jteraire Jicinw Uit mijn klas. IJSVRU VOOR ONZE JONGE MENSEN. ffRaadbdA^rvevJk!' Uozi i/zckaat. Dc beslissing Vrijdag 3 Februari 1950 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagrna 2 s-v&jghzt Van bevriende zijde werd ons ter inzage gegeven een scheur kalender, uitgegeven door bemid deling van de pas gevestigde Staat Israël in Palestina. Deze kalender, op fijn kunst druk en met een serie prachtige foto's geïllustreerd, trekt de aan dacht door haar wel zeer bijzon der Joods karakter. We hebben enkele maanden geleden in een serie artikelen, in deze zelfde rubriek, besproken de autobiografie van dr Chaim Wcizmann, de eerste. President van de' nieuwe Jood-# Staat. En we hebben toen gelegenheid ge had er op te wijzen, dat deze Si- onistische beweging met gods dienst niets uitstaande heeft. Zij is een economische, politieke en nationale beweging zonder meer, in feite a-religieus, zoals trou wens dr Weizmann zelve ook is. Toch zou men bij het bekijken van deze kalender tot een andere conclusie kunnen komen. Deze Israelii ische Kunstkalender, zoals zij genoemd wordt, heeft reeds op de frontpagina een tekst uit Genesis, n.l. Gen. 22 verzen 16 en 17: „En zeide: Ik zweer bij My- zelven, spreekt de HEERE, daar om, dat gij deze zaak gedaan hebt en uw zoon, uw cenige, niet ont houden hebt. Voorzeker zal Ik u grootelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand, dat aan de oever der zee is, en uw zaad zal de poorten zij ner vijanden erfelijk bezitten...". Do volgende pagina toont een foto van het strand, met twee Joodse soldaten in moderne uit rusting op wacht. Hieronder leest men: „Zacharia 9 vors 10: en Hü zal den vijanden van vrede spre ken, en Zijn heerschappij zal zijn van zee tot zee en van de rivier tot aan de einden der aarde. „De volgende pagina toont een por tret van dr Weizmann met uit zicht over de vruchtbare velden van Palestina, reeds weer op nieuw ontgonnen. Hier doet een tekst uit Josua dienst: (1:6) „Zijt sterk en heb goede moed, want gy zult dit volk dit land erfelijk doen bezitten, dat Ik hun vaderen gezworen heb hun te zullen geven Men zou zich kunnen afvragen hoe kunnen ze ooit een tekst vin den bij de volgende foto: een grote fabriekshal met een serie locomotieven in aanbouw. Maar de „exemplarische preek" ont breekt ook hier niet. Gij kunt de tekst vinden in Exodus 35 vers 35: „Hü heeft hen vervuld met wijsheid des harten om te maken alle werk eens werkmeesters en des allervernuftigsten handwer kers...).." De volgende foto laat ons zien een serie tenten met op de voorgrond een groot gezel schap jongelieden, spelende op fluiten en zingende, een vrolijk gezelschap. Hierin ziet de Joodse Staat de vervulling van Leviticus 23 vers 43: „Opdat uw geslachten Weten, dat Ik de kinderen Israels in loofhutten heb doen wonen, als Ik hen uit Egypteland heb uitge voerd: Ik ben de HEERE, uw God!" De volgende foto geeft een prachtig vergezicht langs de kust van de Middellandse Zee, met 'n schoon aangelegde bloemenhof op de voorgrond, zwemmers ba dend en spelend. De toepassing heet dit te zijn van de tekst Ex. 31 :16: „Dat dan de kinderen de Sabbath houden, de Sabbath on derhoudende in hunne geslachten, tot een eeuwig verbond". Steen houwers zijn bezig in een berg kloof marmer uit te houwen en het heet de vervulling van het Schriftwoord: 1 Kron. 29 vers 2: en marmeren stenen in me nigte Men ziet een kunstfoto van 'n jong en kloek Joods soldaat, in parachutistenkleding, by zyn vliegtuig. Hier doet Deut. 33 vers 29 dienst: „Welgelukzalig zyt gij, o Israël, gij zijt een volk, verlost door de HEERE, het schild uwer hulp en Die een zwaard is uwer hoogheidEen kunstfoto, laat ons zien een gelukkige groep spelende Joodse kinderen, en de tekst heet van toepassing uit Psalm 8, het derde vers: „Uit de mond der kinderkens en der zui gelingen hebt Gij u sterkte ge grondvest, om Uwer tegenpar tijen wil, om de vijand en wraak- gierigen te doen ophouden We