jteraire Jicinw
Uit mijn klas.
IJSVRU
VOOR ONZE JONGE MENSEN.
ffRaadbdA^rvevJk!'
Uozi i/zckaat.
Dc beslissing
Vrijdag 3 Februari 1950
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagrna 2
s-v&jghzt
Van bevriende zijde werd ons
ter inzage gegeven een scheur
kalender, uitgegeven door bemid
deling van de pas gevestigde
Staat Israël in Palestina.
Deze kalender, op fijn kunst
druk en met een serie prachtige
foto's geïllustreerd, trekt de aan
dacht door haar wel zeer bijzon
der Joods karakter.
We hebben enkele maanden
geleden in een serie artikelen, in
deze zelfde rubriek, besproken de
autobiografie van dr Chaim
Wcizmann, de eerste. President
van de' nieuwe Jood-# Staat. En
we hebben toen gelegenheid ge
had er op te wijzen, dat deze Si-
onistische beweging met gods
dienst niets uitstaande heeft. Zij
is een economische, politieke en
nationale beweging zonder meer,
in feite a-religieus, zoals trou
wens dr Weizmann zelve ook is.
Toch zou men bij het bekijken
van deze kalender tot een andere
conclusie kunnen komen. Deze
Israelii ische Kunstkalender, zoals
zij genoemd wordt, heeft reeds
op de frontpagina een tekst uit
Genesis, n.l. Gen. 22 verzen 16 en
17: „En zeide: Ik zweer bij My-
zelven, spreekt de HEERE, daar
om, dat gij deze zaak gedaan hebt
en uw zoon, uw cenige, niet ont
houden hebt. Voorzeker zal Ik u
grootelijks zegenen en uw zaad
zeer vermenigvuldigen, als de
sterren des hemels en als het
zand, dat aan de oever der zee
is, en uw zaad zal de poorten zij
ner vijanden erfelijk bezitten...".
Do volgende pagina toont een
foto van het strand, met twee
Joodse soldaten in moderne uit
rusting op wacht. Hieronder leest
men: „Zacharia 9 vors 10: en Hü
zal den vijanden van vrede spre
ken, en Zijn heerschappij zal zijn
van zee tot zee en van de rivier
tot aan de einden der aarde. „De
volgende pagina toont een por
tret van dr Weizmann met uit
zicht over de vruchtbare velden
van Palestina, reeds weer op
nieuw ontgonnen. Hier doet een
tekst uit Josua dienst: (1:6)
„Zijt sterk en heb goede moed,
want gy zult dit volk dit land
erfelijk doen bezitten, dat Ik hun
vaderen gezworen heb hun te
zullen geven
Men zou zich kunnen afvragen
hoe kunnen ze ooit een tekst vin
den bij de volgende foto: een
grote fabriekshal met een serie
locomotieven in aanbouw. Maar
de „exemplarische preek" ont
breekt ook hier niet. Gij kunt de
tekst vinden in Exodus 35 vers
35: „Hü heeft hen vervuld met
wijsheid des harten om te maken
alle werk eens werkmeesters en
des allervernuftigsten handwer
kers...).." De volgende foto laat
ons zien een serie tenten met op
de voorgrond een groot gezel
schap jongelieden, spelende op
fluiten en zingende, een vrolijk
gezelschap. Hierin ziet de Joodse
Staat de vervulling van Leviticus
23 vers 43: „Opdat uw geslachten
Weten, dat Ik de kinderen Israels
in loofhutten heb doen wonen, als
Ik hen uit Egypteland heb uitge
voerd: Ik ben de HEERE, uw
God!" De volgende foto geeft een
prachtig vergezicht langs de kust
van de Middellandse Zee, met 'n
schoon aangelegde bloemenhof
op de voorgrond, zwemmers ba
dend en spelend. De toepassing
heet dit te zijn van de tekst Ex.
31 :16: „Dat dan de kinderen de
Sabbath houden, de Sabbath on
derhoudende in hunne geslachten,
tot een eeuwig verbond". Steen
houwers zijn bezig in een berg
kloof marmer uit te houwen en
het heet de vervulling van het
Schriftwoord: 1 Kron. 29 vers 2:
en marmeren stenen in me
nigte
Men ziet een kunstfoto van 'n
jong en kloek Joods soldaat, in
parachutistenkleding, by zyn
vliegtuig. Hier doet Deut. 33 vers
29 dienst: „Welgelukzalig zyt gij,
o Israël, gij zijt een volk, verlost
door de HEERE, het schild uwer
hulp en Die een zwaard is uwer
hoogheidEen kunstfoto,
laat ons zien een gelukkige groep
spelende Joodse kinderen, en de
tekst heet van toepassing uit
Psalm 8, het derde vers: „Uit de
mond der kinderkens en der zui
gelingen hebt Gij u sterkte ge
grondvest, om Uwer tegenpar
tijen wil, om de vijand en wraak-
gierigen te doen ophouden
We kunnen zo door gaan, tien
tallen pagina's achtereen. Er valt
van de kunstdruk en de unieke
foto's niets dan goeds te zeggen.
