«TjEEUWSE BODEM Ons kul uecUctfd. Ze ging voorbij Uit mijn klas. Uaal de. &cho~o~tj£ug.d MN. Wat is er in een naam? Vrijdag 24 Februari 1950 1 ZütüWSCH WEEKEND Pagina 2 het is om op licht ontvlambare zinnen te speculeren, het meisje haar verloofde aftroggelt. Komt deze dit te horen dan uit zij een kreet als van een gewond dier en in haar ogen is een dito blik waar te nemen. Al het bloed schijnt naar het hart terug te stromen en zy grijpt zich aan de tafel vast om niet te vallen. Wit tot haar lippen zakt zij, öf in een stoel, óf bij de schoot harer moe der, neer, wier handen, de grote, haar strelen, evenals toen ze nog een kind was. In deze veilige schutse schreit ze al haar leed uit; bedoeld leed zal zij echter diep in haar hart begraven, en later met verbeten trots door 't leven dragen, tenzij het tot een stille overgave komt Mevrouw Kuyper van Oordt zegt dat het een aardige oefening zou wezen om eens een klapper aan te leggen, waarin deze en dergelijke cliché's eens werden verzameld. Men zou met ontstel tenis waarnemen, dat ook ove rigens goed bekend staande auteurs zich telkens weer bezon digen aan dergelijke cliché's. Intussen neemt het publiek deze dingen wel voor lief. Wan neer het verhaal maar boeit en het „happy end" niet ontbreekt, is men gauw tevreden. Toch zai het goed zijn, wan neer we eens wat meer kritisch gingen lezen. Want boeken waar in de cliché's het „doen moeten", bewijzen, dat de auteur, geen auteur is, dat hij ook oneerlijk is. Want gebruik maken van cliché's betekent leentjebuur spelen en voor eigen werk uit geven. Boeken met cliché's zijn het lezen niet waard. Het is prul laria, dat men uit zijn huis moet houden en waarvoor men geen geld moet uitgeven. Want waar geen eigen stijl bestaat, is ook geen eigen inhoud te vinden. Wanneer de auteur inderdaad zelf beleefd wat hij schrijft, wanneer het door de ziel gegaan is, wan neer dus zijn boek zijn eigen schepping is, zal zijn stijl, hoe eenvoudig die overigens zijn moge, daar het stempel van dra gen. Hij geeft een eigen geluid. Do dingen die wij hier zeggen zijn niet nieuw. Ze zijn herhaal delijk gezegd. Maar de praktijk bewijst, dat ze ook telkens weer opnieuw gezegd moeten worden. Want het is in-droef steeds weer opnieuw te merken, waar het hart van een groot deel van ons lezend publiek nog naar uit gaat. door A. E. ZWANENBURG-VERHAGE Iedere morgen op dezelfde tijd kwam zo voorbij ons huis, dat had ik nu al drie weken achter een waargenomen. Misschien was het eerder ook al zo geweest, maar dat weet ik niet. Och, als een mens gezond is let hij niet op iedereen die voorbij gaat, dan wordt hij zelf opgeslokt door het roezige voortjachtende leven. Maar toen ik drie maanden voor geschreven bedrust kreeg te ver werken, en mijn ledikant dicht bij het raam geschoven werd, op dat de eenzaamheid me niet in zijn macht zou krijgen, ging ik me instellen op alles wat er in mijn omgeving gebeurde. En haast on bewust weefde ik rond do vaste voorbijgangers een verhaal waar van ik na mijn halve ligtijd amper wist of liet fantasie was of wer kelijkheid, zo eigen had ik het me gemaakt. En dit vrouwtje genoot wel mijn zeer speciale aandacht. Niet, dathet een erg opvallende ver schijning was, integendeel, het was een tenger figuurtje, ze was eenvoudig maar goed gekleed. Ze had echter iets zeer aantrekke lijks, en dat waren haar grote, peinzende kastanjebruine ogen. Als zulke ogen je aankeken, moest hot je een behaaglijk warm ZWERVER AF Ik ben geneigd om net te doen als buurvrouw, de buurvrouw van mijn hospita dan. Als het deze te gortig is geweest in haar huishouden of met haar kroost dan geeft ze daarvan getrouw verslag aan mijn hospita onder diepe zuchten, steunen, en vele hé, hé's. Datzelfde zou ik nu ook willen doen. 