Uit mijn klas. VOOR ONZE JONGE MENSEN. De oude koet vleitaal. De oude Toren. rijdag 20 Januari 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 f: een lollig boek, of: een saai oek enz. Daar blijft het oordeel an de massa bij. Vaak is het k zo, dat men zich niet eens en eigen mening realiseert, "raagt men dan: wat is je oor- eel over dat boek? dan is het ntwoord een weifelend schou- erophalen en weten de mensen iet wat ze er van zeggen moe- n. Ze hebben het boek inge- ronken als een glas water. Het at geen smaak na, het blijft en kleurloos en reukloos en maakloos. Maar de tijd is er ee gedood en dat schijnt te- enwoordig voor een zeer groot eel van de massa het hoofddoel wezen. Om die zelfde reden aan ze ook naar de bioscoop, e zinnen moeten verzet wor- en; zij moeten er even tussen- :t. Intussen is het volstrekt niet aar, dat een boek kleurloos, maakloos en reukloos is. Want wat is bet boek? Ook het slechte boek, ook het rul, dat louter om het geld ge- chreven werd en dus prostitutie an de geest is, is tenslotte de rucht, zij het dan ook de rotte rucht van een menselijke geest. Ieder, die schrijft geeft altijd 'ér dan letters en zinnen. Want e mens blijft mens, ook al heeft ij met elke moraal afgerekend, eder mens staat in verhouding ot God, tot Zijn geboden, tot e naaste, tot de ethiek, en ook 1 wil hij een z.gi „neutraal" oek geven, komen deze verhou- ingen te sprake en kristalliseert ij zjjn idee ten aanzien van de- e verhoudingen in zijn boek. Zo las ik dezer dagen een in Vorige week vertelde ik al, at de boekbespreking van Ida lemmink van het boek: „Vrouw ie zijt gjj"?, door Mevr. Flo- kla Scott Maxwell mij opeens "at kostelijke werkje: „Huiska- ier en keuken", door Prof. Fa- ius weer in de gedachten racht. Vandaag wil ik er weer at over vertellen. Ida Ilemmink egt verder, het boek bespre kend: „Mevrouw Scott Maxwell, acht het verontrustend, dat de meisjes in doorsnee hetzelfde onderwijs als de jongens krij gen, omdat zij daardoor niét le ren, „werkelijk vrouw te zijn" en de functies gaan verachten waarvoor de natuur haar heeft bestemd. Zij spreekt over het Engelse onderwijs, maar ook in ons land zal menigeen haar me ning onderschrijven, want zowel in het huwelijk als in de maat schappij zijn naast het manne lijk verstand vrouwelijk gevoel en inzicht nodig. Een waarheid, die we al vaker hoorden ver kondigen." het Nederlands vertaald Ameri kaans boek. Een echt Amerikaans ding, geestig en oppervlakkig gelezen zelfs onschuldig. Maar de schrijver rekent er in af met de kerk, met de dienstknechten des Heren in die kerk, met de Schriftuurlijke beschouwing van de verhouding tussen God en mens, de ethiek, enz. En daarom is het in wezen een goddeloos boek, ofschoon wellicht niet ve len, dat er bij oppervlakkig le zen in zien zullen. En nu is dit soort lectuur geen uitzondering, integendeel het wordt in onze tijd regel. Het wordt massa-product, omdat het een industrie-product is gewor den, precies als de gloeilampen van Philips, en de auto's van Henry Ford. Het boek is een ge vaar geworden van onze tijd. En .daarom staan wij voor de vraag als christenen: hoe hebben wij tegenover dit industrie-pro duct te staan? Mogen wij alles maar critiekloos accepteren wat de boekhandel ons aanbiedt, of moeten wij daar controle op houden? Ik geloof het laatste. Wat ons voedsel betreft zijn we tegen woordig heel erg kieskeurig. En de keuringsdienst van waren zorgt voor de rest. Dat is wat het lichaam betreft, maar onze geest stoppen we grif vol met alles wat er te koop is. En we vrezen zelfs „niet bij" te zijn, wanneer we niet zo van alles gelezen heb ben. Maar aan geestelijke ver giftiging van ons leven denken wij niet. En toch is dat gevaar accuut. Wij willen daar graag nog iets van zeggen. Nu, dat kon wel eens waar zijn, dat bovengenoemde wijs heden al eerder zijn