Bij ons Biiiis Oplossing kruiswoordpuzzle FJ DE KINDEREN VAN HET GROENE HUIS OP WIE VERTROUWT GIJ? Vrijdag 17 Maart 1950 T ZEEUWSCh WEEKEND Pagma 4 ie vervelend en mislukt. Kijk, neefje, dat is zo'n beetje ïen lijst, waarop je maar eens rustig moet gaan zitten peinzen »n denken: is daar wat voor mij by. En begin nu maar eens aan je „zélfopvoeding", de eigenlijke opvoeding, waar je het verste mee komt. En schrijf me maar eens, wat je er van terecht brengt. Als het je ernst is, zul je zien, dat je jezelf een ander mens gaat voelen, en dat er eigenschappen in je sluimeren (waarschijnlijk ook uit de erfenis, waarover ik hierboven schreef), waarvan je nooit gedroomd hebt! Sterkte er mee! Je oom DAAF. „Zeeuwsch Weekend" van 17 Februari. Horizontaal: 1. Bakkeveen, 2. Onstwedde, 15. orgel, 16. paars, 17. ut, 19. oer, 20. To, 21. Da, 23. nap, 24. M.G., 25. Ier, 27. radar, 29. email, 31. ruw, 32. neo, 33. and, 34. kar, 35. Eli, 36. Uier, 39. lid, 40. Est, 41. helle, 43. st., 44. ram, 46. gij, 47. ra, 48. heg, 49. er, 50. uiver, 52. kok, 53. deler, 55. Eursinge, 57. Menal- dum, 58. Hoogkerk, 64. Gorre- dijk, 71. karig, 72. vat, 74. Pools, 75. Og, 77. aas, 78. we, 79. I.M., 81. bol, 82. L.O., 83. glans, 85. vee, 86. nap, 88. manie, 90. hal, 91. Een, 92. a la, 93. ent, 94. Ans, 95. largo, 97. alles, 100. ski, 101. L.S., 102. bad, 103. To, 104. re, 105. ami, 107. en, 108. teuer, 110. Osaka, 112. Nieuwland, 113. Oost- kerke. Verticaal: 1. Bruinisse, 2. Ko, 3. K.R.O., 4. Eger, 5. Vera, 6. el, 7. Noorddijk, 8. Oudekerk, 9. sp., 10. tani, 11. Waal, 12. Erp, 13. Ds, 14. Engwierum, 18. teek, 20. tanig, 22. Amasa, 24. mulle, 26. rol, 28. dal, 30. art., 31. rel, 37. Eris, 38. ravi, 41. hela, 42. egel, 45. men, 48. hen, 50. Ur, 51. R.G., 53. de, 54. R.D., 56. enk, 57. mug, 58. Hooghalen, 59. O.K., 60. gaan, 61. kras, 62. eis, 63. R.G., 65. op, 66. rob, 67. room, 68. Ella, 69. Ds, 70. Kloetinge, 72. Veenoord, 73. Tinaarlo, 76. glans, 78. weegt, 80. malle, 82. linke, 84. als, 85. ver, 87. pal, 89. Nes, 95. lauw, 96. adel, 98. east, 99. smak, 102. beu, 106. Ike, 108. te, 109, ra, 110. os, 111. ar. Naar is gebleken was deze puzzle niet gemakkelijk op te lossen. Dit bleek al uit de wei nige inzendingen en nog meer uit het aantal goede oplossingen. Die waren er vier in totaal en we besloten deze vier goede in zendingen een prijs te geven. Eén van de goede oplossers schreef aan het eind van zijn inzending: „Hiermede hebt U een kreng van een puzzle ter oplossing gegeven!" Gelukkig voor hem, dat hij een prijs ont vangt! De goede oplossers zijn: Per soneel Incasso-Bank, Goes; F. P. van Westenbrugge Jz., Kerk- werve; A. J. de Kok, Nieuwdorp; P. Verhage, Kruiningen. Een nieuwe puzzle wordt hier onder weer opgegeven. Oplossin gen inzenden vóór 15 April a.s. aan ons bureau te Goes, met ver melding in linkerbovenhoek en veloppe of briefkaart „Oplossing puzzle". onberbteftammseur kphenwtsgireehier onheceecnomnameig iapirharhzsaettnd Bovenstaande vier letterreek sen moeten omgewerkt worden tot vier normale Nederlandse woorden. De beginletters staan op hun plaats. De tweede letter vindt men niet achter de eerste letter, doch als tweede letter in één van de drie andere letter reeksen, de derde letter staat weer niet achter de tweede let ter, maar moet gezocht worden op de derde plaats, weer in één van de drie andere rijen enz. enz. B. Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. Een aardig partijtje werd ge speeld in de wedstijd Z.S.B. Ie klas; Vlissingen 1Terneuzen 1, tussen de heren P. Vijn (Vlis singen) en G. C. van Halsema (Terneuzen). Beide partijen komen na de opening goed te staan. In het middenspel maakt Wit een klein foutje en verliest 2 pionnen. Het spel wordt ingewikkeld, er drei gen voor Zwart gevaren en hij komt in tijdnood. Weet niet de beste zetten te vinden en ver liest. Diagram No. 1. Wit: G. C. v. Halsema (Ter neuzen); Zwart: P. Vijn (Vlis singen). Nimzo-Indische verdediging. 1. d2d4 Pg8—f6 2. c2c4 e7e6 3. Pblc3 Lf8—b4! 4. e2e3 (Wit heeft hier de keus uit Dc2, Db3, a3 en e3; Dc2 is wel het sterkst.) 40—0 5. Lfld3 d7d5 6. Pgl—e2 c7—c5 7. a2a3 c5xd4 8. e3xd4 (ab4; dc3; Pc3 enz. is voor Wit niet zó goed). 8d5xc4 9. Ld3xc4 Lb4a5 (Beide partijen staan nu goed.) 10. 0—0 a7—a6 11. Lel—g5 h7—h6 12. Lg5h4 b7b5 13. Lc4a2 (Het is de vraag of Ld3 niet sterker is.) 13Lc8b7 14. Ddld3 Pb8d7 15. Tal—dl Dd8c7 16. Tdl—cl Dc7d6 17. Tfl—dl Ta8c8 18. Lh4g3 Dd6e7 (zie diagram 1) 19. Pe2—f4? (Beter is wel Tel en daarna Pf4, waarna Pe6 dreigt. Zwart valt nu met de Dame binnen.) 1 9Lb4xc3 20. b2xc3 (Op Tc3 kan volgen Tc3; Dc3; Pe4 en Tc8: Zwart staat dan beter.) 2 0De7xa3 21. La2—bl Lb7—e4 (Zwart neemt zijn kansen waar.) 22. Dd3e2 Le4xbl 23. Tclxbl Da3xc3 (Zwart staat nu 2 pionnen voor, maar staat aan gevaren bloot) 24. Tbl—al Tc8—c6 25. Pf4d3 Tf8c8 26. h2h3 (Wit maakt en luchtgaatje. Tel kon niet wegens Del, Tel, Tel, Pel, Tel, Dfl, Tfl, enz.; na h3 kan het weL) 26Dc3xd4? (Zwart is te gulzig. Db3 was Diagram No. 2. abcdefgh Stand na de 19e zet van Wit. goed, maar Zwart bevond zich in tijdnood.) 27. Pd3e5! Dd4—a7 28. Pe5xcC Tc8xc6 29. De2—f3 Tc6—c4 30. Tdl—d6 a6—ao 31. Df3b3 a 5a4 32. Db3xb5 en Zwart ver loor door tijdsoverschrijding, met Td4 was nog spel mogelijk. Probeert U eens! abcdefgh Wit aan zet. En nu een kort partijtje uit de winterwedstrjjd van de Schaakvereniging Middelburg in groep 3. Wit: W. Goor. Zwart: F. Barth. 2 paardenspel in de nahand. 1. e2e4 e7e5 2. Pgl—f3 Pb8c6 3. Lfl—c4 Pg8—f6 4. Pf3—g5 d7d5 5. e4xd5 Pc6a5 6. Lc4—b5f c7c6 7. d5xc6 b7xc6 8. Ddl—f3 Lc8—b7 9Lb5—a4? (Ld3), Lf8—d6 10. c2c3 0—0 11. d2d4 h7h6 (ed4) 12. b2b4 c6c5 13. Df3h3 c5xb4 14. d4xe5 Dd8—e7 15. 00 De7xe5 16. f2—f4? (Pf3) Ld6—c5t 17. Kgl—hl De5—e2 18. La4—dl? De2xflt en mat. Dubbelschaak is een heel ge vaarlijk wapen en meestal is het dodelijk. Hier volgt een voor beeld. Wit: Kei, Dg4, Thl, Pe4, Ld3, Lf4, pionnen h5, c2. Zwart: Kh7, Dd7, Th8, Pg8, Lg7, Lf5, pionnen h6, c7, b7. Wit aan zet. (Zie diagram 2.) Oplossing: 1. Dg4g6t (verrassend) Lf5xg6. 2. Pe4g5f (de 2e verrassing) h6xg5. 