kunnen zo door gaan, tien tallen pagina's achtereen. Er valt van de kunstdruk en de unieke foto's niets dan goeds te zeggen. Het geheel is een specimen van wat de nieuwe Joodse Staat bezig is te doen. Maar tevens is deze kunstka lender ook een duidelijk symp toom van de volstrekte verblin ding en verharding van dit volk, wie, volgens Paulus een deksel op het aangezicht gevallen is, op dat zij ziende niet zien en horen de niet horen zouden. Er is een verharding op hen gekomen, zegt de Apostel, een verharding die blijven zal, totdat de volheid der heidenen zal zyn ingegaan. Wanneer men op de geestelijke uitingen van deze nieuwe Joodse Staat let, zou men kunnen con cluderen, dat die verharding nog ongebroken voortduurt. En dit zou dan het bewijs zijn, dat er eerst nog heidenen moeten wor den toegebracht tot de aanne ming van het heilig Evangelie. Maar deze verharding is dan ook heel vreselijk. Want de schriftan des Oude Verbonds ken nende, verstaan zy de zin van het Evangelie, daarin vervat, niet. Christus sprak tijdens Zijn om wandelingen op aarde vaak in raadselspreuken. De „masjaal" was een vorm van prediking die Hy vaak gebruikte. Deze vorm diende om de ongelovigen tot ver harding en verdere openbaring hunner zonde te prikkelen en om de uitverkorenen tot Zich te lei den met de kinderlijke vraag: Here, verklaar ons deze gelijke nis. Zo is Zijn Woord: Breek deze tempel afenz. een masjaal gebleken, die de verworpenen 3 jaar later hebben aangevat in hun verharding om valse getui genis tegen Hem in te brengen. En zij zijn in hun verharding on der de vloek besloten geweest. Wat deze kunstkalender te zien geeft is in wezen precies hetzelf de. Het Oude Testament is de nieuwe Joodse Staat een „mas jaal", een raadselspreuk, die hij niet begrypen kan, omdat het ogrdeel der verharding hun har ten verblindt. Maar tevens laat dat Oude Testament hen niet los, maar houdt hen gegrepen in de ban van een vreselijk oordeel. Want niemand hanteert Gods Woord te vergeefs. Het is levend en tweesnijdend. Daarom: wan neer er in deze nieuwe Joodse Staat geen bekering komt, zal de vloek ontzettend zijn, erger, dan toen hij de Heiland voor de eer ste maal uitwierp. Toen ik. onlangs ergens logeer de en iir een verloren uurtje met een gezellig neefje van een jaar of tien wat boodschappen ging doen, werd ik in een win kelstraat plotseling in een be paalde richting geduwd. Daar.... moest ik eens kijken! Een speel goedwinkel om van te water tanden. Stiekum greep ik al naar mijn portemonnaie, want ik dacht, dit is een aanslag. Maar neen, niets daarvan, ik moest enkel maar eens kijken, ja naar die doos daar.Die kreeg hij vast voor zijn verjaardag. Zag ik die doos heus wel goed? Fijn hoor, nog tien weken, dan was hij jarig. Geen zweem van speculeren of ik.... Neen, ik moest alleen maar die doos met metalen bouwmaterialen bewon deren en horen wat je daar alle maal van maken kon. Er ston den in die etalage nog heel wat fabelachtige heerlijkheden voor jongens van een jaar of tien, maar voor niets had hij oog, dan f voor die doos. Er stond een electrische trein als een droom, met tunnels, wissels, overwegen, enz. Op de weg naar huis hadden we een belangrijke conversatie. Eigenlyk was het een monoloog, want Peter had het woord, al wat ik inbracht waren uitroepen als: „Geweldig kerel, kun je dat er ook al van maken", of, „jon ge jonge, dat ook al!" Ik leerde heel wat. Van één zo'n doos kon je bruggen, auto's, vrachtauto's, tractors, kerken en huizen maken. Peters weten schap is proefondervindelijk be wezen, want zijn vrindje hééft zo'n doos en samen hebben ze al menig wereldwerk tot stand gebracht. Eigenlijk heb je voor huizen, betoogde mijn metgezel, niet genoeg van die ijzeren plaatjes. Maar als ze nu tóch huizen willen bouwen, dan ge- Druiken ze voor de muren sterk karton. Dat gaat o zo best. 