verkondigd. Ik kom weer aandragen met: „Huiskamer en keuken", reeds geschreven in 1897. Professor Fabius zegt daar dezelfde din gen, luister maar: „De vrouw moet met het oog op de huis kamer worden gevormd. In op pervlakkigheid meenen velen, dat daarvoor meer bijzondere vor ming wel gemist kan worden. Ja, hoe minder ontwikkeld, hoe beter voor de huiskamer ge schikt, is de opvatting van meer dan één; zelfs onder vrouwen, wier oog voor het rijke en waar lijk niet immer gemakkelijk te verzorgen arbeidsveld der huis kamer weinig is geopend. En al thans wordt gemeenlijk zeer lut tel verband tusschen de oplei ding, die de vrouw ontvangt en de taak waartoe zij is bestemd, ge vonden. Nog beaam ik het vroe ger door mij geschrevene: „Hoe klein is nog het aantal dergenen, die gevoelende hoe de vorming der vrouw inzonderheid bedoelen moet hare gaven voor het leven van en in den huiselijken kring te bevorderen, den moed hebben om zich te ontworstelen aan den onzinnigen wedren van het een zijdige leeren, waaraan tot zelfs de jonge vrouw mede heeft te doen, om straks buiten adem ge jaagd, meedoogenloos aan de deur der huiskamer afgezet te wor den, die zij, het arme kind! sinds de bewaarschool of de voorbe reidingsklasse nauwelijks heeft teruggezien, terwijl men dan nog op haar smalen durft, als zij voor het huiselijk leven weinig smaak verraadt." „Eenzijdigheid is het, die, om het meisje tot hooger ontwikke ling te brengen, niet anders weet te doen dan haar meer en meer in dezelfde vakken te onder richten, die aan de jongeling schap worden geleerd. In de eer ste plaats dan bedenke men, dat bij de vrouw het zwaartepunt veel meer in de ontwikkeling dan in 't aanleeren van kundig heden moet worden gelegd. Waarlijk voor onze Christelijke scholen kunnen wij nog niet vol staan met het verkeerde uit te drijven; in het onderwijs ook het hooger element leggen, en alle opvoeding te richten naar den Woorde Gods. De inrichting van de scholen, waarheen de dochters der meer- gegoeden worden gezonden, moet nog dieper worden omgezet. Aan het instampen van al meer ken nis en het in beslagnemen van den heelcn dag dient een einde te komen. Onze Christelijke meis jesscholen moeten zich buiten de hedendaagsche drijfjacht van het onderwijs durven stellen en bij geheel de methode worde meer rekening met den toekomstigen werkkring van de vrouw ge houden Ik vind het kostelijk als Me vrouw Scott Maxwell in haar boek van deze tijd deze dingen afco ziet. Maar laten we niet vergeten, dat men eindelijk tot deze overtuiging kwam, nadat zoveel meisjes en vrouwen zijn gederailleerd. Onze mensen heb ben het al veel eerder gezien en gezegd, omdat zij geleerd door de Bijbel wisten, dat God aan man en vrouw een verschillende levensroeping gaf. En een ver schillende levenstaak eist ook een geheel andere opvoeding en opleiding. Ik zeg weer, net als vorige week, het is zo kwaad niet, eens bij de ouderen op bezoek te gaan. APHORISMEN. „De tijd gaat voorbij", zegt men, maar wij vergissen ons: de tijd blijft en wij zijn het die voorbij gaan. De Oosterlingen vereren eqn gek als een profeet, wij echter houden elke profeet voor gek. De toom belet iemand de waarheid te zien. Nog eens Tommie. In romans kom je wel eens van die „gelukkige ongelukken" tegen, d.w.z. er gebeurt een of andere narigheid, maar uit die narigheid komen zoveel goede dingen voort, dat men al lezende innig naar zulk een „gelukkig ongeluk" gaat verlangen. En in de ouderwetse soort Zondags- schoolboekjes, zag men ouders en kinderen zich a la minuut beke ren. Je las en leest die dingen wel, maar je gelooft er natuur lijk geen sikkepit van en zegt een beetje schouderophalend, nou ja, daar is 't een boek voor. Zoiets overkomt je in het gewo ne leven niet. Ja, zo deed ik ook eertijds, maar nu sta ik anders tegenover deze literatuur. D'r zal wel wat van