mw 'wF ons thuis 111 M lH WjjW illA wip ipB jyii ll*B EEN SCHILDERIJTJE Ui F"! DE KINDEREN VAN HET GROENE HUIS Ons J-ojnitie&Cüd CUcUJtus sfveeeid U ooh. isasm Vrijdag 3 Februari 1950 'T ZEEUWSCh WEEKEND Pagina 4 van alarm en de krant doet zijn best dat aan te wakkeren. De zelfde schrijver, die ik zo even citeerde, schreef: Het is bijna onmogelijk om in „huiselijke vrede" rond een tafel te zitten, ieder met zijn eigen bezigheden, kalm en opgewekt, als daar mid den op tafel een krant ligt, waarin de verschrikkelijkste din gen staan. Alle initiatief wordt er door lam gelegd. En daarom neef, zou ik wel willen, dat we weer eens een gewone ouderwetse krant in huis kregen, die niet belust was op de sensationele dingen, maar ge woon ons eigen huis-, tuin- en keukennieuws weer doorgaf. Het zou kalmerend op onze zenuwen werken. Want angst is een heel slechte raadgever! En zoals het nu met heel i Europa in het groot staat, zo staat het ook met heel wat jonge lui in het bizonder. Ze leven uit angst en ik vrees, dat jij daar ook een beetje mee behebt bent, neefje. En daarvan moet je eerst ge nezen. Maar daar wil ik in mijn vol gende brief toch graag nog wat meer van zeggen. Tot volgende week dus! Je Oom Daaf. Onze O pstellen wed strijd USPRET Hoera! Het blijft vriezen. Ik haal mijn schaatsen voor de dag. Mijn broertje heeft nog geen schaatsen. Hij heeft een slee. Uit school gaan we naar de tankval. De kleinen gaan sleetje rijden. En de groteren rijden schaatsen. Er zijn ook grote men sen. Een baanveger ontbreekt er op het ijs. Maar dat hindert niets. Daar krabbelt een klein ventje ook al op schaatsen. Een grote jongen botst tegen hem op. Het ventje valt. Hij heeft zijn voet een beetje bezeerd. Maar hij krabbelt weer lustig verder. Soms doen we wie het eerst aan liet andere eind van de baan is. We blijven wel tot een uur of vijf. Dan gaan we weer naar huis. ANNEKE VAN HELLEMAN, Dorpsstraat A 6, Biggekerke. Chr. School A 43, 5de klas. USPRET „Ha! De winter is weer aange broken!" roepen misschien sommi ge jongens. Ik vind de winter ook wel prettig. Eerst is het nog maar een dunne laag ijs. Maar na een paar dagen kun je er al op lopen. En dan komen de schaatsen vooj de dag. tl l lilllki uHIhn Tillll! iMJMli IMtlitt •••**<11 nihil llmli muil .ïiJ Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. De Colle-opening. Een weinig en over het alge meen bekende opening zullen wij in deze rubriek eens behan- den. Het is de z.g.n. Colle-ope ning; afkomstig van de te vroeg gestorven Belgische Schaakmees ter Edgar Colle, die, toen hij enkele* jaren aan wedstrijden had deelgenomen, met deze ope ning voor de dag kwam en er zijn naam aan gegeven heeft. Deze opening is goed speelbaar en daarom waard er de aandacht eens aan te besteden. De volg orde van de witte zetten waren 1; d2d4; 2. Pgl—f3; 3. e2—e3; 4. Lfld3; 5. c2—c3 6. Pbl—d2; 7. 00 en daarna doorzetting van e3e4, hij oogstte daarmede veel succes. Aljechin verdedig de zich als volgt: 1. d2d4 Pg8—f6 2. Pgl—f3 d7d5 3. e2e3 Lc8—f5! met de bedoeling na Lfld3 met e7e6 voort te zetten, na ruil op f5 beheerst Zwart het veld e4 waar alles om draait. Capablanca speelde op de vol gende manier: 1. d2d4 Pg8—f6 2. Pgl—f3 e7—e6 3. e2e3 b7—b6! 