jfarnire JiêVML Uil totijsi Idas A MARSMAN (III) „Ook maar een mens!" Een historie uit deze tijd U.N-0- VOOR ONZE JONGE MENSEN /rijdag 17 Maart 1950 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 -ons zo maar weer levendig voor me, terwijl ik met die lamp in me hand stong. Toos stong teuge me te prate, maar ik hoorde niet eens wat ze vertelde. Ik was komoieet weg. Toen stootte ze me oeuge me arm en zee: vader, wat scheel jie, heb ie buikpijn gekrege? En zei ik teuge der gekke meid, mot je je vader voor de mal houwe? Jaet, zee ze, je staat daar met die lampe in je hande of ie nog nooit een petro- lielampe gezien heit. Zalle we dat ouwe ling nou maar is weg doen? Moeder heit 'm al lang op Wille ruime. Toen drong weer tot me deur wat ik eigelijk op zolder most doen voor me vrouwe. Ik zegge teuge Toos, geen denke an, die a,npe ga niet weg. Ik denke -la'k 'm is vergulle zal! Dat ouwe dieng? vroeg Toos. Ja, dat ouwe dieng, zee ik. En toen ben ik naar beneje tegaan en heb teuge me vrouwe gezeid, asdat, voor zover ik kon nagaan, er niks bij was dat op geruimd kon worde. Jie wil alles maar oppotte, zee ze. En daar bleef 't bij. Maar ik had in me gedachte een oud schilderijtje gezien, dat me dierbaarder wasse dan heel de schoonmaak. Wat ken je kin- derjare somwijle weer dicht bij je komme, en dat deur een ouwe lampe en wat lijkent die ouwe tijd dan mooi! Je FLIP BRAMSE. Schrijvend over Georg Büch- ner, zegt Marsman in zijn bundel „Chritisch Proza": „Ik geloof, dat het voorgevoel vroeg te zul len sterven hem altijd, veel meer en veel vaker dan hij dat uitte, gekweld en opgejaagd heeft; dat hij, vóórdat het einde hem zou overvallen, den tocht door het leven spoorslags versnelde, en niet om de vreugde der snelheid alleen, maar om een gróót land schap te zien; om nog snel, vóór den avond, een top te bemeeste- rcn, want bergen en toppen had den voor alles zyn liefde Merkwaardig dat deze woorden zonder een enkele wijziging ook op Marsman zélf kunnen worden overgebracht. De angst voor het leven, maar veel meer voor de dood hield hem voortdurend in een ban. Deze angst voor de dood be heerst niet slechts zijn verzen (waarvan wij de vorige maal en kele citeerden), maar ook zijn proza. Ik denk hier aan zijn schets „Clean-Shaven", in zijn tweede bundel: Verzamelde wer ken (blz. 13,) waar we lezen kunnen: „Ik word geschoren. In een vale winkel door een dorpsbar bierDe spiegel voor mij helt, onder een lichten hoek, voor over. De spiegel achter mij, on der vrijwel denzelfden hoek, ach terover. Voor mij uit, schuin op- loopond, in de richting van plus- oneindig, worden do scheerwin kels, de barbier en ik n-1 maal weerkaatst. Achter mij even zoo, schuin afzakkend, in de richting van min-oneindig. Een reeks scheerwinkels, telkens dezelfde en toch iets anders, iets kleiner ook en iets vager, als een uit geschoven blokkentoren van Ba- bel, achterover geslagen of voor over, maar niet verbrokkeld, wonder genoeg. Achter mij, mutatis mutandis hetzelfde, bijna hetzelfde. In elk dier vertrekken word ik, Jets kleiner en vager, door den Om Uoct vtchaai. Een beetje moedeloos deed ze haar Bijbeltje dicht, liet zich weer op haar rug gHjden, trok de dekens wat vaster om zich heen, en sloot even de ogen: ze had dit keer niets aan haar lezen ge had. Hè, mocht ze nu zó zijn? Moest ze nu de laatste week dat hoopte ze tenminste de moed verliezen? Waren anderen er niet veel erger aan toe? En ze had toch vooruit kunnen weten dat ze ook in déze omstandigheden alleen zou zijn Haar moeder had het haar vaak genoeg onder het oog gebracht. Had Jie dan gelijk gehad, hadden ze ook deze twee jaar nog maar verloofd moeten Wijven? barbier, ook iets kleiner en va ger, geschoren, maar telkens schijnt het, met een ander doel: hier bijvoorbeeld, in de dorps- scheersalon, op den beganen grond, word ik geschoren om ge schoren te worden, en omdat.... maar in de laatste scheersalon voor mij mag ik u door de vele vertrekken en vele spiegels neen ze verbrijzelen niet, ze laten u door, ze sidderen hoogs tens