aan zijn, want ik ondervond het zeivers. Of noemde u dat geen ongeluk vo rige week, toen Tijs zo maar pardoes met z'n stevige knuistje Tommie midden in z'n snuitje sloeg. En dat nog wel onder het toeziend oog van de juffrouw zelve. Ik was d'r „confuus" van. Zulke rebellie was me nog nooit overkomen. Maar zie hier het gevolg!! Ge weet nog wel, dat Tijs en Tom, al hoewel ze al ruim negen maanden bankburen zijn, nog to taal geen conversatie hebben. En nu, precies zes dageh na de aan val (die wel ten mijne bate ge schiedde), vind ik vanmorgen het tweetal op het speelplein in „druk gesprek". Zodra ze mij zien komen, vliegen ze op me af. Tijs vooraan, met een pakje on der zijn arm. 't Spreekt vanzelf, dat hij het gesprek opent. De woorden buitelen over elkaar en hij gebaart druk met zijn ene arm en hand, de andere kramp achtig om het pakje fjeklemd. Tom is hem vlak op de hielen. „Juffrouw ikke ben jarig van daag en ikke heb zukke lekkere toffies met pepiertjes enne Tom mag fijn hij me komme spele, 't mag van me moeder enne we gane een reuze-tent make en ik mag alle arepelzakke hebbe van middag en d'r benne een hoop planke in de schuur en ik mag alle blokkies van de kachel heb be enne dan gane me allemaal zo fijn spele en ik krijg nog meer toffies.Tijs staat te trappe len van opwinding en Tom staat er met een verheerlijkt gezicht bij. Ik kijk naar Tijs en ik kijk naar Tom, dan pieker ik, of ik soms droom, 'k Durf onder de ogen van Tijs en Tom mezelf niet in de arm te nijpen om te con troleren of ik goed wakker ben. Tommie.... onze deftige, krib bige, vervelende Tommie en thousiast om met al het grut van de Schut's relatie in een klein schuurtje een tent te maken van „arepelzakke".Hoe is het 'mogelijk! Ja ik ben toch heus goed wak ker en ik zal vandaag nog wel meer ervaren dat de wonderen de wereld niet uit zijn. Maar eerst gaan we, nadat Tijs al zijn nieuws over me ge ëxplodeerd heeft, samen, of lie ver met z'n drieën naar mijn klas, want de toffees moeten in veiligheid en Tijs brengt die in hoogst eigen persoon op mijn lessenaar, trouw gevolgd door Tom. We werken eerst de keu ringscommissie af. Ik krijg een toffee op voorproef. Mijn hart is goed genoeg om er een loflied op te zingen, maar eilaas, mijn lippen zijn verzegeld, of liever mijn tanden en kiezen kleven zo krampachtig opeen, dat ik alleen maar iets onverstaanbaars kan mompelen. Geen nood echter, een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. „Erreg lekker, hé juffrouw?" jubelt Tijs en ik hoef alleen maar heftig ja te knikken en een soort snurkend geluid te maken. Het is de jubilaris voldoende. Dan zegt Tom op eens: „Ikke heb er ook een gehad van Tijs." „Ja," beaamt deze. „Tom is me vrindje! 't Was een errege lek kere hé, Tom? Ja juffrouw d'r benne gele en rooie en uwes heb een rooie genome net as Tom." Intussen heb ik met verwoede kauw-, trek-, ruk- en slikbewe gingen het verraderlijk gevaarte in mijn mond op een voordeliger plaatsje gebracht en kan weer wat zeggen. Het opgetogen Tijsje kan het nu binnen niet langer uithouden, hij draaft naar bui ten, op de voet gevolgd door Tom. 'k Ben er vast van over tuigd, dat elk lid van onze klas segemeenschap persoonlijk door hem wordt ingelicht, welk feest er te wachten staat. Toffies, gele en rooie! Zal ik nu maar regelrecht be kennen, dat ik na de middag schooltijd echt vrouwelijk nieuwsgierig ben, hoe de festivi teit in de schuur verloopt. Tegen vijf uur maak ik mezelf wijs, dat ik beslist iets voor de handwerk les bestellen moet. Wat is er dan vanzelfsprekender, als ik er toch langs kom, op de terugweg (langs een kleine omweg maar), dat ik even bij moeder Schut binnenwip om haar te feliciteren met haar jarige zoon. Innig ge- noegelijk, en een en al moeder lijkheid zegt Tijs' moeder: „Wel daar is nou toch onze juffrouw. Wel, wel, wat een deftige