Bij ons Biiiis
Oplossing
kruiswoordpuzzle
FJ
DE KINDEREN VAN
HET GROENE HUIS
OP WIE VERTROUWT GIJ?
Vrijdag 17 Maart 1950
T ZEEUWSCh WEEKEND
Pagma 4
ie vervelend en mislukt.
Kijk, neefje, dat is zo'n beetje
ïen lijst, waarop je maar eens
rustig moet gaan zitten peinzen
»n denken: is daar wat voor mij
by.
En begin nu maar eens aan je
„zélfopvoeding", de eigenlijke
opvoeding, waar je het verste
mee komt.
En schrijf me maar eens, wat
je er van terecht brengt.
Als het je ernst is, zul je zien,
dat je jezelf een ander mens gaat
voelen, en dat er eigenschappen
in je sluimeren (waarschijnlijk
ook uit de erfenis, waarover ik
hierboven schreef), waarvan je
nooit gedroomd hebt!
Sterkte er mee!
Je oom DAAF.
„Zeeuwsch Weekend" van 17
Februari.
Horizontaal: 1. Bakkeveen, 2.
Onstwedde, 15. orgel, 16. paars,
17. ut, 19. oer, 20. To, 21. Da,
23. nap, 24. M.G., 25. Ier, 27.
radar, 29. email, 31. ruw, 32.
neo, 33. and, 34. kar, 35. Eli,
36. Uier, 39. lid, 40. Est, 41. helle,
43. st., 44. ram, 46. gij, 47. ra,
48. heg, 49. er, 50. uiver, 52. kok,
53. deler, 55. Eursinge, 57. Menal-
dum, 58. Hoogkerk, 64. Gorre-
dijk, 71. karig, 72. vat, 74. Pools,
75. Og, 77. aas, 78. we, 79. I.M.,
81. bol, 82. L.O., 83. glans, 85.
vee, 86. nap, 88. manie, 90. hal,
91. Een, 92. a la, 93. ent, 94. Ans,
95. largo, 97. alles, 100. ski, 101.
L.S., 102. bad, 103. To, 104. re,
105. ami, 107. en, 108. teuer, 110.
Osaka, 112. Nieuwland, 113. Oost-
kerke.
Verticaal: 1. Bruinisse, 2. Ko,
3. K.R.O., 4. Eger, 5. Vera, 6. el,
7. Noorddijk, 8. Oudekerk, 9. sp.,
10. tani, 11. Waal, 12. Erp, 13.
Ds, 14. Engwierum, 18. teek, 20.
tanig, 22. Amasa, 24. mulle, 26.
rol, 28. dal, 30. art., 31. rel, 37.
Eris, 38. ravi, 41. hela, 42. egel,
45. men, 48. hen, 50. Ur, 51. R.G.,
53. de, 54. R.D., 56. enk, 57. mug,
58. Hooghalen, 59. O.K., 60. gaan,
61. kras, 62. eis, 63. R.G., 65. op,
66. rob, 67. room, 68. Ella, 69.
Ds, 70. Kloetinge, 72. Veenoord,
73. Tinaarlo, 76. glans, 78. weegt,
80. malle, 82. linke, 84. als, 85.
ver, 87. pal, 89. Nes, 95. lauw,
96. adel, 98. east, 99. smak, 102.
beu, 106. Ike, 108. te, 109, ra,
110. os, 111. ar.
Naar is gebleken was deze
puzzle niet gemakkelijk op te
lossen. Dit bleek al uit de wei
nige inzendingen en nog meer
uit het aantal goede oplossingen.
Die waren er vier in totaal en
we besloten deze vier goede in
zendingen een prijs te geven.
Eén van de goede oplossers
schreef aan het eind van zijn
inzending: „Hiermede hebt U
een kreng van een puzzle ter
oplossing gegeven!" Gelukkig
voor hem, dat hij een prijs ont
vangt!