even, ze zijn alweer glad meenemen naar dat smalle en vage vertrek, het laatste vóór ons het n-eerste? in de laatste scheersalon voor mij, op de grens der eeuwigheid, word ik voor de laatste maal in mijn le ven geschoren, vlak vóór mijn vertrek naar de overzij en Hij die stom was voor het aangezicht van zyn scheerder, zegt, voor dien laatsten, kleinen, zwarten spie gel, waardoor ik weg moet want links ,is de deur versperd, rechts is de deur versperd „Nog heden zult gij met my in het Paradijs zijn". Neen, dat zegt HIJ niet. Maar achter mij, achter ons want gij blijft nog wel even bij mij nietwaar? in deze vreeseljjke laatste oogenblikken! in het kleine, vage vertrek aan het eind van de afdalende reeks der uitgeschoven, iets klei ner, iets vager, iets valer wor dende vertrekken, in de n-eerste, op den rand der oneindigheid ook daar word ik tegelijk voor de laatste maal in mijn leven ge schoren, vlak voor mijn vertrek naar de overzij en op hetzelfde moment, dat ik daar, vóór mij, op den kleine zwarten spiegel toetreed, treed ik daar, achter mij, op den kleine zwarten spie gel toe en ze beide doorschrij dend, stijg cn stort ik eeuwig, eeuwig door eindeloos-witte, eindeloos-zwarte valleien Niet minder dan uit zijn ver zen proeft ge uit dit proza Mars- man's angst voor de dood. Niet alléén sterk litterair, maar ook aangrijpend in het diepst van de ziel is b.v. de zin „Maar achter mij, achter ons want gij blijft nog wel even bij Maar ze gingen al zo lang met elkaar, eigenlijk al vanaf de schoolbanken. Ze trokken samen naar school en samen naar huis. Zelfs als zij na schooltijd hand werkles had, wachtte Kees op haar om dan door weer en wind de lange weg langs dc vaart op te gaan, de polder in. Kees, de boerenzoon en zij, Anneke, het dochtertje van een van de ar beiders van Kees' zijn vader. Zc moesten wel een half uur lopen, maar ze deden cr meestal langer over, omdat cr onderweg zoveel belangrijks te zien was, en ze ook graag eens een roeibootje probeerden dat aan de kant ge meerd lag, terwijl de eigenaar een paar boodschappen was gaan. doen mij nietwaar? in deze vreselijke laatste ogenblikken! Eerst dat: „mij", maar direct gevolgd door het „ons", de smeekbede: „gij blijft nog wel even bij mij, nietwaar?" Hier is de mens op zijn doodsbed, die niet sterven kan en niet sterven wil, en de hand van die bij hem staat aan grijpt, omdat hij de weg, die ieder eenmaal alléén gaan móet, niet op durft, de weg naar de „eindeloos-witte, eindeloos-zwar te valleien." Maar dat Marsman de dood niet alleen op zichzelf betrekt, maar deze „laatste vijand" als de grote belager van ieder sterve ling blijft zien, zegt hetzelfde stuk proza wel heel duidelijk: „Ik word geschoren en op dit zelfde moment worden op dui zend maal duizend plaatsen ter aarde millioenen door millioenen mannen geschoren, zij zitten al len in een scheerstoel, achter over, roerloos, weerloos. Want er behoeft toch maar iemand te zijn, die het teeken geeft, en mil lioenen messen vlijmen door de millioenen halzen daaronder en de bloedbruiloft wordt er vaal bij. Wie trouwt er op dat moment?" „De dood heerscht niet meer over henzegt ergens de Heilige Schrift. In Marsman, de dichter, in wie het tijdsbeeld van een westerse cultuur, be lichaamd is, een cultuur die bezig is te sterven, héérst de dood en deze laatste vijand wordt bij hem niet te niet gedaan. Dat is de tragiek bij Marsman. „Je hebt wangetjes, zo zacht als Vol verwachting keken de gui tige blauwe oogjes me aan. Ik kon niet met „perzikwangen" aankomen, dat vond ik zelf te afgezaagd. „Als een poese-velletje", be sloot ik. En daarmee was Janny her doopt in „poesje". Iedereen in de klas wist, wie poesje was, en tenslotte wist niemand meer, dat haar eigen lijke naam Janny was. Ze was het liefste meisje, dat ik ooit in een klas gehad had. Erg klein was ze en ze zag er zó schattig uit met haar hoog ro de kleur, witblond haar en zacht-blauwe ogen, dat ik in de grond van m'n hart jaloers was op haar moeder om zo'n bezit. Maar ik had haar in elk geval een jaar in