'k Zal proberen of het helpt en dan kunt u, als u dit schrijven leest, er 'n heel accom pagnement bij denken van zuch ten en hé hé's. Vooraf nog dit: ik troon nu niet in mijn klas, maar zit in mijn eigen kamer, in mijn gemakkelijkste stoeltje adem te scheppen, en naast mijn blocnote staat een kopje pas ge zette thee, hoewel 't klokke half tien in de avond is en ik al vier kopjes op heb, dit om de moeder van Tijs gezelschap te houden, en op deze manier proberen haar te troosten. Ge weet nog wel, Tijs, dat jochie, dat zijn rijke bank- buurtje pardoes een klap in het gezicht gaf. Nou bij datzelfde Tijsje zijn moeder zat ik uren lang. Ge begrijpt, daar „zit wat achter". Nou en heel wat ook. Vanmorgen was alles in de klas ok. Vanmiddag wil ik weeT ge woon beginnen, maar toen miste ik Tijs. Nu is te laat komen geen gangbare ondeugd onder ons, maar jahet kan eens voorkomen. Na twintig minuten, geen Tijs. Ik denk, dat is vreemd. Ziek is hij, gedachtig aan mijn morgenervaring, niet. Wat dan? Gespijbeld, of te wel, „stukkies gedraaid", ook uitgesloten wegens absolute onveiligheid in onze vlakke omgeving en voor Tijs vooral, als zijnde de zoon van een postbode, 't Zou eenvoudig zelf moord betekenen. Dit alles flitst door me heen, als ik Tijs' afwezigheid bepieker. Al overwegende, ben ik al bij een collega in de klas en informeer bij een „grote" broer van Tijs. De coilega verleent me gaarne het woord. „Hei Teun, waar is Tijs?" „Naar school juffrouw", zegt Teun op een toon van stellige overtuiging. „Hm," zeg ik luchtig, „dan zit hij zeker bij jou onder de bank", maar innerlijk prikt de onrust bij mij al. Teun neemt de zaak niet zwaar, dat zie ik wel, maar ik stap naar de baas voor een ge fluisterd consult. Hij kan nog komenstuk kies gedraaid „Nee", zeg ik resoluut. Een on- gevoel geven, dat kon niet anders. Eerst had ze helemaal geen erg in een oude vrouw die ziek op bed lag en poogde om nog zoveel mo gelijk mee te leven met de buiten wereld. Ze stapte vlug voorbij, ietwat schichtig keek ze soms om zich heen of ze bang was herkend te worden. Ze moest vast om half negen ergens zijn, want enkele minuten voor die tijd kon ik ze zien aankomen in de brede park laan tegenover ons huis. Dan stak ze de rijweg over, kwam haast regelrecht op mijn raam af en verdween in de zijstraat die aan de andere zijde van ons huis liep. Op een mooie morgen ik was wat neerslachtig omdat ik met zulk weer aan mijn rustbed ge kluisterd was kwam ze tame lijk vroeg. Ze liep wat meer op haar gemak, en genoot zichtbaar van de kleurenpracht in het park. Terwijl ze overstak, kreeg ze mijn bed in het oog en keek me ver baasd aan. Maar toen ze dichter bij kwam, bestudeerde ze het pla veisel, ze wilde zeker niet van haar verwondering blijk geven. Ik had haar nu in het gezicht gezien, ze zag er fris uit, maar 't leek wel of er een verdrietige trek om haar mond lag. Wat zou ze toch doen, en wie zou het zijn? Een oorlogswedu we? Een jonggetrouwd vrouwtje, maar haar man in Indië Een jongedochter die het brood moest verdienen voor haar sukkelende moeder? Ze kwam om ruim half één weer van haar werk vandaan, en dan liep ze helemaal of ze haast had. Wie zou er op haar geluk met een auto, of zoiets Ook uitgesloten, want dan wisten we het al lang. Zo'n gerucht vliegt wereldwijd in een kwartier in ons dorp. Wat te doen? De baas wil zelf eens er op uit. Ik vind het beter zelf te gaan, ik ken mijn Tijsje op kilometers af stand. M'n buurman-collega be looft een oogje in het zeil te hou den in „één" en ik pak de fiets en trek er op uit. Eerst zal ik naar" Tijs' moeder gaan, maar on derweg goed uitkijken of ik een „zwerver ontdek". Mijn onrust groeit en veel te gauw naar mijn zin, ben ik in de buurt van Tijs' huis. 