3. h5xg6ft (dubbelschaak en mat. ApPwUitneti Lijden leert troosten. Van onze doornige heesters, krijgen ande ren vaak hun verfrissende braam. Wanneer wij over dun ijs rijden ligt onze veiligheid in onze snel heid. Men gaat niet licht een spiegel voorbij zonder er in te zien. De mens is een redelijk wezen; jammer maar dat er onder de mensen zoveel onredelijke wezens zijn. VOQL door M. v. d. Bosch. Stel je voor, dat de oude me vrouw wakker werd, of tante Hermine. Zou hij steentjes gooi en? De ramen stonden allebei wijd open. Nee, daar zou Bou- dewijn wel niets van merken. Weer was het de lantaarn, die uitkomst bracht, natuurlijk! Het wiel draaide al, ssjj ging het weer, een felle lichtbundel scheen door de tuin. Even ging het zoekend langs de muur, ja, daar had hij het raam, nog eens draaien, zoheel het kamer tje was verlicht. En kijk eens nu moest Koos toch ook weer lachen. Als een wildeman sprong Boudewijn uit zijn bed. Midden in de kamer bleef hij verschrikt staan, niet begrijpend waar al dat licht zo plotseling vandaan kwam. Koos stond beneden te grinni ken om dat ontstelde gezicht van Boudewijn. Straks begon hij nog „brand" te roepen. Met een smak kwam het voorwiel op de grond terecht. „Boudewijn!" Ik ben het, Koos!" „Zeg, ben je nu helemaal! Ik schrok me naar. Wat voer je hier uit, zo midden in de nacht. Ik dacht op z'n minst, dat er brand was. Wou je weer naar de spoken soms?" „Nee, maar luister eens!" Koos was wat dichterbij geko men. „Dik is nog niet thuis ge weest, we zijn zo ongerust, en nu ben ik gaan zoeken of hij hier soms is". „Wat zeg je? Wacht, ik kom zo!" Boudewijn trok vlug wat kle ren aan, en kwam weer bij het raam, maar„Koos er is echt brand!", riep hij hard. „Brand?" Koos keek eens in het rond, maar kon niets ont dekken. „Je droomt hoor!" ,,'t Is heus waar, ik zie zo'n rode gloed, en ook rook". Even tuurde hij nog in de verte, ja, daar was beslist brand. Toen slingerde hij zijn benen naar buiten, en liet zich uit het raam glijden. Met een sprong kwam hij op een kleine uitbouw te recht, van hieraf kon hij ge makkelijk de grond bereiken. „Weet je zeker, dat er brand is?" vroeg Koos, zodra Boude wijn bij hem was. „Ja hoor, waar zou die gloed anders vandaan moeten ko men!" „Fijn joh, laten we er gauw naar toe gaan, misschien is Dik er ook wel. Kom gauw, het kan best zijn, dat we hem zo heb ben. Maar durf je zo maar weg te lopen?" „Welja, ze komen 's nachts nooit kijken, of ik in bed ben, hoor. 't Mag wel niet, maar nou ja, nu wel". Koos was al weer gerustge steld, en samen gingen ze op weg. Maar weer in het bos, was er van vuur of rook niets meer te bekennen. „Hier het laantje door en dan naar de straatweg, in die rich ting was het", wees Boudewijn, die bij Koos achterop zat hem de weg. Al spoedig stonden ze op de straatweg. Alles was donker, jammer! Maar kijk eens, ja, 't leek net, of daar toch rook om hoog steeg. „Misschien, als we de bocht om zijn, als we dan nog niets zien, dan heb je ge droomd, hoor". „Je broertje? Ik ken geen „Nou, heb ik gedroomd?" Zo dra ze de hoek om waren, za gen ze in de verte al een groep mensen staan. De rook konden ze ook heel duidelijk op zien stijgen. Koos trapte nog een beetje harder. O, als Dik er nu maar was. Het bos hield op, en ze kwa men aan een lang