m'n klas. Eerlijk ge zegd werd poesje rain lievelin getje. Zeer onpaedagogisch, hoor ik m'n collega's al mompelen. In elk ander geval zou ik u gelijk geven, maar nu niet. Want 't wonderlijke was, dat de andere kinderen het konden verdragen. Poesje werd het lievelingetje van de hele klas. Zelfs de grootste schavuit nam haar op z'n tijd in bescherming. Knap was m'n poesje niet. Ze was maar nét overgegaan. Vooral met de som metjes had ze heel veel moeite. in het dorp of naar de veemarkt in de stad. Dan kwamen ze bij de paal waaraan het bootje van de boer lag, speciaal wachtend op hen. Kees roeide dan met forse bewegingen naar de overkant, waar bij de steiger nog ruimte genoeg was om het „schoolbootje" naast de grote melkboot aan te leggen. Dan de dijk nog over om samen de grintweg op te rennen waar eerst rechts het arbeiders- huis stond, waarin zij verdween, om met gejuich ontvangen te wor den door de kleinere broertjes en 't zusje, en Kees ging recht door, naar het statige boerenhuis dat voor de grote schuur stond. Hem wachtten geen vrolijke kleuters, maar zijn moeder, meestal stil en bleek, omdat ze altijd hoofdpijn had. Dikwijls ging Kees eerst even nice het kleine huisje in, en kreeg dan net zo goed een boterham met een dun laagje boter er sui- En bijna elke dag moest ik in haar bank schuiven om haar te helpen. Ik deed dat met plezier, want ze deed haar best. Toen ze overging naar de tweede klas, had de juffrouw gezegd, dat ze, als ze de sommetjes in de tweede klas niet kon maken, terug moest naar de eerste. En dat schrik beeld achtervolgde haar. Er ging bjjna geen week voorbij, of ze vroeg: „Juffrouw, hoef ik niet terug naar de eerste klas?" Ik kon geen verkeerde eigen schap in haar ontdekken. On deugend was ze nooit en vaak, als ik naar haar keek, dacht ik, dat ze haast te zacht en te goed was voor deze mensenwereld. Eens deed een nieuwelingetje haar intrede en daar dit ook maar een klein meisje was, zette ik haar op de eerste bank naast poesje. Twee schattige kleine meisjes naast elkaar. „Ik geloof, dat ik nu twee poesjes heb", zei ik, „want Truke heeft ook al zulke zachte wangetjes". Truke glimlachte, maar m'n eerste poesje keek me met grote, ver wijtende ogen aan. Blijkbaar be viel deze opmerking haar niet erg. Onder de rekenles werd ik gestoord. Een moeder van een van de kinderen wilde me even spreken. Vervelend vond ik zo iets onder schooltijd. Enfin, maar even m'n klasje alleen laten. Zo ver had ik ze nu wel, dat ze rustig zouden doorwerken. Maar deze keer had ik misgerekend. Twee minuten was ik in gesprek, toen een hevig gegil en vlak daarop een langgerekt me terug deed hollen. En wat zag ik? Die arme Truke in een zee van tranen en haar zachte wan getjes ontsierd door een paar lange bloedige krabben. Naar de schuldige hoefde ik niet lang te zoeken. Haast uitdagend zat poesje naast haar, met een hoog rode kleur en haar ogen nog blauwer dan blauw. „Heb jij dat gedaan, poesje?" vroeg ik ongelovig. Daar kon ze niet tegen. Ze vloog op me af en haar armen om me heenslaand snikte ze haar verdriet uit: „Ik wil alléén juffrouws poesje zijn!!" Ach, poesje was óók maar een mens! UaoA de, tePuwXjejuyd Beste Neven en Nichten, Daar heb ik me net negen en dertig brieven zitten schrij ven. Dat is heel wat! En dit is nu een brief voor jullie allemaal. Ik heb goed nieuws! Dit keer geef ik twee prijzen. De gelukkigen zijn nu: Mina van der Hiele te 's-Gra- venpolder en Jacoba Polderman te Vrouwen polder. Deze twee nichtjes gefelici teerd. Dadelijk ga ik nieuwe raadsels opgeven. Doen jullie je best maar weer, want er zijn nog meer prijzen in het hoekje van mijn kast. Ik ga eindigen, want ik heb al weer zo'n grote plaats gebruikt. Ge- ker als zij. Vrolijk stoeide hij dan met de kleintjes, maar soms on verwachts, ineens wat schuchter, ging hfj weg: Moeder moest es ongerust worden als hij zo lang wegbleef, ze meende toch al vooral met een stormachtige wind dat m boot nog es zou om slaan in de poldervaart. Zy kwam maar een enkel keer tje bij de boerin, ze voelde