4. Lfl—d3 Lc8—b7 5. Pbl—d2 c7—c5 6. c2c3 d7d5 enz., waardoor ook voorlopig e4 belet wordt. Ook de z.g.n. Ko- nings-Indische verdediging is goed, b.v. d4, Pf6, Pf3, g6, e3, Lg7 enz. Het hoofdmotief van de ope ning is: opmarsch in het cen trum gevolgd door gezamenlijke aanval der witte stukken op de Zwarte KoningsaanvaL Zie het Als je het nog moet leren, val je wel eens. Dat is helemaal niet prettig. Soms zitten er ook nog windgaten in het ijs. Je moet be- hoórlijk uitkijken, wil je er niet in rijden. De grotere jongens vliegen je zo voorbij. Zo nu en dan moet je wel eens oppassen, dat ze je niet. ondersteboven rijden. Het valt wel eens tegen, als het na een paar dagen weer gaat dooien. Dan kun je je schaatsen wel opbergen. Eerst goed in het vet zetten hoor.' Anders roesten ze. En dan zeg je: „tot het volgend jaar!" P. DE BUCK Adr.zn Zandweg B 116, Biggekerke. Chr. school A 43. Klas 5. volgende partijtje, gespeeld in een tournooi te Bartfeld (1926): Wit: Colle. Zwart: Schultz. 1. d2d4 2. Pgl—f3 3. e2e3 4. Lfl—d3 5. c2—c3 6. Pbl—d2 7. 0—0 8. e3e4! Pg8—f6 d7d5 e7e6 c7c5 Pb8d7 Lf8d6 0—0 (Het vervolg brengt de kracht der witte stelling goed aan het licht.) 8. d5 x e4 9. Pd2xe4 Pf6xe4 10. Ld3 x e4 Pd7—f6 11. Le4c2 Dd8c7 12. Lel—g5 Ld6e7 13. Ddld3! 97—g6 14. Pf3e5 b7—b6 15. Tal—el (een prachtige stelling, zie dia gram 1). 15c5 x d4 16. Dd3xd4 Tf8—d8 17. Dd4h4 Pf6—d5 18. Pe5xf7! Kg8xf7? 19. Dh4xh7t Kf7—e8 20. Lel—a4f Ltc8d7 21. Dh7g8t en wit wint. Een partijtje van het lichte genre. Natuurlijk kan Zwart op verschillende manieren stelling nemen, maar de beste verdedi gingen zijn toch wel Konings- Indisch (g6, Lg7) en zoals Ca pablanca speelde West-Indisch (b6Lb7). Bijna gelijk aan het vorige partijtje werd gespeeld in de winter wedstrijd van de Diagram L TAFELRECHT. Al die zit aan mijnen disch, Drinkt zoveel als nodig is! Eet naar uws hongers eis, Maar en eet geen mensenvleis; Weet gij niet wat dat beduidt? Hoort, ik zal 't u leggen uit: Spreekt niet kwalijk van een [vriend, Die dat niet en heeft verdiend Spreekt niet kwalijke van een [man Die hem niet verweren kan; Neemt hem niet met uwe mond, 't Geen gij hem niet geven [kondt. Zijt gij anders van manier, Mijnenthalve blijft van hier; 't Zij u eens voor al gezegd Dat is hier het Tafelrecht. EIGEN LIEFDE. Klaas heeft zijn zeiven lief; dat ['s meer als een gebrek; Want die zichzelf behaagt, [behaagt een *grote gek. TIJS VERONGELIJKT. Tijs kreeg van achteren een lap, Van zijn beminde huisvrouw, Omdat hij niet vroeg thuis wou Ter liefde van de zoete tap; En klaagd' hij was bedrogen Van erger als een logen, Want, zeid' hij, dat was [achterklap. PEERLEN VOOR VERKENS. Een goed muziekstuk heeft [oneindelijk veel in, Maar 't schijnt het meeste volk [meer tongen heeft als oren, Zo praat m' er overheen: 't is [jammer, in mijn zin, Dat daar zo veel toe hoort zo [veel niet toe en horen. ZONDAARS TROOST. Valt gij? dat 's niet met allen; Weest daar niet in begaan; 't En is geen schand' te vallen; 't Is schand' niet op te staan. Schaakvereniging „Middelburg", Groep 3 tussen de heren J. Denies (Wit) en J. M. de Koning (Zwart). Colle-systeem. 