'k Acht het nodig eerst nog langs het station te fietsen, maar nergens een spoor van Tijs. Dan wil ik toch opeens naar zijn moe der, want wie weet, zit hij thuis. Misschien een tikje al te monter vraag ik aan de moeder waar of Tijs thuis verstopt zit. Moeder laat zich niet verschalken. Haar anders zo monter gezicht ver strakt en ze vraagt: „Is Tijs dan niet op school?" We houden sa men raad en in een ogenblik is alles georganiseerd en gemobili seerd. Een goede buur past op 't kleine kroost, moeder zal de po litie waarschuwen en ik zal de vader-postbode op zijn route trachten te vangen. Ik fiets langs de buitenroute, langs verspreide boerderijen en tuinderijen op zoek naar vader en onderwijl speurend naar de zoon. De vader krijg ik beet en over de zoon houden we midden op de landweg, krijgsraad. We zullen langs een verschillende weg naar huis gaan en daar el kaar weer ontmoeten. Wie weet onderweg „Och", zeg ik weer luchtig, misschien zit hij allang hoog en droog in de school of krijgt thuis van uw vrouw een hartig hapje". „Ik hoop het juffer", zegt de vader strak. We gaan elk onzes weegs en na twintig minuten staan we weer samen bij moeder in het keukentje in gezelschap van de goede buur. Geen Tijs. Wij geven elk verslag. Ik zeg eerst weer eens naar school te zullen gaan. Wie weet zit hij daar „prinsheerlijk", terwijl wij hier verpieteren van angst. „Uwes komp toch trug?" vraagt de moeder wel wonderlijk be heerst, maar met krampachtig vertrokken gezicht. In school geen Tijs. De baas geeft nu ook zijn Mas in bewa ring en samen fietsen we naar Tijs' huis. Vader is naar de bur gemeester en moeder is terug van haar speurtochtjes in de buurt naar de adressen waar „Tijsje wel es speule gong". In een ogenblik is Vader terug met een politie wachten De volgende morgen richtte ik me wat op voor ze de rijweg zou oversteken. Ze keek weer, ik zag het, en ik stak mijn hand op. Ze knikte me toe, en ja, ik had me niet vergist: uit haar ogen sprak een warm meeleven met iemand die genoodzaakt was in bed te lig gen en dat nog wel met zulk weer. Het was na een paar morgens gewoonte dat ze speciaal even op- keel: en me groette, ja, ais ze te rugkeerde keek ze zelfs even om, ondanks haar haast. Ik meende te zien dat ze dan moe was, maar haar ogen lachten. Op een middag kreeg ik nieuwe stof, voldoende om mijn verhaal te deen uitgroeien tot een roman. Daar kwam ze weer aan, heel rustig stapte ze, en aan haar hand hield ze een parmantig ke reltje van een jaar of drie. Zo nu en dan liet hy' haar los en bukte zich, zeker om een mooi wit keitje op te rapen. Dan keek ze vol bewondering naar de gro te schat in zyn Meine knuistje. Ze stonden stil bij de vijver en uit haar tas kwam een papieren zakje, dat ze aan hem gaf, en waaruit hij korstjes brood haalde voor de eenden. Ze kwamen dich terbij, 't ventje wou oversteken, maar ze hield hem stevig beet en bleef op het trottoir aan de over kant. Wel stonden ze even stil, en wees ze met haar hand in mijn richting. Het jongetje keek wel mijn kant uit, maar zyn blikken dwaalden langs me heen. Ineens kreeg hij het witte ledikant in de man. Samen verdelen we het dorp in wijken en ieder neemt zijn deel. De politieman waagt het het ge vreesde woord „sloot" uit te spre ken. Hoe vreemd het ook schijnen moge, daarvoor vrees ik niet. De sloten op weg naar school zijn in een te dicht bevolkte buurt en bovendien, in de tijd dat Tijs kwij. raakte, loopt daar dan heel onze schooljeugd. Maar wat dan Eerst zullen we onze gekozen wijk ingaan en door fietsen om elkaar straks weer hier te ontmoeten. Als ik in een woedende wind mijn wijk afwerk, zie ik van verre onze school al uitgaan. Zo laat dus al. Trooste loos komen we haast gelijktijdig weer allen terug. Geen Tijs. En niemand heeft ook maar iets van hem gezien. De politie zegt nu mannen te zullen requireren om de sloten af te dreggen. Als ik besluiteloos blijf staan, want ik weet niet wat we nog kunnen doen, vraagt de moeder: „De juf frouw gaat toch niet weg, want uwes ken onze Tijsie zo goed". Wat doe je dan? Blijven natuur lijk. Samen met moeder vang ik nu de andere schoolkinderen op en we wachtenwat duren uren dan lang. Opeensvastberaden stap pen langs het klinkerpaadje bij de achterdeur. Moeder en ik staan er ook te gelijkertijd. De politieman weermaar als een ander mens. „Zo'n kwajong, mensen, dat is t'r helemaal in B. (een goede vijftig K.M. uit de buurt). D'r is door de burgemeester getelefo neerd daar. 