's Avonds toen mijn jeugdige leermeester al op één oor lag, ver telde ik het gesprek aan zijn moeder. Ja, bevestigde zij, toen ik onlangs ziek was heeft hij zo trouw en nauwkeurig elke dag alle boodschappen gedaan en toen hebben we hem zo'n bouw doos beloofd. Zoiets is nog wel om te doen, wat het geld be treft. Hij gaat een heel enkele maal spelen bij een klasgenootje, die een electrische trein bezit. Die mensen hebben een klein gezin en ze kunnen het royaal doen. Maar ja, zoiets kunnen wij onze kinderen niet geVen. Ons dubbel klaver drie heeft meer nodig. Lachend vroeg ik haar toen, of haar man zo lastig waj, dat zij die zoet moest houden met een electrische trein. Ik vertelde haar toen, wat ik eens mee maakte als gast in een gezin, waar men het „wel kon doen" en waar de oudste jongen van ongeveer gelijke leeftijd als hun Peter ook een trein kreeg met al wat daarbij denkbaar is. De woonkamer werd eerst onbe woonbaar, doordat alles aan de kant werd gezet. Vader en zoon zaten eendrachtig op de grond en „smeedden" de rails aan el kaar. In prachtige bochten kwam de ijzeren baan door de kamer. Er werden tunnels geplaatst, overwegen aangebracht, wissels gezet en toen DE trein! De jon gere generaties van het kroost kregen met een paar krasse woorden te horen, dat ze ner- door Martha. Een ogenblik staat Connie be sluiteloos met de krant in haar handen. Over een half uur gaat de werkvrouw weg, als ze de sol licitatie nu dadelijk schrijft, kan zij de brief meteen in het voorby- gaan aan het opgegeven adres be zorgen. Een bekwaam secretaresse ge vraagd, voor onmiddellykc in diensttreding, dat is precies wat ze wli. Even wyfelt Connie nog. of ze niet beter tot vanavond kan wachten, en het dan rustig gaan doen. Maar er staat voor onmid dellykc, nou vooruit, dan zal zy er ook haast bij maken. Zou dit nu eindelijk de uitkomst zijn waarop ze al zo lang heeft gewacht? Och nee, ze zal zich geen illu- sie's maken, het is al zo vaak mis geweest en waarom zou dit wel slagch Maar het kan toch, ja, het kan, en daarom zal ze er haast mee maken, dat ze zichzelf tenminste niets te verwijten heeft. En onderwyl ze het postpapier opzoekt betrapt ze zichzelf er op dat ze alweer droomt van een zonnig huisje met tuin aan de buitenkant van de stad, een ver kleinde copie van de villa, die ze nog geen twee jaar geleden be woonden, voor.de vreeselijke ca tastrofe, die hen haast straatarm maakte. Moeder 's middags in een ligstoel in de tuin onder een vro- liike parasol, temidden van kleu rige bloemen. Dan zou ze toch wel goed aansterken. Stel je voor dat Moeder en zij nog deze zomer het benauwde bovenhuis kunnen ont vluchten, waar ze altijd het ge voel heeft geen adem te kunnen halen. Mynheer van Manderen staat juist op het punt naar huis te ■gaan als hem Connie's brief wordt overhandigd. Een kwartier later ontvangt Connie zün antwoord. Ze kan er zich geen denkbeeld van vormen van wie de brief af komstig kan f ijn als ze de zware oud-Hollandse enveloppe open maakt. Dan leest ze stomverbaasd dat dit al antwoord is op haar solli citatie en of ze dadelijk wil komen kennis maken. Maar dan krijg ik die baan ook, vast! En het eerste wat ze nu ziet is het zonnige huis en Moeder in de tuin. Moeder, leest u eens! Opge wonden komt Connie de kamer binnengerend. Die baan krijg ik hoor! Ja, het is wel wonderlyk, zou dit nu heuscli wat worden en dan waarschuwt Moeder om Connie voor al te grote teleurstelling te beschermen, reken er maat niet a 1 te veel op. Jawel, ik heb er een voorgevoel van dat dit zal slagen, denk u eens in, particulier secretaresse, dat is maar niet een gewone kan toorbaan. Wie weet wat een sala ris of ik krijg. In ieder geval maar dadelyk gaan kindje, ik hoop toch zo dat je zult slagen, zegt Moeder warm. Even nog kijkt ze naar de on dertekening, Manders, maar die naam zegt haar niets. Enfin, als dit voor Connie is, zal het wel goed zijn. Voor Connie verdwijnt, laat ze zich eerst door Moeder keüren. Ze heeft een eenvoudig mantelpakje aan nog uit de goede tijd. Er zit snit in en ze weet dat het haar goed kleedt. Haar nappa hand schoenen zyn wel wat verschoten, maar zien er toch nog vrij be- hoorlyk uit. Het in de brief opgegeven adres is een villa aan de Singel. Zou ze hier moeten werken? Heerlijk. Een zwart-witte dienstbode brengt haar naar mijnheer zijn werkkamer aan de tuinkant, dan staat ze tegenover haar nieuwe 1 s, zoals ze hem in gedachten al noemt. Een kleine, breedgeschouderde man met kaal hoofd en zo ver- fijnd en tot in de uiterste puntjes verzoiv dat Connie er haar ge wone zelfverzekerdheid haast bij verliest. 