, dat
me dierbaarder wasse dan heel
de schoonmaak. Wat ken je kin-
derjare somwijle weer dicht bij
je komme, en dat deur een ouwe
lampe en wat lijkent die ouwe
tijd dan mooi!
Je FLIP BRAMSE.
Schrijvend over Georg Büch-
ner, zegt Marsman in zijn bundel
„Chritisch Proza": „Ik geloof,
dat het voorgevoel vroeg te zul
len sterven hem altijd, veel meer
en veel vaker dan hij dat uitte,
gekweld en opgejaagd heeft; dat
hij, vóórdat het einde hem zou
overvallen, den tocht door het
leven spoorslags versnelde, en
niet om de vreugde der snelheid
alleen, maar om een gróót land
schap te zien; om nog snel, vóór
den avond, een top te bemeeste-
rcn, want bergen en toppen had
den voor alles zyn liefde
Merkwaardig dat deze woorden
zonder een enkele wijziging ook
op Marsman zélf kunnen worden
overgebracht.
De angst voor het leven, maar
veel meer voor de dood hield
hem voortdurend in een ban.
Deze angst voor de dood be
heerst niet slechts zijn verzen
(waarvan wij de vorige maal en
kele citeerden), maar ook zijn
proza. Ik denk hier aan zijn
schets „Clean-Shaven", in zijn
tweede bundel: Verzamelde wer
ken (blz. 13,) waar we lezen
kunnen:
„Ik word geschoren. In een
vale winkel door een dorpsbar
bierDe spiegel voor mij helt,
onder een lichten hoek, voor
over. De spiegel achter mij, on
der vrijwel denzelfden hoek, ach
terover. Voor mij uit, schuin op-
loopond, in de richting van plus-
oneindig, worden do scheerwin
kels, de barbier en ik n-1 maal
weerkaatst. Achter mij even zoo,
schuin afzakkend, in de richting
van min-oneindig. Een reeks
scheerwinkels, telkens dezelfde
en toch iets anders, iets kleiner
ook en iets vager, als een uit
geschoven blokkentoren van Ba-
bel, achterover geslagen of voor
over, maar niet verbrokkeld,
wonder genoeg.
Achter mij, mutatis mutandis
hetzelfde, bijna hetzelfde.
In elk dier vertrekken word ik,
Jets kleiner en vager, door den
Om Uoct vtchaai.
Een beetje moedeloos deed ze
haar Bijbeltje dicht, liet zich
weer op haar rug gHjden, trok de
dekens wat vaster om zich heen,
en sloot even de ogen: ze had
dit keer niets aan haar lezen ge
had.
Hè, mocht ze nu zó zijn? Moest
ze nu de laatste week dat
hoopte ze tenminste de moed
verliezen? Waren anderen er niet
veel erger aan toe? En ze had
toch vooruit kunnen weten dat
ze ook in déze omstandigheden
alleen zou zijn Haar moeder had
het haar vaak genoeg onder het
oog gebracht. Had Jie dan gelijk
gehad, hadden ze ook deze twee
jaar nog maar verloofd moeten
Wijven?
barbier, ook iets kleiner en va
ger, geschoren, maar telkens
schijnt het, met een ander doel:
hier bijvoorbeeld, in de dorps-
scheersalon, op den beganen
grond, word ik geschoren om ge
schoren te worden, en omdat....
maar in de laatste scheersalon
voor mij mag ik u door de vele
vertrekken en vele spiegels
neen ze verbrijzelen niet, ze
laten u door, ze sidderen hoogs
tens even, ze zijn alweer glad
meenemen naar dat smalle en
vage vertrek, het laatste vóór
ons het n-eerste? in de laatste
scheersalon voor mij, op de
grens der eeuwigheid, word ik
voor de laatste maal in mijn le
ven geschoren, vlak vóór mijn
vertrek naar de overzij en Hij
die stom was voor het aangezicht
van zyn scheerder, zegt, voor dien
laatsten, kleinen, zwarten spie
gel, waardoor ik weg moet
want links ,is de deur versperd,
rechts is de deur versperd
„Nog heden zult gij met my in
het Paradijs zijn". Neen, dat zegt
HIJ niet. Maar achter mij, achter
ons want gij blijft nog wel
even bij mij nietwaar? in deze
vreeseljjke laatste oogenblikken!
in het kleine, vage vertrek
aan het eind van de afdalende
reeks der uitgeschoven, iets klei
ner, iets vager, iets valer wor
dende vertrekken, in de n-eerste,
op den rand der oneindigheid
ook daar word ik tegelijk voor de
laatste maal in mijn leven ge
schoren, vlak voor mijn vertrek
naar de overzij en op hetzelfde
moment, dat ik daar, vóór mij,
op den kleine zwarten spiegel
toetreed, treed ik daar, achter
mij, op den kleine zwarten spie
gel toe en ze beide doorschrij
dend, stijg cn stort ik eeuwig,
eeuwig door eindeloos-witte,
eindeloos-zwarte valleien
Niet minder dan uit zijn ver
zen proeft ge uit dit proza Mars-
man's angst voor de dood.