De goede oplossers zijn: Per
soneel Incasso-Bank, Goes; F. P.
van Westenbrugge Jz., Kerk-
werve; A. J. de Kok, Nieuwdorp;
P. Verhage, Kruiningen.
Een nieuwe puzzle wordt hier
onder weer opgegeven. Oplossin
gen inzenden vóór 15 April a.s.
aan ons bureau te Goes, met ver
melding in linkerbovenhoek en
veloppe of briefkaart „Oplossing
puzzle".
onberbteftammseur
kphenwtsgireehier
onheceecnomnameig
iapirharhzsaettnd
Bovenstaande vier letterreek
sen moeten omgewerkt worden
tot vier normale Nederlandse
woorden. De beginletters staan
op hun plaats. De tweede letter
vindt men niet achter de eerste
letter, doch als tweede letter in
één van de drie andere letter
reeksen, de derde letter staat
weer niet achter de tweede let
ter, maar moet gezocht worden
op de derde plaats, weer in één
van de drie andere rijen enz. enz.
B.
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg.
Een aardig partijtje werd ge
speeld in de wedstijd Z.S.B. Ie
klas; Vlissingen 1Terneuzen 1,
tussen de heren P. Vijn (Vlis
singen) en G. C. van Halsema
(Terneuzen).
Beide partijen komen na de
opening goed te staan. In het
middenspel maakt Wit een klein
foutje en verliest 2 pionnen. Het
spel wordt ingewikkeld, er drei
gen voor Zwart gevaren en hij
komt in tijdnood. Weet niet de
beste zetten te vinden en ver
liest.
Diagram No. 1.
Wit: G. C. v. Halsema (Ter
neuzen); Zwart: P. Vijn (Vlis
singen).
Nimzo-Indische verdediging.
1. d2d4 Pg8—f6
2. c2c4 e7e6
3. Pblc3 Lf8—b4!
4. e2e3
(Wit heeft hier de keus uit Dc2,
Db3, a3 en e3; Dc2 is wel het
sterkst.)
40—0
5. Lfld3 d7d5
6. Pgl—e2 c7—c5
7. a2a3 c5xd4
8. e3xd4
(ab4; dc3; Pc3 enz. is voor Wit
niet zó goed).
8d5xc4
9. Ld3xc4 Lb4a5
(Beide partijen staan nu goed.)
10. 0—0 a7—a6
11. Lel—g5 h7—h6
12. Lg5h4 b7b5
13. Lc4a2
(Het is de vraag of Ld3 niet
sterker is.)
13Lc8b7
14. Ddld3 Pb8d7
15. Tal—dl Dd8c7
16. Tdl—cl Dc7d6
17. Tfl—dl Ta8c8
18. Lh4g3 Dd6e7
(zie diagram 1)
19. Pe2—f4?
(Beter is wel Tel en daarna
Pf4, waarna Pe6 dreigt. Zwart
valt nu met de Dame binnen.)
1 9Lb4xc3
20. b2xc3
(Op Tc3 kan volgen Tc3; Dc3;
Pe4 en Tc8: Zwart staat dan
beter.)
2 0De7xa3
21. La2—bl Lb7—e4
(Zwart neemt zijn kansen waar.)
22. Dd3e2 Le4xbl
23. Tclxbl Da3xc3
(Zwart staat nu 2 pionnen voor,
maar staat aan gevaren bloot)
24. Tbl—al Tc8—c6
25. Pf4d3 Tf8c8
26. h2h3
(Wit maakt en luchtgaatje. Tel
kon niet wegens Del, Tel, Tel,
Pel, Tel, Dfl, Tfl, enz.; na h3
kan het weL)
26Dc3xd4?
(Zwart is te gulzig. Db3 was
Diagram No. 2.
abcdefgh
Stand na de 19e zet van Wit.
goed, maar Zwart bevond zich
in tijdnood.)
27. Pd3e5! Dd4—a7
28. Pe5xcC Tc8xc6
29. De2—f3 Tc6—c4
30. Tdl—d6 a6—ao
31. Df3b3 a 5a4
32. Db3xb5 en Zwart ver
loor door tijdsoverschrijding,
met Td4 was nog spel mogelijk.
Probeert U eens!
abcdefgh
Wit aan zet.
En nu een kort partijtje uit
de winterwedstrjjd van de
Schaakvereniging Middelburg
in groep 3.
Wit: W. Goor. Zwart: F. Barth.