Het geheel is een specimen van
wat de nieuwe Joodse Staat bezig
is te doen.
Maar tevens is deze kunstka
lender ook een duidelijk symp
toom van de volstrekte verblin
ding en verharding van dit volk,
wie, volgens Paulus een deksel
op het aangezicht gevallen is, op
dat zij ziende niet zien en horen
de niet horen zouden. Er is een
verharding op hen gekomen, zegt
de Apostel, een verharding die
blijven zal, totdat de volheid der
heidenen zal zyn ingegaan.
Wanneer men op de geestelijke
uitingen van deze nieuwe Joodse
Staat let, zou men kunnen con
cluderen, dat die verharding nog
ongebroken voortduurt. En dit
zou dan het bewijs zijn, dat er
eerst nog heidenen moeten wor
den toegebracht tot de aanne
ming van het heilig Evangelie.
Maar deze verharding is dan
ook heel vreselijk. Want de
schriftan des Oude Verbonds ken
nende, verstaan zy de zin van het
Evangelie, daarin vervat, niet.
Christus sprak tijdens Zijn om
wandelingen op aarde vaak in
raadselspreuken. De „masjaal"
was een vorm van prediking die
Hy vaak gebruikte. Deze vorm
diende om de ongelovigen tot ver
harding en verdere openbaring
hunner zonde te prikkelen en om
de uitverkorenen tot Zich te lei
den met de kinderlijke vraag:
Here, verklaar ons deze gelijke
nis. Zo is Zijn Woord: Breek deze
tempel afenz. een masjaal
gebleken, die de verworpenen 3
jaar later hebben aangevat in
hun verharding om valse getui
genis tegen Hem in te brengen.
En zij zijn in hun verharding on
der de vloek besloten geweest.
Wat deze kunstkalender te zien
geeft is in wezen precies hetzelf
de. Het Oude Testament is de
nieuwe Joodse Staat een „mas
jaal", een raadselspreuk, die hij
niet begrypen kan, omdat het
ogrdeel der verharding hun har
ten verblindt. Maar tevens laat
dat Oude Testament hen niet los,
maar houdt hen gegrepen in de
ban van een vreselijk oordeel.
Want niemand hanteert Gods
Woord te vergeefs. Het is levend
en tweesnijdend. Daarom: wan
neer er in deze nieuwe Joodse
Staat geen bekering komt, zal de
vloek ontzettend zijn, erger, dan
toen hij de Heiland voor de eer
ste maal uitwierp.
Toen ik. onlangs ergens logeer
de en iir een verloren uurtje
met een gezellig neefje van een
jaar of tien wat boodschappen
ging doen, werd ik in een win
kelstraat plotseling in een be
paalde richting geduwd. Daar....
moest ik eens kijken! Een speel
goedwinkel om van te water
tanden. Stiekum greep ik al
naar mijn portemonnaie, want
ik dacht, dit is een aanslag. Maar
neen, niets daarvan, ik moest
enkel maar eens kijken, ja
naar die doos daar.Die kreeg
hij vast voor zijn verjaardag.
Zag ik die doos heus wel goed?
Fijn hoor, nog tien weken, dan
was hij jarig. Geen zweem van
speculeren of ik.... Neen, ik
moest alleen maar die doos met
metalen bouwmaterialen bewon
deren en horen wat je daar alle
maal van maken kon. Er ston
den in die etalage nog heel wat
fabelachtige heerlijkheden voor
jongens van een jaar of tien,
maar voor niets had hij oog, dan
f voor die doos. Er stond een
electrische trein als een droom,
met tunnels, wissels, overwegen,
enz.
Op de weg naar huis hadden
we een belangrijke conversatie.
Eigenlyk was het een monoloog,
want Peter had het woord, al
wat ik inbracht waren uitroepen
als: „Geweldig kerel, kun je dat
er ook al van maken", of, „jon
ge jonge, dat ook al!"
Ik leerde heel wat. Van één
zo'n doos kon je bruggen, auto's,
vrachtauto's, tractors, kerken en
huizen maken. Peters weten
schap is proefondervindelijk be
wezen, want zijn vrindje hééft
zo'n doos en samen hebben ze
al menig wereldwerk tot stand
gebracht. Eigenlijk heb je voor
huizen, betoogde mijn metgezel,
niet genoeg van die ijzeren
plaatjes. Maar als ze nu tóch
huizen willen bouwen, dan ge-
Druiken ze voor de muren sterk
karton. Dat gaat o zo best.