visite voor onze jarige. Kom maar bin nen juffrouw, 'k Heb ze maar aan het eten gezet, 't Wier te koud in de schuur." En daar zit om de tafel, al wat „groot" is in de huize Schut, d.w.z. boven de vier jaren, plus nog een paar vriendjes en daar midden tussen zit Tom. Onze Tom uit de grootste villa van ons dorpje. Hij zit er net als alle an deren achter twee pillen tarwe brood met suiker en hij geeft van pure genoegelijklieid zijn tafel buur, Tijs' ouder broertje, een por in de zij! Dan ben ik van louter verba zing sprakeloos, wat volgens mijn collega nogal wat zegt. Als de juffrouw honger beeft kan ze ook aanschikken, nodigt A Na dagen vol van roezige ge leiden in het ontredderde huis, onderging Berthe de rust als een goede gift, een afscheidsgave van de scheiding. Dagenlang waren de verhuizers bezig geweest met pakken en kisten en manden, slokten alles op, wat maar verplaatsbaar was. Te midden van de meest dwaze chaos werd Berthe her- en der waarts geroepen: „Mevrouw, wat denkt u, mevrouw, wat wilt u...? Nu was er rust. De verhuizers, die niets meer konden vinden, dat hun onverza- dclijke puklust bevredigen kon, waren afgetrokken, tot morgen... Dan zouden ze de grote ver huiswagen volladen. Het meisje was ook naar huis. Herman was op zijn laatste ronde, om z'n verschillende zakenrelaties nog even de hand te drukken. „Dat kun je wel alleen af, hé Her?" had Berthe gevraagd. „Jazei Herman, aarzelend „dat gaat wel hoor, maar vind je het niet heel erg ongezellig in de ze onmogelijke chaos? Ga even naar Lies, daar is 't prettiger voor je". „Nee, ga jij dan maar, 'k heb nog wol wat te doen". Herman trok af, verbaasd, wat iemand in zo'n ontreddering nog kon doen. Berthe liet Herman nu graag alleen gaan, zij moest ook nog af scheid nemen. Een afscheid, dat ook zij wel alleen nomen kon. Neen, niet van het huis. Dat had zij Maandagmorgen gedaan, toen het nog vroeg was. Alles was toen nog in gave orde geweest. Stil en alleen was Berthe toen van kamer tot kamer gegaan, naar de keuken, naar boven. Al les moest zy nog eenmagl zien, zoals het al die tijd, dat zij er samen woonden, geweest was. Dat beeld moest zij vasthouden, vast leggen, diep m haar geheu gen. Ach, op elke plek zette zij in gedachten gedenkzuilen neer. Eer het op de koude grijze Fe- bruarimorgen dag was geworden, kwamen de verhuizers, en die be heersten van toen af het huis. Maar Berthe had haar afscheid al genomen, en nu scheen alles rondom, haar al met afwerende koele houding aan te zien. De muren, zonder hun mooie etsen en een simpel klein schil derstuk, vertoonden zich als vreemden, met hun strakke stramme lijnen. De plaatsen, waar de lijsten gehangen hadden, waar hot behang zjjn diepe tint had behouden, leken vijandige ogen. Het was alles al vreemd, los van Berthe. Het huls, het eigen thuis, dat zij altijd als een veilige beschut ting om zich had geweten tegen over het grote koude leven rond om, dat huis maakte nu gemene zaak met de buitenwereld. Het was koud, afwerend, vijandig, geen „home" meer. Neen, daarvan was Berthe al los. Ze keek dan ook niet meer rondom zich, ze ging naar buiten, daar moest het laatste afscheid genomen worden. „M'n oude toren", zei Berthe zacht, „jou zal ik missen als ik je niet elke dag meer zie Heel stil stond ze daar- buiten. Het scheen wel, alsof alles zich flu op het beste wilde voordoen. Loodgrijze, zware luchten hadden een dikke vacht donzige, sneeuw losgelaten en nu scheen het alsof een donker gordijn was wegge schoven, want stralend, strak blauw was de lucht, de zon zond glanzend licht wijd en zijd. De oude huisjes, zelfs de grote nuch tere schuren waren dezelfde niet van vorige dagen, toen goorgrijze luchten alles in vale schijn zet ten. Van die oude huizen, van die logge schuren moest je toen im mers alle gebreken wel zien. Maar de witte sneeuwlinten, die