't Is een heel verhaal. Onze burgemeester zeit, dat die burgemeester schik in het jong had. Hij zee, dat-ie effies in die hele grote auto gestapt was om naar die kippies in de mande te kijke en toen ineens, floep daar gong de deur dicht en toen ging die rije en toen het Tijs hard ge schreeuwd maar geen mens, die het hoordeMaar die burge meester het gezorgd, dat "Tys naar hier komt en hij is al op weg De politie gaat weer gauw weg. Hij heeft al heel wat tijd verdaan aan zo'n klein jongetje. Even la ter komt vader aan. Hij kijkt ons aan. Moeder hoeft niets te zeg gen, want Moeders gezicht is wel sprekender dan een lang betoog. Tijs is terecht. Weer zegt Tijs' moeder: „Juffrouw blijft nou nog effies tot die d'r is." Dat spreekt vanzelf. Moeder, die ook „een an der mens" is, schenkt maar weer eens een kopje thee in en zo wachten we allemaal op de jonge „zwerver". Ik ben benieuwd hoe deze zal zijn. gaten en zijn armpje ging de lucht in, zijn handje omklemde nog het papieren zakje met de laatste restjes. „Dezelfde bruine ogen", constateerde, ik voldaan, kennelijk moeder en Mnd. Wat die ouwe zieke vrouw daar aan de Misschien wel: „Wuif eens naar ouwe zieke vrouw daar aan de overkant?" Och, dat kon me ten slotte ook niets schelen, ik was er blij mee. Welke rollen had ik haar ook weer toebedeeld? Die van oorlogsweduwe leek me het meest geschikt. En ik spon ver der: ze had natuurlijk financiële moeilijkheden, daarom had ze 's morgens een baan. Hé, ik zou haar wel willen helpen. De volgende middag bracht een nieuwe verrassing. Weer kwamen ze eraan, ik had er eigenlijk al op liggen wachten, enze staken de rijweg over, stevenden regel recht op de voordeur af. De bel ging over, mijn oude trouwe huis houdster slofte door de gang, deed open, ik hoorde wel stemmen, maar ik kon niet onderscheiden wat er gezegd werd. Zou zij ge beld hebben? M'n spanning had zijn hoogtepunt bereikt, toen Mina de kamer binnenkwam, in haar hand een pakje, en zei, de verbazing nog niet te boven: „Nou mevrouw, je kunt tegen woordig van alles beleven, een vreemde "mevrouw bracht dit pakje, ze wilde haar naam niet zeggen, maar ik moest U vrien delijk groeten van haar en haar zoontje". Ze legde het voor me neer, bleef even aarzelend of liever; nieuwsgierig staan. We beleven niet veel sensatie aan hem. Het is een klein ver pierewaaid, moe en slaperig ke reltje, dat thuis wordt gebracht. Hij wil enkel maar naar bed. Ik ga dan maar gauw naar huis want ik wil eigenlijk ook hetzelfde, maar m'n goede hos pita vindt, dat na zoveel emotie, zij niet beter kan doen, dan „een lekker vers bakkie voor me zet ten." Zo komt het, dat ik in mijn gemakkelijkste stoeltje zit te zuchten en hé, hé's zeg en aan mijn vijfde kopje thee begin. Maar dadelijk, welterusten. Het is welletjes voor vandaag. R. T. Beste neven en nichten, Wat heb ik een massa brieven gekregen. Fijn hoor. Maar nu mag ik niet veel meer hier schrijven, anders neem ik een te groot stuk van onze krant. De oplossingen der raadsels zijn: 1. Emmen, Weesp, Alkmaar. 2. Hengelo. 3. Regen-neger. De prijs voor deze week is toegekend aan: Eppie Koetje te Vlissingen. De gelukkige hartelijk gefeli citeerd, de anderen veel groeten en tot de volgende keer. Jullie tante Truus. Joke M. te Terneuzen. Wat kun jij al een mooie brief schrij ven. Nu weet ik precies hoe het bij je thuis is en met zijn hoe- velen jullie wel zijn. Als je dit briefje in de krant leest, ben je net jarig geweest. Hartelijk ge feliciteerd. Jan M. te Zoutelande. O Jan, ik wilde wel, dat ik zo kon tekenen. Die plaatjes zijn kostelijk. Dat huis op dat ene plaatje, lijkt dat op je eigen huis? Dan heb ik het wel eens gezien toen ik in Zoutelande was. Mina van der H. te 's-Gravenpolder. Je hebt zulk prachtig postpapier, maarje schrijft er geen brief op, enkel maar de oplossingen van de raadsels. Dat is niet ge zellig hoor. Heb je nog meer broertjes en zusjes. Ik weet nog niets van je. J. L. te Souburg. Wel, wel dat kon niet korter. Hoe heet je Jan of Jacob of ben je een nicht