1. d2d4, c7c6 (beter is direct Pf6 of d5) 2. Pgl—f3 d7d5 3. e2e3 Pg8—f6 4. Lfl—d3 e7—e6 (Pe4 en later f5g' of g6 en dan Lg7 en ook Lg4 kwamen in aan merking.) 5. Pbl—d2 Pb8d7 6. c2—c3 Lf8dS 7. 0—0 0—0 (Op e6e5 kan volgen e3e4 b.v. e5, e4, ed4, e5, Pe5, Pe5, Le5, Tel enz.; of e5, e4, de4, Pe4, Pe4, Le4, enz.) 8. e3e4 d5xe4 9. Pd2xe4 Pf6xe4 10. Ld3xe4 Pd7—f6 11. Le4c2 Lc8d7 (Te8, Dc7 of c6c5 kwam beter in aanmerking). 12. Tfl—el Dd8c7 13. Ddl—d3! (Zie diagram 2.)* 13N g7g6 14. Pf3e5 Ta8c8 (nog steeds was c6c5 goed) 15. Dd3—f3 Ld6xe5 16. d4xe5 Pf6—d5? (beter Ph5, er kan dan volgen b.v. 17. Lh6, Pg7, Df6, Pe8! enz. of 17. g4, Pg7, Lh6, Dd8, enz.). 17. c3c4 Pd5e7 18. Df3—f6! Pe7—f5 19. Lc2xf5 en Zwart gaf op. Op gf5 volgt Lh6 en de volgen de zet mat. Neemt Zwart niet en speelt hij Dd8, dan blijft hij na Dd8 enz., een stuk achter. Diagram 2. g h Partij stand partij ColleSchultz na de 15e zet van Wit. Partijstand Deniesde Koning na de 13e zet van Wit door M. v. d. Bosch. „Komen jullie eten!" riep Jan- nie even later. Vader was al in de kamer. „Zo jongens, lekker uitgeslapen, en niet van spoken gedroomd?" Han zuchtte van verlichting. Gelukkig, niemand dacht meer aan het briefje. 's Middags kwam Boudewijn. Han en Koos hadden afgespro ken, dat Koos met Boudewijn zou gaan fietsen, dan konden ze meteen Dik van de trein halen. Tegen vijf uur had Han al een hele tijd opgelet of ze de trein nog niet hoorde komen. Einde lijk, daar hoorde ze hem, heel in de verte. Als Dik er nu maar was. Eigenlijk kon het best van niet. Stel je voor, dat tante eens net niet was gaan rusten. Moeder zat aan het tuintafeltje te naaien, Jazmie had een hand werkje, Iki speelde met de pop, en zijzelf zat met een boek, waar ze maar niet verder in kwam. „Wat zou Dik nu doen?" Hé, Han voelde haar gezicht heet worden, toen moeder dat zo zei, zou ze het toch weten? Ssst, daar kwamen ze aan! Han hoorde fietsers! Maar nee, het waren andere mensen. Even later weer, en meteen herkende ze Koos' stem. Moeder had het ook gehoord. Een beetje verwonderd keek ze op. „Daar heb je de jongens al weer, het is toch nog vroeg, ze zullenVerder kwam ze niet, haar naaiwerk gleed op de grond, en voor ze goed wist wat er gebeurde, had Dik z'n ar men al om haar hals geslagen, en zoende ze zo stijf, dat ze haast geen adem kon halen. „Maar Dik, waar kom jij zo opeens vandaan, tante heeft je toch niet weggestuurd, en Koos, wisten jullie er van!" Ze praatten allemaal door el kaar, zodat moeder er niets van hogreep. „Jongens, houden jullie nu eens even je mond, en laat Dik alleen vertellen, straks ko men jullie aan de beurt". Toen kwam het hele verhaal, en moeder zag wel, dat Dik moeite moest doen om niet te gaan huilen. Het was er zo akelig geweest, en zo saai, en hij mocht er niets, en verveelde zich zo. Maar de Zondag was nog bet ergst ge weest. Toen waren ze uitgegaan, inplaats van naar de kerk. Eerst had hij het wel prettig gevonden, en met een jongen gespeeld, die nooit naar de kerk ging, en toen had hij ook net gedaan, of hij er nooit kwam, en toen had hij on derweg de mensen in de kerk zo mooi hoorde