zwierig in bevallige golvingen langs dakgoten en raamlijsten slingerden, maakten alles tot een wondere schoonheid, De toren, die oude trouwe to ren, waarop Berthe dag aan dag had gezien, ook die oude, had zich nog coquet met witte sneeuwlin ten getooid, welke juist door de lichtende stralen scherp afstaken bij zijn ruig, vaal gesteente. Berthe schudde even haar hoofd en mompelde: „Nee oude, dat is te ijdel voor jou, om langs je spitse raambogen en rechte galmgaten, zoveel versiersels aan te doen, je bent immers, mooi ge noeg van jezelf". Sterk en stram staken de rech te lijnen van de toren af tegen de ijldunne vrieslucht. Het hoge spitse kerkdak verschool zich bij na geheel achter zijn brede schou ders. Do kerk was groot, maar de toren met zijn stugge rechte lij nen en vierkante stompe dak, be heersten toch het gehele gebouw. Het was Berthe wel gebeurd, dat mensen zeiden: „Waarom zit je toch zoveel in die achterkamer, je kijkt maar op die toren, dat is zo vervelend, altijd hetzelfde. In de voorkamer zie je de mensen voorbjj gaan, dat is veel gezelli- Vrijdag 20 Januari 1950 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina moeder hartelijk. Spijtig bedenk ik, dat ik dit mijn hospita niet kan aandoen, maar de verleiding is groot. Of ze fijn gespeeld hebben in het schuurtje? Een indianengekrijs geeft overtuigend antwoord en weer zie ik Tommie. Hij joelt net zo hard als de anderen. De wonderen zijn toch wezen- Beste Neef! Ja, daar ben ik weer. Misschien heb je al ge- - dacht, dat ik je vergeten was of dat andere besog nes me geheel in beslag namen. Nou, ik kan je zeggen, dat ik wel druk in m'n werk zit, maar ver geten ben ik je niet. In de eerste plaats kon ik dat al niet, omdat ik een harte lijke nieuwjaarsbrief van je kreeg met veel gelukwensen en in de tweede plaats, omdat je me alweer met vragen bestormd hebt, dié, me achter het oor deden krabbelen. Wanneer ik daar breed op moest ingaan zou ik voor de eerste maanden al weer copy genoeg hebben voor een hele serie brieven. Maar vóór alles, ook jij nog de beste wensen voor 1950, al is het jaar al weer een week of drie oud wat gaat die tijd toch verbazend snel, hè? zul je ze nog wel accepteren, of laten we maar gewoon Hollands schrijven: aannemen. Want die vreemde woorden, jong, ze zitten je soms in het bloed en toch is het mis ze te gebruiken. Onze taal is rijk ge noeg, vind je ook niet? Maar ik dwaal af. Ik merk in je laatste brief, dat je al weer vol met critiek zit. Je hebt tij dens je vacantie al weer stof ge noeg op gedaan om na te denken en om je tegen heel de wereld te verzetten. Ik moest er een beetje om glimlachen, want al ben ik aar dig wat ouder dan jij, ik her inner me nog zo goéd, hoe ik zelf op jouw leeftijd tegen veel opbotste. Weet je wel, dat dit aan jouw leeftijd eigen is, jongen? Niet dat al die dingen die je me schrijft slechts in jouw fan tasie zouden bestaan, was dat maar waar! maar wel dat jouw leeftijd er zo tegen botst. Als je ouder wordt, gaat dat be ter. Je trekt je schouders eens op en je gaat verder. Je hebt je zelf wat de mensen noemen „aangepast" aan het leven. Ik wil niet zeggen, dat dit goed is, maar het is nu eenmaal zo, dat een mens op de duur wat eelt op zijn gevoelige ziel krijgt en dan voel je niet zo gauw alles. Maar op jouw leeftijd is dat nog heel wat anders. Je stoot je direct en het doet gevoelig pijn. Ik begrijp dat. lijk de wereld nog niet uit. Ik krijg een werkelijk lekker kopje thee met een toffee. Die stop ik pas in mijn mond als ik netjes afscheid heb genomen. Dit zijn dus de goede gevol gen van 'n oorvijg. Het klinkt als de titel van een roman. Dit over peinzende en sabbelende op een rooie toffee bereik ik weer mijn home. R. T. Weet je hoe dat komt? Op jouw leeftijd begin je voor het eerst wat om je heen te zien en jezelf er een oordeel over te vor