's Avonds toen mijn jeugdige
leermeester al op één oor lag, ver
telde ik het gesprek aan zijn
moeder. Ja, bevestigde zij, toen
ik onlangs ziek was heeft hij zo
trouw en nauwkeurig elke dag
alle boodschappen gedaan en
toen hebben we hem zo'n bouw
doos beloofd. Zoiets is nog wel
om te doen, wat het geld be
treft. Hij gaat een heel enkele
maal spelen bij een klasgenootje,
die een electrische trein bezit.
Die mensen hebben een klein
gezin en ze kunnen het royaal
doen. Maar ja, zoiets kunnen
wij onze kinderen niet geVen.
Ons dubbel klaver drie heeft
meer nodig.
Lachend vroeg ik haar toen,
of haar man zo lastig waj, dat
zij die zoet moest houden met
een electrische trein. Ik vertelde
haar toen, wat ik eens mee
maakte als gast in een gezin,
waar men het „wel kon doen"
en waar de oudste jongen van
ongeveer gelijke leeftijd als hun
Peter ook een trein kreeg met
al wat daarbij denkbaar is. De
woonkamer werd eerst onbe
woonbaar, doordat alles aan de
kant werd gezet. Vader en zoon
zaten eendrachtig op de grond
en „smeedden" de rails aan el
kaar. In prachtige bochten kwam
de ijzeren baan door de kamer.
Er werden tunnels geplaatst,
overwegen aangebracht, wissels
gezet en toen DE trein! De jon
gere generaties van het kroost
kregen met een paar krasse
woorden te horen, dat ze ner-
door Martha.
Een ogenblik staat Connie be
sluiteloos met de krant in haar
handen. Over een half uur gaat
de werkvrouw weg, als ze de sol
licitatie nu dadelijk schrijft, kan
zij de brief meteen in het voorby-
gaan aan het opgegeven adres be
zorgen.
Een bekwaam secretaresse ge
vraagd, voor onmiddellykc in
diensttreding, dat is precies wat
ze wli.
Even wyfelt Connie nog. of ze
niet beter tot vanavond kan
wachten, en het dan rustig gaan
doen. Maar er staat voor onmid
dellykc, nou vooruit, dan zal zy
er ook haast bij maken.
Zou dit nu eindelijk de uitkomst
zijn waarop ze al zo lang heeft
gewacht?
Och nee, ze zal zich geen illu-
sie's maken, het is al zo vaak mis
geweest en waarom zou dit wel
slagch
Maar het kan toch, ja, het kan,
en daarom zal ze er haast mee
maken, dat ze zichzelf tenminste
niets te verwijten heeft.
En onderwyl ze het postpapier
opzoekt betrapt ze zichzelf er op
dat ze alweer droomt van een
zonnig huisje met tuin aan de
buitenkant van de stad, een ver
kleinde copie van de villa, die ze
nog geen twee jaar geleden be
woonden, voor.de vreeselijke ca
tastrofe, die hen haast straatarm
maakte. Moeder 's middags in een
ligstoel in de tuin onder een vro-
liike parasol, temidden van kleu
rige bloemen. Dan zou ze toch wel
goed aansterken. Stel je voor dat
Moeder en zij nog deze zomer het
benauwde bovenhuis kunnen ont
vluchten, waar ze altijd het ge
voel heeft geen adem te kunnen
halen.
Mynheer van Manderen staat
juist op het punt naar huis te
■gaan als hem Connie's brief wordt
overhandigd.
Een kwartier later ontvangt
Connie zün antwoord.
Ze kan er zich geen denkbeeld
van vormen van wie de brief af
komstig kan f ijn als ze de zware
oud-Hollandse enveloppe open
maakt.
Dan leest ze stomverbaasd dat
dit al antwoord is op haar solli
citatie en of ze dadelijk wil komen
kennis maken.
Maar dan krijg ik die baan
ook, vast! En het eerste wat ze
nu ziet is het zonnige huis en
Moeder in de tuin.
Moeder, leest u eens! Opge
wonden komt Connie de kamer
binnengerend. Die baan krijg ik
hoor!
Ja, het is wel wonderlyk, zou
dit nu heuscli wat worden en dan
waarschuwt Moeder om Connie
voor al te grote teleurstelling te
beschermen, reken er maat niet
a 1 te veel op.
Jawel, ik heb er een voorgevoel
van dat dit zal slagen, denk u
eens in, particulier secretaresse,
dat is maar niet een gewone kan
toorbaan. Wie weet wat een sala
ris of ik krijg.
In ieder geval maar dadelyk
gaan kindje, ik hoop toch zo dat
je zult slagen, zegt Moeder warm.
Even nog kijkt ze naar de on
dertekening, Manders, maar die
naam zegt haar niets. Enfin, als
dit voor Connie is, zal het wel
goed zijn.