korenveld, waarbij aan het eind een boer derij stond. De grote schuur er achter was al totaal uitgebrand; dikke rookwolken stegen er uit op, waartussen af en toe nog vurige vlammen flikkerden. „Wat zonde, dat we er niet eerder bij waren! was Boude- wijns uitroep. „Hé, dat had ik nu graag willen zien". Veel mensen waren er niet, de veldwachter, wat boeren en enkele fietsers, die toevallig voorbij gekomen waren. „Er is niet eens een brand weer bij, zouden ze die niet ge waarschuwd hebben?" „Die zal zo wel komen, als 't afgelopen is". Koos wilde het nog niet zeg gen, had het toch al gezien: Dik was er niet. Dat was een teleurstelling, hij had er vast op gerekend, hem hier te zullen vinden. Hij drong nog eens tussen de mensen door tot vlak bij de schuur. Een boer duwde hem opzij. „Vooruit, aap van een jongen, je hoeft er niet zo met je neus bovenop te staan. Je had allang in je bed moeten liggen". „Heeft U mijn broertje ook gezien?" vroeg Koos zacht, broertje!" lachte de man ruw, „er zijn hier geen jongens. Voor uit, maak dat je weg komt". Wat moesten ze nu toch be ginnen. Al de angst om Dik kwam weer terug. En nu pas schoot het hem te binnen, dat hij Boudewijn nog niets van dat lapje verteld had. Deze vond het ook vreemd, en dacht net als Koos, dat Dik dan toch wel bij het tuinhuis ge weest was. Maar wat moest hij daar nu? Ja, dat wist Koos ook niet. „Laten we daar nog maar eens gaan zoeken, hier is toch niets te beleven", vond Boude wijn. De vogel gevlogen. Een ogenblik bleven de jon gens nog talmen, ze stonden nu vlak achter de veldwachter. Nog eens keek Koos rond. Zou Dik er nu heus niet zijn? „Ik heb een mooie vangst ge daan vanavond". Het was de stem van de veldwachter, maar de beide jongens letten er nau welijks op. „Zo, wat dan?" vroeg de boer die naast hém stond. „Dat zal ik je vertellen. Van nacht is er ingebroken in Het Huis, en vanavond heb ik de dief al gepakt. „Dat is mooi!" vond de boer. Boudewijn en Koos stootten elkaar aan. „Hoor je dat?" fluis terden ze. En Boudewijn dacht: „Mijn fiets, zouden ze die ook gevonden hebben?" „Misschien weet die man wel iets van Dik", ging het door Henk heen. Om TatnitieUad behorende bij het ZEEUWSCH DAGBLAD en t SCHOITWSCH DAGBLAD van VRIJDAG 17 MAART 1950 Exploitante Oosterbaan Le Cointre N-V- Goes eeuu/scH u/ee/cem VOOR DE ZONDAG We hebben er op gewezen, dat wat men thans in het Westelijk wereldhalfrond poogt op te bou wen, beslist niet de vrucht is van de doorwerking van Christe lijke beginselen, maar de anti christelijke en de a-religieuse geest tot drijfveer heeft. Chris tus en Zijn Kerk hebben daar niets mee te maken, ook al wor den grote kerkelijke lichamen in geschakeld om tot de sterke unie van het Westen te geraken. Wat drijft de Westelijke we reldrijken tot elkaar? Gemeenschappelijke belijdenis? Broederzin? Naastenliefde? Ge hoorzaamheid aan het Woord van God? Eerbied voor de Christe lijke levensnormen? Respect voor de Christelijke ethiek? We behoeven deze vragen niet eens te beantwoorden. Want er is maar één ding, dat het Wes telijke wereldhalfrond tot elkaar drijft: ANGST. Angst en niets anders. Er