men. Toen je nog een kind was zag -je critiekloos om je heen. Je ogen zage/i toen wel en je oren hoorden wel, maar je ver werkte het niet. Maar nu wordt dat anders, je begint met begrip pen en logische slotzinnen te werken. Je gaat vergelijken en naar de zin der dingen te vra gen. En dan gaat het botsen. Want je kunt lang niet alles met je logische verstand rijmen. Je ziet christenen, die hun mond vol hebben van de Bijbel, maar in hun eigen leven er niet de vruchten van dragen. Je ziet dominees, die mooi kunnen preken, maar die, ais je ze bespiedt, en op jouw leeftijd zie je scherp, in hun le venspraktijk toch ook maar ge wone mensen blijken te zijn. Kortom je begint een afgrond te zien tussen leer en leven. En op jouw leeftijd kun je dat niet verwerken. Die afgrond heeft dan ook heel wat jonge mensen levens verwoest. Want de jeugd is een eerlijke levensperiode. Vlijmscherp, ge nadeloos in de critiek, maar rechtvaardig en waar. En nu ko men de vragen je bestormen. Wat je als kind voor onwankelbaar hield, blijkt zéér wankelbaar te zijn, je voelt de grond soms on der je wegzinken. En dan kan het twee kanten met je op. Of je gaat je verzetten en dèt kweekt de hervormers. (Is het je wel eens opgevallen, dat God in Zijn kerk alleen jonge menaari als hervormers gebruiken k*l? Neem b.v. de discipelenkring! Luther was 34 jaar toen hij de 95 stellingen aansloeg; Calvijn 25 toen hij zijn machtig werk de Institutie schreef. Johannes de Doper was net meerderjarig, toen hij het volk tot Jezus leid de. Ga ze maar na.) Maar het kan helaas óók de andere kant op. Je kunt je af wenden, losmaken van de kring, waarin je opgroeide en daarvan zijn ook vele voorbeelden. Zo begrijp ik dus je critiek heel goed. Je leeftijd brengt dat mee. En dat botsen slaat je uit je evenwicht. Het was prof. Ba- vinck, die die gesteldheid eens zo duidelijk tekende: „Nu eens weet de rijpere jeugd bij gebrek aan harmonie in de opvoeding van opgewondenheid en uitgelaten heid niet wat ze doen zal, dan weer zit zij in zak en as. Ze slin gert heen en weer tussen levens zatheid en levenslust, overmoed en moedeloosheid, zaligheidsdro- men en zelfmoordsgedachten. Nu eens is ze tot elke zelfopoffering bereid, dan weer vervalt zij tot laffe zelfzucht. IJdelheid en on verschilligheid, fatterigheid en vlegelachtigheid, liefde en wreedheid, hervormingszucht en lusteloosheid, genotzucht en as cese, wisselen bij haar, soms in korte tijd af Zo zag Bavinck die periode. En daar sta jij middenin. Jouw, een beetje onbekookt schrijven, legt er getuigenis van af, mijn beste neef. Heus jou al leen overkomt dit niet. Ik denk, dat al je kameraden het hebben. Het is nou alleen maar de vraag: wat vang je er mee aan? Wat doe je er mee? Mag ik daar de volgende week wat van zeggen? Intussen met beste groeten, je OOM DAAF. Goed nieuws voor de jonge taalgeleerden In het Kerstnummer van ons „Zeeuwsch Weeekend" stond een rare Vaderlandse Geschiedenis les. Het wemelde er in van de fouten. Toen heb ik gevraagd, wie me eens hielp de zaak in orde te krijgen. Nu, wat heb ik een hulp ge kregen! Het was een lieve lust. En wat een goede hulp ook. Niet minder dan 37 jongens en meis jes hebben er hun krachten op beproefd. Weten jullie nog, dat ik schreef, dat er fouten als koeien zo groot in zaten maar ook van die echte stiekeme fouten, die je met de haren er uit moet slepen. Een van die geniepige fouten was in de zin: „Het vermoorde op ontzettende wijze de bij de broeders De Witt. Dat woordje „bijde" was door iedereen ge zien, maar dat lelijke „ver moorde" dat was nog al aan en kelen ontgaan. Het moest wezen „vermoordde". In het totaal waren er 48 fou ten in. In het woord „heellemaal" stonden twee fouten. Sommigen hadden dat ook voor twee ge rekend. Eerlijkheidshalve heb ik dat bij anderen, die niet zo roy aal voor zich zelf geteld hadden er