2 paardenspel in de nahand.
1. e2e4 e7e5
2. Pgl—f3 Pb8c6
3. Lfl—c4 Pg8—f6
4. Pf3—g5 d7d5
5. e4xd5 Pc6a5
6. Lc4—b5f c7c6
7. d5xc6 b7xc6
8. Ddl—f3 Lc8—b7
9Lb5—a4? (Ld3), Lf8—d6
10. c2c3 0—0
11. d2d4 h7h6 (ed4)
12. b2b4 c6c5
13. Df3h3 c5xb4
14. d4xe5 Dd8—e7
15. 00 De7xe5
16. f2—f4? (Pf3) Ld6—c5t
17. Kgl—hl De5—e2
18. La4—dl? De2xflt
en mat.
Dubbelschaak is een heel ge
vaarlijk wapen en meestal is
het dodelijk. Hier volgt een voor
beeld.
Wit: Kei, Dg4, Thl, Pe4, Ld3,
Lf4, pionnen h5, c2.
Zwart: Kh7, Dd7, Th8, Pg8,
Lg7, Lf5, pionnen h6, c7, b7.
Wit aan zet. (Zie diagram 2.)
Oplossing:
1. Dg4g6t (verrassend)
Lf5xg6.
2. Pe4g5f (de 2e verrassing)
h6xg5.
3. h5xg6ft (dubbelschaak en
mat.
ApPwUitneti
Lijden leert troosten. Van onze
doornige heesters, krijgen ande
ren vaak hun verfrissende braam.
Wanneer wij over dun ijs rijden
ligt onze veiligheid in onze snel
heid.
Men gaat niet licht een spiegel
voorbij zonder er in te zien.
De mens is een redelijk wezen;
jammer maar dat er onder de
mensen zoveel onredelijke wezens
zijn.
VOQL
door M. v. d. Bosch.
Stel je voor, dat de oude me
vrouw wakker werd, of tante
Hermine. Zou hij steentjes gooi
en? De ramen stonden allebei
wijd open. Nee, daar zou Bou-
dewijn wel niets van merken.
Weer was het de lantaarn, die
uitkomst bracht, natuurlijk! Het
wiel draaide al, ssjj ging het
weer, een felle lichtbundel
scheen door de tuin. Even ging
het zoekend langs de muur, ja,
daar had hij het raam, nog eens
draaien, zoheel het kamer
tje was verlicht. En kijk eens
nu moest Koos toch ook
weer lachen. Als een wildeman
sprong Boudewijn uit zijn bed.
Midden in de kamer bleef hij
verschrikt staan, niet begrijpend
waar al dat licht zo plotseling
vandaan kwam.
Koos stond beneden te grinni
ken om dat ontstelde gezicht
van Boudewijn. Straks begon hij
nog „brand" te roepen. Met een
smak kwam het voorwiel op de
grond terecht. „Boudewijn!" Ik
ben het, Koos!"
„Zeg, ben je nu helemaal! Ik
schrok me naar. Wat voer je
hier uit, zo midden in de nacht.
Ik dacht op z'n minst, dat er
brand was. Wou je weer naar
de spoken soms?"
„Nee, maar luister eens!"
Koos was wat dichterbij geko
men. „Dik is nog niet thuis ge
weest, we zijn zo ongerust, en
nu ben ik gaan zoeken of hij
hier soms is".
„Wat zeg je? Wacht, ik kom
zo!"
Boudewijn trok vlug wat kle
ren aan, en kwam weer bij het
raam, maar„Koos er is echt
brand!", riep hij hard.
„Brand?" Koos keek eens in
het rond, maar kon niets ont
dekken. „Je droomt hoor!"
,,'t Is heus waar, ik zie zo'n
rode gloed, en ook rook". Even
tuurde hij nog in de verte, ja,
daar was beslist brand. Toen
slingerde hij zijn benen naar
buiten, en liet zich uit het raam
glijden. Met een sprong kwam
hij op een kleine uitbouw te
recht, van hieraf kon hij ge
makkelijk de grond bereiken.
„Weet je zeker, dat er brand
is?" vroeg Koos, zodra Boude
wijn bij hem was.