Niet alléén sterk litterair, maar
ook aangrijpend in het diepst
van de ziel is b.v. de zin
„Maar achter mij, achter ons
want gij blijft nog wel even bij
Maar ze gingen al zo lang met
elkaar, eigenlijk al vanaf de
schoolbanken. Ze trokken samen
naar school en samen naar huis.
Zelfs als zij na schooltijd hand
werkles had, wachtte Kees op
haar om dan door weer en wind
de lange weg langs dc vaart op
te gaan, de polder in. Kees, de
boerenzoon en zij, Anneke, het
dochtertje van een van de ar
beiders van Kees' zijn vader.
Zc moesten wel een half uur
lopen, maar ze deden cr meestal
langer over, omdat cr onderweg
zoveel belangrijks te zien was, en
ze ook graag eens een roeibootje
probeerden dat aan de kant ge
meerd lag, terwijl de eigenaar een
paar boodschappen was gaan. doen
mij nietwaar? in deze vreselijke
laatste ogenblikken! Eerst
dat: „mij", maar direct gevolgd
door het „ons", de smeekbede:
„gij blijft nog wel even bij mij,
nietwaar?" Hier is de mens op
zijn doodsbed, die niet sterven
kan en niet sterven wil, en de
hand van die bij hem staat aan
grijpt, omdat hij de weg, die
ieder eenmaal alléén gaan móet,
niet op durft, de weg naar de
„eindeloos-witte, eindeloos-zwar
te valleien."
Maar dat Marsman de dood
niet alleen op zichzelf betrekt,
maar deze „laatste vijand" als de
grote belager van ieder sterve
ling blijft zien, zegt hetzelfde
stuk proza wel heel duidelijk:
„Ik word geschoren en op dit
zelfde moment worden op dui
zend maal duizend plaatsen ter
aarde millioenen door millioenen
mannen geschoren, zij zitten al
len in een scheerstoel, achter
over, roerloos, weerloos. Want
er behoeft toch maar iemand te
zijn, die het teeken geeft, en mil
lioenen messen vlijmen door de
millioenen halzen daaronder
en de bloedbruiloft wordt er
vaal bij. Wie trouwt er op dat
moment?"
„De dood heerscht niet meer
over henzegt ergens de
Heilige Schrift. In Marsman, de
dichter, in wie het tijdsbeeld
van een westerse cultuur, be
lichaamd is, een cultuur die bezig
is te sterven, héérst de dood en
deze laatste vijand wordt bij hem
niet te niet gedaan.
Dat is de tragiek bij Marsman.
„Je hebt wangetjes, zo zacht
als
Vol verwachting keken de gui
tige blauwe oogjes me aan. Ik
kon niet met „perzikwangen"
aankomen, dat vond ik zelf te
afgezaagd.
„Als een poese-velletje", be
sloot ik.
En daarmee was Janny her
doopt in „poesje".
Iedereen in de klas wist, wie
poesje was, en tenslotte wist
niemand meer, dat haar eigen
lijke naam Janny was.
Ze was het liefste meisje, dat
ik ooit in een klas gehad had.
Erg klein was ze en ze zag er
zó schattig uit met haar hoog ro
de kleur, witblond haar en
zacht-blauwe ogen, dat ik in de
grond van m'n hart jaloers was
op haar moeder om zo'n bezit.
Maar ik had haar in elk geval
een jaar in m'n klas. Eerlijk ge
zegd werd poesje rain lievelin
getje. Zeer onpaedagogisch, hoor
ik m'n collega's al mompelen. In
elk ander geval zou ik u gelijk
geven, maar nu niet. Want 't
wonderlijke was, dat de andere
kinderen het konden verdragen.
Poesje werd het lievelingetje van
de hele klas. Zelfs de grootste
schavuit nam haar op z'n tijd in
bescherming. Knap was m'n
poesje niet. Ze was maar nét
overgegaan. Vooral met de som
metjes had ze heel veel moeite.
in het dorp of naar de veemarkt
in de stad. Dan kwamen ze bij de
paal waaraan het bootje van de
boer lag, speciaal wachtend op
hen. Kees roeide dan met forse
bewegingen naar de overkant,
waar bij de steiger nog ruimte
genoeg was om het „schoolbootje"
naast de grote melkboot aan te
leggen. Dan de dijk nog over om
samen de grintweg op te rennen
waar eerst rechts het arbeiders-
huis stond, waarin zij verdween,
om met gejuich ontvangen te wor
den door de kleinere broertjes en 't
zusje, en Kees ging recht door,
naar het statige boerenhuis dat
voor de grote schuur stond. Hem
wachtten geen vrolijke kleuters,
maar zijn moeder, meestal stil en
bleek, omdat ze altijd hoofdpijn
had.