toen maar bij geteld. Er waren er ook, die meer dan 48 fouten hadden gevonden, maardie maakten fouten waar ze niet waren. Ik zal er maar eentje noemen. Eén reken de het woord raadpensionaris fout, want die dacht, dat het raadspensionaris moest zijn. Maar dat ging niet op. Nu komt het goede nieuws! Van die 37 waren er zes helemaal goed! En die zes krijgen allemaal een prijs!! Het zijn: Huug Brasser, Se- rooskerke; M. Brasser, Seroos- kerke; C. van Dullemen, Goes; J. Wisse, Domburg; Pietje van Wat een belangstelling voor de oude Ford M. 87827! Nooit geweten, dat we zó veel puntdichters en wat goede! onder onze lezers telden! Intussen het helpt onze redactie in moeilijkheden. Want hoe we ook schiftten en keurden en punten gaven, verschillende bleven steeds om de eerste prijs dingen! En we hadden toch maar één boekwerk als prijs voor het geestigste rijmpje gesteld. Maar we hebben de hand eens over het hart gestreken en het resultaat is, dat we de besten van de inzenders en inzendsters allemaal maar een boek sturen zullen. In de hoop en het vertrouwen, dat wanneer hun dichtknob- bel weer eens gaat werken, we eens een geestig rijmpje over een eigen vrij onderwerp mogen tegemoet zien. Afgesproken? Daar gaat-ie dan: Hier zijn die „besten" J. P. Overbeeke te Zierikzee presteerde het volgende: In dit opgetooide huis, Sta en zit ik niet per abuis, De M-acht-zeven-acht-twee- [zeven, Begon mij door de hoge lasten Der belastinggasten, Wel wat zwaar te wegen, En verzon deez' list Om de illusie te behouden van „Automobilist!" Erasmus-Zeelandicus" te Se- rooskerke maakte er het volgen de van: „LOF DER ZOTHEID" Anno 1949. Die maniak had uit-getuft, Het jaar bracht menig kruis; De Knobbelaar heeft niet gesuft: Zó dient hij tuin en huis; Tart tijd en spotlust evenzeer: Verlies geeft soms geneugt, Zit nimmer bij de pakken neer, Maakt van de nood een deugd! Jacob de Kok te Nieuwdorp dacht aan zijn „Woning nood": Kees Dikkenton, uit Gelderland, [reed alles in de soep! Toen bouwde hij uit „woning- [nood" zijn spatbord [om als stoep, 't Reservewiel als venster; ['t koelsysteem als bek; Keulen, Domburg; Lijnie van Kleunen, Goes. Ik moet toch nog even zeggen, dat de Zeeuwse jeugd hun on derwijzers eer aan doen, want van die 37 inzenders waren er maar drie, die minder dan 40 fouten hadden ontdekt. Er is dus goed werk geleverd. Jammer, dat een paar te ~^el fouten vonden. Een andere keer beter. De vlag en oliemeter als „mat", [bij gaas-gebrek. De clakson als verklikker; één [spatbord om de deur. Zó woont hij als een nummer, [met bloemetjes vol geur. De rest van „wederopbouw", en [zo woont Keesje puik. Maardoor de prakkisatie [werd Keesjes hoofd [een kruik! Maatje Geluk te Zierikzee, een meisje, dicht dus gevoelvol; Hier staat Mijnheer en kijkt nu [erg verslagen Naar de overschot van eens z'n [nieuwe wagen. Toen heeft hij tot herinnering, [met tranen in zijn ogen, Met de oude Fordzijn gevel opgetogen. Mevrouw 'DekkerKoppejan te Goes kwam tot de volgende lyrische ontboezeming: Mijn handen waren niet meer [zeker, De stuurinrichting steeds defect. De tijd heeft de „car" en ['t baasje Naar het schijnt, voor goed [genekt. Toch zijn mijn Ford en ik nog [samen, Maar rijden doen we nu niet [meer. En.... zó is 'twerkelijk nog [beter: Nu geen gevaar voor ['t wegverkeer! ger", Berthe had maar gezegd: „Ja, dat is eigenlijk wel waar", want hoe kon je nu tegen anderen zeggen, dat juist dit kijkje op de toren je zo lief was? Mensen zien voorbij gaan wat geeft iemand dat? Ieder, die op straat voorbij gaat, houdt zichzelf verborgen achter een Masker. Men knikt, men groet, ja, maar verder haast ieder zich voort in eigen leven. Als het een enkele maal gebeurt, dat je door het uiterlijke heenziet, dat iemand lijdt, wat kun je dan nog doen? Net doen of je het niet ziet, want wat zou je met haastige handen