„Ja hoor, waar zou die gloed
anders vandaan moeten ko
men!"
„Fijn joh, laten we er gauw
naar toe gaan, misschien is Dik
er ook wel. Kom gauw, het kan
best zijn, dat we hem zo heb
ben. Maar durf je zo maar weg
te lopen?"
„Welja, ze komen 's nachts
nooit kijken, of ik in bed ben,
hoor. 't Mag wel niet, maar
nou ja, nu wel".
Koos was al weer gerustge
steld, en samen gingen ze op
weg. Maar weer in het bos, was
er van vuur of rook niets meer
te bekennen.
„Hier het laantje door en dan
naar de straatweg, in die rich
ting was het", wees Boudewijn,
die bij Koos achterop zat hem
de weg.
Al spoedig stonden ze op de
straatweg. Alles was donker,
jammer! Maar kijk eens, ja, 't
leek net, of daar toch rook om
hoog steeg. „Misschien, als we
de bocht om zijn, als we dan
nog niets zien, dan heb je ge
droomd, hoor".
„Je broertje? Ik ken geen
„Nou, heb ik gedroomd?" Zo
dra ze de hoek om waren, za
gen ze in de verte al een groep
mensen staan. De rook konden
ze ook heel duidelijk op zien
stijgen.
Koos trapte nog een beetje
harder. O, als Dik er nu maar
was.
Het bos hield op, en ze kwa
men aan een lang korenveld,
waarbij aan het eind een boer
derij stond. De grote schuur er
achter was al totaal uitgebrand;
dikke rookwolken stegen er uit
op, waartussen af en toe nog
vurige vlammen flikkerden.
„Wat zonde, dat we er niet
eerder bij waren! was Boude-
wijns uitroep. „Hé, dat had ik
nu graag willen zien".
Veel mensen waren er niet,
de veldwachter, wat boeren en
enkele fietsers, die toevallig
voorbij gekomen waren.
„Er is niet eens een brand
weer bij, zouden ze die niet ge
waarschuwd hebben?"
„Die zal zo wel komen, als 't
afgelopen is".
Koos wilde het nog niet zeg
gen, had het toch al gezien: Dik
was er niet.
Dat was een teleurstelling, hij
had er vast op gerekend, hem
hier te zullen vinden.
Hij drong nog eens tussen de
mensen door tot vlak bij de
schuur.
Een boer duwde hem opzij.
„Vooruit, aap van een jongen,
je hoeft er niet zo met je neus
bovenop te staan. Je had allang
in je bed moeten liggen".
„Heeft U mijn broertje ook
gezien?" vroeg Koos zacht,
broertje!" lachte de man ruw,
„er zijn hier geen jongens. Voor
uit, maak dat je weg komt".
Wat moesten ze nu toch be
ginnen. Al de angst om Dik
kwam weer terug. En nu pas
schoot het hem te binnen, dat
hij Boudewijn nog niets van dat
lapje verteld had.
Deze vond het ook vreemd, en
dacht net als Koos, dat Dik dan
toch wel bij het tuinhuis ge
weest was. Maar wat moest hij
daar nu?
Ja, dat wist Koos ook niet.
„Laten we daar nog maar
eens gaan zoeken, hier is toch
niets te beleven", vond Boude
wijn.
De vogel gevlogen.
Een ogenblik bleven de jon
gens nog talmen, ze stonden nu
vlak achter de veldwachter.
Nog eens keek Koos rond. Zou
Dik er nu heus niet zijn?
„Ik heb een mooie vangst ge
daan vanavond". Het was de
stem van de veldwachter, maar
de beide jongens letten er nau
welijks op.
„Zo, wat dan?" vroeg de boer
die naast hém stond.
„Dat zal ik je vertellen. Van
nacht is er ingebroken in Het
Huis, en vanavond heb ik de
dief al gepakt.
„Dat is mooi!" vond de boer.
Boudewijn en Koos stootten
elkaar aan. „Hoor je dat?" fluis
terden ze. En Boudewijn dacht:
„Mijn fiets, zouden ze die ook
gevonden hebben?" „Misschien
weet die man wel iets van Dik",
ging het door Henk heen.