woelt een dodelijke angst door het Westen. Men heeft geen uit zicht meer. Ieder en alles is ge grepen in de ban van de komen de derde wereldoorlog, waarin twee wereldhelften tegenover elkaar zullen staan en waarbij de modernste uitvindingen als vernietigingswapenen zullen worden ingezet. En daarom organiseert men het Westen en daarom moet al les ingeschakeld worden wat nog macht en invloed heeft, de Kerk incluis. Maar heeft Jezus Christus, Wiens lijden en sterven wij de zer dagen weer herdenken, daar nog iets mee te maken? Volstrek i. niet. Men negeert Hem en Zijn gebod. Daarom heeft de Kerk des HEREN ook niets met die Wes telijke unificatie te maken. Er kan geen vereniging zijn tussen Christus en Belial. De situatie is niet ongelijk aan de toestand waarin de kerk van het Oude Verbond zich eens be vond in Jesaja's tijd. Gij kunt daarvan lezen in de hoofdstuk ken 27 en 28. Het volk Israël (dat van God was afgeweken), werd bedreigd door de wereld machten van het Noordeb en het Oosten. Maar de kerkvorsten van Jeruzalem, die spotters en drin kers geworden waren, hadden een „voorzichtig" (d.i. een ge heim) verdrag gemaakt met Egypte en zeiden: mensen gaat maar rustig slapen, ons kan niets gebeuren. Als het geweld van het Noorden losbreekt, krijgen wij wapens en soldaten uit Egyp te en we zijn gered! Dat was de KERK, die zo sprak in die dagen. Precies zoals velen, ook uit de Kerk in onze dagen spreken. We kunnen hulp verwachten van Amerika, als Rusland losbreekt! We hebben een machtige bond genoot! En zo laat de Kerk zich inschakelen in de wereldpolitiek, doet er ongemerkt aan mee, een valse tegenstelling te scheppen tussen Rusland en Amerika, de rijken van het communisme en van de „democratie", die beiden anti-Christelijk zijn. Maar Jesaja wordt door de HERE gezonden om deze kerk vorsten te waarschuwen en hen het oordeel aan te zeggen. Hij profeteert: er komt een verdel ging over dit land, die vast be sloten is. Laten de mensen niet gerust gaan slapen in Jeruzalem, want hun bed zal te kort zijn en hun dek te smal, dan dat zij zullen kunnen rusten. En precies zo is het gebeurd; Egypte liet de kerkvorsten van Jeruzalem in de steek, toen het er op aan kwam; hij bleek een rietstaf te zijn die de hand doorboort. Het kerkvolk werd in ballingschap weggevoerd, de tempel verwoest. Wij weten niet hoe het in de wereld van thans zal lopen. Maar één ding weten we heel zeker: wanneer de Kerk des HEREN vertrouwt op Amerika, zal zij beschaamd en vernietigd worden. Want God duldt in Zijn Kerk, Zijn Bruid geen vertrou wen op wereldse machten. Hij is een jaloers God op zijn eer. En vertrouwen van Zijn Bruid op wereldse machten, die Hem ver loochend hebben, is niet anders dan geestelijke hoererij, waarte gen Zijn toorn brandt. Heel het boek der Openbaring is vol van oordeel tegen deze hoererij. Openbaring 17 laat ons zien de grote hoer, dat is de af vallige Kerk, die met de wereld zich heeft ingelaten, die aan we reldse politiek is gaan doen, die zich verkocht heeft om wereldse macht en invloed te verkrijgen. Zij wordt getekend als de vrouw op het scharlaken rode beest, de