zich nooit thuis in de sombere, hoge kamer, 't Was er altyd zo y'zig stil, je schrok haast als je hardop iets zei, en het uitschateren zoals thuis, durfde je daar helemaal niet. Kees z'n moedrr was wel lief, o zeker, maar zo heel anders dan haar eigen moeder. De boer was wat fleuriger, als die in huis was kneep hij altyd even in haar wang er zei dan: „Zo, bellefleur tje, kom je hier ook weer es kyken?" Als ze dan thuis was, had ze haast medelijden met Kees, die groet van jullie tante Truus. De oplossingen zyn: I. Leeuw-ar-den Leeuwar den. H. Abel, kabel, sabel, fabel, Babel. IH. XXXV, dus vyf en dertig in Romeinse cijfers. Nieuwe raadsels: I. Ingezonden door Mien Bras ser te Serooskerke. "Waar hebben de rivieren geen water? II. Ingezonden door Jan Vroeg- op te Scherpenisse. Hoe harder je trekt, hoe kor ter het wordt. III. Met b is het een oorlogs werktuig. Met g is het iets kleverigs. Met t is het een jongensnaam. Met d is het niet knap. De oplossingen kunnen met vermelding van naam, voor naam, leeftijd en adres tot Vry- dag 24 Maart worden gezonden aan de redactie van het „Zeeuwsch Weekend". Wie een schuilnaam koos, moet in de brief toch steeds zijn eigen naam er bij vermelden. Corrie T. te Eetlien. Dat wil ik wel' beloven hoor, om eens even aan te wippen als ik weer in de buurt kom. Het is wel niet zo heel dikwijls, maar toch het gebeurt wel. Ik zal dan uit kijken naar het huis van je tekening, dat is nogal gemak- keiyk. Zo'n kleine school kan toch wel echt gezellig zijn. Janna J. te Zoutelande. Ben je met die mooie dagen al eens naar het strand geweest? Jij hoeft er in ieder geval niet ver voor te lopen. Izak van de R. te Axel. Jij hebt het vervelend ste deel van de orgelles al ge had, als je zover bent. Nu wordt het steeds fyner. Ik zie die grote zus van je al lopen als jij orgel speelt, of volgt ze je raad niet op. Brom maar niet te hard, want ze kan toch maar lekker koken. Hoe was die muziekuitvoering? Bloemenmeisje te Vlissingen. Wat is dat leuk dat je zo'n aardige hond hebt. Ik kan me goed be- grypen, dat je blij met dat beestje bent, want ik heb zelf ook een hond, maar die kent niét zoveel kunstjes. Jy had voor schuilnaam ook wel moeders hulp kunnen kiezen, geloof ik. Dina K. te Nieuwdorp. Dat ben ik helemaal met je eens hoor, dat je thuis met een gezellige groep bent. Jij hebt vast niet te klagen over gebrek aan aflei ding. Als die uitvoering voorbij is, moet je me er alles van ver tellen, want ik wil graag weten hoe je het er afgebracht hebt. Wim W. te Serooskerke. Dat was een korte en krachtige brief van jou, maar in de volgende brief vertel je me zeker alles van je nieuwe school. Daar reken ik op. Wim van P. te Stavenisse. Een boek is altyd een fijn verjaars- cadeau.^Het boek, dat jij kreeg heb ik vroeger ook gelezen. Ik vond het prachtig. Jammer van dat konijn he? Hoe vind je het op de knapenvereniging? Old Shatterhand te Goes. Zeg konden jullie al die Indianennamen uit elkaar houden? Het lijkt me nog al een toer hoor, want er zijn soms zulke rare bij. Die club daar in de somberheid achterbleef. En nog jong had ze gevoeld, dat je gelukkiger kunt zyn in een ar beidersgezin waar je de eigenge maakte poppen nog moest delen en samen genoot van de hagedis jes uit een poldersloot in een gro te stopfles dan in het gezin van een ryke boer, al had je dan dui zend keer een echte trein en een groot aquarium, waar je je toch eenzaam by voelde. Moeder zei altijd: „Geluk is niet te koop", en vader moedigde haar aan om Kees maar dikwüls mee te brengen, want hy moest als enig kind zo veel missen. Vader had trouwens een beste boer, want by allerlei gelegenhe den liet lm wat lekkers brengen, en de kinderen kregen ook vaak wat speelgoed. Ze dachten er dan ook niet over te verhuizen, want de boer liet nooit na zyn waar dering uit te spreken voor de ar beid van haar vader, voor wie door E. A. ZWANENBURG—VERHAGE. Vrijdag 17 Maart 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina J lijkt me echt gezellig. Nu het mooi weer wordt kunnen jullie er weer