Voor Connie verdwijnt, laat ze
zich eerst door Moeder keüren. Ze
heeft een eenvoudig mantelpakje
aan nog uit de goede tijd. Er zit
snit in en ze weet dat het haar
goed kleedt. Haar nappa hand
schoenen zyn wel wat verschoten,
maar zien er toch nog vrij be-
hoorlyk uit.
Het in de brief opgegeven adres
is een villa aan de Singel. Zou ze
hier moeten werken? Heerlijk.
Een zwart-witte dienstbode
brengt haar naar mijnheer zijn
werkkamer aan de tuinkant, dan
staat ze tegenover haar nieuwe
1 s, zoals ze hem in gedachten
al noemt.
Een kleine, breedgeschouderde
man met kaal hoofd en zo ver-
fijnd en tot in de uiterste puntjes
verzoiv dat Connie er haar ge
wone zelfverzekerdheid haast bij
verliest.
't Gesprek verloopt zoals bij iede
re sollicitatie en daarna blyft het
even stil, een ogenblik maar. Con
nie ziet de gouden pen fonkelen
in de blanke, met ringen bezette
hand. Ze zit ademloos, want ze
voelt, d ogenblik beslissend en
als 'J de volgende vraag stelt,
voelt Connie dat haar lot haast
gens aan mochten komen, enkel
maar kijken en dan nog op een
afstandje. Alles was toen klaar
en het feest kon beginnen. De
trein ging rijden!! Vader, zoon
en de rest zaten verrukt te kij
ken. De trein reed een rondje,
de trotse eigenaar zette eens een
wissel om op aanwijzing van
papa, en de trein reed een ander
rondje. De jongen zette het wis
sel eens terug en de trein reed
zijn oude rondje. Werd het -wis
sel weer verzet, dan ging de
trein op de volgende route over.
De jongen kon er bij zitten
kijken en nog eens kijken. Hij
kon een tunnel of een overweg
eens een ander plaatsje geven,
maar dat was alles. Stel je voor,
dat hij er werkelijk eens iets
aan gedaan had, eens gekeken
had hoe het zaakje werkte....
Men begrijpt het gevolg.
Toen ik er na een paar weken
weer eens binnenstapte, of lie
ver nog niet eens binnenstapte,
want in de garage trof ik de
trein-eigenaar aan, druk bezig
een of ander gebouw in elkaar
te knutselen. Ik vroeg naar zijn
trein. „O," zei hij tamelijk on
verschillig, „er is een stuk rails
kapot en nou krijg ik weer een
nieuw stuk ér bij, dan ga ik er
wel weer eens mee spelen. Maar
kijk eens" en dit vrij wat
enthousiaster „kijk eens, ik
maak zelf een garage voor al
mijn auto's. Morgen komt ie
klaar!"
De trein had al afgedaan. Hij
kon er niets mee doen.
Toen ik dat meegemaakt had,
begreep ik, wat men heel ge
wichtig met paedagogisch ver
antwoord speelgoed bedoelt. Ik
zeide toen aan die moeder die
het heimelijk betreurde, dat zij
haar jongen zoiets prachtigs niet
kon geven, dat het heel niet erg
was, want hij zou waarschijn
lijk met „zijn doos", waar hij
van alles mee kon doen, zeker
heel wat meer pleizier hebben.
Hij kon telkens iets maken en
wat voor een jongen ook van
belang is, hij kon het ooli weer
eens uit elkaar halen. Zo blijven
ze bezig en ze maken nog ont
dekkingen van telkens nieuwe
mogelijkheden.
Dat is maar gelukkig ook,
want anders zouden kinderen
van arme mensen er al heel on
gelukkig aan toe zijn. Daar is
natuurlijk van treinenof van
luxe poppen voor de meisjes
geen sprake, maar ze spelen er
niet minder om.
De blokjes in een schuurtje,
een oud sti^k kleed, een eigen
gemaakte póp, doen wonderen.
Als de kinderen maar een klein
eigen hoekje krijgen om te spe
len en ook soms een luisterend
oor voor hun fantasieën, dan zijn
ze al gelukkig. En dat is toch
al veel waard om dat te zien
voor een moeder.
is beslist.
Het zonnige huis en de tuin
verrijzen in heller kleur voor haar
'oog.
Mag ik u iets dicteren
Het resultaat is bevredigend.
Goed, de man tegenover haar
zegt het zakelijk, of het de ge
woonste zaak van de wereld is,
dan kunt u morgen in dienst tre
den met een aanvangssalaris van
f 100,in de maand.
Het duizelt Connie. Moeder, we
g- :n verhuizen, weg uit de benau
wenis van de zonloze kamers.
Dan komt hij met een verzoek.
Juffrouw Verhagen, ik heb een
paar brieven, waar zeer veel haast
bij is, als ik U er niet door in
ongenoegen breng, zou u die dan
nu dadelyk even voor mij in orde
willen brengen?
Natuurlyk wil Connie het, al
zou ze heel de avond door moeten
werken, het zou haar niets kun
nen schelen. Ze zou heel de avond
jubelen van binnen.
