Uit mijn klas.
VOOR ONZE JONGE MENSEN.
De oude
koet vleitaal.
De oude Toren.
rijdag 20 Januari 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
f: een lollig boek, of: een saai
oek enz. Daar blijft het oordeel
an de massa bij. Vaak is het
k zo, dat men zich niet eens
en eigen mening realiseert,
"raagt men dan: wat is je oor-
eel over dat boek? dan is het
ntwoord een weifelend schou-
erophalen en weten de mensen
iet wat ze er van zeggen moe-
n. Ze hebben het boek inge-
ronken als een glas water. Het
at geen smaak na, het blijft
en kleurloos en reukloos en
maakloos. Maar de tijd is er
ee gedood en dat schijnt te-
enwoordig voor een zeer groot
eel van de massa het hoofddoel
wezen. Om die zelfde reden
aan ze ook naar de bioscoop,
e zinnen moeten verzet wor-
en; zij moeten er even tussen-
:t.
Intussen is het volstrekt niet
aar, dat een boek kleurloos,
maakloos en reukloos is.
Want wat is bet boek?
Ook het slechte boek, ook het
rul, dat louter om het geld ge-
chreven werd en dus prostitutie
an de geest is, is tenslotte de
rucht, zij het dan ook de rotte
rucht van een menselijke geest.
Ieder, die schrijft geeft altijd
'ér dan letters en zinnen. Want
e mens blijft mens, ook al heeft
ij met elke moraal afgerekend,
eder mens staat in verhouding
ot God, tot Zijn geboden, tot
e naaste, tot de ethiek, en ook
1 wil hij een z.gi „neutraal"
oek geven, komen deze verhou-
ingen te sprake en kristalliseert
ij zjjn idee ten aanzien van de-
e verhoudingen in zijn boek.
Zo las ik dezer dagen een in
Vorige week vertelde ik al,
at de boekbespreking van Ida
lemmink van het boek: „Vrouw
ie zijt gjj"?, door Mevr. Flo-
kla Scott Maxwell mij opeens
"at kostelijke werkje: „Huiska-
ier en keuken", door Prof. Fa-
ius weer in de gedachten
racht. Vandaag wil ik er weer
at over vertellen. Ida Ilemmink
egt verder, het boek bespre
kend: „Mevrouw Scott Maxwell,
acht het verontrustend, dat de
meisjes in doorsnee hetzelfde
onderwijs als de jongens krij
gen, omdat zij daardoor niét le
ren, „werkelijk vrouw te zijn"
en de functies gaan verachten
waarvoor de natuur haar heeft
bestemd. Zij spreekt over het
Engelse onderwijs, maar ook in
ons land zal menigeen haar me
ning onderschrijven, want zowel
in het huwelijk als in de maat
schappij zijn naast het manne
lijk verstand vrouwelijk gevoel
en inzicht nodig. Een waarheid,
die we al vaker hoorden ver
kondigen."
het Nederlands vertaald Ameri
kaans boek. Een echt Amerikaans
ding, geestig en oppervlakkig
gelezen zelfs onschuldig. Maar
de schrijver rekent er in af met
de kerk, met de dienstknechten
des Heren in die kerk, met de
Schriftuurlijke beschouwing van
de verhouding tussen God en
mens, de ethiek, enz. En daarom
is het in wezen een goddeloos
boek, ofschoon wellicht niet ve
len, dat er bij oppervlakkig le
zen in zien zullen.
En nu is dit soort lectuur geen
uitzondering, integendeel het
wordt in onze tijd regel. Het
wordt massa-product, omdat het
een industrie-product is gewor
den, precies als de gloeilampen
van Philips, en de auto's van
Henry Ford. Het boek is een ge
vaar geworden van onze tijd.
En .daarom staan wij voor de
vraag als christenen: hoe hebben
wij tegenover dit industrie-pro
duct te staan? Mogen wij alles
maar critiekloos accepteren wat
de boekhandel ons aanbiedt, of
moeten wij daar controle op
houden?
