mw
'wF
ons thuis
111
M lH
WjjW
illA
wip
ipB
jyii
ll*B
EEN SCHILDERIJTJE
Ui
F"!
DE KINDEREN VAN
HET GROENE HUIS
Ons
J-ojnitie&Cüd
CUcUJtus sfveeeid U ooh.
isasm
Vrijdag 3 Februari 1950
'T ZEEUWSCh WEEKEND
Pagina 4
van alarm en de krant doet zijn
best dat aan te wakkeren. De
zelfde schrijver, die ik zo even
citeerde, schreef: Het is bijna
onmogelijk om in „huiselijke
vrede" rond een tafel te zitten,
ieder met zijn eigen bezigheden,
kalm en opgewekt, als daar mid
den op tafel een krant ligt,
waarin de verschrikkelijkste din
gen staan. Alle initiatief wordt
er door lam gelegd.
En daarom neef, zou ik wel
willen, dat we weer eens een
gewone ouderwetse krant in huis
kregen, die niet belust was op
de sensationele dingen, maar ge
woon ons eigen huis-, tuin- en
keukennieuws weer doorgaf. Het
zou kalmerend op onze zenuwen
werken. Want angst is een heel
slechte raadgever!
En zoals het nu met heel
i Europa in het groot staat, zo
staat het ook met heel wat jonge
lui in het bizonder. Ze leven uit
angst en ik vrees, dat jij daar
ook een beetje mee behebt bent,
neefje.
En daarvan moet je eerst ge
nezen.
Maar daar wil ik in mijn vol
gende brief toch graag nog wat
meer van zeggen.
Tot volgende week dus!
Je Oom Daaf.
Onze
O pstellen wed strijd
USPRET
Hoera! Het blijft vriezen. Ik
haal mijn schaatsen voor de dag.
Mijn broertje heeft nog geen
schaatsen. Hij heeft een slee.
Uit school gaan we naar de
tankval. De kleinen gaan sleetje
rijden. En de groteren rijden
schaatsen. Er zijn ook grote men
sen. Een baanveger ontbreekt er
op het ijs. Maar dat hindert niets.
Daar krabbelt een klein ventje
ook al op schaatsen. Een grote
jongen botst tegen hem op. Het
ventje valt. Hij heeft zijn voet een
beetje bezeerd. Maar hij krabbelt
weer lustig verder.
Soms doen we wie het eerst
aan liet andere eind van de baan
is. We blijven wel tot een uur of
vijf. Dan gaan we weer naar
huis.
ANNEKE VAN HELLEMAN,
Dorpsstraat A 6, Biggekerke.
Chr. School A 43, 5de klas.
USPRET
„Ha! De winter is weer aange
broken!" roepen misschien sommi
ge jongens. Ik vind de winter ook
wel prettig. Eerst is het nog maar
een dunne laag ijs. Maar na een
paar dagen kun je er al op lopen.
En dan komen de schaatsen vooj
de dag.
tl
l
lilllki
uHIhn
Tillll!
iMJMli IMtlitt •••**<11
nihil llmli muil
.ïiJ
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg.
De Colle-opening.
Een weinig en over het alge
meen bekende opening zullen
wij in deze rubriek eens behan-
den. Het is de z.g.n. Colle-ope
ning; afkomstig van de te vroeg
gestorven Belgische Schaakmees
ter Edgar Colle, die, toen hij
enkele* jaren aan wedstrijden
had deelgenomen, met deze ope
ning voor de dag kwam en er
zijn naam aan gegeven heeft.
Deze opening is goed speelbaar
en daarom waard er de aandacht
eens aan te besteden. De volg
orde van de witte zetten waren
1; d2d4; 2. Pgl—f3; 3. e2—e3;
4. Lfld3; 5. c2—c3 6. Pbl—d2;
7. 00 en daarna doorzetting
van e3e4, hij oogstte daarmede
veel succes. Aljechin verdedig
de zich als volgt:
1. d2d4 Pg8—f6
2. Pgl—f3 d7d5
3. e2e3 Lc8—f5!
met de bedoeling na Lfld3 met
e7e6 voort te zetten, na ruil
op f5 beheerst Zwart het veld
e4 waar alles om draait.