in de raadselfamilie en heet je Jopie? Jan L. te Zie- rikzee. Dat vind ik fijn, dat jij zo van een eigen hoekje in de krant houdt. Dat is ook gezellig en kun je met elkaar eens over alles praten wat we leuk vinden of wat we van elkaar willen we ten. Vertel me een volgende maar toen ik het voldoende acht te om te volstaan met: „O, dank je wel Mina", en geen aanstalten maakte om het uit te pakken, ging ze de kamer weer uit. Hier wilde ik alleen van genie ten. Wat zou 't bevatten? Zou 't mijn nieuwsgierigheid bevredi gen? Ongeduldig peuterde ik aan het koordje dat er omheen zat, eindelijk los, nu het papier, een kartonnen doosje kwam te voor schijn. Ik wachtte even, zelfbe heersing is een goed ding. Toen lichtte ik het deksel op: bovenop lag een kaartje. Met rond vrou wenschrift neergezet stond er: „Van harte beterschap gewenst door een trouwe voorbijgangster en haar zoontje." Omgeven door gekleurde papiersnippers zag ik: een flesje eau-de-cologne, een roodwangige appel, een goudgele peer, een rol pepermunt en enkele fondantjes. Ik streelde de inhoud met mijn blik. 't Is waar: veel nieuws werd ik niet gewaar. Maar 't was of dit bewijs van meevoe len en de poging tot meeleven deze behoefte verkleinde. Dank baar gestemd accepteerde ik deze zonnestraal. Mijn roman is nooit tot een ein de gekomen. Want de volgende morgen kwam ze niet, en de hele daaropvolgende week ook niet, hoewel ik trouw naar haar uit keek. Toen was mijn gedwongen bedrust voorbij, het ledikant werd weer naar boven gesjouwd, ik bleef 's morgens wat langer lig gen, mocht dan opzitten, maar ik heb haar niet meer gezien. Vrijdag 24 Februari 1950 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagins 3 ■SiiVi:"!' DOMBURG'S TORENBRAND IN 1848. Twalef urentwalef uur! Laat de klok uit Domburg's toren, Als ten afscheidsgroet zich horen: Want die toren staat in vuur. Tempel, tinne, dak en muur Brandt tot kolentwalef uur! O wat schrik voor 't vrome volk! 't Huis des Heren gans aan 't blaken Zie het bevende genaken, Wenen bij der vlammen kolk; Dorp'ling, vreemde en nagebuur Treuren zamentwalef uur! Wat zij pogen, 't helpt noch redt, Wat zij doen, de vuurgier steigert, Wat zij bidden, 't is als weigert God gehoor aan hun gebed. Zijn orkaan blaast fel en guur In de vlammentwalef uur! Is er niemand die behoudt? Wil hier mens noch Engel sparen, Kom dan Noordzee met uw baren, Blus de vuurzee met uw zout, Stuur uw golven landwaarts stuur, Stuur ze kerkwaartstwalef uur! 't Is te laat, als had de klok In dien slag den geest gegeven, Zie haar klokkenwoning beven, Plotselingéén slagéén schok, Ach! wat valt die slag haar duur. 't Is haar laatstetwalef uur! Klok en toren liggen neer, De eigen klok, die zoveel keren 't Landvolk riep naar Huis des Heren, Spreekt niet langer, is niet meer; Schoon zich 't volk er blind op tuur, Ze is verdwenentwalef uur! Ze is verdwenen, in 't gevoel Met de puinen van de toren, Tong des tijds in 't vuur geboren, Smoort ze in vlammen in de poel. Ach! wat wenk van Gods bestuur, Straks geen tijd meertwalef uur. Straks geen tijd meer! Ja 't gezigt, Dat ons hier het hart doet beven, 't Is een spiegel ons, ons gegeven, Van 't toekomstig aardgezicht: De aarde heeft maar korte duur; Straks is 't eindetwalef uur! Plotseling op een schrikbren stond, Zal haar schoot de vlammen braken, Die haar gans tot asse blaken, Weggeblazen door Gods mond Wie door 's aardrijks reten gluur Ziet de vuurbrontwalef uur! Vruchtloos dan om hulp gevraagd, Vruchtloos dan' de wereldstromen, Die de wereldgrond omzomen, Uit hun kolk ter hulp gedaagd; Alle waat'ren voorraad schuur Is een dampwolktwalef uur! Nergens hulp in 't hachlijk lot! Nergens? Is 't alom te spade? Neen, de zee van Gods genade Dooft het vuur voor 't volk van God; Schoon ook niets zijn gloed verduur. Daar is reddingtwaïef uur! Twalef uren!twalef uur! Hebt gij 't, o mijn ziel! vernomen? De eeuwigheid staat haast te komen, Met haar eindloos zoet of zuur; Hemel, aarde, zee, natuur, Roept: Bereidt