Ik geloof het laatste. Wat ons
voedsel betreft zijn we tegen
woordig heel erg kieskeurig. En
de keuringsdienst van waren
zorgt voor de rest. Dat is wat het
lichaam betreft, maar onze geest
stoppen we grif vol met alles
wat er te koop is. En we vrezen
zelfs „niet bij" te zijn, wanneer
we niet zo van alles gelezen heb
ben. Maar aan geestelijke ver
giftiging van ons leven denken
wij niet. En toch is dat gevaar
accuut.
Wij willen daar graag nog iets
van zeggen.
Nu, dat kon wel eens waar
zijn, dat bovengenoemde wijs
heden al eerder zijn verkondigd.
Ik kom weer aandragen met:
„Huiskamer en keuken", reeds
geschreven in 1897. Professor
Fabius zegt daar dezelfde din
gen, luister maar: „De vrouw
moet met het oog op de huis
kamer worden gevormd. In op
pervlakkigheid meenen velen, dat
daarvoor meer bijzondere vor
ming wel gemist kan worden.
Ja, hoe minder ontwikkeld, hoe
beter voor de huiskamer ge
schikt, is de opvatting van meer
dan één; zelfs onder vrouwen,
wier oog voor het rijke en waar
lijk niet immer gemakkelijk te
verzorgen arbeidsveld der huis
kamer weinig is geopend. En al
thans wordt gemeenlijk zeer lut
tel verband tusschen de oplei
ding, die de vrouw ontvangt en de
taak waartoe zij is bestemd, ge
vonden. Nog beaam ik het vroe
ger door mij geschrevene: „Hoe
klein is nog het aantal dergenen,
die gevoelende hoe de vorming
der vrouw inzonderheid bedoelen
moet hare gaven voor het leven
van en in den huiselijken kring
te bevorderen, den moed hebben
om zich te ontworstelen aan den
onzinnigen wedren van het een
zijdige leeren, waaraan tot zelfs
de jonge vrouw mede heeft te
doen, om straks buiten adem ge
jaagd, meedoogenloos aan de deur
der huiskamer afgezet te wor
den, die zij, het arme kind! sinds
de bewaarschool of de voorbe
reidingsklasse nauwelijks heeft
teruggezien, terwijl men dan nog
op haar smalen durft, als zij
voor het huiselijk leven weinig
smaak verraadt."
„Eenzijdigheid is het, die, om
het meisje tot hooger ontwikke
ling te brengen, niet anders weet
te doen dan haar meer en meer
in dezelfde vakken te onder
richten, die aan de jongeling
schap worden geleerd. In de eer
ste plaats dan bedenke men, dat
bij de vrouw het zwaartepunt
veel meer in de ontwikkeling
dan in 't aanleeren van kundig
heden moet worden gelegd.
Waarlijk voor onze Christelijke
scholen kunnen wij nog niet vol
staan met het verkeerde uit te
drijven; in het onderwijs ook
het hooger element leggen, en
alle opvoeding te richten naar
den Woorde Gods.
De inrichting van de scholen,
waarheen de dochters der meer-
gegoeden worden gezonden, moet
nog dieper worden omgezet. Aan
het instampen van al meer ken
nis en het in beslagnemen van
den heelcn dag dient een einde te
komen. Onze Christelijke meis
jesscholen moeten zich buiten de
hedendaagsche drijfjacht van het
onderwijs durven stellen en bij
geheel de methode worde meer
rekening met den toekomstigen
werkkring van de vrouw ge
houden
Ik vind het kostelijk als Me
vrouw Scott Maxwell in haar
boek van deze tijd deze dingen
afco ziet. Maar laten we niet
vergeten, dat men eindelijk tot
deze overtuiging kwam, nadat
zoveel meisjes en vrouwen zijn
gederailleerd. Onze mensen heb
ben het al veel eerder gezien en
gezegd, omdat zij geleerd door
de Bijbel wisten, dat God aan
man en vrouw een verschillende
levensroeping gaf. En een ver
schillende levenstaak eist ook
een geheel andere opvoeding en
opleiding.
Ik zeg weer, net als vorige
week, het is zo kwaad niet, eens
bij de ouderen op bezoek te
gaan.
APHORISMEN.
„De tijd gaat voorbij", zegt
men, maar wij vergissen ons: de
tijd blijft en wij zijn het die
voorbij gaan.
De Oosterlingen vereren eqn
gek als een profeet, wij echter
houden elke profeet voor gek.
De toom belet iemand de
waarheid te zien.