Dikwijls ging Kees eerst even
nice het kleine huisje in, en kreeg
dan net zo goed een boterham
met een dun laagje boter er sui-
En bijna elke dag moest ik in
haar bank schuiven om haar te
helpen. Ik deed dat met plezier,
want ze deed haar best. Toen ze
overging naar de tweede klas,
had de juffrouw gezegd, dat ze,
als ze de sommetjes in de tweede
klas niet kon maken, terug moest
naar de eerste. En dat schrik
beeld achtervolgde haar. Er ging
bjjna geen week voorbij, of ze
vroeg: „Juffrouw, hoef ik niet
terug naar de eerste klas?"
Ik kon geen verkeerde eigen
schap in haar ontdekken. On
deugend was ze nooit en vaak,
als ik naar haar keek, dacht ik,
dat ze haast te zacht en te goed
was voor deze mensenwereld.
Eens deed een nieuwelingetje
haar intrede en daar dit ook
maar een klein meisje was, zette
ik haar op de eerste bank naast
poesje. Twee schattige kleine
meisjes naast elkaar. „Ik geloof,
dat ik nu twee poesjes heb", zei
ik, „want Truke heeft ook al
zulke zachte wangetjes". Truke
glimlachte, maar m'n eerste
poesje keek me met grote, ver
wijtende ogen aan. Blijkbaar be
viel deze opmerking haar niet
erg.
Onder de rekenles werd ik
gestoord. Een moeder van een
van de kinderen wilde me even
spreken. Vervelend vond ik zo
iets onder schooltijd. Enfin, maar
even m'n klasje alleen laten. Zo
ver had ik ze nu wel, dat ze
rustig zouden doorwerken. Maar
deze keer had ik misgerekend.
Twee minuten was ik in gesprek,
toen een hevig gegil en vlak
daarop een langgerekt me
terug deed hollen. En wat zag
ik? Die arme Truke in een zee
van tranen en haar zachte wan
getjes ontsierd door een paar
lange bloedige krabben. Naar de
schuldige hoefde ik niet lang te
zoeken. Haast uitdagend zat
poesje naast haar, met een hoog
rode kleur en haar ogen nog
blauwer dan blauw.
„Heb jij dat gedaan, poesje?"
vroeg ik ongelovig.
Daar kon ze niet tegen. Ze
vloog op me af en haar armen
om me heenslaand snikte ze
haar verdriet uit: „Ik wil alléén
juffrouws poesje zijn!!"
Ach, poesje was óók maar een
mens!
UaoA de, tePuwXjejuyd
Beste Neven en Nichten,
Daar heb ik me net negen
en dertig brieven zitten schrij
ven. Dat is heel wat!
En dit is nu een brief voor
jullie allemaal. Ik heb goed
nieuws! Dit keer geef ik twee
prijzen. De gelukkigen zijn nu:
Mina van der Hiele te 's-Gra-
venpolder en
Jacoba Polderman te Vrouwen
polder.
Deze twee nichtjes gefelici
teerd. Dadelijk ga ik nieuwe
raadsels opgeven.
Doen jullie je best maar weer,
want er zijn nog meer prijzen
in het hoekje van mijn kast. Ik
ga eindigen, want ik heb al weer
zo'n grote plaats gebruikt. Ge-
ker als zij. Vrolijk stoeide hij dan
met de kleintjes, maar soms on
verwachts, ineens wat schuchter,
ging hfj weg: Moeder moest es
ongerust worden als hij zo lang
wegbleef, ze meende toch al
vooral met een stormachtige wind
dat m boot nog es zou om
slaan in de poldervaart.
Zy kwam maar een enkel keer
tje bij de boerin, ze voelde zich
nooit thuis in de sombere, hoge
kamer, 't Was er altyd zo y'zig
stil, je schrok haast als je hardop
iets zei, en het uitschateren zoals
thuis, durfde je daar helemaal
niet. Kees z'n moedrr was wel
lief, o zeker, maar zo heel anders
dan haar eigen moeder. De boer
was wat fleuriger, als die in huis
was kneep hij altyd even in haar
wang er zei dan: „Zo, bellefleur
tje, kom je hier ook weer es
kyken?"
Als ze dan thuis was, had ze
haast medelijden met Kees, die
groet van jullie tante Truus.
De oplossingen zyn:
I. Leeuw-ar-den Leeuwar
den.
H. Abel, kabel, sabel, fabel,
Babel.
IH. XXXV, dus vyf en dertig
in Romeinse cijfers.
Nieuwe raadsels:
I. Ingezonden door Mien Bras
ser te Serooskerke.
"Waar hebben de rivieren geen
water?