vrouw die dronken is van het bloed der heiligen. Dat is niet de anti-christelijke wefeld, maar die vrouw is de afvallige Kerk, die valse Kerk werd en zich in liet met de wereldse politiek en de wereldse macht. De oude zon de van de Kerk door alle eeuwen heen, die op het laatst de valse Kerk zóver zal drijven, dat zij in gemeenschap met de antichrist de ware gelovigen zal vervolgen en zich dronken zal maken met het bloed der heiligen. Welnu, waar de toestand naar het onfeilbaar Woord van God zó ligt, zullen zij, die nog Chris tenen willen zijn, zich wel te beraden hebben, hoe zij hun po sitie vandaag in deze wereld kiezen. Hebt gij vertrouwen in de macht van Amerika, dan zal die macht een riefstaf blijken, die u de hand doorboort. Want de Here duldt geen afgoderij, geen vertrouwen op iets anders dan op Hem, bij Zijn volk, dat Hij gekocht heeft met Zijn dier baar bloed. We zullen ons wel te bezinnen hebben hoe wij staan vandaag in het barnen der tijden. Het wordt moeilijk uit de chaos wijs te worden. Gods Woord alléén geeft ons het licht op dit pad. Maar daarom kunnen wij het ook zo onfeilbaar zeker weten: Pilatus zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? Jezus antwoordde hem: zegt gij dit van uzelven of heb ben het u anderen van Mij gezegd? Joh. 18:33,34. Dat was een ernstige vraag, die Jezus Pilatus stelde. De landvoogd moet nu kleur bekennen. Ten opzichte van het kruis van Jezus Christus kunnen we niet aankomen met wat anderen zeggen. Het kruis vraagt van ons persoonlijk een beslissing. De mensen zeiden van Jezus heel verschillende dingen: Hij is rechtvaardig, maar ook: Hij heeft de duivel. Hij is een pro feet, maar ook: Hij verleidt het volk. Dat zeiden de mensen. Maar wat zeggen wij? We zijn er niet door te ver klaren, dat in Christus' Kerk, hoe de meningen ook verdeeld zijn, maar één belijdenis geldt: wij geloven, dat Jezus is de Christus. Het kruis vraagt niet om onze mening, om onze over tuiging. Het vraagt meer: het vraagt ons zelf. Het kruis stelt ons een ge wetensvraag, heel persoonlijk, heel dringend. Tegenover het kruis van Je zus Christus blijkt het, wie je bent. Je moét wel antwoorden. Je kunt je niet dekken ach ter wat anderen hebben ge zegd. Je moet je eigen ant woord geven. De vrouwen, die Jezus op zijn via dolorosa zagen voor- bijstrompelen, zijn gaan hui len. Ze hadden medelijden en voelden met Hem mee. Er waren mannen, die zich op de borst sloegen, zo wa ren ze onder de indruk van het schrikkelijk onrecht, dat Jezus geschiedde. De Hoofdman van de wacht riep vol ontzetting uit: deze is Gods Zoon, onweerstaanbaar kwam deze belijdenis van Je zus heerlijkheid uit zijn hart op. Zo sprak 't vrouwlijk gevoel, zo overlegde het verstand en zo uitte zich een hart. Maar wat zegt het geweten? Geen tranen van medelij den: als gij weent, weent over u zelf. Geen ontzetting over on recht, maar over de zonde, over onze zonde. Geen bewondering van Je zus' heerlijkheid, maar van Jezus' genade en barmhartig heid. Het kruis gaat ons persoon lijk aan. s.Pilatus vroeg: zijt Gij de Koning der Joden? Wanneer het kruis ons per soonlijk