Capablanca speelde op de vol
gende manier:
1. d2d4 Pg8—f6
2. Pgl—f3 e7—e6
3. e2e3 b7—b6!
4. Lfl—d3 Lc8—b7
5. Pbl—d2 c7—c5
6. c2c3 d7d5
enz., waardoor ook voorlopig e4
belet wordt. Ook de z.g.n. Ko-
nings-Indische verdediging is
goed, b.v. d4, Pf6, Pf3, g6, e3,
Lg7 enz.
Het hoofdmotief van de ope
ning is: opmarsch in het cen
trum gevolgd door gezamenlijke
aanval der witte stukken op de
Zwarte KoningsaanvaL Zie het
Als je het nog moet leren, val
je wel eens. Dat is helemaal niet
prettig. Soms zitten er ook nog
windgaten in het ijs. Je moet be-
hoórlijk uitkijken, wil je er niet
in rijden.
De grotere jongens vliegen je
zo voorbij. Zo nu en dan moet je
wel eens oppassen, dat ze je niet.
ondersteboven rijden. Het valt
wel eens tegen, als het na een
paar dagen weer gaat dooien.
Dan kun je je schaatsen wel
opbergen. Eerst goed in het vet
zetten hoor.' Anders roesten ze.
En dan zeg je: „tot het volgend
jaar!"
P. DE BUCK Adr.zn
Zandweg B 116,
Biggekerke.
Chr. school A 43. Klas 5.
volgende partijtje, gespeeld in
een tournooi te Bartfeld (1926):
Wit: Colle. Zwart: Schultz.
1. d2d4
2. Pgl—f3
3. e2e3
4. Lfl—d3
5. c2—c3
6. Pbl—d2
7. 0—0
8. e3e4!
Pg8—f6
d7d5
e7e6
c7c5
Pb8d7
Lf8d6
0—0
(Het vervolg brengt de kracht
der witte stelling goed aan het
licht.)
8. d5 x e4
9. Pd2xe4 Pf6xe4
10. Ld3 x e4 Pd7—f6
11. Le4c2 Dd8c7
12. Lel—g5 Ld6e7
13. Ddld3! 97—g6
14. Pf3e5 b7—b6
15. Tal—el
(een prachtige stelling, zie dia
gram 1).
15c5 x d4
16. Dd3xd4 Tf8—d8
17. Dd4h4 Pf6—d5
18. Pe5xf7! Kg8xf7?
19. Dh4xh7t Kf7—e8
20. Lel—a4f Ltc8d7
21. Dh7g8t en wit wint.
Een partijtje van het lichte
genre. Natuurlijk kan Zwart op
verschillende manieren stelling
nemen, maar de beste verdedi
gingen zijn toch wel Konings-
Indisch (g6, Lg7) en zoals Ca
pablanca speelde West-Indisch
(b6Lb7). Bijna gelijk aan het
vorige partijtje werd gespeeld
in de winter wedstrijd van de
Diagram L
TAFELRECHT.
Al die zit aan mijnen disch,
Drinkt zoveel als nodig is!
Eet naar uws hongers eis,
Maar en eet geen mensenvleis;
Weet gij niet wat dat beduidt?
Hoort, ik zal 't u leggen uit:
Spreekt niet kwalijk van een
[vriend,
Die dat niet en heeft verdiend
Spreekt niet kwalijke van een
[man
Die hem niet verweren kan;
Neemt hem niet met uwe mond,
't Geen gij hem niet geven
[kondt.
Zijt gij anders van manier,
Mijnenthalve blijft van hier;
't Zij u eens voor al gezegd
Dat is hier het Tafelrecht.
EIGEN LIEFDE.
Klaas heeft zijn zeiven lief; dat
['s meer als een gebrek;
Want die zichzelf behaagt,
[behaagt een *grote gek.
TIJS VERONGELIJKT.
Tijs kreeg van achteren een lap,
Van zijn beminde huisvrouw,
Omdat hij niet vroeg thuis wou
Ter liefde van de zoete tap;
En klaagd' hij was bedrogen
Van erger als een logen,
Want, zeid' hij, dat was
[achterklap.