zingen, was hij op eens zo naar huis gaan verlangen. Gelukkig kon moeder het wel begrijpen. En ze was blij, dat hij er geen vrede mee had zijn Zon dag zo door te brengen. Maar hij had toch ook om tante Leida moeten denken, die zou nu wel vreselijk ongerust zijn. Je had 't toci. wel kunnen zeggen, Dik, dat je zo naar huis verlangde. „Nee, dat durfde ik niet!" En tot groot vermaak van de ande ren vertelde hij dat hij een brief je voor tante op de tafel had ge legd. „Hoe kwam je ar 't idee?" vroeg moeder verbaasd. „O, in de krant stond een ver haal van een juffrouw, die weg gelopen was, en die had het ook gedaan". Moeder had moeite om ernstig te blijven, maar ze wou niet lacheif Ze was wel een beetje boos *op Dik, die tegenover oom en tante toch wel heel onbeleefd was geweest. Vader, die even later tfiuis kwam, was er helemaal niet over te spreken. Hij zou dadelijk schrijven, en Dik moest er een briefje bij doen. Dat vond Dik niet zo heel erg, hij was veel te blij, dat hij weer thuis was. „Als het niet zoveel geld kost te", zei vader, „zouden we je zo weer terug sturen!" Voor het eerst in zijn leven was Dik blij dat ze niet veel geld had den. Koos bedacht dat het toch wel erg akelig voor Dik was. Hij had gedacht heerlijk uit te gaan en nu was alles zo naar geweest. Weet je wat, Dik moest vanavond maar met Boudewijn gaan fiet sen. Dik was nog niet vaak op zijn nieuwe fiets geweest. Hij kon dan onderwijl weer eens naar oom Kees gaan. Oom Kees had een ongeluk ge had. Moeder was er van ge schrokken, toen ze het hoorde. Hij was door een jongen aange reden, en had zijn enkel ver stuikt. Nu mocht hij helemaal niet lopen. Gelukkig was het niet zo heel erg aangekomen, maar oom was ai oud, en dan beterde bet niet zo vlug meer. Koos vond oom op een gemak kelijke stoel in de voorkomer; hij was .wat blij hem te zien. Oom hield wel van een praatje, en Koos had heel wat te vertellen. 't Viel Koos nogal mee, oom zag er zgewoon uit. „Wanneer is het gebeurd met Uw been? Is het al lang?" „Laat eens kijken, het was ge loof ik op de avond dat je moe thuis kwam. Er kwam een jon gen voorbij op de fiets, juist toen ik de weg overstak. Hij reed erg hard, en maakte wel gauw dat hij weg kwam. Dat was niet erg netjes. Gelukkig kwam even la ter de dokter voorbij, die heeft me overeind geholpen en me naar binnen gebracht." „Wat een gemenerd!" Koos was verontwaardigd. „Weet u niet, wié die jongen was?" „Welnee, dat heb ik zo gauw niet gezien. De dokter weet het wel, die was hem juist tegenge komen, toen hij zo hard wegfiet ste." „Ja, dan was bet die avond, toen ben ik hem ook tegen geko men. Hij riep nog „Dag Koos", maar ik was al voorbij, eer ik hem zag. Ik had zo'n haast, om dat ik bijna te laat was om moe van de trein te halen, ik had zo lang voor de overweg moeten wachten. Ik vind hem anders niets aardig meer." .