't Gesprek verloopt zoals bij iede re sollicitatie en daarna blyft het even stil, een ogenblik maar. Con nie ziet de gouden pen fonkelen in de blanke, met ringen bezette hand. Ze zit ademloos, want ze voelt, d ogenblik beslissend en als 'J de volgende vraag stelt, voelt Connie dat haar lot haast gens aan mochten komen, enkel maar kijken en dan nog op een afstandje. Alles was toen klaar en het feest kon beginnen. De trein ging rijden!! Vader, zoon en de rest zaten verrukt te kij ken. De trein reed een rondje, de trotse eigenaar zette eens een wissel om op aanwijzing van papa, en de trein reed een ander rondje. De jongen zette het wis sel eens terug en de trein reed zijn oude rondje. Werd het -wis sel weer verzet, dan ging de trein op de volgende route over. De jongen kon er bij zitten kijken en nog eens kijken. Hij kon een tunnel of een overweg eens een ander plaatsje geven, maar dat was alles. Stel je voor, dat hij er werkelijk eens iets aan gedaan had, eens gekeken had hoe het zaakje werkte.... Men begrijpt het gevolg. Toen ik er na een paar weken weer eens binnenstapte, of lie ver nog niet eens binnenstapte, want in de garage trof ik de trein-eigenaar aan, druk bezig een of ander gebouw in elkaar te knutselen. Ik vroeg naar zijn trein. „O," zei hij tamelijk on verschillig, „er is een stuk rails kapot en nou krijg ik weer een nieuw stuk ér bij, dan ga ik er wel weer eens mee spelen. Maar kijk eens" en dit vrij wat enthousiaster „kijk eens, ik maak zelf een garage voor al mijn auto's. Morgen komt ie klaar!" De trein had al afgedaan. Hij kon er niets mee doen. Toen ik dat meegemaakt had, begreep ik, wat men heel ge wichtig met paedagogisch ver antwoord speelgoed bedoelt. Ik zeide toen aan die moeder die het heimelijk betreurde, dat zij haar jongen zoiets prachtigs niet kon geven, dat het heel niet erg was, want hij zou waarschijn lijk met „zijn doos", waar hij van alles mee kon doen, zeker heel wat meer pleizier hebben. Hij kon telkens iets maken en wat voor een jongen ook van belang is, hij kon het ooli weer eens uit elkaar halen. Zo blijven ze bezig en ze maken nog ont dekkingen van telkens nieuwe mogelijkheden. Dat is maar gelukkig ook, want anders zouden kinderen van arme mensen er al heel on gelukkig aan toe zijn. Daar is natuurlijk van treinenof van luxe poppen voor de meisjes geen sprake, maar ze spelen er niet minder om. De blokjes in een schuurtje, een oud sti^k kleed, een eigen gemaakte póp, doen wonderen. Als de kinderen maar een klein eigen hoekje krijgen om te spe len en ook soms een luisterend oor voor hun fantasieën, dan zijn ze al gelukkig. En dat is toch al veel waard om dat te zien voor een moeder. is beslist. Het zonnige huis en de tuin verrijzen in heller kleur voor haar 'oog. Mag ik u iets dicteren Het resultaat is bevredigend. Goed, de man tegenover haar zegt het zakelijk, of het de ge woonste zaak van de wereld is, dan kunt u morgen in dienst tre den met een aanvangssalaris van f 100,in de maand. Het duizelt Connie. Moeder, we g- :n verhuizen, weg uit de benau wenis van de zonloze kamers. Dan komt hij met een verzoek. Juffrouw Verhagen, ik heb een paar brieven, waar zeer veel haast bij is, als ik U er niet door in ongenoegen breng, zou u die dan nu dadelyk even voor mij in orde willen brengen? Natuurlyk wil Connie het, al zou ze heel de avond door moeten werken, het zou haar niets kun