PEERLEN VOOR VERKENS.
Een goed muziekstuk heeft
[oneindelijk veel in,
Maar 't schijnt het meeste volk
[meer tongen heeft als oren,
Zo praat m' er overheen: 't is
[jammer, in mijn zin,
Dat daar zo veel toe hoort zo
[veel niet toe en horen.
ZONDAARS TROOST.
Valt gij? dat 's niet met allen;
Weest daar niet in begaan;
't En is geen schand' te vallen;
't Is schand' niet op te staan.
Schaakvereniging „Middelburg",
Groep 3 tussen de heren J.
Denies (Wit) en J. M. de Koning
(Zwart).
Colle-systeem.
1. d2d4, c7c6
(beter is direct Pf6 of d5)
2. Pgl—f3 d7d5
3. e2e3 Pg8—f6
4. Lfl—d3 e7—e6
(Pe4 en later f5g' of g6 en dan
Lg7 en ook Lg4 kwamen in aan
merking.)
5. Pbl—d2 Pb8d7
6. c2—c3 Lf8dS
7. 0—0 0—0
(Op e6e5 kan volgen e3e4
b.v. e5, e4, ed4, e5, Pe5, Pe5, Le5,
Tel enz.; of e5, e4, de4, Pe4,
Pe4, Le4, enz.)
8. e3e4 d5xe4
9. Pd2xe4 Pf6xe4
10. Ld3xe4 Pd7—f6
11. Le4c2 Lc8d7
(Te8, Dc7 of c6c5 kwam beter
in aanmerking).
12. Tfl—el Dd8c7
13. Ddl—d3!
(Zie diagram 2.)*
13N g7g6
14. Pf3e5 Ta8c8
(nog steeds was c6c5 goed)
15. Dd3—f3 Ld6xe5
16. d4xe5 Pf6—d5?
(beter Ph5, er kan dan volgen
b.v. 17. Lh6, Pg7, Df6, Pe8! enz.
of 17. g4, Pg7, Lh6, Dd8, enz.).
17. c3c4 Pd5e7
18. Df3—f6! Pe7—f5
19. Lc2xf5 en Zwart gaf op.
Op gf5 volgt Lh6 en de volgen
de zet mat. Neemt Zwart niet
en speelt hij Dd8, dan blijft hij
na Dd8 enz., een stuk achter.
Diagram 2.
g h
Partij stand partij ColleSchultz
na de 15e zet van Wit.
Partijstand Deniesde Koning
na de 13e zet van Wit
door M. v. d. Bosch.
„Komen jullie eten!" riep Jan-
nie even later.
Vader was al in de kamer. „Zo
jongens, lekker uitgeslapen, en
niet van spoken gedroomd?"
Han zuchtte van verlichting.
Gelukkig, niemand dacht meer
aan het briefje.
's Middags kwam Boudewijn.
Han en Koos hadden afgespro
ken, dat Koos met Boudewijn
zou gaan fietsen, dan konden ze
meteen Dik van de trein halen.
Tegen vijf uur had Han al een
hele tijd opgelet of ze de trein
nog niet hoorde komen. Einde
lijk, daar hoorde ze hem, heel in
de verte.
Als Dik er nu maar was.
Eigenlijk kon het best van niet.
Stel je voor, dat tante eens net
niet was gaan rusten.
Moeder zat aan het tuintafeltje
te naaien, Jazmie had een hand
werkje, Iki speelde met de pop,
en zijzelf zat met een boek, waar
ze maar niet verder in kwam.
„Wat zou Dik nu doen?"
Hé, Han voelde haar gezicht
heet worden, toen moeder dat
zo zei, zou ze het toch weten?
Ssst, daar kwamen ze aan!
Han hoorde fietsers! Maar nee,
het waren andere mensen.
Even later weer, en meteen
herkende ze Koos' stem. Moeder
had het ook gehoord.
Een beetje verwonderd keek
ze op. „Daar heb je de jongens
al weer, het is toch nog vroeg,
ze zullenVerder kwam ze
niet, haar naaiwerk gleed op de
grond, en voor ze goed wist wat
er gebeurde, had Dik z'n ar
men al om haar hals geslagen,
en zoende ze zo stijf, dat ze
haast geen adem kon halen.