Dan begint Connie haar werk,
met zo'n grote blydschap, dat ze
alle moeite moet doen zichzelf in
bedwang te houden.
En dan komt de terugslag.
Bij wie ze haar toekomstig
Vrijdag 3 Februari 1950
'T ZbüüvVhiJh 'Witt-KEND
Pagina 3
Alsof het spul zo spreekt, we
zijn vanmorgen allemaal gelijk
by het speelplein. Daar strekken
zich altijd gedienstige handen
naar onze fietsen en zo gebeurt
het, dat het hele personeel, de
baas uitgezonderd, gezamenlijk
het plein opwandelen. We vin
den het plein vrijwel verlaten.
Geen wonder, want onze hele
schoolbevolking is op de sloten
in de buurt met hun sleden.
Vanzelf komt ons gesprek op
„het weer". Mijn collega uit twee
heeft de vrijmoedigheid direct
te zeggen, dat hij hoopt op een
middag „ijsvrij", 'tjonge, wat
zal hij zwieren. Hij is de jongste
van ons „collegie", hij mag dus
met deze dartele woorden zo
openlijk voor de dag komen.
Edoch, wat tellen jaren als er
ijs is in Holland? Onze enige
getrouwde man onderons, col
lega's, stort zijn hart uit en zegt
dat zijn vrou.v, een kostelijke
Friezin, hem deze morgen tot
revolutie had willen verleiden.
Ze wilde hem zomaar van school
thuis houden om samen een race
tochtje te maken langs „De"
vaart van het dorp en over de
slootjes terug. We willen eigen
lijk allemaal graag een middagje
zwieren, maartja.... wat
zal de baas doen? De baas is
gelukkig de kwaadste niet en
hij rijdt ook graag. Collega van
Bergen wil wel graag een vrije
middag, maar om er voor zijn
hoofdakte een extra schepje op
te leggen. Wij bedreigen hem
met boycot en verbanning als hij
dat doet.
Dit ernstig onderwerp houdt
ons zo intens bezig, dat we niet
eens bemerken, dat we staan te
bibberen op het plein. Dirk van
der Zee, zoon van onze voorzit-
ter, komt-naar ons toe en vraagt
aan zijn meester, de getrouwde
man: „Meester, krijgen we vrij
vanmiddag?"
We wisselen opeens collegiale
knipoogjes om het dwaze van
de situatie, want wij „oudjes"
staan even vurig te hopen op
een middag „ijsvrij", als de jeugd.
Maar, 't kost wat het kost, we
willen „ons gezicht niet verlie
zen", zoals dé Chinezen zeggen,
daarom antwoordt De Jager met
grote waardigheid: „Maar jonge,
waar is dat nou voor nodig? Je
kunt na schooltijd nog genoeg
rijden. En danzul je het aan
meneer moeten vragen. (De baas
is de enige meneer op onze
school.) Maarik denk, al
geeft meneer vrij, dat ik toch
school houd."
Dirk kijkt zijn meester onder
zoekend aan en het lijkt hem
ernstig genoeg en uit de grond
van zijn hart zegt hij: „Dat is
gemeen", waarna hij wegglipt
naar de slootjes.
Daarmee kunnen wij het doen,
maar hiermee is onze eigen hoop
nog niet vervuld. We besluiten
eensgezind, dat de getrouwde
collega de agnval op de baas
moet beginnen. De woorden van
een ouder en getrouwd man heb
ben altijd meer klem vinden we.
De getrouwde man zegt het te
zullen doen, hij is in de echt het
gehoorzamen wel gewoon. Zo ge
beurt het dan dat ons achtbaar
collegie zich rondom de baas
schaart en vol verwachting onze
woordvoerder aanstaart. We vin
den dat hy het keurig doet en
we hebben gepaste bewondering
voor hem. De baas lijkt al gauw
overstag te zullen gaan. Hij heeft
onze samenzwering wel door.
't Hindert niet, de baas is geen
„ouwe taaie" en hij kan wel wat
hebben. Zelf heb ik het gevoel
of ik netjes mijn vinger zal op
steken en beleefd vragen of „we
assieblief naar 't ijs magge van
middag. 't Antwoord is natuur
lijk moedgevend. Er komt in ieder
geval een ijiiddag ijsvrij, van
middag of morgenmiddag. Het
weertje lijkt wel gunstig voor 'n
paar dagen vriezen. De baas wil
er eerst eyfen de rooster op na
zien. Nederigjes bekent hij ook
erge zin te hebben.
Ik ben net als de jeugd, ik
hoop op vanmiddag. Mijn benen
kriebelen om eens flink te zwie
ren. Wat je hebt, heb je alvast.
Morgen kan het wel dooien.