utwalef uur! keer eens wat, hoe jij dat grote feest vond, dat vorig jaar in Z. werd gevierd. Jan V. te Scherpe- nisse. Op zo'n manier kom je goed in je tantes van dezelfde naam. Je schrijft nu wel boven je brief: „Onbekende tante T. maar ik hoop, dat we elkaar zo veel brieven zullen schrijven, dat ik niet lang onbekend blijf voor je. Groet je andere tante Truus, maar van haar naamge noot. Greta H. te Kapelle. Je bent al een aardig eind op weg in de school en dat terwijl je nog zo jong bent. Je doet zeker goed je best? Viooltj'e te Goes. Laatst wandelde ik net langs je school, toen die uitging, had ik toen maar geweten, dat er een van die meisjes familie van me zou wor den, dan had ik eens extra uit gekeken of ik je zag. Het spijt me, dat ik een verzoek over die postzegels niet kan voldoen, want.een ander was je voor. Je schuilnaam is heel mooi. Huib M. te Rilland-Bath. Jij fietst per week heel wat af als de school zo'n eind uit de buurt is. Ik ben blij als het zo koud is, dat ik dat niet elke dag behoef te doen. Wim vindt het zeker niet leuk als je heel de dag weg bent. Jacoba P. te Vrouwenpolder. Jij bent nog een jong nichtje in onze familie hoor. Ik vind het wel leuk dat je nu al begint mee te doen. Als ik weer eens in Vrou wenpolder kom, zai ik vast naar je uitkijken. Old Shatterhand te Goes. Die schuilnaam van jou doet me aan hele verhalen den ken. Hoe kwam het dat je die naam in de club hebt uitgeko zen? Heb jij al eens een echte Indiaan gezien? Ik wel hoor. Francina L. te Grijpskerke. Dat postpapier van jou, meisje, daar zou ik haast jaloers op worden. Ik vind je rapportcijfers heel best. Ik zet natuurlijk mets in de krant over dat handwerkje, want ik verraad geen geheimen. Vertel me later, maar eens hoe het ge vonden werd. Johanna M. V. te Sclierpenisse. Natuurlijk mag jij ook met ons meedoen. Sturen jullie in het vervolg maar in één couvert. Wat heb jij het gezellig met zo'n span broertjes en zus jes. Corrie K. te Eethen. Je denkt niet best van me hoor nichtje, ais je vermoedt, dat ik nog nooit van Eethen had gehoord, ik ben zeifs wel eens vlak bij je in de buurt geweest. Voor je moeder is het fijn, dat je al zo flink kunt handwerken. Dat helpt haar wel heel wat. Bloemenmeisje te Vlis singen. Jij vertelde me van een heel mooi ding, bloempje, dat jij altijd trouw één vriendinnetje hebt en dat je daar altijd mee speelt. Trouw zijn in vriendschap is een der mooiste dingen in het leven. Rinus van de P. te Oost- Souburg. Een volgende keer dan maar wat vroeger aan je brief beginnen, want ik krijg nu een maal graag een lange brief. Ver tel wat van jezelf, ik ben een beetje nieuwsgierig. Willy van G. te Kapelle. Vertel me maar eens met z'n hoevelen ben je thuis, dan zul je zien, heb je zo maar een lange brief. Mien B. te Serooskerke (W.). Noem jij dat niet veel, wat je allemaal kreeg op je verjaardag. Dat ben ik niet met je eens. Een mooi be gin hé, als je het in de eerste brief al niet met elkaar eens bent. Dat ene cadeau is een prachtstuk. Jy vraagt mij ook wat! Die vraag zet ik als raad sel lekker de volgende keer in de krant. Dan lossen anderen het voor mij op. Janna J. te Zoute lande. Toen ik je gezellige brief gelezen had, kreeg ik het gevoel of ik al echt tot de familie be hoorde, want ik ken jullie nu al lemaal al een beetje. Probeer maar geregeld mee te doen. In de zomer zou ik je haast benij den zo vlak bij het strand te wonen. Geen wonder, dat jullie waterratten zijn. Johanna de B. te Colijnsplaat. Nou Johanna volgende keer vertel je maar eens wat van Colijnsplaat. Ik ben er al wel geweest, daarom hoor ik er graag wat meer van. Truus B. te Ovezande. Wel nichtje je kunt wel zien, dat we in de fa milie zijn, want je hebt al dezelfde naam als ik. Ik weet best waar Ovezande ligt, want ik ben er al eens geweest, maar ik weet niet of ik toen langs je huis ge fietst ben. De sneeuwklokjes bij mij staan nog maar in knop. Maatje E. C. van O. te Wemel- dinge. Jammer, dat Jacob niet mee kan doen, maar