„Maar Dik, waar kom jij zo
opeens vandaan, tante heeft je
toch niet weggestuurd, en Koos,
wisten jullie er van!"
Ze praatten allemaal door el
kaar, zodat moeder er niets van
hogreep. „Jongens, houden jullie
nu eens even je mond, en laat
Dik alleen vertellen, straks ko
men jullie aan de beurt".
Toen kwam het hele verhaal,
en moeder zag wel, dat Dik
moeite moest doen om niet te
gaan huilen.
Het was er zo akelig geweest,
en zo saai, en hij mocht er niets,
en verveelde zich zo. Maar de
Zondag was nog bet ergst ge
weest. Toen waren ze uitgegaan,
inplaats van naar de kerk. Eerst
had hij het wel prettig gevonden,
en met een jongen gespeeld, die
nooit naar de kerk ging, en toen
had hij ook net gedaan, of hij er
nooit kwam, en toen had hij on
derweg de mensen in de kerk zo
mooi hoorde zingen, was hij op
eens zo naar huis gaan verlangen.
Gelukkig kon moeder het wel
begrijpen. En ze was blij, dat hij
er geen vrede mee had zijn Zon
dag zo door te brengen. Maar hij
had toch ook om tante Leida
moeten denken, die zou nu wel
vreselijk ongerust zijn. Je had 't
toci. wel kunnen zeggen, Dik, dat
je zo naar huis verlangde.
„Nee, dat durfde ik niet!" En
tot groot vermaak van de ande
ren vertelde hij dat hij een brief
je voor tante op de tafel had ge
legd.
„Hoe kwam je ar 't idee?"
vroeg moeder verbaasd.
„O, in de krant stond een ver
haal van een juffrouw, die weg
gelopen was, en die had het ook
gedaan".
Moeder had moeite om ernstig
te blijven, maar ze wou niet lacheif
Ze was wel een beetje boos
*op Dik, die tegenover oom en
tante toch wel heel onbeleefd was
geweest.
Vader, die even later tfiuis
kwam, was er helemaal niet over
te spreken.
Hij zou dadelijk schrijven, en
Dik moest er een briefje bij doen.
Dat vond Dik niet zo heel erg,
hij was veel te blij, dat hij weer
thuis was.
„Als het niet zoveel geld kost
te", zei vader, „zouden we je zo
weer terug sturen!"
Voor het eerst in zijn leven was
Dik blij dat ze niet veel geld had
den.
Koos bedacht dat het toch wel
erg akelig voor Dik was. Hij had
gedacht heerlijk uit te gaan en
nu was alles zo naar geweest.
Weet je wat, Dik moest vanavond
maar met Boudewijn gaan fiet
sen. Dik was nog niet vaak op
zijn nieuwe fiets geweest. Hij kon
dan onderwijl weer eens naar
oom Kees gaan.
Oom Kees had een ongeluk ge
had. Moeder was er van ge
schrokken, toen ze het hoorde.
Hij was door een jongen aange
reden, en had zijn enkel ver
stuikt. Nu mocht hij helemaal
niet lopen. Gelukkig was het niet
zo heel erg aangekomen, maar
oom was ai oud, en dan beterde
bet niet zo vlug meer.
Koos vond oom op een gemak
kelijke stoel in de voorkomer; hij
was .wat blij hem te zien. Oom
hield wel van een praatje, en
Koos had heel wat te vertellen.
't Viel Koos nogal mee, oom
zag er zgewoon uit.
„Wanneer is het gebeurd met
Uw been? Is het al lang?"
„Laat eens kijken, het was ge
loof ik op de avond dat je moe
thuis kwam. Er kwam een jon
gen voorbij op de fiets, juist toen
ik de weg overstak. Hij reed erg
hard, en maakte wel gauw dat
hij weg kwam. Dat was niet erg
netjes. Gelukkig kwam even la
ter de dokter voorbij, die heeft
me overeind geholpen en me naar
binnen gebracht."
„Wat een gemenerd!" Koos
was verontwaardigd. „Weet u
niet, wié die jongen was?"