(,Wonlt vervolgd). behorende bij bet ZEEUWSCH DAGBLAD en t SÖhOUWSCH DAGBLAD van 3 FEBRUARI 1950 eeuu/scM u/eexe/fD VOOR DE ZONDAG Men heeft wel eens gezegd, dat de Réveil-beweging zuiver piëtis tisch getint was. En met name Pierson in zijn mooie boekje: „Oudere Tijdgenooten", spreekt dit oordeel op menige bladzijde uit. Toch is dit niet juist. We merkten reeds op, dat er in de Réveil-beweging allerlei stromin gen vertegenwoordigd waren. Er waren mensen van allerlei soort in: labadisten, methodisten, bap tisten, calvinisten en dan ook piëtisten. Maar deze laatste heb ben zeer zeker niet hun uitslui tend stempel op de Réveil ge drukt. Deze geestelijke opwaking was een reactie op het algemeen ker kelijk verval, de Woord-verlating en het opzij-schuiven van de belij denis der Kerk. Daardoor was de leer versteend, wat er nog aan orthodoxie bestond, verdogmati- seerd en verintellectualiseerd. De schapen van Christus' stal ont vingen geen voedsel meer, en daarom was het niet te verwon deren, dat zij de stal verlieten en elders hun geestelijk voedsel zochten. Hierin nu voorzag de Réveilbeweging. Jarenlang hield da Costa Bijbellezingen bij zich aan huis, vergaderingen, die door veel nlensen bezocht werden, voornamelijk uit de gegoede krin gen. Men kwam daar bijeen als leden van het mystieke Lichaam des Heren, en men wilde elkan der bouwen in het gemeenschap pelijk geloof. En 'daarbij werden allerlei zaken het Koninkrijk Gods betreffende besproken, de staatkunde, de school, de maat schappelijke toestanden. En op al deze terreinen zocht men het licht van Gods Woord te laten schijnen en trachtte men te ver nemen wat de Bijbel er van zegt Een kerkelijke kleur hadden deze samenkomsten niet. Wat evenwel niet zeggen wil, dat de Kerk niet hun vurige belangstelling had, Ze waren er heel goed van overtuigd, dat de Kerk een belangrijk stuk van de belijdenis is, die men lief had, dat de Kerk de samenverga- dering der ware Christ-gelovigen is, en dat het eis des Heren is, dat de kinderen der Kerk allen dezelfde Moeder hadden en aan één gemeenschappelijke Avond maalstafel behoorden aan te zit ten. Daarom was men op deze Bijbelkringen ook zeer actief in zake het kerkherstel. Men zond gemeenschappelijke adressen aan de synode en aan de regering, be tuigende wat er verkeerds was in het kerkelijk leven. En daarom mag gezegd worden, dat er ook invloed en kracht is uitgegaan van deze kringen op de kerk, de school, de zending en christelijk maatschappelijk hulpbetoon. Maar het uitgangspunt en het hoofddoel bleef elkander op te bouwen in de leer der zaligheid. Uitgangspunt van de Réveil-be weging was: het leggen van de volle druk op de noodzakelijkheid der wedergeboorte en het per soonlijk geloof, juist de hoofdza ken, die men van de kansels slechts schaars meer hoorde ver kondigen. En daarom is de Réveil- beweging voor ons vaderland in de vorige eeuw tot rijke zegen geweest en had zij een reforma torische strekking, die tenslotte, al' was zij buiten-kerkelijk, toch tot de kerk terugleidde. Er was grote honger naar het Woord, omdat de Kerk dat Woord niet meer predikte. Pierson heeft ons zeldzaam schone bladzijden geschonken de Réveilkringen. Zo ver telt hij van een avond in Am sterdam, waar da Costa zijn bijbellezingen hield: Eiken Zondagavond was da Costa ge woon zijn huis te openen voor belangstellenden, die hij dan voorging in Bijbellezing en ge bed. Men verdrong zich jaren achtereen, week aan week, ge letterden en meer