nen schelen. Ze zou heel de avond jubelen van binnen. Dan begint Connie haar werk, met zo'n grote blydschap, dat ze alle moeite moet doen zichzelf in bedwang te houden. En dan komt de terugslag. Bij wie ze haar toekomstig Vrijdag 3 Februari 1950 'T ZbüüvVhiJh 'Witt-KEND Pagina 3 Alsof het spul zo spreekt, we zijn vanmorgen allemaal gelijk by het speelplein. Daar strekken zich altijd gedienstige handen naar onze fietsen en zo gebeurt het, dat het hele personeel, de baas uitgezonderd, gezamenlijk het plein opwandelen. We vin den het plein vrijwel verlaten. Geen wonder, want onze hele schoolbevolking is op de sloten in de buurt met hun sleden. Vanzelf komt ons gesprek op „het weer". Mijn collega uit twee heeft de vrijmoedigheid direct te zeggen, dat hij hoopt op een middag „ijsvrij", 'tjonge, wat zal hij zwieren. Hij is de jongste van ons „collegie", hij mag dus met deze dartele woorden zo openlijk voor de dag komen. Edoch, wat tellen jaren als er ijs is in Holland? Onze enige getrouwde man onderons, col lega's, stort zijn hart uit en zegt dat zijn vrou.v, een kostelijke Friezin, hem deze morgen tot revolutie had willen verleiden. Ze wilde hem zomaar van school thuis houden om samen een race tochtje te maken langs „De" vaart van het dorp en over de slootjes terug. We willen eigen lijk allemaal graag een middagje zwieren, maartja.... wat zal de baas doen? De baas is gelukkig de kwaadste niet en hij rijdt ook graag. Collega van Bergen wil wel graag een vrije middag, maar om er voor zijn hoofdakte een extra schepje op te leggen. Wij bedreigen hem met boycot en verbanning als hij dat doet. Dit ernstig onderwerp houdt ons zo intens bezig, dat we niet eens bemerken, dat we staan te bibberen op het plein. Dirk van der Zee, zoon van onze voorzit- ter, komt-naar ons toe en vraagt aan zijn meester, de getrouwde man: „Meester, krijgen we vrij vanmiddag?" We wisselen opeens collegiale knipoogjes om het dwaze van de situatie, want wij „oudjes" staan even vurig te hopen op een middag „ijsvrij", als de jeugd. Maar, 't kost wat het kost, we willen „ons gezicht niet verlie zen", zoals dé Chinezen zeggen, daarom antwoordt De Jager met grote waardigheid: „Maar jonge, waar is dat nou voor nodig? Je kunt na schooltijd nog genoeg rijden. En danzul je het aan meneer moeten vragen. (De baas is de enige meneer op onze school.) Maarik denk, al geeft meneer vrij, dat ik toch school houd." Dirk kijkt zijn meester onder zoekend aan en het lijkt hem ernstig genoeg en uit de grond van zijn hart zegt hij: „Dat is gemeen", waarna hij wegglipt naar de slootjes. Daarmee kunnen wij het doen, maar hiermee is onze eigen hoop nog niet vervuld. We besluiten eensgezind, dat de getrouwde collega de agnval op de baas moet beginnen. De woorden van een ouder en getrouwd man heb ben altijd meer klem vinden we. De getrouwde man zegt het te zullen doen, hij is in de echt het gehoorzamen wel gewoon. Zo ge beurt het dan dat ons achtbaar collegie zich rondom de baas schaart en vol verwachting onze woordvoerder aanstaart. We vin den dat hy het keurig doet en we hebben gepaste bewondering voor hem. De baas lijkt al gauw overstag te zullen gaan. Hij heeft onze samenzwering wel door. 't Hindert niet, de baas is geen „ouwe taaie" en hij kan wel wat hebben. Zelf heb ik het gevoel of ik netjes mijn vinger zal op steken en beleefd vragen of „we assieblief naar 't ijs magge van middag. 