Als de bel gaat komt er heel
wat gedender op het plein. De
diverse sleetjes worden in de gang
in veiligheid gebracht. Als mijn
onderdanen binnen komen is het
een pleizier al die rode snoetjes
en paarsige neusjes te zien, maar
ze tintelen allemaal van pleizier.
„Juffrouw, heb-uwes mijn
sleetje gezien?"
„Juffrouw, ikke heb mijn slee
tje ook bij me!"
De conversatie wordt echter
gauw afgebroken. Van de Bijbel
les wordt geen minuutje gesmok
keld. Maar daarnaEven tijd
voor 'n
Henkie herhaalt zijn vraag:
„Heb-uwes mijn sleetje gezien?
Vader eiges gemaakt.
Niet alle siedebezittende eige
naars brachten deze morgen hun
schat mee naar school. Maar
vanmiddagmorgenochtend
„Vanmiddag krijgen we ijs
vrij", juicht er een voorbarig.
Aller ogen zijn nu gericht op....
maar ik bewaar een volstrekte
neutraliteit. Stel je voor, dat ik
bakzeil moet halen. In mijn hele
klas zijn er maar twee, die
schaatsen bezitten, zulke rijk
aards. Geen nood, er zijn er
meer, die een slee hun eigen
dom mogen noemen. Dit is geen
wonder in ons slootrijke dorp.
Als dat morgen allemaal mee
naar school komt, hebben we
geen parkeerruimte genoeg.
Natuurlijk heeft niet precies
iedereen een slee. Geen bezwaar,
want de bezittende klasse is gul
met aanbiedingen aan het povere
deel.
Ieder roemt ^zijn eigen slede
en ik krijg er de wordings
geschiedenis bijverteld.
Tjonge wat zijn vaders, opa's
en soms ooms toch een nuttige
leden van de maatschappij, wan
neer ze zomaar de heerlijkste
sleden in elkaar timmeren, 'k Ge
loof dat er geen enkele slede bij
is, die uit een winkel stamt. Wat
deert het? Ze glijden toch als
boter.
Mijn schatrijke, eertijds zo ize-
grimmige Tommie heeft niet eens
een slede. Dat doodarme jonge
tje heeft geen „Vaoder, die um
zomaor immekaor timmert in
iene middag. „IJs geeft échter
de ware broederschap. Tommie
mag op alle sleetjes meesleje..
Ook de meisjes mogen mee
genieten.
Ik krijg van elke bezitter ook
aanbiedingen voor een „vaartje".
Ernstig neem ik al deze voor
stellen 'in ontvangst, ik beloof
echter niets. Ik meen aan mijn
waardigheid verplicht te zyn, me
dit genoegen te laten ontgaan.
Men ziet het is niet alles rozen-
Beste Neef!
Je vertelt me, dat je veel last
hebt van verlegenheid. De men
sen merken dat wel niet zo aan
je, omdat je probeert jezelf er
over heen te zetten, maar je
hebt er inwendig toch veel last
van. Vooral als je eens op een
vergadering iets zeggen wilt,
voel je jezelf een tobber, je hebt
angst, dat je hetgeen je in het
openbaar zeggen wilt, niet goed
kunt uitbrengen, je stem wordt
schor en slaat over en je hebt
-
Nieuwdorp, 31 Jan.
ALS 'T WINTERT.
'50.
Winterkou daar buiten!
Bloemen op de ruiten!
Stolling van de plas!
'k IVou dat 't zomer was!
Vele haarden branden,
Ik heb kouwe handen,
'k Kruip diep in mijn jas,
'k Wou dat 't zomer was!
Aan mijn kouwe beenen,
Heb ik wintertenen,
'k Ben niets in mijn sas,
'k Wou dat 't zomer uias.'
Brrr, wat ben ik koud;
At je 't ooit zo zout,
'k Heb niet eens een das,
'k Wou dat 't zomer was!
Allebei mijn oren,
Zijn zowat bevroren,
'k Wou dat 't zomer was,
Sprak Jan Kleum zopas!
D' andere kornuiten,
Liepen hard naar buiten,
IJs op elke plas,
Uit die winterjas!
Schaatsen aan de voeten,
Vreugde op hun snoeten,
Elke steek een kras,
Weg die wollen das!
Aan hun warme benen,
Gloeien alle tenen,
Zwierend op de plas,
Zijn ze in der sas!
Niemendal bevroren!
Gloeiend rode oren,
Lach in spel en sport!
Tot het avond wordt!
't IJs geeft vreugd of smarte
Aan het kinderharte,
Lachen of verdriet,
't Is maar: hoe ge 't ziet!
DIXI.
werk zal moeten doen en wat de
inhoud van dat werk zal zijn, die
gedachte is geen ogenblik in haar
opgekomen.
Maar by het vorderen van de
brieven wordt het haar steeds
duidelijker en het verwart haar
zo, dat ze zich tot het uiterste in
moet spannen gewoon door te
werken.