onkundigen. Wie er ooit ontbreken mocht, niet Schimsheimer. Zijn lieve blinde vrouw aan den arm, voor wie elk gaarne plaats maakte, kwam hij meestal meer naar voren, en daar was goede reden voor. De blinde had den troost der blinden: een schoone stem. Vooral niet minder begaafd was in dit opzicht Mevrouw da Costa; en deze beide voorzange ressen moesten naast elkaar zit ten om het psalmgezang te kun nen leiden, dat da Costa's voor dracht opende en besloot. Nie mand vermoedde destijds, dat Schimsheimer, te huis gekomen, opschreef wat da Costa had ge sproken. Hij maakte geenerlei aantekeningen, hij hoorde niet toe met de koelbloedigheid van den verslaggever. Zijn ziel luis terde, dronk da Costa's woorden in, en wierp haar licht op zijn beminnelijk gelaat, want de ziel hing aan da Costa met een lief de, die den grooten dichter eertDie kamers van da Costa, vol en meer dan vol; moeders, soms met haar kleine kinderen op een stoof vóór zich, gelukkig als da Costa's hand op het jonge voorhoofd had gerust; de onvergetelijke stem van zijn vrouw Niet waar? zulk een kostelijk De laatste jaren meent men te hebben ontdekt, dat Jezus Christus een boodschap heeft voor de maatschappij, waarin wij leven. Een woord dus voor de gemeenschap in 't alge meen en dan om beurt aan het adres van het kapitaal of van het volk, aan het adres van de politieke partijen of van de kerkelijke groepen. Het kan inderdaad van belaitg zijn, dat wij goed horen wat de Heiland in de richting van die onper soonlijke onderwerpen heeft gezegd. Maar het blijft toch de heerlijkheid van Zijn Evange lie, dat Hij Zijn diepste en sterkste woorden tot de mens persoonlijk richt en voor de concrete situatie van ons eigen leven het reddende woord spreekt. De mens is zelf toch nog steeds het probleem van alle problemen. Het blijkt telkens weer vat de Evangelieverhalen, dat het gaat om een gesprek tussen Christus en de enkeling. Helaas dreigen velen onder al Jiet ge neraliseren tot eigen schade dit te vergeten. Ik heb U wat te zeggen. Ik moet en kan U wat zeggen. Christus staat anders tegenover de zondaar dan de keurige kringen, die zeggen: laat hem buitèn staan. Christus staat boven de wet, die de zondaar aanklaagt en laat veroordelen. Christus heeft volmacht van de Vader om te vergeven, te behouden en blijvend vrede te schenken. Simon, Ik moet U wat zeg gen. U meent, dat een zondig leven niet verunderd kan wor den. Het geloof zegt, dat God JQc heb wat te zeggen. Lukas 740. alle dingen veranderen kan en dit door Z^n Zoon mogelijk, maakt. Het moet Utgmze Christelijke kringen weer zó worden, dat Jezus Christus ons weer per soonlijk mag aanspreken. Met al het geredeneer in de ruimte hebben velen de weg naar de diepte, naar het eigen hart af gesloten. En toch blijft het de heerlijkheid van het Evangelie, dat het zich allereerst tot ons persoonlijk richt Christus moet en kan ook O iets zeggen. Luister zó naar Hem, dat Zijn genade machtig wordt tn Uw lenen. Dan zal Hi; U veel vergeven en U zult Hem veel liefhebben. Dat is het nieuwe leven, dat Hij heeft geopenbaard! Goes. J. KARELSE. schilderijtje is goud waard. Men ziet deze hongerige men sen voor zich