Nog eens Tommie.
In romans kom je wel eens
van die „gelukkige ongelukken"
tegen, d.w.z. er gebeurt een of
andere narigheid, maar uit die
narigheid komen zoveel goede
dingen voort, dat men al lezende
innig naar zulk een „gelukkig
ongeluk" gaat verlangen. En in
de ouderwetse soort Zondags-
schoolboekjes, zag men ouders en
kinderen zich a la minuut beke
ren. Je las en leest die dingen
wel, maar je gelooft er natuur
lijk geen sikkepit van en zegt
een beetje schouderophalend,
nou ja, daar is 't een boek voor.
Zoiets overkomt je in het gewo
ne leven niet. Ja, zo deed ik ook
eertijds, maar nu sta ik anders
tegenover deze literatuur. D'r
zal wel wat van aan zijn, want
ik ondervond het zeivers. Of
noemde u dat geen ongeluk vo
rige week, toen Tijs zo maar
pardoes met z'n stevige knuistje
Tommie midden in z'n snuitje
sloeg. En dat nog wel onder het
toeziend oog van de juffrouw
zelve. Ik was d'r „confuus" van.
Zulke rebellie was me nog nooit
overkomen.
Maar zie hier het gevolg!!
Ge weet nog wel, dat Tijs en
Tom, al hoewel ze al ruim negen
maanden bankburen zijn, nog to
taal geen conversatie hebben. En
nu, precies zes dageh na de aan
val (die wel ten mijne bate ge
schiedde), vind ik vanmorgen
het tweetal op het speelplein in
„druk gesprek". Zodra ze mij
zien komen, vliegen ze op me af.
Tijs vooraan, met een pakje on
der zijn arm. 't Spreekt vanzelf,
dat hij het gesprek opent. De
woorden buitelen over elkaar en
hij gebaart druk met zijn ene
arm en hand, de andere kramp
achtig om het pakje fjeklemd.
Tom is hem vlak op de hielen.
„Juffrouw ikke ben jarig van
daag en ikke heb zukke lekkere
toffies met pepiertjes enne Tom
mag fijn hij me komme spele, 't
mag van me moeder enne we
gane een reuze-tent make en ik
mag alle arepelzakke hebbe van
middag en d'r benne een hoop
planke in de schuur en ik mag
alle blokkies van de kachel heb
be enne dan gane me allemaal zo
fijn spele en ik krijg nog meer
toffies.Tijs staat te trappe
len van opwinding en Tom staat
er met een verheerlijkt gezicht
bij. Ik kijk naar Tijs en ik kijk
naar Tom, dan pieker ik, of ik
soms droom, 'k Durf onder de
ogen van Tijs en Tom mezelf niet
in de arm te nijpen om te con
troleren of ik goed wakker ben.
Tommie.... onze deftige, krib
bige, vervelende Tommie en
thousiast om met al het grut van
de Schut's relatie in een klein
schuurtje een tent te maken van
„arepelzakke".Hoe is het
'mogelijk!
Ja ik ben toch heus goed wak
ker en ik zal vandaag nog wel
meer ervaren dat de wonderen
de wereld niet uit zijn.
Maar eerst gaan we, nadat
Tijs al zijn nieuws over me ge
ëxplodeerd heeft, samen, of lie
ver met z'n drieën naar mijn
klas, want de toffees moeten in
veiligheid en Tijs brengt die in
hoogst eigen persoon op mijn
lessenaar, trouw gevolgd door
Tom. We werken eerst de keu
ringscommissie af. Ik krijg een
toffee op voorproef. Mijn hart
is goed genoeg om er een loflied
op te zingen, maar eilaas, mijn
lippen zijn verzegeld, of liever
mijn tanden en kiezen kleven
zo krampachtig opeen, dat ik
alleen maar iets onverstaanbaars
kan mompelen.
Geen nood echter, een goed
verstaander heeft maar een half
woord nodig.
„Erreg lekker, hé juffrouw?"
jubelt Tijs en ik hoef alleen
maar heftig ja te knikken en een
soort snurkend geluid te maken.
Het is de jubilaris voldoende.
Dan zegt Tom op eens: „Ikke
heb er ook een gehad van Tijs."