II. Ingezonden door Jan Vroeg-
op te Scherpenisse.
Hoe harder je trekt, hoe kor
ter het wordt.
III. Met b is het een oorlogs
werktuig.
Met g is het iets kleverigs.
Met t is het een jongensnaam.
Met d is het niet knap.
De oplossingen kunnen met
vermelding van naam, voor
naam, leeftijd en adres tot Vry-
dag 24 Maart worden gezonden
aan de redactie van het
„Zeeuwsch Weekend".
Wie een schuilnaam koos,
moet in de brief toch steeds zijn
eigen naam er bij vermelden.
Corrie T. te Eetlien. Dat wil
ik wel' beloven hoor, om eens
even aan te wippen als ik weer
in de buurt kom. Het is wel
niet zo heel dikwijls, maar toch
het gebeurt wel. Ik zal dan uit
kijken naar het huis van je
tekening, dat is nogal gemak-
keiyk. Zo'n kleine school kan
toch wel echt gezellig zijn.
Janna J. te Zoutelande. Ben je
met die mooie dagen al eens
naar het strand geweest? Jij
hoeft er in ieder geval niet ver
voor te lopen. Izak van de R.
te Axel. Jij hebt het vervelend
ste deel van de orgelles al ge
had, als je zover bent. Nu wordt
het steeds fyner. Ik zie die grote
zus van je al lopen als jij orgel
speelt, of volgt ze je raad niet
op. Brom maar niet te hard, want
ze kan toch maar lekker koken.
Hoe was die muziekuitvoering?
Bloemenmeisje te Vlissingen. Wat
is dat leuk dat je zo'n aardige
hond hebt. Ik kan me goed be-
grypen, dat je blij met dat
beestje bent, want ik heb zelf
ook een hond, maar die kent
niét zoveel kunstjes. Jy had voor
schuilnaam ook wel moeders
hulp kunnen kiezen, geloof ik.
Dina K. te Nieuwdorp. Dat ben
ik helemaal met je eens hoor,
dat je thuis met een gezellige
groep bent. Jij hebt vast niet te
klagen over gebrek aan aflei
ding. Als die uitvoering voorbij
is, moet je me er alles van ver
tellen, want ik wil graag weten
hoe je het er afgebracht hebt.
Wim W. te Serooskerke. Dat was
een korte en krachtige brief van
jou, maar in de volgende brief
vertel je me zeker alles van je
nieuwe school. Daar reken ik op.
Wim van P. te Stavenisse. Een
boek is altyd een fijn verjaars-
cadeau.^Het boek, dat jij kreeg
heb ik vroeger ook gelezen. Ik
vond het prachtig. Jammer van
dat konijn he? Hoe vind je het
op de knapenvereniging? Old
Shatterhand te Goes. Zeg konden
jullie al die Indianennamen uit
elkaar houden? Het lijkt me nog
al een toer hoor, want er zijn
soms zulke rare bij. Die club
daar in de somberheid achterbleef.
En nog jong had ze gevoeld, dat
je gelukkiger kunt zyn in een ar
beidersgezin waar je de eigenge
maakte poppen nog moest delen
en samen genoot van de hagedis
jes uit een poldersloot in een gro
te stopfles dan in het gezin van
een ryke boer, al had je dan dui
zend keer een echte trein en een
groot aquarium, waar je je toch
eenzaam by voelde.
Moeder zei altijd: „Geluk is
niet te koop", en vader moedigde
haar aan om Kees maar dikwüls
mee te brengen, want hy moest
als enig kind zo veel missen.
Vader had trouwens een beste
boer, want by allerlei gelegenhe
den liet lm wat lekkers brengen,
en de kinderen kregen ook vaak
wat speelgoed. Ze dachten er dan
ook niet over te verhuizen, want
de boer liet nooit na zyn waar
dering uit te spreken voor de ar
beid van haar vader, voor wie
door E. A. ZWANENBURG—VERHAGE.
Vrijdag 17 Maart 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina J
lijkt me echt gezellig. Nu het
mooi weer wordt kunnen jullie
er weer op uit. Hoe staat het
met jouw verzameling post
zegels? Sneeuwklokje te Wol-
faartsdij!:. Hé, zo'n nieuwe
school is fijn enook een
beetje beangstigend, want als je
op zo'n mooie bank per ongeluk
een vlek maakt, danja dan
weet je het wel. Wat heb jij al
veel gehandwerkt. Ik zou het
best eens allemaal willen zien.
Elzenkatje te Gapinge. Dat was
een brief vol nieuws. Ik hoop
dat de foto's goed gelukt zijn.