een schrijnende plek beroeren? Ach nee, mensen zien maakt moe. En ieder heeft de kracht zo nodig in eigen leven. Dan zei men ook nog, dat die toren altijd eender was. Kón men het dan niet zien, hoe de oude nu, in stralend licht,-met kwistige versiering heel anders was, dan wanneer het stormde Als zwarte luchten, zwanger van storm en onheilen over zijn brede kop joe gen en langs zijn flanken schudr- den, dan was hij immers heel an ders, dan stond hij veel stram mer en sterker, als om weerstand te bieden en een rustpunt te zijn voor hen, wier ogen moe werden van al dat jagend jachten door de donkere luchten. Op de zomeravonden, wanneer de westerhemel gloeiend rood, oranje en purper zich sierde, dan tekenden zich zijn markante lij nen in een strak silhouet af tegen de wazige avondlucht. Dan scheen het wel, of er nauwe relatie was tussen de goudige avondluchten en de ruige reus, want van de laatste zonnestralen rustten er altijd nog een enkele op de glan zend gulden cijfers, zodat er fijne vonkjes schitterlichten. De toren scheen dan zijn houding van verweer, zoals men hem ziet in stormluchten, geheel op te geven. Dan was hij enkel maar stil. Berthe vergeet nooit, hoe z'u hem eens gezien heeft op die ijle Octoberavond. Het was feest! De mensen zeiden: de toren wordt verlicht met schijnwerpers. „Schijnwerpers". Men denkt dan aan nuchtere metalen instrumenten, die doen, wat mensen van hen eisen. Doch toen de avond kwam, leefde het wonder indie oude toren Diep donkerblauw was de lucht, de sterren waren daarop als kleine zilveren spikkels. In de tuin was een groot ge zelschap geweest. Vrienden kwa men daar het ongehinderd uit zicht op de toren even genieten. Adjectieven genoeg om de oude in zijn witte lichtkleed te roemen. Hij was mooi, prachtig, fijn Berthe had gezwegen, ook bij het interessante gesprek over schijnwerpers en meer zulke we tenswaardigheden. Zo de toren te zienDat was toch eigenlijk geen licht ge weest. Neen, een wit vlammen- loos vuur, dat de toren deed bran den zonder te verteren. Een won dere, schier etherische verschij ning tegen het donker van de ijle avondhemel. Wat kan men daar aan raken met machteloze woor den als: mooi.—., prachtig Berthe voelde haar zwijgen op gemerkt. „Ja, oude, je hebt je beau-jour vanavond", zei ze, maar bij het naar binnen gaan was liet, alsof ze daarvoor met een blik vergiffenis moest vragen, aan de oude vertrouwde stenen vriend. Dan had de oude ook de goede gewoonte om met rhythmische regelmaat zijn sterke stem over het dorp en zijn wijde velden te laten horen, om zijn boodschap te zeggen aan de mensenO, die oude, zoveel had hij te zeggen en sterk en nadrukkelijk was zijn stem. Het liefst luisterde Berthe naar hem op de Zondagmorgen, als hij, na zijn zwijgen op de vroege och tend, later, met zijn diepe sonore klank de mensen zei, dat het de dag des Heren was Wijd en ver, tot in het laatste huis aan het stille weggetje kon men zijn boodschap horen. De mensen wisten nu staan van de kerk de deuren nodigend open Zondagmorgen, ja, dan nam hij ook de tijd om te zeggen en nog eens te herhalen. Langer dan an dere dagen klonk het geklank van zijn stem over het dorp. Berthe wist het wel. Ze kende de nuanceringen, die hij in zijn stem legde, naar de aard van zijn lioodschap, zoals men dat van vertrouwde vrienden weet en voelt, nog voor men half uitge sproken is. Berthe ziet de toren met inten se aandacht, hoewel zij Hjn voor lijn weet en kent. „Morgen, oude, dan is dit stuk van ons leven afgedaan. Jij hoor de daar zo dicht bij Ze ziet nog eens de markante vierkante contouren, de lucht blauw-ijl, sneeuwlinten overal, de stenen ruig met hun afgeleefde kleur. Het is voorbij Morgen ver weg, een nieuw be gin, maar zonder het vertrouwde uitzicht op de oude stenen vriend R. T.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6