„Welnee, dat heb ik zo gauw
niet gezien. De dokter weet het
wel, die was hem juist tegenge
komen, toen hij zo hard wegfiet
ste."
„Ja, dan was bet die avond,
toen ben ik hem ook tegen geko
men. Hij riep nog „Dag Koos",
maar ik was al voorbij, eer ik
hem zag. Ik had zo'n haast, om
dat ik bijna te laat was om moe
van de trein te halen, ik had zo
lang voor de overweg moeten
wachten. Ik vind hem anders
niets aardig meer."
.(,Wonlt vervolgd).
behorende bij bet
ZEEUWSCH DAGBLAD en
t SÖhOUWSCH DAGBLAD
van 3 FEBRUARI 1950
eeuu/scM
u/eexe/fD
VOOR DE ZONDAG
Men heeft wel eens gezegd, dat
de Réveil-beweging zuiver piëtis
tisch getint was. En met name
Pierson in zijn mooie boekje:
„Oudere Tijdgenooten", spreekt
dit oordeel op menige bladzijde
uit. Toch is dit niet juist. We
merkten reeds op, dat er in de
Réveil-beweging allerlei stromin
gen vertegenwoordigd waren. Er
waren mensen van allerlei soort
in: labadisten, methodisten, bap
tisten, calvinisten en dan ook
piëtisten. Maar deze laatste heb
ben zeer zeker niet hun uitslui
tend stempel op de Réveil ge
drukt.
Deze geestelijke opwaking was
een reactie op het algemeen ker
kelijk verval, de Woord-verlating
en het opzij-schuiven van de belij
denis der Kerk. Daardoor was de
leer versteend, wat er nog aan
orthodoxie bestond, verdogmati-
seerd en verintellectualiseerd. De
schapen van Christus' stal ont
vingen geen voedsel meer, en
daarom was het niet te verwon
deren, dat zij de stal verlieten en
elders hun geestelijk voedsel
zochten. Hierin nu voorzag de
Réveilbeweging. Jarenlang hield
da Costa Bijbellezingen bij zich
aan huis, vergaderingen, die door
veel nlensen bezocht werden,
voornamelijk uit de gegoede krin
gen. Men kwam daar bijeen als
leden van het mystieke Lichaam
des Heren, en men wilde elkan
der bouwen in het gemeenschap
pelijk geloof. En 'daarbij werden
allerlei zaken het Koninkrijk
Gods betreffende besproken, de
staatkunde, de school, de maat
schappelijke toestanden. En op al
deze terreinen zocht men het
licht van Gods Woord te laten
schijnen en trachtte men te ver
nemen wat de Bijbel er van zegt
Een kerkelijke kleur hadden deze
samenkomsten niet. Wat evenwel
niet zeggen wil, dat de Kerk niet
hun vurige belangstelling had, Ze
waren er heel goed van overtuigd,
dat de Kerk een belangrijk stuk
van de belijdenis is, die men lief
had, dat de Kerk de samenverga-
dering der ware Christ-gelovigen
is, en dat het eis des Heren is,
dat de kinderen der Kerk allen
dezelfde Moeder hadden en aan
één gemeenschappelijke Avond
maalstafel behoorden aan te zit
ten. Daarom was men op deze
Bijbelkringen ook zeer actief in
zake het kerkherstel. Men zond
gemeenschappelijke adressen aan
de synode en aan de regering, be
tuigende wat er verkeerds was in
het kerkelijk leven. En daarom
mag gezegd worden, dat er ook
invloed en kracht is uitgegaan
van deze kringen op de kerk, de
school, de zending en christelijk
maatschappelijk hulpbetoon.
Maar het uitgangspunt en het
hoofddoel bleef elkander op te
bouwen in de leer der zaligheid.
Uitgangspunt van de Réveil-be
weging was: het leggen van de
volle druk op de noodzakelijkheid
der wedergeboorte en het per
soonlijk geloof, juist de hoofdza
ken, die men van de kansels
slechts schaars meer hoorde ver
kondigen. En daarom is de Réveil-
beweging voor ons vaderland in
de vorige eeuw tot rijke zegen
geweest en had zij een reforma
torische strekking, die tenslotte,
al' was zij buiten-kerkelijk, toch
tot de kerk terugleidde. Er was
grote honger naar het Woord,
omdat de Kerk dat Woord niet
meer predikte.