't Antwoord is natuur lijk moedgevend. Er komt in ieder geval een ijiiddag ijsvrij, van middag of morgenmiddag. Het weertje lijkt wel gunstig voor 'n paar dagen vriezen. De baas wil er eerst eyfen de rooster op na zien. Nederigjes bekent hij ook erge zin te hebben. Ik ben net als de jeugd, ik hoop op vanmiddag. Mijn benen kriebelen om eens flink te zwie ren. Wat je hebt, heb je alvast. Morgen kan het wel dooien. Als de bel gaat komt er heel wat gedender op het plein. De diverse sleetjes worden in de gang in veiligheid gebracht. Als mijn onderdanen binnen komen is het een pleizier al die rode snoetjes en paarsige neusjes te zien, maar ze tintelen allemaal van pleizier. „Juffrouw, heb-uwes mijn sleetje gezien?" „Juffrouw, ikke heb mijn slee tje ook bij me!" De conversatie wordt echter gauw afgebroken. Van de Bijbel les wordt geen minuutje gesmok keld. Maar daarnaEven tijd voor 'n Henkie herhaalt zijn vraag: „Heb-uwes mijn sleetje gezien? Vader eiges gemaakt. Niet alle siedebezittende eige naars brachten deze morgen hun schat mee naar school. Maar vanmiddagmorgenochtend „Vanmiddag krijgen we ijs vrij", juicht er een voorbarig. Aller ogen zijn nu gericht op.... maar ik bewaar een volstrekte neutraliteit. Stel je voor, dat ik bakzeil moet halen. In mijn hele klas zijn er maar twee, die schaatsen bezitten, zulke rijk aards. Geen nood, er zijn er meer, die een slee hun eigen dom mogen noemen. Dit is geen wonder in ons slootrijke dorp. Als dat morgen allemaal mee naar school komt, hebben we geen parkeerruimte genoeg. Natuurlijk heeft niet precies iedereen een slee. Geen bezwaar, want de bezittende klasse is gul met aanbiedingen aan het povere deel. Ieder roemt ^zijn eigen slede en ik krijg er de wordings geschiedenis bijverteld. Tjonge wat zijn vaders, opa's en soms ooms toch een nuttige leden van de maatschappij, wan neer ze zomaar de heerlijkste sleden in elkaar timmeren, 'k Ge loof dat er geen enkele slede bij is, die uit een winkel stamt. Wat deert het? Ze glijden toch als boter. Mijn schatrijke, eertijds zo ize- grimmige Tommie heeft niet eens een slede. Dat doodarme jonge tje heeft geen „Vaoder, die um zomaor immekaor timmert in iene middag. „IJs geeft échter de ware broederschap. Tommie mag op alle sleetjes meesleje.. Ook de meisjes mogen mee genieten. Ik krijg van elke bezitter ook aanbiedingen voor een „vaartje". Ernstig neem ik al deze voor stellen 'in ontvangst, ik beloof echter niets. Ik meen aan mijn waardigheid verplicht te zyn, me dit genoegen te laten ontgaan. Men ziet het is niet alles rozen- Beste Neef! Je vertelt me, dat je veel last hebt van verlegenheid. De men sen merken dat wel niet zo aan je, omdat je probeert jezelf er over heen te zetten, maar je hebt er inwendig toch veel last van. Vooral als je eens op een vergadering iets zeggen wilt, voel je jezelf een tobber, je hebt angst, dat je hetgeen je in het openbaar zeggen wilt, niet goed kunt uitbrengen, je stem wordt schor en slaat over en je hebt - Nieuwdorp, 31 Jan. ALS 'T WINTERT. '50. Winterkou daar buiten! Bloemen op de ruiten! Stolling van de plas! 'k IVou dat 't zomer was! Vele haarden branden, Ik heb kouwe handen, 'k Kruip diep in mijn jas, 'k Wou dat 't zomer was! Aan mijn kouwe beenen, Heb ik wintertenen, 'k Ben niets in mijn sas, 'k Wou dat 't zomer uias.' Brrr, wat ben ik koud; At je 't ooit zo zout, 'k Heb niet eens een das, 'k Wou dat 't zomer was! Allebei mijn oren, Zijn zowat bevroren, 'k Wou dat 't zomer was, Sprak Jan Kleum zopas! D' andere kornuiten, Liepen hard naar buiten, IJs op elke plas, Uit die winterjas! Schaatsen aan de voeten, Vreugde op hun snoeten, Elke steek een kras, Weg die wollen das! Aan hun warme benen, Gloeien alle tenen, Zwierend op de plas, Zijn ze in der sas! Niemendal bevroren! Gloeiend rode oren, Lach in spel en sport! Tot het avond wordt! 't IJs geeft vreugd of smarte Aan het kinderharte, Lachen of verdriet, 't Is maar: hoe ge 't ziet! DIXI. werk zal moeten doen en wat de inhoud van dat werk zal zijn, die gedachte is geen ogenblik in haar opgekomen. Maar by het vorderen van de brieven wordt het haar steeds duidelijker en het verwart haar zo, dat ze zich tot het uiterste in moet spannen gewoon door te werken. Mynheer van Manderen is directeur van het filmbedrijf hier, de eerste brief, dat blijkt haar ai spoedig, is aan een beroemde filmster, de tweede aan de film centrale in Hollywood. Duizend gedachten dwarrelen door haar hoofd, verwarde beel den van bioscoopreclameplaten, waarvoor opgeschoten jongens, die met begerige ogen naar de half en bijna geheel naakte vrou wenfiguren staren, do vergadering van de meisjesvereniging een paar weken geleden, waar ze in haar inleiding zo'n vurig pleidooi heeft gevoerd tegen de bioscoop. De f 100.