later kan hij de scha wel inhalen. Jij kunt hem alvast wat leren, is het niet? Leuntje de V. te Domburg. Ik vind het kranig, dat je melken kunt en het ook graag doet. Nee, dat heb ik nog nooit geprobeerd. Ik ben eerlijk niet bang voor koeien, maar om ze nu te mel ken. dat lijkt met nogal wat. Laatst was ik ergens op visite en daar was net zo'n meisje als jij, maar dat meisje woonde niet op een boerderij, haar vader was professor en dat meisje had in haar vacantie ook melken ge leerd en nu gaat ze elke dag bij kennissen helpen melken. Ik vind het knap. Ploni F. te Lewedorp. Jij hebt gelegenheid genoeg om brieven te schrijven, want ik denk, dat die ene van jullie in S. wel graag elke dag een brief zou willen hebben. Ik zou je handwerken wel eens 'graag wil len zien, want ik weet, dat ze op die school zulke aardige dingen maken. Misschien komt dat nog wel eens. Heb maar veel geduld met die kieiné zus. Adri de V. te 's-Heer Arendskerke. Heb jij zo maar tijd om nu uit logeren te gaan? En de school dan? Je hebt het zeker wel gezellig zo bij je Opoe en Opa? Izak van de R. te Axel. Ik dacht, dat ik het druk had, maar jij hebt ook heel wat te doen. Alleen jij hebt wel ge zellige werkjes. Hoever ben je met je orgelspel? Ik krijg haast nog zin om mee te doen in de schuur met verstoppertje spelen. Lina H. te Wolphaartsdijk. Jouw eerste brief is dan best geslaagd Ik geloof niet, dat mijn eerste brief er zo keurig uitzag. Krab belt die poes Anton niet, als die hem aan de staart trekt? Wat voor dieren hebben jullie nog meer? Eppie K. te Vlissingen. Wat hebben jullie een gezellige club thuis. Maar als ze allemaal thuis zijn, heb je wel 'n flinke ka mer nodig. Ja, dat kleine broer tje zou ik graag eens willen zien. Ik vind zulke peuters altijd zo schattig. Wat is hij anders al flink, dat hij zo vooruitkruipt. Knuffel hem maar eens lekker. Jaap de M. te Kamperland. Ver tel eens wat, heb je nog meer broers en zusjes? Je woont wel een eindje uit de buurt van Goes, maar ik ben toch al eens in Kamperland geweest. Jacobus C. te Yerseke. Ja je hebt me ze ker een hele brief geschreven. Dat is kranig. Je Opa woont toch zeker wel dicht bij je vader en moeder, want het zou niet leuk zijn, als je die niet dikwijls zag. Evert van de K. te Kapelle. Ik vind het niet erg hoor, als zus dat even voor je doet. Maar ik denk dat je het zelf ook heel best kunt. Probeer het eens. Wil lie van de K. te Kapelle. Natuur lijk wil ik Willie ook graag in onze raadselfamilie hebben. Vooral een jong nichtje, dat zo haar best doet. Je had zelf al heel duidelijk geschreven. Adri van der C. te Wemcldinge. Dat kleine zusje is zeker een echt speelpopje voor -jullie. Verwen je het een heel klein beetje? Erica te Veere. Ja, Erica vind ik Tegenwoordig is het de tyd van de organisaties. Alles is ge organiseerd. Binnenkort gaan de zuigelingen ook nog in een bond. Nu is er tegen al die organi saties geen bezwaar, maar de mensen moeten meer in stijl blij ven. Als ze daarom hun jaar vergaderingen gaan organiseren moeten ze dat doen in de'plaats, die geëigend is juist voor hun gemeenschap. Niet ieder ziet dat direct in. Wij willen daarom helpen met aanwijzingen te geven. De bond van kraamverzorg sters moet zijn jaarvergadering houden in Kinderdijk of Vier lingbeek, die van chirurgen in Breukelen, die van kappers in Haar-lem of Kam-pen, die van eigenaars van wasse rijen in Den Helder ofin Goor, die van slagers in Koevorden, Oss of Ossendrecht, een mooie schuilnaam. Het klinkt zo mooi. Nog even geduld dan kun je weer gaan zwemmen en duiken. Piet van de P. te Middelburg. Dat was een strop, dat je net met het ys een beetje ziek was. Met het zusje R. heb ik wel medelijden hoor. Is het nu al een beetje beter. Groet haar maar van mij. Ria R. te Goes. Dat vind ik nog eens aar dig, dat je moeder vroeger ook al naar een raadseltante schreef. Dan doe je dus al vroeg net een der als moe. Je brief zag er keu rig uit. Beste nichtjes en neven, Nog een extra berichtje voor jullie. Ik