aangaat, dan is er geen sprake meer van een Koning der Joden. Dan is Hij ónze Koning. Onze Koning, die ons tot Zijn eigendom gekocht heeft met Zijn leven. Vlissingen. J. S. HARTJES. Gods Woord profeteert ons, dat het de valse kerk is, die zich inliet met de wereldpolitiek en zich met haar liet vereenzelvi gen. De christen, die de keuze ziet tussen Oost en West: Rus land en Amerika, en die meent, dat slechts door sterke organisa tie van de wereldkerk met de Westerse machten, een bolwerk tegen de dreiging van het Oos ten kan vormen: pleegt geeste lijke hoererjj, en zal in het oor deel delen, dat Gods gericht over geheel de afvallige wereld, het Westen zowèl als het Oosten, brengen gaat. Want de wet van de Kerk des HEREN blijft tot in alle eeuwig heid: Mijn volk zal alléén wonen, Ik zal het tot een burcht en sterkte zijn. Wie denkt hier niet aan de diepste achtergrond van Groen's levensdevies: „In ons isolement ligt onze kracht"? Was hij niet de staatsman, die zich vrij hield van het ver trouwen op politieke macht en zich hield aan zijn positie als Christen, d.w.z. „KERK"- mens: „Staatsman niet, maar Evangeliebelijder!" Evangelie-belijder d.w.z. GE TUIGE als Kerkmens, óók in de banken van de Staten-Generaal. Me vrouwe vroeg van de weke om is op zolder te gaan kijke en te zien of er nog wat rommel van vroeger kon worde opge ruimd. Je begrijpt, dat ze dat vroeg omdat de schoonmaak weer an de gang is. Nou, ik ben as een gehoorzame man wezende naar de zolder gegaan en heb daar de ouwe prulle is weze bekijke. Toos gong mee. Er stong erges in een hoek een ouwe mande en die most leeggehaald worde, zee me vrouwe. Ik mot zegge: der kwam heel wat uit. Pulle tjes, kistjes, gordijnringe, en al wat je maar an ouwe rommel bij de schoonmaak vinde ken. Maar der kwam ook nog een ouwe petroleumlamp uit. Ik trok het ding an de haak er uit en toen kwam ie kompleet naar bo ven, krek zoas ie vroeger bij ons thuis an de balk van de zolder gehange had. Ik bleef er mee in me hand staan en Toos zeit: dat onwe ding moste we nou maar is opruime, het doet toch geen dienst meer. Ik zegge teuge der: dat is geen waar. Toen we in de bezettingstijd zonder electriek zatte hebbe we'm nog gebruikt. En toen ware we der maar wat blij mee. Toos zee: o, toén, maar dat komt nou niet meer. Ik zegge teuge der: daar weet je niks vanEn al die tijd stong ik met die lamp in me hande. Maar ik docht niet an de bezettings tijd. Ik docht an een heel andere tijd. Diezelfde lamp heit, zolang as ik heuge ken, bij me moeder thuis aan de zolderbalk gehange. En daaran most ik denke, toen ik met dat ding in me hand stong. En wat ken het dan gek gaan met een mens z'n gedachte. Daar op eens rees me eige jon- gestijd weer voor me andacht op. Ik zag me moeder zo teuge sche- mertijd met der stopkous voor het raam zitte en wij as jonges en meisies in de kamer. En dan vroeg een van ons, het was meestal Griet, die altijd met een bock voor der zat, die meid dee niks as leze es ze kans kreeg, dan vroeg Griet: hé, moeder, ken de lamp op? En dan zee moeder: 't zal wel schikke, hoor, jie ver leest nog is je ziel en zaligheid