Mynheer van Manderen is
directeur van het filmbedrijf hier,
de eerste brief, dat blijkt haar ai
spoedig, is aan een beroemde
filmster, de tweede aan de film
centrale in Hollywood.
Duizend gedachten dwarrelen
door haar hoofd, verwarde beel
den van bioscoopreclameplaten,
waarvoor opgeschoten jongens,
die met begerige ogen naar de
half en bijna geheel naakte vrou
wenfiguren staren, do vergadering
van de meisjesvereniging een paar
weken geleden, waar ze in haar
inleiding zo'n vurig pleidooi heeft
gevoerd tegen de bioscoop. De
f 100.— in de maand, even is het
er nog het huis met een tuin in
felle kleuren, dan is het er nog
slechts in een waas.
Maar door dat alles heen staat
het als een rots bij haar vast,
ik moet dit opgeven, maar, o, ik
kan-vniet. Ze hebben het geld zo
hard nodig, hoogstens een paar
maanden nog kunnen ze het uit
zingen en ais ze dan nog geen
andere baan heeft
Dan is het of een rustige stem
in haar spreekt: De Heere zal
voorzien.
Ja, Connie weet, zo is het, nu
al het andere laten schieten, al
leen dit vast houden.
Mijnheer van Manderen, de
man van de wereld, die altijd
moeite heeft de baantjes jagende,
opkomende filmsterren op een af
stand te houden, zit sprakeloos
als hij haar besluit en haar be
weegredenen hoort.
De aderen zwellen op zijn voor
hoofd, want het hindert hem ont
zettend, zo, door zo'n kind te
worden gedwarsboomd, maar hij
beheerscht zich.
Als ik er f120 van maak?
Nee, Connie's besluit, eenmaal
genomen, is onherroepelijk. Het
kan niet, het mag niet. Ook in
direct mag ze niet meewerken
aan wat ten doel heeft jonge
mensen zedelijk te vergiftigen en
in verleiding en verzoeking te
brengen en af te voeren van God.
Thuis, even, ze weet het is
dwaasheid, is er de angst dat
Moeder haar besluit zal afkeuren,
maar gelukkig, Moeder begrijpt.
Kindje, ik kan er alleen maar
blij om zijn, zo heel erg blij. Je
hebt het beste gedaan wat we op
aarde kunnen doen, Gods wil vol
brengen.
Maar Connie, is het je niet erg
moeilijk gevallen?
Even wei, maar het was zo
wonderlijk, ik wist ineens heel ze
ker dat het niet kon, dat het niet
mocht en dat de Heere zou voor
zien.
Ja, zo is het en als we maar
leven in het eeuwige licht van
Gods liefde, dan kunnen ook onze
dqnkerste wegen hier op aarde
toch nog vol blijdschap zijn.
Mijnheer van Manderen voelt
zich deze avond een machtelooze
tegenover een vreemde macht, die
hij haat en die dat kind hem leed
overwinnen en in het stille bo
venhuis danken twee vrouwen
God, rustig, in vast geloven, dat
de Heere zal voorzic-n.
een dodelijke angst jezelf be
lachelijk te maken. Je krijgt dan
een hoog rode kleur en je bent
bly als je weer kunt gaan zitten
en de aandacht van het publiek
van jezelf wordt afgeleid op een
ander, die aan het woord komt
en dan vervult je een jaloezie
omdat anderen daar blijkbaar
niet de minste last van hebben
en zo maar vlot weg voor de
vuist kunnen spréken en zeg
gen wat zij op hun hart heb
ben. Je vraagt: hoe kom ik daar
af?
Beste neef, ik begrijp jouw
moeilijkheid en ik wil direct
beginnen met je te vertellen, dat
je van die angst heel gemakke
lijk kunt afkomen. Maar dan
moet je eens naar me luisteren.
In de eerste plaats ga je al
van een glad verkeerd beginsel
uit, door te schrijverdat je wel
voelt, dat redenaars geboren en
niet gemaakt worden en je scha
kelt jezelf dan maar in bij .de
categorie, die niet tot de gebo
ren redenaars behoort. Dat is
nu net radicaal mis. Er wordt
geen enkele redenaar geboren.
Dichters worden geboren, maar
redenaars voeden zichzelf op tot
vlot en goed spreker. Ik zou je
massa's voorbeelden kunnen noe
men van beroemde redenaars,
die in hun jeugd ware stotte
raars zijn geweest, maar door
oefening en hun ijzeren wil be
roemde redenaars zijn geworden.
Het is dus niet zo als jij denkt.
Maar de kwestie is: je hebt
angst. En. daar moet je van af.
Het is een feit; dat heel veel
mensen lijden aan wat men
noetat een minderwaardigheids
complex. De meeste jonge men
sen tobben feitelijk daarmee. En
dat is een heel lastig ding, een
blok aan je been op weg naar
je carrière. Je moet beginnen
met eens grondig onderscheid te
maken tussen angst en bangheid.