durf heus geen stukje van ons Weekend meer gebrui ken voor briefjes van deze week, anders krijg ik nog ruzie met de andere dames en heren, die ook er in schrijven. Volgende week beantwoord ik dus de overige briefjes en geef nieuwe raadsels op. Gegroet, TANTE TRUUS. die van varkensfokkers in Biggekerke, die van hengelaars in Hengelo of in Beek of Beekbergen, die van Alpinisten in Bergen of Zevenbergen, die van de tuinders in Hark stede, die van de architecten in Huizen, die van de timmerlieden in Houten of Deurlo, die van de stokers in Vuren, die van de schoenmakers in Waspik of Leerdam, die van handelaars in oude kle ren in Oldebroek, die van Meermakers in Leer broek of Broek in Waterland, die van goudsmeden in Gouda of Goudszwaard of Gouderak, die van electriciens in Donker broek of Lichtevoorde, die van banketbakkers in Zoe- termeer, die van schaatsenrijders in IJsselstein of IJsselmuiden, die van duivenhouders in Dui ven of Duivendrecht, die van eierhandelaars in Eibergen of Hoenderlo, die van jachtopzieners in Wou denberg of Oudenbosch, Zeelieden moeten voor hun jaar vergadering ook over land, maar koersen tussen Westmaas en Oostwold en Noordschar- woude en Zuidzande, Barbiers gaan eens per jaar naar Baardwijk, Dierenartsen gaan naar Dieren, Zwijndrecht of Monster, Melkboeren vermijden vooral Wateringen maar gaan beslist naar Koewacht voor hun jaar lijkse toogdag, Scharenslijpers behoren naar Seherpenzeel te gaan, Scher- penisse een volgend jaar, Eendenfokkers houden hun jaarfeest in Woerden, De bond van kolenhandelaars komt eens per jaar in Win terswijk samen, De mannenverenigingen komen samen in Vrouwenpolder en de Vrouwenverenigingen in Hee renveen, Caféhouders hebben hun plaats gevonden in Biervliet, De boeren willen in geen geval naar Zandvoort, maar wel naar Aardenburg om te ver gaderen. Onze Opstellenwedstrijd EEN DAPPERE JONGEN. Het was Woensdagmiddag, ze hadden vrij van school. Kees en z'n vrienden zouden fijn gaan spelen; ze gingen rovertje spelen in het bos. Ze waren allemaal verdiept in hun spel; toen op eens.... Wat was dat, hoorden ze dat goed? Was de klok aan het luiden? Wat zou dat bete- kenenl Eén van de jongens had ge hoord, dat het brand betekende. „Ga gauw mee jongens", riep Kees, dan gaan we kijken. Toen ze dichterbij gekomen waren, zagen ze tot hun grote schrik, dat het huisje van de weduwe de Koning in brand stond. Zouden er nog mensen in huis zijn? Juffrouw de Koning zagen ze lopen en het oudste dochtertje ook, maar ze hadden ook nog een klein jongetje die nog in de wieg lag. Zou die soms nog in huis zijn? Ze zagen de arme vrouw vreselijk te keer gaan. Kees zei: „Ik ga het vra gen." Hij ging naar één van de mannen toe, die daar bijstonden, en vroeg: „Zijn er nog mensen in huis?" „Ja", zei de man, dat kleine jongetje is nog in huis, maar niemand durft er meer naar toe. Kees stond even beslui teloos, zou hij gaan? 't Was wel heel gevaarlijk, maar het ging toch om een mensenleven? Ja, hij deed het, hij dacht er niet meer langer over na, hij ging. De mensen keken hem vol spanning achterna; zou het mis schien toch nog niet te laat zijn? Ze zagen hem in huis verdwijnen en even later zagen ze niets meer van hem. Zou hij nog terugko men? Vol spanning wachten de mensen. Je kon haast niets meer zien van de rook. Maar eindelijk kwam hij toch terug, met het kindje bij zich; dat gelukkig nog leefde. De moeder was overge lukkig toen ze haar kindje le vend terug zag. Ze was de dap pere jongen erg dankbaar. Kees ging weer gauw terug naar z'n vrienden. De vrienden hadden grote bewondering voor hem. Kees zelf was er niets trots op. Hij zei: „Dat is toch je plicht." Na een poosje was hei huis al bijna afgebrand. Dt brandweer had het niet meer kunnen blussen. De arme vrouw vond het wel heel erg, maar ze was toch dankbaar dat de dappere jongen haar kindje nog gered had. (Ingezonden door Jo v. d. Guchte, 7e 1:1. Sch. m. d. B. te Heinkenszand.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6