met al dat gelees. En dan ver stopte Griet gauw der boek, want moeder kon het niet goed hebbe dat de meissies in de weke met een boek voor der zatte. Ze zee altoos: een vrouwehand en een paardetand magge nooit stil staan. Der was altoos wel wat te doen in een groot huishouwe. Alleen Zaterdags en Zondags mocht er een boek voor de meis sies legge. Bij ons jonges was dat anders. Maar met ons hadde de ouwelui wat dat betreft ook niet zoveul last, want van leze kwam er bij ons nooit veul. Nou ik zag me moeder weer duidelijk voor dat raam zitte. En as 't dan erg begon te schemere stak ze de lat van 't gordijn tegen een spong van het raam, zodat het overend stong en er meer licht deur kwam. Dat spaarde weer wat pe- trolie uit, mot je wete. En die bezuiniging betekende in een week wel een paar cente, en daar kwam 't vroeger maar op an. De mense waren toen net zo zui nig op een cent as nou op een kwartje. Maar die lamp bracht me nog verder an het prakkizere. As 't dan helegaar donker wier, trok me moeder de lamp naar beneje, ze liep an drie kettinkies langs een gewicht, en dan werd het glas er afgenomen en einde lijk begon ie met een klein vlam metje te branden. Dan mos je 'm nog wat in de gate houwe, want as ie optrok gebeurde 't somwijle, dat ie ging walme en dan was er met moeder geen huis meer te houwe. Maar dat gebeurde dan ook maar hoogstzelde, al zeg ik het zelf. En dan hong die lamp laag bove de tafel, an het onder end hong nog een schuitje, dat Griet gehaakt had. In die tijd begonne net de electrieke lampe te komme en ze had ergens zo een electrieke lamp opgeduikeld en daaromheen had ze een lucht ballonnetje gehaakt, met een schuitje er au. Percies edit. Dat was om de druppeltjes op te vange van de petrolie as de lamp somwijle is wat lekte. En wat kon het dan in de huiskamer ge zellig weze, zo allegaar rood die lamp, met de luike dicht en van de buitewereld afgeslote. Geen lawaai van een radio, geen kran- te, die je het hoofd op hol iron brenge. Je had je eige wereldje in het gezin en daar wasse je mee tevreje. We verlangde alle gaar altijd naar de avonde en hunkerde as kinders wezende naar de tijd dat de lamp op gong. Maar die lamp brocht me ook nog wat anders in de gedachte. As 't bij ons thuis schoonmaak was, gebeurde het wel is, dat va der die lamp van de haak nam en dan gong ie in de middag bij de kachel zitte en haalde een doosie te voorschijn, dat ie in 't durp gekocht had bij de drogist, en daar zat een penseeltje in met een zakkie goud en een klein schaaltje. Hij dee er wat water bij en dan werd het goudverf en daarmee gong ie dan de lamp vergulle. Het werd krek echt goud. Wat vonde we dat as kin ders wezende mooi. Ik zie 'm daar nog zitte bij de kachel. Een krant op z'n knieje, en met een ernstig gezicht, z'n stale bril op het puntje van z'n neuze, en dan wier ieder hoekie van de lamp, elk schakeltje van de kettinge en alles onder hande genome. Niks wier overgesloge. Hij dee het zo vol inspanning, dat het puntje van z'n tong tusse z'n lippe deur kwam. Nou, en dat alles zag ik op

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 5