Je hebt van het truitje toch al
heel wat af. Maar wat je over
van de zomer vertelde, maakte
me haast jaloers, want dat is
een kostelijk plan. Kon ik dan
maar bij je komen. Wilgenkatje
te Gapinge. Heel veel dank voor
die mooie foto. Die zal ik goed
bewaren. Als ik meer foto's van
mijn krantennichtjes en neefjes
krijg, koop ik er een album voor
en dan kom jij als nummer één
er in. Ik ben benieuwd wie de
trui het eerst af heeft. Fijn, dat
goede bericht over de zieke. Wim
M. te Arnemuiden. Jullie hebt
een grote school. Dan heb je
vanzelf heel wat vriendjes om
mee te spelen. Heb jij op het
jaarfeest nog ergens aan meege
daan? Pietje S. te Aagtekerke.
Ja, dat kan ik goed begrijpen,
dat jy moeders hulp moet zijn.
Maar dat is toch ook fijn, want
er is niets gezelliger dan met
moeder samen het thuis prettig
te maken voor allemaal. Wat
naai je op het ogenblik? Hoe
ver is die les van Aagtekerke af?
Ploni F. te Lewedorp. Ik was
tevreden met zo'n lange brief.
Hoe is het met de zieke? Over
dat „arme ik" had ik plezier.
Ik begrijp best hoe je dat be
doelde. Die naam van de ver
eniging is uitstekend gevonden.
Hendrik te Een ge
zellige brief van een neef, maar
die vertelt me niet waar hij
woont en hoe zijn achternaam is.
Zo leven we niet in onze familie
hoor. Is Marijke naar ons prin
sesje genoemd? Het is zo'n leuke
naam. Liesbeth M. te Arnemui
den. Vertel me eens gauw hoe
het op dat jaarfeest gegaan is.
Dat wil ik graag weten. Dat
stuk duurde zeker wel lang op
die andere vereniging. Ik ken
het verhaal wel, maar zag het
nooit als een stuk. Marco Polo
te Souburg. Jij koos wel een
merkwaardige schuilnaam. Maar
daardoor leerde ik wat uit jouw
brief, want ik kende die figuur
niet In Souburg ben ik al ver
schillende malen geweest, en de
eerste keer zocht ik naar alles
■wat betrekking had op Marnix
van Sint Aldegonde. Jy houdt
zeker ook van geschiedenis, daar
om kun je wel begrypen dat ik
in Souburg daar naar uitkeek.
Natuurlyk heb ik wel eens ge
sjoeld. Dat doe ik graag. Adrie
G. te Grijpskerke. Ik heb zo ge
lachen om die vergissing, maar
ik zal je vertellen hoe dat ge
komen is. Er komt bijna elke dag
iemand by mij, die precies zo
heet en dat is eenmeisje.
Vanzelf dacht ik, toen ik die
naam las, dat is ook een meisje.
Maar ik zal je niet meer om
ruilen hoor. Misschien kom ik je
zus in Goes wel eens tegen.
Sneeuwklokje te Nieuwdorp. Wil
jij een andere schuilnaam kie
zen, want er bloeit al een
sneeuwklokje in onze familie-
tuin. Dat vriendinnetje heeft al
heel wat te dragen in haar jonge
jaren. Schryf haar dikwyls, dat
geeft haar afleiding. Stuur mij
haar adres, dan zend ik haar een
mooie kaart. Van harte beaam
ik je wens voor een voorspoedig
herstel. Nde K. te Krabben-
djjke. In je volgende brief krijg
ik zeker je voornaam. Dat hoort
zo onder familie. Die tekening
was prachtig, maar die is toch
zeker niet van zon' heel klein
broertje, want het is best werk.
Die broer mag dat wel voor je
doen. Veel dank voor die teke
ning. Jozien S. te Wolfaartsdijk.
Het is leuk als je dicht in de
buurt komt, misschien kom ik
dan wel eens langs je huis. Maar
dat heb ik wellicht, waar je nu
woont, ook al eens gedaan. Die
zus van je maakte al heel wat
mee. Doet het nu helemaal geen
pyn meer? Het is fijn met zo'n
gezin te zyn. Violetta te
Schoondijke. Jy brengt het er
dan best af voor zo'n eerste
brief. Ik vind het fijn dat je
moeder zo helpt, maar die heeft
dat ook wel nodig. Wel zeker
ben ik al eens in Schoondijke
geweest. Ik ben echt niet gelijk
met de Koningin jarig. Dat heb
je mis gedacht. Joke M. te Ter-
neuzen. Jij had een beste ver
jaardag, ik hoef niet te vragen
hoe de pen schrijft, want je brief
was keurig. Welke kleur heeft
je tasje? Abram de R. te Arne
muiden. Jij bent gewoon een.
rijke neef als je vijf mooie duif
jes hebt. Heb je daar veel werk
mee om die te verzorgen. Duiven
zijn zulke fijne beestjes. Kunnen
ze je brief niet hier brengen?
Erica te Veere. Natuurlijk ben
ik wel eens in Veere geweest.