Om
TatnitieUad
behorende bij het
ZEEUWSCH DAGBLAD en
t SCHOITWSCH DAGBLAD
van VRIJDAG 17 MAART 1950
Exploitante
Oosterbaan Le Cointre N-V-
Goes
eeuu/scH
u/ee/cem
VOOR DE ZONDAG
We hebben er op gewezen, dat
wat men thans in het Westelijk
wereldhalfrond poogt op te bou
wen, beslist niet de vrucht is
van de doorwerking van Christe
lijke beginselen, maar de anti
christelijke en de a-religieuse
geest tot drijfveer heeft. Chris
tus en Zijn Kerk hebben daar
niets mee te maken, ook al wor
den grote kerkelijke lichamen in
geschakeld om tot de sterke unie
van het Westen te geraken.
Wat drijft de Westelijke we
reldrijken tot elkaar?
Gemeenschappelijke belijdenis?
Broederzin? Naastenliefde? Ge
hoorzaamheid aan het Woord van
God? Eerbied voor de Christe
lijke levensnormen? Respect voor
de Christelijke ethiek?
We behoeven deze vragen niet
eens te beantwoorden. Want er
is maar één ding, dat het Wes
telijke wereldhalfrond tot elkaar
drijft: ANGST.
Angst en niets anders. Er
woelt een dodelijke angst door
het Westen. Men heeft geen uit
zicht meer. Ieder en alles is ge
grepen in de ban van de komen
de derde wereldoorlog, waarin
twee wereldhelften tegenover
elkaar zullen staan en waarbij
de modernste uitvindingen als
vernietigingswapenen zullen
worden ingezet.
En daarom organiseert men
het Westen en daarom moet al
les ingeschakeld worden wat
nog macht en invloed heeft, de
Kerk incluis.
Maar heeft Jezus Christus,
Wiens lijden en sterven wij de
zer dagen weer herdenken, daar
nog iets mee te maken?
Volstrek i. niet. Men negeert
Hem en Zijn gebod.
Daarom heeft de Kerk des
HEREN ook niets met die Wes
telijke unificatie te maken. Er
kan geen vereniging zijn tussen
Christus en Belial.
De situatie is niet ongelijk aan
de toestand waarin de kerk van
het Oude Verbond zich eens be
vond in Jesaja's tijd. Gij kunt
daarvan lezen in de hoofdstuk
ken 27 en 28. Het volk Israël
(dat van God was afgeweken),
werd bedreigd door de wereld
machten van het Noordeb en het
Oosten. Maar de kerkvorsten van
Jeruzalem, die spotters en drin
kers geworden waren, hadden
een „voorzichtig" (d.i. een ge
heim) verdrag gemaakt met
Egypte en zeiden: mensen gaat
maar rustig slapen, ons kan niets
gebeuren. Als het geweld van
het Noorden losbreekt, krijgen
wij wapens en soldaten uit Egyp
te en we zijn gered! Dat was de
KERK, die zo sprak in die dagen.
Precies zoals velen, ook uit de
Kerk in onze dagen spreken.
We kunnen hulp verwachten van
Amerika, als Rusland losbreekt!
We hebben een machtige bond
genoot! En zo laat de Kerk zich
inschakelen in de wereldpolitiek,
doet er ongemerkt aan mee, een
valse tegenstelling te scheppen
tussen Rusland en Amerika, de
rijken van het communisme en
van de „democratie", die beiden
anti-Christelijk zijn.
Maar Jesaja wordt door de
HERE gezonden om deze kerk
vorsten te waarschuwen en hen
het oordeel aan te zeggen. Hij
profeteert: er komt een verdel
ging over dit land, die vast be
sloten is. Laten de mensen niet
gerust gaan slapen in Jeruzalem,
want hun bed zal te kort zijn en
hun dek te smal, dan dat zij
zullen kunnen rusten. En precies
zo is het gebeurd; Egypte liet
de kerkvorsten van Jeruzalem in
de steek, toen het er op aan
kwam; hij bleek een rietstaf te
zijn die de hand doorboort. Het
kerkvolk werd in ballingschap
weggevoerd, de tempel verwoest.