op uit. Hoe staat het met jouw verzameling post zegels? Sneeuwklokje te Wol- faartsdij!:. Hé, zo'n nieuwe school is fijn enook een beetje beangstigend, want als je op zo'n mooie bank per ongeluk een vlek maakt, danja dan weet je het wel. Wat heb jij al veel gehandwerkt. Ik zou het best eens allemaal willen zien. Elzenkatje te Gapinge. Dat was een brief vol nieuws. Ik hoop dat de foto's goed gelukt zijn. Je hebt van het truitje toch al heel wat af. Maar wat je over van de zomer vertelde, maakte me haast jaloers, want dat is een kostelijk plan. Kon ik dan maar bij je komen. Wilgenkatje te Gapinge. Heel veel dank voor die mooie foto. Die zal ik goed bewaren. Als ik meer foto's van mijn krantennichtjes en neefjes krijg, koop ik er een album voor en dan kom jij als nummer één er in. Ik ben benieuwd wie de trui het eerst af heeft. Fijn, dat goede bericht over de zieke. Wim M. te Arnemuiden. Jullie hebt een grote school. Dan heb je vanzelf heel wat vriendjes om mee te spelen. Heb jij op het jaarfeest nog ergens aan meege daan? Pietje S. te Aagtekerke. Ja, dat kan ik goed begrijpen, dat jy moeders hulp moet zijn. Maar dat is toch ook fijn, want er is niets gezelliger dan met moeder samen het thuis prettig te maken voor allemaal. Wat naai je op het ogenblik? Hoe ver is die les van Aagtekerke af? Ploni F. te Lewedorp. Ik was tevreden met zo'n lange brief. Hoe is het met de zieke? Over dat „arme ik" had ik plezier. Ik begrijp best hoe je dat be doelde. Die naam van de ver eniging is uitstekend gevonden. Hendrik te Een ge zellige brief van een neef, maar die vertelt me niet waar hij woont en hoe zijn achternaam is. Zo leven we niet in onze familie hoor. Is Marijke naar ons prin sesje genoemd? Het is zo'n leuke naam. Liesbeth M. te Arnemui den. Vertel me eens gauw hoe het op dat jaarfeest gegaan is. Dat wil ik graag weten. Dat stuk duurde zeker wel lang op die andere vereniging. Ik ken het verhaal wel, maar zag het nooit als een stuk. Marco Polo te Souburg. Jij koos wel een merkwaardige schuilnaam. Maar daardoor leerde ik wat uit jouw brief, want ik kende die figuur niet In Souburg ben ik al ver schillende malen geweest, en de eerste keer zocht ik naar alles ■wat betrekking had op Marnix van Sint Aldegonde. Jy houdt zeker ook van geschiedenis, daar om kun je wel begrypen dat ik in Souburg daar naar uitkeek. Natuurlyk heb ik wel eens ge sjoeld. Dat doe ik graag. Adrie G. te Grijpskerke. Ik heb zo ge lachen om die vergissing, maar ik zal je vertellen hoe dat ge komen is. Er komt bijna elke dag iemand by mij, die precies zo heet en dat is eenmeisje. Vanzelf dacht ik, toen ik die naam las, dat is ook een meisje. Maar ik zal je niet meer om ruilen hoor. Misschien kom ik je zus in Goes wel eens tegen. Sneeuwklokje te Nieuwdorp. Wil jij een andere schuilnaam kie zen, want er bloeit al een sneeuwklokje in onze familie- tuin. Dat vriendinnetje heeft al heel wat te dragen in haar jonge jaren. Schryf haar dikwyls, dat geeft haar afleiding. Stuur mij haar adres, dan zend ik haar een mooie kaart. Van harte beaam ik je wens voor een voorspoedig herstel. Nde K. te Krabben- djjke. In je volgende brief krijg ik zeker je voornaam. Dat hoort zo onder familie. Die tekening was prachtig, maar die is toch zeker niet van zon' heel klein broertje, want het is best werk. Die broer mag dat wel voor je doen. Veel dank voor die teke ning. Jozien S. te Wolfaartsdijk. Het is leuk als je dicht in de buurt komt, misschien kom ik dan wel eens langs je huis. Maar dat heb ik wellicht, waar je nu woont, ook al eens gedaan. Die zus van je maakte al heel wat mee. Doet het nu helemaal geen pyn meer? Het is fijn met zo'n gezin te zyn. Violetta te Schoondijke. Jy brengt het er dan best af voor zo'n eerste brief. Ik vind het fijn dat je moeder zo helpt, maar die heeft dat ook wel nodig. Wel zeker ben ik al eens in Schoondijke geweest. Ik ben echt niet gelijk met de Koningin jarig. Dat heb je mis gedacht. Joke M. te Ter- neuzen. Jij had een beste ver jaardag, ik hoef niet te vragen hoe de pen schrijft, want