Wie zou daar niet komen kijken
naar dat prachtige stadhuis en
die andere mooie gebouwen. Ik
vind het zo mooi daar. Nee, dat
is niet leuk, als Vader zo ver
weg is. Komt hy gauw terug?
Jaap de M. te Kamperland. Hoe
is het met Jan? Weer helemaal
beter? Kon jullie kinderkoor
maar eens in Goes komen zin
gen. Dan kwam ik vast luiste
ren, want ik houd veel van zin
gen. Adrie van der C. te Wemel-
dinge. Wat een gezellige dingen
leren jullie op de gymnastiek en
de padvindery. Is dat knopen-
leggen zo moeilijk? Heerlijk he
als je weer buiten kunt spelen.
Francina L. te Grijpskerke.
Nichtje, als je mij gezien had
toen ik je brief las. Ik heb er
mijn hoed voor afgenomen. Zo'n
lange brief, geheel op rym. Het
is prachtig. In gedachten zag ik
die haan al stappen. Ik vind die
kip een zeer onhartelijke kip
om niet te treuren over haar
twee kuikens. Johanna V. tc
Scherpenisse. Jij handwerkt ze
ker graag. Gelukkig dat je juf
frouw dan nu weer beter is. Ik
fiets ook graag, maar alleen als
het mooi weer is. Maar ik denk
dat jy het dikwijls met minder
mooi weer moet doen als je er
elke dag op naar school gaat.
Jan V. te Scherpenisse. Je brief
was duidelijk genoeg geschreven
trouwens ook nooit iets te veel
scheen.
Na de lagere-school-leeftijd
moesten ze niet meer zo veelvul
dig samen naar het dorp als voor
heen, ze zag Kees trouwens niet
dikwyls meer, want ze hielp moe
der thuis en leerde naaien. Kees
ging naar de Landbouwwinter-
school en had veel huiswerk. Ge
lukkig vergaderden M.V. en J.V.
op dezelfde tijd, en ze wisten van
elkaar, dat ze niet grjiag hun ver
enigingsavond zouden overslaan,
want wat was het fijn, om dan
weer samen op stap te gaan. 't
Duurde niet lang of Kees stak op
de terugweg zijn arm door die van
haar heen, dat liep wat gezelliger
in de duisternis, die slechts hier
en daar onderbroken werd door
een schaarse lamp die het water
in de vaart verrijkte met mooie
glinsteringen.
Regelrecht gevraagd had Kees
haar nooit, 't
eigenlijk vanzelfsprekend. Zo be
schouwden de boer en zyn vrouw
het gelukkig ook, en ondanks de
misprijzende opmerkingen van
sommige boeren in de omtrek, die
graag zelf een van hun dochters
met Kees gezien hadden, waren
ze er blij om. Een vrouw met geld
was geen waarborg dat Kees ge
lukkig zou zyn. En ze hielden van
Anneke die langzamerhand ook in
het bedrijf groeide, omdat ze des
avonds hielp met melken, anders
was het zo'n gejacht om klaar te
komen vóór de doordringende
claxon van de melkauto liet ho
ren dat de bussen al aan de over
kant hadden moeten zijn.
Al waren ze nog jong, de boer
wilde graag, dat ze zouden trou
wen voor Kees, na 'n keer uitstel
te hebben gekregen, in dienst
moest.
Zy hadden daar natuurlijk niets
op tegen. De trouwerij vond in
alia eemrouci TUaafrc in verbeurd
hoor. Jullie zaten in de oorlog
dan wel in een benauwde buurt.
Ik ben er na die tijd al heel
gauw geweest en heb gezien wat
daar allemaal gebeurd is. Dat
was angstig genoeg, denk ik.
Greta H. te Kapelle. Wel nichtje
dan ben jij ook al tante. Maar
niet zo dikwijls als ik. En mijn
familie groeit met de week, dat
zie je wel. Maakt de matroos al
verre reizen? Als dat zo is, leer
jij vanzelf goed aardrijkskunde.
Simon B. te Aagtekerke. Jouw
verjaardag is al dicht in de
buurt. Dat is een leuk vooruit
zicht. Na je verjaardag heb je
me zeker wel een lange brief te
schrijven. Daar reken ik alvast
op. Schieten ze al op aan de
wegen? Appelbloesem te 's-Gra-
venpolder. Natuurlyk mag je
mee doen. Toen ik je mooie
schuilnaam las, ging ik al ver
langen naar de tijd, dat we echt
de appelbloesem aan de bomen
zien. Dat vind ik zo prachtig.
Gelukkig komt die tijd weer
gauw. Jij houdt er vast ook van,
anders koos je die schuilnaam
niet. Mien B. te Serooskerke.
Waarom zou je niet meedoen, al
staat er een raadsel in dat je
zelf opgaf. Er staan immers drie
raadsels in dus nog twee waarop
je je krachten kunt beproeven.