en dan die een voudige trouwe Schimsheimer, die maar luisterde en elite Zon dag alles opschreef wat da Costa zei. Aan hem hebben wij de vier dikke delen te danken, die van da Costa's Bijbellezingen be waard zijn gebleven. Inderdaad er was grote honger, en men zocht verzadiging. Maar welk een aanklacht tegen een Kerk, die dat voedsel niet meer verstrekte! Gistere ben ik kompleet over stuur gerocht, en dat ben ik niet gauw, al zeg ik het zelVers. Maar daar op eens zo maar, kwam Jannigie, onze overbuur vrouw, een Walcherse (die na de evekuasie hier is blijve hange, zoas er zoveul benne), over de vloere en ik kon ze niet werom. Ik docht dat er een vreemde linge voor ons stong, zo'n geweun burgerjuffertje, zoas je ze in de grote steje bij bossies teuge kom. Je mot namelijk wete asdat ze der Walcherse kleding heit af- geleid. Nou ik mot zegge asdat ik een stuitje geen woorde kon vinde. Wat was me dat mens veranderd! Het leken wel of der gezicht en al veranderd wasse: Ik vond der niks meer an. En ik hebt 't eerlijk gezeid ook. Ik zegge teuge der, as ik je man geweest was zou het niet gebeurd weze, dat kan ik je wel zegge, buvrouwe. Maar ze is niet op der mondje gevalle, al zeg ik het zelf, ze zeit teuge me: heb ik nooic naar verlangd dat jie me man most weze, kom dus net goed uit zo. En toen kwam der een heel verhaal over het gemak van die burgerkleding, die dure liefhebberij a je nieuw goed mot hebbe as je op z'n Walchers ben, enz. Je weet hoe die vrouwlui daar over prate kenne. Maar ik heb er nog is gezeid asdat ze er een hele hoop op verachterd was en dat der gezicht en al nou geweun bur gerlijk stong en dat er niks meer an was. En ik meende het ook. Ze zegge wel is asdat de klere de man make, ik begrijp niet waarom ze dat spreekwoord niet zo gemaakt hebbe, dat de klere de vrouw make. Want die vrouw lui heb er toch heel wat meer kopzurg over as de manne, zou ik zo denke. Maar ik heb nooit kenne denk: dat die verandering van dracht een vrouwmens zó verandere kon. Ik vond Jannigie vroeger krek een plaatje en ik kon best begrijpe dat vreemde linge vroeger, toen ze nog op Walchere zat, graag een plaatje van der makende. Maar kijk er nou is an. Ze is er één uit het dozijn geworre, een geweun huis, tuin en keuke-medammetje, met een blauw bloesie en een wit kragie. Je heb ze in de steje zo maar voor het oprape. Ik vraag me af, wat beziele die vrouwlui toch? En het ergste is: die onzin werkt nog anstekelig ook. Ik zag me eige vrouwe wel een beetje glupe en stiekum lache, toen Jannigie over de vloer kwam. Ik docht bij me zeivers: jij wist het al eer, wijfie en Jannigie most me overvalle omdat je is kijke wou hoe of ik Tzou opneme en dan kon je er zeivers je winst met doen. Want me eige vrouw heit vroe ger ook ai is een vissie uit gegooid naar die burgerkleding. Daarom juust heb ik sebiet ge zeid teuge Jannigie: as je mijn vrouwe wasse zou het niet ge beurd weze. En daar blijf ik bij. En ik ben der weer in ver sterkt, toen ik van de weke al die schaatserijders op het ijs zag t zwiere. Dan mot je an je exge jeugdjare denke. Ik heb as jonge wezende ook met me meisje over het ijs gezwierd en ik ree een