Pierson heeft ons zeldzaam
schone bladzijden geschonken
de Réveilkringen. Zo ver
telt hij van een avond in Am
sterdam, waar da Costa zijn
bijbellezingen hield: Eiken
Zondagavond was da Costa ge
woon zijn huis te openen voor
belangstellenden, die hij dan
voorging in Bijbellezing en ge
bed. Men verdrong zich jaren
achtereen, week aan week, ge
letterden en meer onkundigen.
Wie er ooit ontbreken mocht,
niet Schimsheimer. Zijn lieve
blinde vrouw aan den arm, voor
wie elk gaarne plaats maakte,
kwam hij meestal meer naar
voren, en daar was goede reden
voor. De blinde had den troost
der blinden: een schoone stem.
Vooral niet minder begaafd
was in dit opzicht Mevrouw da
Costa; en deze beide voorzange
ressen moesten naast elkaar zit
ten om het psalmgezang te kun
nen leiden, dat da Costa's voor
dracht opende en besloot. Nie
mand vermoedde destijds, dat
Schimsheimer, te huis gekomen,
opschreef wat da Costa had ge
sproken. Hij maakte geenerlei
aantekeningen, hij hoorde niet
toe met de koelbloedigheid van
den verslaggever. Zijn ziel luis
terde, dronk da Costa's woorden
in, en wierp haar licht op zijn
beminnelijk gelaat, want de ziel
hing aan da Costa met een lief
de, die den grooten dichter
eertDie kamers van da
Costa, vol en meer dan vol;
moeders, soms met haar kleine
kinderen op een stoof vóór zich,
gelukkig als da Costa's hand op
het jonge voorhoofd had gerust;
de onvergetelijke stem van zijn
vrouw
Niet waar? zulk een kostelijk
De laatste jaren meent men
te hebben ontdekt, dat Jezus
Christus een boodschap heeft
voor de maatschappij, waarin
wij leven. Een woord dus voor
de gemeenschap in 't alge
meen en dan om beurt aan het
adres van het kapitaal of van
het volk, aan het adres van de
politieke partijen of van de
kerkelijke groepen. Het kan
inderdaad van belaitg zijn, dat
wij goed horen wat de Heiland
in de richting van die onper
soonlijke onderwerpen heeft
gezegd. Maar het blijft toch de
heerlijkheid van Zijn Evange
lie, dat Hij Zijn diepste en
sterkste woorden tot de mens
persoonlijk richt en voor de
concrete situatie van ons eigen
leven het reddende woord
spreekt. De mens is zelf toch
nog steeds het probleem van
alle problemen.
Het blijkt telkens weer vat
de Evangelieverhalen, dat het
gaat om een gesprek tussen
Christus en de enkeling. Helaas
dreigen velen onder al Jiet ge
neraliseren tot eigen schade dit
te vergeten.
Ik heb U wat te zeggen. Ik
moet en kan U wat zeggen.
Christus staat anders tegenover
de zondaar dan de keurige
kringen, die zeggen: laat hem
buitèn staan. Christus staat
boven de wet, die de zondaar
aanklaagt en laat veroordelen.
Christus heeft volmacht van
de Vader om te vergeven, te
behouden en blijvend vrede te
schenken.
Simon, Ik moet U wat zeg
gen. U meent, dat een zondig
leven niet verunderd kan wor
den. Het geloof zegt, dat God
JQc heb wat te zeggen.
Lukas 740.
alle dingen veranderen kan en
dit door Z^n Zoon mogelijk,
maakt.
Het moet Utgmze Christelijke
kringen weer zó worden, dat
Jezus Christus ons weer per
soonlijk mag aanspreken. Met
al het geredeneer in de ruimte
hebben velen de weg naar de
diepte, naar het eigen hart af
gesloten. En toch blijft het de
heerlijkheid van het Evangelie,
dat het zich allereerst tot ons
persoonlijk richt
Christus moet en kan ook O
iets zeggen. Luister zó naar
Hem, dat Zijn genade machtig
wordt tn Uw lenen. Dan zal
Hi; U veel vergeven en U zult
Hem veel liefhebben. Dat is
het nieuwe leven, dat Hij heeft
geopenbaard!