je brief was keurig. Welke kleur heeft je tasje? Abram de R. te Arne muiden. Jij bent gewoon een. rijke neef als je vijf mooie duif jes hebt. Heb je daar veel werk mee om die te verzorgen. Duiven zijn zulke fijne beestjes. Kunnen ze je brief niet hier brengen? Erica te Veere. Natuurlijk ben ik wel eens in Veere geweest. Wie zou daar niet komen kijken naar dat prachtige stadhuis en die andere mooie gebouwen. Ik vind het zo mooi daar. Nee, dat is niet leuk, als Vader zo ver weg is. Komt hy gauw terug? Jaap de M. te Kamperland. Hoe is het met Jan? Weer helemaal beter? Kon jullie kinderkoor maar eens in Goes komen zin gen. Dan kwam ik vast luiste ren, want ik houd veel van zin gen. Adrie van der C. te Wemel- dinge. Wat een gezellige dingen leren jullie op de gymnastiek en de padvindery. Is dat knopen- leggen zo moeilijk? Heerlijk he als je weer buiten kunt spelen. Francina L. te Grijpskerke. Nichtje, als je mij gezien had toen ik je brief las. Ik heb er mijn hoed voor afgenomen. Zo'n lange brief, geheel op rym. Het is prachtig. In gedachten zag ik die haan al stappen. Ik vind die kip een zeer onhartelijke kip om niet te treuren over haar twee kuikens. Johanna V. tc Scherpenisse. Jij handwerkt ze ker graag. Gelukkig dat je juf frouw dan nu weer beter is. Ik fiets ook graag, maar alleen als het mooi weer is. Maar ik denk dat jy het dikwijls met minder mooi weer moet doen als je er elke dag op naar school gaat. Jan V. te Scherpenisse. Je brief was duidelijk genoeg geschreven trouwens ook nooit iets te veel scheen. Na de lagere-school-leeftijd moesten ze niet meer zo veelvul dig samen naar het dorp als voor heen, ze zag Kees trouwens niet dikwyls meer, want ze hielp moe der thuis en leerde naaien. Kees ging naar de Landbouwwinter- school en had veel huiswerk. Ge lukkig vergaderden M.V. en J.V. op dezelfde tijd, en ze wisten van elkaar, dat ze niet grjiag hun ver enigingsavond zouden overslaan, want wat was het fijn, om dan weer samen op stap te gaan. 't Duurde niet lang of Kees stak op de terugweg zijn arm door die van haar heen, dat liep wat gezelliger in de duisternis, die slechts hier en daar onderbroken werd door een schaarse lamp die het water in de vaart verrijkte met mooie glinsteringen. Regelrecht gevraagd had Kees haar nooit, 't eigenlijk vanzelfsprekend. Zo be schouwden de boer en zyn vrouw het gelukkig ook, en ondanks de misprijzende opmerkingen van sommige boeren in de omtrek, die graag zelf een van hun dochters met Kees gezien hadden, waren ze er blij om. Een vrouw met geld was geen waarborg dat Kees ge lukkig zou zyn. En ze hielden van Anneke die langzamerhand ook in het bedrijf groeide, omdat ze des avonds hielp met melken, anders was het zo'n gejacht om klaar te komen vóór de doordringende claxon van de melkauto liet ho ren dat de bussen al aan de over kant hadden moeten zijn. Al waren ze nog jong, de boer wilde graag, dat ze zouden trou wen voor Kees, na 'n keer uitstel te hebben gekregen, in dienst moest. Zy hadden daar natuurlijk niets op tegen. De trouwerij vond in alia eemrouci TUaafrc in verbeurd hoor. Jullie zaten in de oorlog dan wel in een benauwde buurt. Ik ben er na die tijd al heel gauw geweest en heb gezien wat daar allemaal gebeurd is. Dat was angstig genoeg, denk ik. Greta H. te Kapelle. Wel nichtje dan ben jij ook al tante. Maar niet zo dikwijls als ik. En mijn familie groeit met de week, dat zie je wel. Maakt de matroos al verre reizen? Als dat zo is, leer jij vanzelf goed aardrijkskunde. Simon B. te Aagtekerke. Jouw verjaardag is al dicht in de buurt. Dat is een leuk vooruit zicht. Na je verjaardag heb je me zeker wel een lange brief te schrijven. Daar reken ik alvast op. Schieten ze al op aan de wegen? Appelbloesem te 's-Gra- venpolder. Natuurlyk mag je mee doen. Toen ik je mooie schuilnaam las, ging ik al ver langen naar de tijd, dat we echt de appelbloesem aan de bomen zien. Dat vind ik zo prachtig. Gelukkig komt die tijd weer gauw. Jij houdt er vast ook van, anders koos je die schuilnaam niet. Mien B. te Serooskerke. Waarom