Wij weten niet hoe het in de
wereld van thans zal lopen.
Maar één ding weten we heel
zeker: wanneer de Kerk des
HEREN vertrouwt op Amerika,
zal zij beschaamd en vernietigd
worden. Want God duldt in Zijn
Kerk, Zijn Bruid geen vertrou
wen op wereldse machten. Hij is
een jaloers God op zijn eer. En
vertrouwen van Zijn Bruid op
wereldse machten, die Hem ver
loochend hebben, is niet anders
dan geestelijke hoererij, waarte
gen Zijn toorn brandt.
Heel het boek der Openbaring
is vol van oordeel tegen deze
hoererij. Openbaring 17 laat ons
zien de grote hoer, dat is de af
vallige Kerk, die met de wereld
zich heeft ingelaten, die aan we
reldse politiek is gaan doen, die
zich verkocht heeft om wereldse
macht en invloed te verkrijgen.
Zij wordt getekend als de vrouw
op het scharlaken rode beest, de
vrouw die dronken is van het
bloed der heiligen. Dat is niet
de anti-christelijke wefeld, maar
die vrouw is de afvallige Kerk,
die valse Kerk werd en zich in
liet met de wereldse politiek en
de wereldse macht. De oude zon
de van de Kerk door alle eeuwen
heen, die op het laatst de valse
Kerk zóver zal drijven, dat zij
in gemeenschap met de antichrist
de ware gelovigen zal vervolgen
en zich dronken zal maken met
het bloed der heiligen.
Welnu, waar de toestand naar
het onfeilbaar Woord van God
zó ligt, zullen zij, die nog Chris
tenen willen zijn, zich wel te
beraden hebben, hoe zij hun po
sitie vandaag in deze wereld
kiezen. Hebt gij vertrouwen in
de macht van Amerika, dan zal
die macht een riefstaf blijken,
die u de hand doorboort. Want
de Here duldt geen afgoderij,
geen vertrouwen op iets anders
dan op Hem, bij Zijn volk, dat
Hij gekocht heeft met Zijn dier
baar bloed.
We zullen ons wel te bezinnen
hebben hoe wij staan vandaag
in het barnen der tijden.
Het wordt moeilijk uit de
chaos wijs te worden. Gods
Woord alléén geeft ons het licht
op dit pad.
Maar daarom kunnen wij het
ook zo onfeilbaar zeker weten:
Pilatus zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der Joden?
Jezus antwoordde hem: zegt gij dit van uzelven of heb
ben het u anderen van Mij gezegd? Joh. 18:33,34.
Dat was een ernstige vraag,
die Jezus Pilatus stelde.
De landvoogd moet nu kleur
bekennen. Ten opzichte van
het kruis van Jezus Christus
kunnen we niet aankomen met
wat anderen zeggen. Het kruis
vraagt van ons persoonlijk een
beslissing.
De mensen zeiden van Jezus
heel verschillende dingen: Hij
is rechtvaardig, maar ook: Hij
heeft de duivel. Hij is een pro
feet, maar ook: Hij verleidt
het volk.
Dat zeiden de mensen. Maar
wat zeggen wij?
We zijn er niet door te ver
klaren, dat in Christus' Kerk,
hoe de meningen ook verdeeld
zijn, maar één belijdenis geldt:
wij geloven, dat Jezus is de
Christus.
Het kruis vraagt niet om
onze mening, om onze over
tuiging. Het vraagt meer: het
vraagt ons zelf.
Het kruis stelt ons een ge
wetensvraag, heel persoonlijk,
heel dringend.
Tegenover het kruis van Je
zus Christus blijkt het, wie je
bent. Je moét wel antwoorden.
Je kunt je niet dekken ach
ter wat anderen hebben ge
zegd. Je moet je eigen ant
woord geven.
De vrouwen, die Jezus op
zijn via dolorosa zagen voor-
bijstrompelen, zijn gaan hui
len. Ze hadden medelijden en
voelden met Hem mee.
Er waren mannen, die zich
op de borst sloegen, zo wa
ren ze onder de indruk van
het schrikkelijk onrecht, dat
Jezus geschiedde.