Goes.
J. KARELSE.
schilderijtje is goud waard.
Men ziet deze hongerige men
sen voor zich en dan die een
voudige trouwe Schimsheimer,
die maar luisterde en elite Zon
dag alles opschreef wat da Costa
zei. Aan hem hebben wij de vier
dikke delen te danken, die van
da Costa's Bijbellezingen be
waard zijn gebleven. Inderdaad
er was grote honger, en men
zocht verzadiging. Maar welk een
aanklacht tegen een Kerk, die
dat voedsel niet meer verstrekte!
Gistere ben ik kompleet over
stuur gerocht, en dat ben ik niet
gauw, al zeg ik het zelVers.
Maar daar op eens zo maar,
kwam Jannigie, onze overbuur
vrouw, een Walcherse (die na de
evekuasie hier is blijve hange,
zoas er zoveul benne), over de
vloere en ik kon ze niet werom.
Ik docht dat er een vreemde
linge voor ons stong, zo'n geweun
burgerjuffertje, zoas je ze in de
grote steje bij bossies teuge kom.
Je mot namelijk wete asdat ze
der Walcherse kleding heit af-
geleid. Nou ik mot zegge asdat
ik een stuitje geen woorde kon
vinde. Wat was me dat mens
veranderd! Het leken wel of der
gezicht en al veranderd wasse:
Ik vond der niks meer an. En
ik hebt 't eerlijk gezeid ook. Ik
zegge teuge der, as ik je man
geweest was zou het niet gebeurd
weze, dat kan ik je wel zegge,
buvrouwe. Maar ze is niet op
der mondje gevalle, al zeg ik
het zelf, ze zeit teuge me: heb
ik nooic naar verlangd dat jie
me man most weze, kom dus
net goed uit zo. En toen kwam
der een heel verhaal over het
gemak van die burgerkleding,
die dure liefhebberij a je nieuw
goed mot hebbe as je op z'n
Walchers ben, enz. Je weet hoe
die vrouwlui daar over prate
kenne. Maar ik heb er nog is
gezeid asdat ze er een hele hoop
op verachterd was en dat der
gezicht en al nou geweun bur
gerlijk stong en dat er niks meer
an was. En ik meende het ook.
Ze zegge wel is asdat de klere
de man make, ik begrijp niet
waarom ze dat spreekwoord niet
zo gemaakt hebbe, dat de klere
de vrouw make. Want die vrouw
lui heb er toch heel wat meer
kopzurg over as de manne, zou
ik zo denke. Maar ik heb nooit
kenne denk: dat die verandering
van dracht een vrouwmens zó
verandere kon. Ik vond Jannigie
vroeger krek een plaatje en ik
kon best begrijpe dat vreemde
linge vroeger, toen ze nog op
Walchere zat, graag een plaatje
van der makende. Maar kijk er
nou is an. Ze is er één uit het
dozijn geworre, een geweun huis,
tuin en keuke-medammetje, met
een blauw bloesie en een wit
kragie. Je heb ze in de steje
zo maar voor het oprape. Ik
vraag me af, wat beziele die
vrouwlui toch? En het ergste is:
die onzin werkt nog anstekelig
ook. Ik zag me eige vrouwe wel
een beetje glupe en stiekum
lache, toen Jannigie over de
vloer kwam. Ik docht bij me
zeivers: jij wist het al eer, wijfie
en Jannigie most me overvalle
omdat je is kijke wou hoe of
ik Tzou opneme en dan kon je
er zeivers je winst met doen.
Want me eige vrouw heit vroe
ger ook ai is een vissie uit
gegooid naar die burgerkleding.
Daarom juust heb ik sebiet ge
zeid teuge Jannigie: as je mijn
vrouwe wasse zou het niet ge
beurd weze. En daar blijf ik bij.