— in de maand, even is het er nog het huis met een tuin in felle kleuren, dan is het er nog slechts in een waas. Maar door dat alles heen staat het als een rots bij haar vast, ik moet dit opgeven, maar, o, ik kan-vniet. Ze hebben het geld zo hard nodig, hoogstens een paar maanden nog kunnen ze het uit zingen en ais ze dan nog geen andere baan heeft Dan is het of een rustige stem in haar spreekt: De Heere zal voorzien. Ja, Connie weet, zo is het, nu al het andere laten schieten, al leen dit vast houden. Mijnheer van Manderen, de man van de wereld, die altijd moeite heeft de baantjes jagende, opkomende filmsterren op een af stand te houden, zit sprakeloos als hij haar besluit en haar be weegredenen hoort. De aderen zwellen op zijn voor hoofd, want het hindert hem ont zettend, zo, door zo'n kind te worden gedwarsboomd, maar hij beheerscht zich. Als ik er f120 van maak? Nee, Connie's besluit, eenmaal genomen, is onherroepelijk. Het kan niet, het mag niet. Ook in direct mag ze niet meewerken aan wat ten doel heeft jonge mensen zedelijk te vergiftigen en in verleiding en verzoeking te brengen en af te voeren van God. Thuis, even, ze weet het is dwaasheid, is er de angst dat Moeder haar besluit zal afkeuren, maar gelukkig, Moeder begrijpt. Kindje, ik kan er alleen maar blij om zijn, zo heel erg blij. Je hebt het beste gedaan wat we op aarde kunnen doen, Gods wil vol brengen. Maar Connie, is het je niet erg moeilijk gevallen? Even wei, maar het was zo wonderlijk, ik wist ineens heel ze ker dat het niet kon, dat het niet mocht en dat de Heere zou voor zien. Ja, zo is het en als we maar leven in het eeuwige licht van Gods liefde, dan kunnen ook onze dqnkerste wegen hier op aarde toch nog vol blijdschap zijn. Mijnheer van Manderen voelt zich deze avond een machtelooze tegenover een vreemde macht, die hij haat en die dat kind hem leed overwinnen en in het stille bo venhuis danken twee vrouwen God, rustig, in vast geloven, dat de Heere zal voorzic-n. een dodelijke angst jezelf be lachelijk te maken. Je krijgt dan een hoog rode kleur en je bent bly als je weer kunt gaan zitten en de aandacht van het publiek van jezelf wordt afgeleid op een ander, die aan het woord komt en dan vervult je een jaloezie omdat anderen daar blijkbaar niet de minste last van hebben en zo maar vlot weg voor de vuist kunnen spréken en zeg gen wat zij op hun hart heb ben. Je vraagt: hoe kom ik daar af? Beste neef, ik begrijp jouw moeilijkheid en ik wil direct beginnen met je te vertellen, dat je van die angst heel gemakke lijk kunt afkomen. Maar dan moet je eens naar me luisteren. In de eerste plaats ga je al van een glad verkeerd beginsel uit, door te schrijverdat je wel voelt, dat redenaars geboren en niet gemaakt worden en je scha kelt jezelf dan maar in bij .de categorie, die niet tot de gebo ren redenaars behoort. Dat is nu net radicaal mis. Er wordt geen enkele redenaar geboren. Dichters worden geboren, maar redenaars voeden zichzelf op tot vlot en goed spreker. Ik zou je massa's voorbeelden kunnen noe men van beroemde redenaars, die in hun jeugd ware stotte raars zijn geweest, maar door oefening en hun ijzeren wil be roemde redenaars zijn geworden. Het is dus niet zo als jij denkt. Maar de kwestie is: je hebt angst. En. daar moet je van af. Het is een feit; dat heel veel mensen lijden aan wat men noetat een minderwaardigheids complex. De meeste jonge men sen tobben feitelijk daarmee. En dat is een heel lastig ding, een blok aan je been op weg naar je carrière. Je moet beginnen met eens grondig onderscheid te maken tussen angst en bangheid. Bangheid heeft meestal een re den. Je bent bang voor een drei gend gevaar, maar angst