vaste schaas, al zeg ik het zei vers. Maar wat was dat vroe ger een mooi gezicht, al die lange rokke van die meisjens en vrouwlui, zwierig over het ijs, dat gong maar van de ene kant naar de andere, het was een lust om te zien. Kom daar nou is om. Der is geen arigheid meer an. Het lij kent wel, dat ze der eige schame om op het ijs te komme as ze nog in der eige klederdracht benne. En jonge, het stong toch zo mooi. Wat was ik verwaand as ik met me meisie an het zwiere wasse en ik heur an het eind van de baan bij der heupe optilde en ze op debalk van de sluis zette om een stuitje uit te ruste. Ze zat er op eer ze derzelvers erg in had wat er met der gebeurde. En dan maar weer zwiere, de lange, breje rokke breed uit over het ijs, en de mooie kap, helder wit, met koontjes bekant eve rood as de bloedkralen om der hals. Mens, wat wou er nou mooier op heel de wereld weze? Maar het lijken nou wel of ze der zonde van make om in Zeeuwse dracht op het ijs te komme. Maar ik vind het een verlies en ik heb Jan nigie goed gezeid hoe ik er over denke. Maar 't slot wasse, vrouw lui hebbe toch altoos het leste woord, dat ze me zee: kiek jie maar naar je eige dochters, gaan die soms nog in de Zeeuwse dracht of niet? En toen most ik vanzelvers het zwijge er an toe doen. Maar. me standpunt geef ik niet prijs, en dat heit me vrouwe wel begrepe, ge loof ik. En nou had ik gistere ook nog een standje te inkassere van me zeun Henk. Die zeit teuge me, dat je in de krante schrijft vind ik erg, vader, maar dat je het op z'n Zeeuws wil*doen, zonder dat je ietewat van de Zeeuwse tale schrijve ken, dat vind ik nog veul erger. As je zo hoog opgeeft over de Zeeuwse kleder dracht, mot je ook de Zeeuwse tale in ere houwe. Ja, dat zee die. Een mens heit wat te stelle as ie een huishouwe heit. In plekke dat je je kinders opvoed, beginne de kinders an je eige opvoeding. Maar ik heb 'm toch an het verstand gedrocht, dat ie er nou helegare naast was. Ik schrijve geen Zeeuwse tale heb ik 'm gezeid. Ik schrijve as Zeeuwse boer op z'n hollands, en dan mag er veul an mekere, maar de mense kenne me goed begrijpe en daar gaat "tmaar om. Ik denke as ik op z'n Zeeuws gong schrijve, ik er meer van trecht brocht as noe, maar ik ben bang, dat er nog al wat zalle wezen, die me dan niet meer verstaan kenne, en ik wil ook deur de Hollanders, die in Zeeland zitte, verstaan worde. Heb ie 't begrepe ventje, zei ik? Hij knikte een beetje en zei toen: ik ben wel is bang asdat nóch de Zeeuwen nóch de Hollanders je verstaan kenne, maar heel erg vind ik dat niet. En toen liep ie de dcure uit. Zo denke je kinders over je ss ouwer zijnde. Dat is bepaald om je nederig te houwe. Nou, daar hebbe ze bij mijn thuis wel slag van, al zeg ik het zeivers. En nou maar weer de groete van FLIP BRAMSE. ROZEN IN DE WINTER. 'k Zag rozen nog blozen in winterlandouw. 'k Mocht speuren haar geuren, trots vinnige kou. Alsof zij verstonden: Na donkere stonden en jagende vlagen komt 't zonnig getij. En 'k dacht: Mocht ik wezen o, rozen als gij, nog bloeiend en geurend als 't wintert om mij. H. DEN ENGELSMAN. Middelburg.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 5