De Hoofdman van de wacht
riep vol ontzetting uit: deze is
Gods Zoon, onweerstaanbaar
kwam deze belijdenis van Je
zus heerlijkheid uit zijn
hart op.
Zo sprak 't vrouwlijk gevoel,
zo overlegde het verstand en
zo uitte zich een hart.
Maar wat zegt het geweten?
Geen tranen van medelij
den: als gij weent, weent over
u zelf.
Geen ontzetting over on
recht, maar over de zonde,
over onze zonde.
Geen bewondering van Je
zus' heerlijkheid, maar van
Jezus' genade en barmhartig
heid.
Het kruis gaat ons persoon
lijk aan.
s.Pilatus vroeg: zijt Gij de
Koning der Joden?
Wanneer het kruis ons per
soonlijk aangaat, dan is er
geen sprake meer van een
Koning der Joden. Dan is Hij
ónze Koning.
Onze Koning, die ons tot
Zijn eigendom gekocht heeft
met Zijn leven.
Vlissingen. J. S. HARTJES.
Gods Woord profeteert ons, dat
het de valse kerk is, die zich
inliet met de wereldpolitiek en
zich met haar liet vereenzelvi
gen. De christen, die de keuze
ziet tussen Oost en West: Rus
land en Amerika, en die meent,
dat slechts door sterke organisa
tie van de wereldkerk met de
Westerse machten, een bolwerk
tegen de dreiging van het Oos
ten kan vormen: pleegt geeste
lijke hoererjj, en zal in het oor
deel delen, dat Gods gericht
over geheel de afvallige wereld,
het Westen zowèl als het Oosten,
brengen gaat.
Want de wet van de Kerk des
HEREN blijft tot in alle eeuwig
heid: Mijn volk zal alléén wonen,
Ik zal het tot een burcht en
sterkte zijn.
Wie denkt hier niet aan de
diepste achtergrond van Groen's
levensdevies: „In ons isolement
ligt onze kracht"?
Was hij niet de staatsman, die
zich vrij hield van het ver
trouwen op politieke macht en
zich hield aan zijn positie als
Christen, d.w.z. „KERK"-
mens: „Staatsman niet, maar
Evangeliebelijder!"
Evangelie-belijder d.w.z. GE
TUIGE als Kerkmens, óók in de
banken van de Staten-Generaal.
Me vrouwe vroeg van de weke
om is op zolder te gaan kijke
en te zien of er nog wat rommel
van vroeger kon worde opge
ruimd.
Je begrijpt, dat ze dat vroeg
omdat de schoonmaak weer an
de gang is. Nou, ik ben as een
gehoorzame man wezende naar
de zolder gegaan en heb daar de
ouwe prulle is weze bekijke.
Toos gong mee. Er stong erges
in een hoek een ouwe mande
en die most leeggehaald worde,
zee me vrouwe. Ik mot zegge:
der kwam heel wat uit. Pulle
tjes, kistjes, gordijnringe, en al
wat je maar an ouwe rommel
bij de schoonmaak vinde ken.
Maar der kwam ook nog een
ouwe petroleumlamp uit. Ik trok
het ding an de haak er uit en
toen kwam ie kompleet naar bo
ven, krek zoas ie vroeger bij ons
thuis an de balk van de zolder
gehange had. Ik bleef er mee in
me hand staan en Toos zeit: dat
onwe ding moste we nou maar
is opruime, het doet toch geen
dienst meer. Ik zegge teuge der:
dat is geen waar. Toen we in de
bezettingstijd zonder electriek
zatte hebbe we'm nog gebruikt.
En toen ware we der maar
wat blij mee. Toos zee: o, toén,
maar dat komt nou niet meer.
Ik zegge teuge der: daar weet je
niks vanEn al die tijd stong ik
met die lamp in me hande. Maar
ik docht niet an de bezettings
tijd. Ik docht an een heel andere
tijd. Diezelfde lamp heit, zolang
as ik heuge ken, bij me moeder
thuis aan de zolderbalk gehange.
En daaran most ik denke, toen
ik met dat ding in me hand
stong. En wat ken het dan gek
gaan met een mens z'n gedachte.