We hebben ook hier fijn weer
gehad hoor. Dat hebben jullie lek
ker niet alleen in Serooskerke,
anders kwam ik daar naar toe.
Jacoba P. te Vrouwenpolder. Als
iemand op bed nog zo mooi
schrijven kan, wat zal dat dan
zijn als die zieke beter is. Wat
ben jij anders al een flinke meid,
om al die kranten weg te bren
gen. Daar heb ik respect voor.
Veel groeten aan de zieke en
beterschap gewenst. Piet van W.
te Borssele. Het is ook wel heel
erg als er twee gelijk ziek zyn.
Gelukkig dat alles nu beter gaat.
Het is een heel span zo met el
kaar thuis. Maar dan hoef je
jezelf ook nooit te vervelen,
want ie<jev heeft wel eens wat
te vertellen. Mina van der H. tc
's-Gravenpolder. Alweer zulk
mooi postpapier, daar zou ik
werkelyk jaloers op worden.
Vertel eens wat voor ondeugd
die kleine rakker uithaalt. Het
zijn zeker wel grapjes. Je maakt
op school leuke dingen. Vind je
het moeilijk? Kryg je daar leuke
kleurtjes voor? Piet van de P.
te Middelburg. Je broer is heel
welkom in onze familie. Je zou
haast wensen, dat er elke dag
boodschappen te doen waren als
je dan de fiets mag gebruiken.
Een half uur naar school vind
ik ook lang, want het komt elke
dag zo terug. Een aardig idee,
omdat verhaal op te sparen.
Plak je het dan in?
Het doek gaat op: De rijen diplomaten,
van wie de wereld haar geluk verwacht,
weten elkaar gezanten van de staten
die strijden voor het „evenwicht" in macht.
Het laaiend lied der grote overwinning
zingt nog zijn echo door de volle zaal,
en 't dreigend monster uan de nieuwste -winding
spreekt woordeloos zijn onmiskenb're taal.
Het woord na ernstig overleg gesproken
verlaat zich op des mensen wil en trouw.
De vrijheid in verguld gewaad gestoken
hervat hernieuwd haar wereldheilstaatbouw.
Dan zetten zij zich neer om te beraden
De wereld wacht en schept hernieuwde moed;
maar gaat, indien niet bij haar God te rade,
een nieuwe, dieper neergang tegemoet.
J. L. J.
Beste Neef!
Uit je laatste brief blijkt me
wel, dat je nog lang niet bent,
waar je wezen moet. Je vindt,
wat ik je schreef over die min
derwaardigheidsgedachten, heel
interessant en je zegt dat het wel
aardig klopt, met wat jou ook
dikwijls in moeilijkheden brengt.
Maar ik zie gelyk ook uit je
schrijven, dat er nog andere
dingen zyn, die je in de weg
staan om te bereiken, wat je je
zelf hebt voorgesteld.
Laat ik je in het algemeen
eens dit mogen zeggen, neefje.
Verreweg de meeste mensen
gaan totaal onopgevoed door het
leven. En daar ligt een groot
mankement. Zeker: de ouders
hebben er aan gedaan, wat ze
konden. De kinderen hebben op
hun tijd een pak slaag gehad (en
misschien ook niet), ze hebben
de school doorlopen. Vader en
moeder hebben ze wel eens ver
teld, wat ze te doan en te laten
hebben enz. Maar daar bleef het
dan ook bij. Nu wordt de knaap
groter. Zo zeventien, achttien
jaar. Dan denkt menigeen: nu
kan die jongen langzaamaan op
met het aanstaand vertrek naar
Indië, en Anneke betrok de voor
hen in gereedheid gebrachte lin
kerhelft van het woonhuis.
Wat voelden ze zich rijk, die
enkele verlofdagen, 't was telkens
een feest. Maar het afscheid na
het inschepingsverlof viel zwaar.
Gelukkig was het nu „gedeelde
smart". En ze kon haar gedach
ten nog meer verzetten toen de
blijde verwachting zeker was. Sa
men met haar schoonmoeder be
sprak ze de modelletjes, met zorg
kozen ze het materiaal uit, alles
maakte ze zelf. Het leek alles
best tot ze zich wat vermoeid be
gon te voelen en de dokter het
raadzamer achtte de laatste we
ken maar in bed door te bren
gen. Ze hoefden zich niet onge
rust te maken, 't was alleen maar
een veiligheidsmaatregel.
Ze ondervond nu: „de laatste
loodjes wegen 't zwaarst", en met
noc meer verlangen dan anders
eigen benen gaan staan. En dc.
jongen denkt het zelf ook. De
opvoeding is dus voltooid.