zou je niet meedoen, al staat er een raadsel in dat je zelf opgaf. Er staan immers drie raadsels in dus nog twee waarop je je krachten kunt beproeven. We hebben ook hier fijn weer gehad hoor. Dat hebben jullie lek ker niet alleen in Serooskerke, anders kwam ik daar naar toe. Jacoba P. te Vrouwenpolder. Als iemand op bed nog zo mooi schrijven kan, wat zal dat dan zijn als die zieke beter is. Wat ben jij anders al een flinke meid, om al die kranten weg te bren gen. Daar heb ik respect voor. Veel groeten aan de zieke en beterschap gewenst. Piet van W. te Borssele. Het is ook wel heel erg als er twee gelijk ziek zyn. Gelukkig dat alles nu beter gaat. Het is een heel span zo met el kaar thuis. Maar dan hoef je jezelf ook nooit te vervelen, want ie<jev heeft wel eens wat te vertellen. Mina van der H. tc 's-Gravenpolder. Alweer zulk mooi postpapier, daar zou ik werkelyk jaloers op worden. Vertel eens wat voor ondeugd die kleine rakker uithaalt. Het zijn zeker wel grapjes. Je maakt op school leuke dingen. Vind je het moeilijk? Kryg je daar leuke kleurtjes voor? Piet van de P. te Middelburg. Je broer is heel welkom in onze familie. Je zou haast wensen, dat er elke dag boodschappen te doen waren als je dan de fiets mag gebruiken. Een half uur naar school vind ik ook lang, want het komt elke dag zo terug. Een aardig idee, omdat verhaal op te sparen. Plak je het dan in? Het doek gaat op: De rijen diplomaten, van wie de wereld haar geluk verwacht, weten elkaar gezanten van de staten die strijden voor het „evenwicht" in macht. Het laaiend lied der grote overwinning zingt nog zijn echo door de volle zaal, en 't dreigend monster uan de nieuwste -winding spreekt woordeloos zijn onmiskenb're taal. Het woord na ernstig overleg gesproken verlaat zich op des mensen wil en trouw. De vrijheid in verguld gewaad gestoken hervat hernieuwd haar wereldheilstaatbouw. Dan zetten zij zich neer om te beraden De wereld wacht en schept hernieuwde moed; maar gaat, indien niet bij haar God te rade, een nieuwe, dieper neergang tegemoet. J. L. J. Beste Neef! Uit je laatste brief blijkt me wel, dat je nog lang niet bent, waar je wezen moet. Je vindt, wat ik je schreef over die min derwaardigheidsgedachten, heel interessant en je zegt dat het wel aardig klopt, met wat jou ook dikwijls in moeilijkheden brengt. Maar ik zie gelyk ook uit je schrijven, dat er nog andere dingen zyn, die je in de weg staan om te bereiken, wat je je zelf hebt voorgesteld. Laat ik je in het algemeen eens dit mogen zeggen, neefje. Verreweg de meeste mensen gaan totaal onopgevoed door het leven. En daar ligt een groot mankement. Zeker: de ouders hebben er aan gedaan, wat ze konden. De kinderen hebben op hun tijd een pak slaag gehad (en misschien ook niet), ze hebben de school doorlopen. Vader en moeder hebben ze wel eens ver teld, wat ze te doan en te laten hebben enz. Maar daar bleef het dan ook bij. Nu wordt de knaap groter. Zo zeventien, achttien jaar. Dan denkt menigeen: nu kan die jongen langzaamaan op met het aanstaand vertrek naar Indië, en Anneke betrok de voor hen in gereedheid gebrachte lin kerhelft van het woonhuis. Wat voelden ze zich rijk, die enkele verlofdagen, 't was telkens een feest. Maar het afscheid na het inschepingsverlof viel zwaar. Gelukkig was het nu „gedeelde smart". En ze kon haar gedach ten nog meer verzetten toen de blijde verwachting zeker was. Sa men met haar schoonmoeder be sprak ze de modelletjes, met zorg kozen ze het materiaal uit, alles maakte ze zelf. Het leek alles best tot ze zich wat vermoeid be gon te voelen en de dokter het raadzamer achtte de laatste we ken maar in bed door te bren gen. Ze hoefden zich niet onge rust te maken, 't was alleen maar een veiligheidsmaatregel. Ze ondervond nu: „de laatste loodjes wegen 't zwaarst", en met noc meer verlangen dan anders eigen benen gaan staan. En dc. jongen denkt het zelf ook. De opvoeding is dus voltooid. En dat is nu net mis. Ik zou willen zeggen: de opvoeding be gint nu pas. Je hebt nu de taak van je ouders over te