is er meestal zonder reden. Je kent wellicht het bekende vers: de mens lijdt dikwijls het meest, door 't lijden dat hij vreest, doch dat nimmer op zal dagen? Zo is het inderdaad. Als je eens op je verleden ziet, hoeveel ellende, vrees en lijden heb je niet door worsteld om dingen, die nooit op je weg geplaatst werden? Van die onberedeneerde angst moet je af. Nu is er helaas in de meeste gevallen wel een oorzaak aan geur en maneschijn bij 't onder wijs. Het decorum eist heel wat van ons. Even over elf tikt m'n col- lega-buurman tegen het ruitje en vestigt mijn aandacht op het plein. Met een collegiale knip oog besluit hij dit codebericht. Het is me echter duidelijk. De voorzitter komt het plein op. En onze voorzitter voorzittert ook op ons aller ijsclub Kwart voor twaalf gaat het bericht langs onze rijen: „Van middag vrijaf!!!" De baas en de getrouwde man slaan de jeugd, die de deur uit deinde, gade. Ze vinden het stel nogal rumoerig. De getrouwde man acht begrijpelijk: „Zo is de jeugd!" De jongste collega fietst dooi de gang, wat tegen de wet is. Hij fluit heel hard en heel vals en hy zwiert van links naar rechts. Een voorproefje voor de middag. Dat is de jeugd. Maar ik zal vanmiddag ook zwieren en vele vaartjes maken. R. T. te wijzen voor die onberede neerde angst-complexen. Bij velen heeft {ie opvoeding hier een verkeerde invloed gehad. Bijvoorbeeld: hoeveel ouders kweken bij hun eigen kinderen niet een minderwaardigheids complex door hen altijd maar te wijzen op andere kinderen, die alles beter kennen, die gehoor zamer zijn, die in alles veel voortreffelijker zyn; of andere ouders, die menen hun kinderen tegen alles en nog wat steeds in bescherming te moeten nemen, ze figuurlijk in de watten pak ken en inplaats hen te harden voor het leven dat komt, ze van alle natuurlijke verweermidde len ontbloten, ze veel te weinig zelfstandigheid gunnen, niets zelf laten doen maar alles voor hen doen. Of andere ouders, die hun kind steeds maar suggereren, üat het niet voor zijn taak be rekend is, het neerdrukken in plaats van aanmoedigen. Door al die verkeerde opvoedings methoden wordt de twijfel aan zichzelf in de jonge kinderziel gewekt. Het kind wordt besluite loos, afhankelijk, ziet tegen ieder ander op en acht zich on bekwaam, een onnut in de samen leving. De wilskracht wordt ver lamd en er zyn duizenden bij duizenden, die een groot deel van hun leven met deze glad verkeerde opvoedingsmethoden en haar gevolgen te worstelen hebben en er zelfs vaak nooit geheel boven uitgroeien. Nie mand komt eigenlijk geheel los van zijn eerste vijftien levens jaren. En dan gaat de angst een grote rol spelen. Angst is eigenlijk de grote vloek van onze huidige samen leving, neef, wist je dat wel? Ik las juist dezer dagen ergens: Door een journalistieke vergis sing houdt de krant zich bezig met het uitzonderlijke en schrik wekkende. Het normale is geen copy meer. Hierdoor liggen veel mensen 's nachts wakker in bed om wat zou kunnen gebeuren, in plaats van hun aandacht te bepalen tot wat inderdaad ge schiedt: het appelboompje in de voortuin en het konijn in de fietsenschuur. Ik vertrouw neef, dat je de diepe zin van deze woorden kunt begrijpen. De vloek van deze tijd is, dat de krant de mensen constant ineen angstpsychose houdt. Rusland, de atoombom, de bacteriën- oorlog, met grote sensatiekoppen worden de mensen voortdurend in de greep van de angst ge houden, zodat ze de gewone din gen, die vandaag werkelijk ge beuren, niet meer zien en er geen waarde meer aan hechten. Weet je hoe de situatie is, van daag neef? Je kunt bijna geen jongmens meer spreken of je hoort dat hij weg wil. Vandaag of morgen komen de Russen, die alles plat gooien, of de atoom bom, die alles vernielt. En daar om er tussen uit! Tienduizenden jongelui lopen met die gedachte rond. Allemaal gevolg van de angstpsychose. We leven in een voortdurende staat

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6