En dat is nu net mis. Ik zou
willen zeggen: de opvoeding be
gint nu pas. Je hebt nu de taak
van je ouders over te nemen en
je begint eens aan je zélfop-
voeding. Hoeveel mensen komen
daaraan toe in hun leven? Ik
denk van op de tien nog geen
één. Men denkt er eenvoudig niet
aan.
En dat is nu juist het verkeer
de. Je moet, als je zo voor de
poort des levens staat, jezelf eens
grondig onder handen nemen. De
Bijbel stelt die eis ook: Ken u-
zelf, zegt de Bijbel. En dat is
het nu, waar het op aan komt.
Maar dat is een les, die uiterst
moeilyk is. En toch zul je daar
eens aan moeten beginnen. Stel
je zelf de vraag eens grondig
welk karakter heb ik? Ben ik
ijverig of lui? Heerszuchtig of
zwak? Wellevend of nors? Een
praatgraag of zwygzaam? Be
moeizuchtig of bescheiden? Drif
tig of kalm? Geniepig of open?
Egoïstisch of mededeelzaam?
Haatdragend of liefdevol? En zo
kun je door gaan. Maak de lfjst
maar heel lang. En bedenk dan
eens, dat je jezelf feitelijk een
vreemde bent. Ik bedoel dit: je
hebt je karaktereigenschappen
met je geboorte meegekregen.
Dat is een erfenis, die geslachten
op geslachten bij je voorouders
in het bloed gezeten, heeft. Daar
kryg je je portie van. Je hebt de
overgrootouders en betover
grootouders en die daar voor leef
den, niet gekend, tóch heb je hun
eigenschappen in je bloed, in je
hersens, in je hart, in je wil, in
je geest, in je leven. Denk daar
eens over na. En vraag je dan
eens af: wat begin ik nu met die
„erfenis"? Kan ik er wat van
gebruiken? Is zy my tot een
struikelblok, een handicap, een
sta-in-de-weg, of heb ik er voor
deel aan? Probeer dus eens bui
ten je zelf te gaan staan. Neem
jezelf eens op een afstand. En
ontzie jezelf daarbij niet. Bedenk
het oude, wijze spreekwoord:
men is meestal de grootste vyand
van zichzelf. Zelfkritiek is een
eerstè vereiste. Ben je driftig en
nors? Maak er dan radicaal een
eind aan. Wind je niet meer op.
Snoer je mond als je een on
vriendelijk woord op de lippen
hebt, waarmee je een ander kunt
kwetsen. Vliegt de drift je naar
het hoofd? Tel de knopen van je
vest, en zoek naar een zacht
woord, waarmee je degenen, die
je zo graag treffen wilt, nu voor
je winnen kunt. Ben je een
praatgraag? Begin eens met te
zwijgen, ook dan wanneer je je
lippen bijna niet op elkaar kunt
houden. Luister veel en praat
weinig. Mensen, die dat doen,
zijn het verstandigst. Loop nooit
met heel je hebben en houden te
koop bij anderen. Niemand inte
resseert het en als je wat terug
getrokken en geheimzinnig doet,
wat je persoonlijk leven aangaat,
zal een vreemde dat veel meer
aantrekken, dan wanneer je hem
je doopceel op een blaadje pre
senteert. Klaag nooit over je
eigen leed. Je wordt er niet
beter van en de mensen vinden
wachtte ze op haar brieven uit
Indië.
Op een stormachtige avond
roeide de boer naar de overkant.
Hy had moeite zyn fiets uit de
schommelende boot te halen, de
poldervaart leek wel op die brui
sende bergstroom zoals Kees die
in een van zy'n laatste brieven be
schreven had. Met inspanning van
alle krachten tornde hy tegen de
wind op, in zich een stil gebed dat
de dokter toch thuis mocht zijn en
dat alles goed mocht gaan, ook
om Kees, die deze dagen ook in
spanning leefde.
Gelukkig, dokter was thuis, zyn
auto stond voor de deur. Haastig
bonden ze de fiets aan de achter
kant van de Chevrolet, en de wa
gen snorde langs de vaart, alsof
ie het ook fyn vond de wind in de
rug te hebben. Nog 'n krachts
inspanning om dc overkant te be
reiken, de spanning nam toe
De moeder van Anneke, die hen
hoorde komen, deed de deur al
open, en zei opgelucht: „Fyn dokr
ter, nog mooi op tijd".
Een half uur later lag een dik
ke blonde jongen in zyn wieg, on
bewust van alle beroering die hfj
had teweeggebracht
En zodra de andere morgen het
postkantoor open was, stapte de
trotse grootvader binnen, ooi
naar zyn jongen in Indië te sei
nen: „Zoon geboren alles best
Gode dankbaar".
Onder de hete tropenzon op een
eenzame wachtpost streek een
soldaat voor de zoveelste keer een
telegrampapier glad om te lezen
wat hy al lang van buitenkende,
maar nog niet kon bevatten.,-,**
Hy was vader geworden!