nemen en je begint eens aan je zélfop- voeding. Hoeveel mensen komen daaraan toe in hun leven? Ik denk van op de tien nog geen één. Men denkt er eenvoudig niet aan. En dat is nu juist het verkeer de. Je moet, als je zo voor de poort des levens staat, jezelf eens grondig onder handen nemen. De Bijbel stelt die eis ook: Ken u- zelf, zegt de Bijbel. En dat is het nu, waar het op aan komt. Maar dat is een les, die uiterst moeilyk is. En toch zul je daar eens aan moeten beginnen. Stel je zelf de vraag eens grondig welk karakter heb ik? Ben ik ijverig of lui? Heerszuchtig of zwak? Wellevend of nors? Een praatgraag of zwygzaam? Be moeizuchtig of bescheiden? Drif tig of kalm? Geniepig of open? Egoïstisch of mededeelzaam? Haatdragend of liefdevol? En zo kun je door gaan. Maak de lfjst maar heel lang. En bedenk dan eens, dat je jezelf feitelijk een vreemde bent. Ik bedoel dit: je hebt je karaktereigenschappen met je geboorte meegekregen. Dat is een erfenis, die geslachten op geslachten bij je voorouders in het bloed gezeten, heeft. Daar kryg je je portie van. Je hebt de overgrootouders en betover grootouders en die daar voor leef den, niet gekend, tóch heb je hun eigenschappen in je bloed, in je hersens, in je hart, in je wil, in je geest, in je leven. Denk daar eens over na. En vraag je dan eens af: wat begin ik nu met die „erfenis"? Kan ik er wat van gebruiken? Is zy my tot een struikelblok, een handicap, een sta-in-de-weg, of heb ik er voor deel aan? Probeer dus eens bui ten je zelf te gaan staan. Neem jezelf eens op een afstand. En ontzie jezelf daarbij niet. Bedenk het oude, wijze spreekwoord: men is meestal de grootste vyand van zichzelf. Zelfkritiek is een eerstè vereiste. Ben je driftig en nors? Maak er dan radicaal een eind aan. Wind je niet meer op. Snoer je mond als je een on vriendelijk woord op de lippen hebt, waarmee je een ander kunt kwetsen. Vliegt de drift je naar het hoofd? Tel de knopen van je vest, en zoek naar een zacht woord, waarmee je degenen, die je zo graag treffen wilt, nu voor je winnen kunt. Ben je een praatgraag? Begin eens met te zwijgen, ook dan wanneer je je lippen bijna niet op elkaar kunt houden. Luister veel en praat weinig. Mensen, die dat doen, zijn het verstandigst. Loop nooit met heel je hebben en houden te koop bij anderen. Niemand inte resseert het en als je wat terug getrokken en geheimzinnig doet, wat je persoonlijk leven aangaat, zal een vreemde dat veel meer aantrekken, dan wanneer je hem je doopceel op een blaadje pre senteert. Klaag nooit over je eigen leed. Je wordt er niet beter van en de mensen vinden wachtte ze op haar brieven uit Indië. Op een stormachtige avond roeide de boer naar de overkant. Hy had moeite zyn fiets uit de schommelende boot te halen, de poldervaart leek wel op die brui sende bergstroom zoals Kees die in een van zy'n laatste brieven be schreven had. Met inspanning van alle krachten tornde hy tegen de wind op, in zich een stil gebed dat de dokter toch thuis mocht zijn en dat alles goed mocht gaan, ook om Kees, die deze dagen ook in spanning leefde. Gelukkig, dokter was thuis, zyn auto stond voor de deur. Haastig bonden ze de fiets aan de achter kant van de Chevrolet, en de wa gen snorde langs de vaart, alsof ie het ook fyn vond de wind in de rug te hebben. Nog 'n krachts inspanning om dc overkant te be reiken, de spanning nam toe De moeder van Anneke, die hen hoorde komen, deed de deur al open, en zei opgelucht: „Fyn dokr ter, nog mooi op tijd". Een half uur later lag een dik ke blonde jongen in zyn wieg, on bewust van alle beroering die hfj had teweeggebracht En zodra de andere morgen het postkantoor open was, stapte de trotse grootvader binnen, ooi naar zyn jongen in Indië te sei nen: „Zoon geboren alles best Gode dankbaar". Onder de hete tropenzon op een eenzame wachtpost streek een soldaat voor de zoveelste keer een telegrampapier glad om te lezen wat hy al lang van buitenkende, maar nog niet kon bevatten.,-,** Hy was vader geworden!

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6