„Ja," beaamt deze. „Tom is me
vrindje! 't Was een errege lek
kere hé, Tom? Ja juffrouw d'r
benne gele en rooie en uwes heb
een rooie genome net as Tom."
Intussen heb ik met verwoede
kauw-, trek-, ruk- en slikbewe
gingen het verraderlijk gevaarte
in mijn mond op een voordeliger
plaatsje gebracht en kan weer
wat zeggen. Het opgetogen Tijsje
kan het nu binnen niet langer
uithouden, hij draaft naar bui
ten, op de voet gevolgd door
Tom. 'k Ben er vast van over
tuigd, dat elk lid van onze klas
segemeenschap persoonlijk door
hem wordt ingelicht, welk feest
er te wachten staat. Toffies, gele
en rooie!
Zal ik nu maar regelrecht be
kennen, dat ik na de middag
schooltijd echt vrouwelijk
nieuwsgierig ben, hoe de festivi
teit in de schuur verloopt. Tegen
vijf uur maak ik mezelf wijs, dat
ik beslist iets voor de handwerk
les bestellen moet. Wat is er dan
vanzelfsprekender, als ik er toch
langs kom, op de terugweg
(langs een kleine omweg maar),
dat ik even bij moeder Schut
binnenwip om haar te feliciteren
met haar jarige zoon. Innig ge-
noegelijk, en een en al moeder
lijkheid zegt Tijs' moeder: „Wel
daar is nou toch onze juffrouw.
Wel, wel, wat een deftige visite
voor onze jarige. Kom maar bin
nen juffrouw, 'k Heb ze maar
aan het eten gezet, 't Wier te
koud in de schuur."
En daar zit om de tafel, al wat
„groot" is in de huize Schut,
d.w.z. boven de vier jaren, plus
nog een paar vriendjes en daar
midden tussen zit Tom. Onze
Tom uit de grootste villa van ons
dorpje. Hij zit er net als alle an
deren achter twee pillen tarwe
brood met suiker en hij geeft van
pure genoegelijklieid zijn tafel
buur, Tijs' ouder broertje, een
por in de zij!
Dan ben ik van louter verba
zing sprakeloos, wat volgens mijn
collega nogal wat zegt.
Als de juffrouw honger beeft
kan ze ook aanschikken, nodigt
A
Na dagen vol van roezige ge
leiden in het ontredderde huis,
onderging Berthe de rust als een
goede gift, een afscheidsgave van
de scheiding.
Dagenlang waren de verhuizers
bezig geweest met pakken en
kisten en manden, slokten alles
op, wat maar verplaatsbaar was.
Te midden van de meest dwaze
chaos werd Berthe her- en der
waarts geroepen: „Mevrouw, wat
denkt u, mevrouw, wat wilt u...?
Nu was er rust.
De verhuizers, die niets meer
konden vinden, dat hun onverza-
dclijke puklust bevredigen kon,
waren afgetrokken, tot morgen...
Dan zouden ze de grote ver
huiswagen volladen.
Het meisje was ook naar huis.
Herman was op zijn laatste ronde,
om z'n verschillende zakenrelaties
nog even de hand te drukken.
„Dat kun je wel alleen af, hé
Her?" had Berthe gevraagd.
„Jazei Herman, aarzelend
„dat gaat wel hoor, maar vind je
het niet heel erg ongezellig in de
ze onmogelijke chaos? Ga even
naar Lies, daar is 't prettiger voor
je".
„Nee, ga jij dan maar, 'k heb
nog wol wat te doen".
Herman trok af, verbaasd, wat
iemand in zo'n ontreddering nog
kon doen.
Berthe liet Herman nu graag
alleen gaan, zij moest ook nog af
scheid nemen. Een afscheid, dat
ook zij wel alleen nomen kon.
Neen, niet van het huis. Dat
had zij Maandagmorgen gedaan,
toen het nog vroeg was. Alles was
toen nog in gave orde geweest.
Stil en alleen was Berthe toen
van kamer tot kamer gegaan,
naar de keuken, naar boven. Al
les moest zy nog eenmagl zien,
zoals het al die tijd, dat zij er
samen woonden, geweest was.
Dat beeld moest zij vasthouden,
vast leggen, diep m haar geheu
gen.
Ach, op elke plek zette zij in
gedachten gedenkzuilen neer.