Daar op eens rees me eige jon-
gestijd weer voor me andacht op.
Ik zag me moeder zo teuge sche-
mertijd met der stopkous voor
het raam zitte en wij as jonges
en meisies in de kamer. En dan
vroeg een van ons, het was
meestal Griet, die altijd met een
bock voor der zat, die meid dee
niks as leze es ze kans kreeg,
dan vroeg Griet: hé, moeder, ken
de lamp op? En dan zee moeder:
't zal wel schikke, hoor, jie ver
leest nog is je ziel en zaligheid
met al dat gelees. En dan ver
stopte Griet gauw der boek,
want moeder kon het niet goed
hebbe dat de meissies in de weke
met een boek voor der zatte. Ze
zee altoos: een vrouwehand en
een paardetand magge nooit stil
staan. Der was altoos wel wat te
doen in een groot huishouwe.
Alleen Zaterdags en Zondags
mocht er een boek voor de meis
sies legge. Bij ons jonges was dat
anders. Maar met ons hadde de
ouwelui wat dat betreft ook niet
zoveul last, want van leze kwam
er bij ons nooit veul. Nou ik zag
me moeder weer duidelijk voor
dat raam zitte. En as 't dan erg
begon te schemere stak ze de lat
van 't gordijn tegen een spong
van het raam, zodat het overend
stong en er meer licht deur
kwam. Dat spaarde weer wat pe-
trolie uit, mot je wete. En die
bezuiniging betekende in een
week wel een paar cente, en daar
kwam 't vroeger maar op an.
De mense waren toen net zo zui
nig op een cent as nou op een
kwartje. Maar die lamp bracht
me nog verder an het prakkizere.
As 't dan helegaar donker wier,
trok me moeder de lamp naar
beneje, ze liep an drie kettinkies
langs een gewicht, en dan werd
het glas er afgenomen en einde
lijk begon ie met een klein vlam
metje te branden. Dan mos je 'm
nog wat in de gate houwe, want
as ie optrok gebeurde 't somwijle,
dat ie ging walme en dan was
er met moeder geen huis meer
te houwe. Maar dat gebeurde
dan ook maar hoogstzelde, al zeg
ik het zelf. En dan hong die lamp
laag bove de tafel, an het onder
end hong nog een schuitje, dat
Griet gehaakt had. In die tijd
begonne net de electrieke lampe
te komme en ze had ergens zo
een electrieke lamp opgeduikeld
en daaromheen had ze een lucht
ballonnetje gehaakt, met een
schuitje er au. Percies edit. Dat
was om de druppeltjes op te
vange van de petrolie as de lamp
somwijle is wat lekte. En wat
kon het dan in de huiskamer ge
zellig weze, zo allegaar rood die
lamp, met de luike dicht en van
de buitewereld afgeslote. Geen
lawaai van een radio, geen kran-
te, die je het hoofd op hol iron
brenge. Je had je eige wereldje
in het gezin en daar wasse je
mee tevreje. We verlangde alle
gaar altijd naar de avonde en
hunkerde as kinders wezende
naar de tijd dat de lamp op gong.
Maar die lamp brocht me ook
nog wat anders in de gedachte.
As 't bij ons thuis schoonmaak
was, gebeurde het wel is, dat va
der die lamp van de haak nam
en dan gong ie in de middag bij
de kachel zitte en haalde een
doosie te voorschijn, dat ie in 't
durp gekocht had bij de drogist,
en daar zat een penseeltje in met
een zakkie goud en een klein
schaaltje. Hij dee er wat water
bij en dan werd het goudverf en
daarmee gong ie dan de lamp
vergulle. Het werd krek echt
goud. Wat vonde we dat as kin
ders wezende mooi. Ik zie 'm
daar nog zitte bij de kachel. Een
krant op z'n knieje, en met een
ernstig gezicht, z'n stale bril op
het puntje van z'n neuze, en dan
wier ieder hoekie van de lamp,
elk schakeltje van de kettinge en
alles onder hande genome. Niks
wier overgesloge. Hij dee het zo
vol inspanning, dat het puntje
van z'n tong tusse z'n lippe deur
kwam.
Nou, en dat alles zag ik op