En ik ben der weer in ver
sterkt, toen ik van de weke al
die schaatserijders op het ijs zag
t zwiere. Dan mot je an je exge
jeugdjare denke. Ik heb as jonge
wezende ook met me meisje over
het ijs gezwierd en ik ree een
vaste schaas, al zeg ik het zei
vers. Maar wat was dat vroe
ger een mooi gezicht, al die lange
rokke van die meisjens en
vrouwlui, zwierig over het ijs,
dat gong maar van de ene kant
naar de andere, het was een lust
om te zien. Kom daar nou is
om. Der is geen arigheid meer
an. Het lij kent wel, dat ze der
eige schame om op het ijs te
komme as ze nog in der eige
klederdracht benne. En jonge,
het stong toch zo mooi. Wat was
ik verwaand as ik met me meisie
an het zwiere wasse en ik heur
an het eind van de baan bij der
heupe optilde en ze op debalk
van de sluis zette om een stuitje
uit te ruste. Ze zat er op eer
ze derzelvers erg in had wat er
met der gebeurde. En dan maar
weer zwiere, de lange, breje
rokke breed uit over het ijs, en
de mooie kap, helder wit, met
koontjes bekant eve rood as de
bloedkralen om der hals. Mens,
wat wou er nou mooier op heel
de wereld weze? Maar het lijken
nou wel of ze der zonde van
make om in Zeeuwse dracht op
het ijs te komme. Maar ik vind
het een verlies en ik heb Jan
nigie goed gezeid hoe ik er over
denke. Maar 't slot wasse, vrouw
lui hebbe toch altoos het leste
woord, dat ze me zee: kiek jie
maar naar je eige dochters, gaan
die soms nog in de Zeeuwse
dracht of niet? En toen most
ik vanzelvers het zwijge er an
toe doen. Maar. me standpunt
geef ik niet prijs, en dat heit
me vrouwe wel begrepe, ge
loof ik.
En nou had ik gistere ook nog
een standje te inkassere van me
zeun Henk. Die zeit teuge me,
dat je in de krante schrijft vind
ik erg, vader, maar dat je het
op z'n Zeeuws wil*doen, zonder
dat je ietewat van de Zeeuwse
tale schrijve ken, dat vind ik
nog veul erger. As je zo hoog
opgeeft over de Zeeuwse kleder
dracht, mot je ook de Zeeuwse
tale in ere houwe. Ja, dat zee
die. Een mens heit wat te stelle
as ie een huishouwe heit. In
plekke dat je je kinders opvoed,
beginne de kinders an je eige
opvoeding. Maar ik heb 'm toch
an het verstand gedrocht, dat
ie er nou helegare naast was. Ik
schrijve geen Zeeuwse tale heb
ik 'm gezeid. Ik schrijve as
Zeeuwse boer op z'n hollands,
en dan mag er veul an mekere,
maar de mense kenne me goed
begrijpe en daar gaat "tmaar
om. Ik denke as ik op z'n
Zeeuws gong schrijve, ik er meer
van trecht brocht as noe, maar
ik ben bang, dat er nog al wat
zalle wezen, die me dan niet
meer verstaan kenne, en ik wil
ook deur de Hollanders, die in
Zeeland zitte, verstaan worde.
Heb ie 't begrepe ventje, zei ik?
Hij knikte een beetje en zei toen:
ik ben wel is bang asdat nóch
de Zeeuwen nóch de Hollanders
je verstaan kenne, maar heel erg
vind ik dat niet. En toen liep
ie de dcure uit.
Zo denke je kinders over je ss
ouwer zijnde.
Dat is bepaald om je nederig
te houwe.
Nou, daar hebbe ze bij mijn
thuis wel slag van, al zeg ik het
zeivers.
En nou maar weer de groete
van
FLIP BRAMSE.
ROZEN IN DE WINTER.
'k Zag rozen
nog blozen
in winterlandouw.
'k Mocht speuren
haar geuren,
trots vinnige kou.
Alsof zij verstonden:
Na donkere stonden
en jagende vlagen
komt 't zonnig getij.
En 'k dacht: Mocht ik wezen
o, rozen als gij,
nog bloeiend en geurend
als 't wintert om mij.
H. DEN ENGELSMAN.
Middelburg.