Bangheid heeft meestal een re
den. Je bent bang voor een drei
gend gevaar, maar angst is er
meestal zonder reden. Je kent
wellicht het bekende vers: de
mens lijdt dikwijls het meest,
door 't lijden dat hij vreest, doch
dat nimmer op zal dagen? Zo is
het inderdaad. Als je eens op je
verleden ziet, hoeveel ellende,
vrees en lijden heb je niet door
worsteld om dingen, die nooit op
je weg geplaatst werden? Van
die onberedeneerde angst moet
je af.
Nu is er helaas in de meeste
gevallen wel een oorzaak aan
geur en maneschijn bij 't onder
wijs. Het decorum eist heel wat
van ons.
Even over elf tikt m'n col-
lega-buurman tegen het ruitje
en vestigt mijn aandacht op het
plein. Met een collegiale knip
oog besluit hij dit codebericht.
Het is me echter duidelijk. De
voorzitter komt het plein op. En
onze voorzitter voorzittert ook
op ons aller ijsclub
Kwart voor twaalf gaat het
bericht langs onze rijen: „Van
middag vrijaf!!!"
De baas en de getrouwde man
slaan de jeugd, die de deur uit
deinde, gade. Ze vinden het stel
nogal rumoerig. De getrouwde
man acht begrijpelijk: „Zo is de
jeugd!"
De jongste collega fietst dooi
de gang, wat tegen de wet is.
Hij fluit heel hard en heel vals
en hy zwiert van links naar
rechts. Een voorproefje voor de
middag. Dat is de jeugd. Maar
ik zal vanmiddag ook zwieren
en vele vaartjes maken.
R. T.
te wijzen voor die onberede
neerde angst-complexen. Bij
velen heeft {ie opvoeding hier
een verkeerde invloed gehad.
Bijvoorbeeld: hoeveel ouders
kweken bij hun eigen kinderen
niet een minderwaardigheids
complex door hen altijd maar te
wijzen op andere kinderen, die
alles beter kennen, die gehoor
zamer zijn, die in alles veel
voortreffelijker zyn; of andere
ouders, die menen hun kinderen
tegen alles en nog wat steeds in
bescherming te moeten nemen,
ze figuurlijk in de watten pak
ken en inplaats hen te harden
voor het leven dat komt, ze van
alle natuurlijke verweermidde
len ontbloten, ze veel te weinig
zelfstandigheid gunnen, niets
zelf laten doen maar alles voor
hen doen. Of andere ouders, die
hun kind steeds maar suggereren,
üat het niet voor zijn taak be
rekend is, het neerdrukken in
plaats van aanmoedigen. Door
al die verkeerde opvoedings
methoden wordt de twijfel aan
zichzelf in de jonge kinderziel
gewekt. Het kind wordt besluite
loos, afhankelijk, ziet tegen ieder
ander op en acht zich on
bekwaam, een onnut in de samen
leving. De wilskracht wordt ver
lamd en er zyn duizenden bij
duizenden, die een groot deel
van hun leven met deze glad
verkeerde opvoedingsmethoden
en haar gevolgen te worstelen
hebben en er zelfs vaak nooit
geheel boven uitgroeien. Nie
mand komt eigenlijk geheel los
van zijn eerste vijftien levens
jaren. En dan gaat de angst een
grote rol spelen.
Angst is eigenlijk de grote
vloek van onze huidige samen
leving, neef, wist je dat wel? Ik
las juist dezer dagen ergens:
Door een journalistieke vergis
sing houdt de krant zich bezig
met het uitzonderlijke en schrik
wekkende. Het normale is geen
copy meer. Hierdoor liggen veel
mensen 's nachts wakker in bed
om wat zou kunnen gebeuren,
in plaats van hun aandacht te
bepalen tot wat inderdaad ge
schiedt: het appelboompje in de
voortuin en het konijn in de
fietsenschuur. Ik vertrouw neef,
dat je de diepe zin van deze
woorden kunt begrijpen. De
vloek van deze tijd is, dat de
krant de mensen constant ineen
angstpsychose houdt. Rusland,
de atoombom, de bacteriën-
oorlog, met grote sensatiekoppen
worden de mensen voortdurend
in de greep van de angst ge
houden, zodat ze de gewone din
gen, die vandaag werkelijk ge
beuren, niet meer zien en er geen
waarde meer aan hechten.
Weet je hoe de situatie is, van
daag neef? Je kunt bijna geen
jongmens meer spreken of je
hoort dat hij weg wil. Vandaag
of morgen komen de Russen, die
alles plat gooien, of de atoom
bom, die alles vernielt. En daar
om er tussen uit!
Tienduizenden jongelui lopen
met die gedachte rond. Allemaal
gevolg van de angstpsychose. We
leven in een voortdurende staat