Eer het op de koude grijze Fe-
bruarimorgen dag was geworden,
kwamen de verhuizers, en die be
heersten van toen af het huis.
Maar Berthe had haar afscheid
al genomen, en nu scheen alles
rondom, haar al met afwerende
koele houding aan te zien.
De muren, zonder hun mooie
etsen en een simpel klein schil
derstuk, vertoonden zich als
vreemden, met hun strakke
stramme lijnen. De plaatsen,
waar de lijsten gehangen hadden,
waar hot behang zjjn diepe tint
had behouden, leken vijandige
ogen. Het was alles al vreemd, los
van Berthe.
Het huls, het eigen thuis, dat
zij altijd als een veilige beschut
ting om zich had geweten tegen
over het grote koude leven rond
om, dat huis maakte nu gemene
zaak met de buitenwereld. Het
was koud, afwerend, vijandig,
geen „home" meer.
Neen, daarvan was Berthe al
los. Ze keek dan ook niet meer
rondom zich, ze ging naar buiten,
daar moest het laatste afscheid
genomen worden.
„M'n oude toren", zei Berthe
zacht, „jou zal ik missen als ik
je niet elke dag meer zie
Heel stil stond ze daar- buiten.
Het scheen wel, alsof alles zich
flu op het beste wilde voordoen.
Loodgrijze, zware luchten hadden
een dikke vacht donzige, sneeuw
losgelaten en nu scheen het alsof
een donker gordijn was wegge
schoven, want stralend, strak
blauw was de lucht, de zon zond
glanzend licht wijd en zijd. De
oude huisjes, zelfs de grote nuch
tere schuren waren dezelfde niet
van vorige dagen, toen goorgrijze
luchten alles in vale schijn zet
ten. Van die oude huizen, van die
logge schuren moest je toen im
mers alle gebreken wel zien.
Maar de witte sneeuwlinten, die
zwierig in bevallige golvingen
langs dakgoten en raamlijsten
slingerden, maakten alles tot een
wondere schoonheid,
De toren, die oude trouwe to
ren, waarop Berthe dag aan dag
had gezien, ook die oude, had zich
nog coquet met witte sneeuwlin
ten getooid, welke juist door de
lichtende stralen scherp afstaken
bij zijn ruig, vaal gesteente.
Berthe schudde even haar
hoofd en mompelde: „Nee oude,
dat is te ijdel voor jou, om langs
je spitse raambogen en rechte
galmgaten, zoveel versiersels aan
te doen, je bent immers, mooi ge
noeg van jezelf".
Sterk en stram staken de rech
te lijnen van de toren af tegen de
ijldunne vrieslucht. Het hoge
spitse kerkdak verschool zich bij
na geheel achter zijn brede schou
ders. Do kerk was groot, maar de
toren met zijn stugge rechte lij
nen en vierkante stompe dak, be
heersten toch het gehele gebouw.
Het was Berthe wel gebeurd,
dat mensen zeiden: „Waarom zit
je toch zoveel in die achterkamer,
je kijkt maar op die toren, dat is
zo vervelend, altijd hetzelfde. In
de voorkamer zie je de mensen
voorbjj gaan, dat is veel gezelli-
Vrijdag 20 Januari 1950
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina
moeder hartelijk. Spijtig bedenk
ik, dat ik dit mijn hospita niet
kan aandoen, maar de verleiding
is groot.
Of ze fijn gespeeld hebben in
het schuurtje?
Een indianengekrijs geeft
overtuigend antwoord en weer
zie ik Tommie. Hij joelt net zo
hard als de anderen.
De wonderen zijn toch wezen-
Beste Neef!
Ja, daar ben ik weer.
Misschien heb je al ge- -
dacht, dat ik je vergeten
was of dat andere besog
nes me geheel in beslag
namen. Nou, ik kan je
zeggen, dat ik wel druk
in m'n werk zit, maar ver
geten ben ik je niet. In de
eerste plaats kon ik dat al
niet, omdat ik een harte
lijke nieuwjaarsbrief van je
kreeg met veel gelukwensen en
in de tweede plaats, omdat je
me alweer met vragen bestormd
hebt, dié, me achter het oor deden
krabbelen. Wanneer ik daar
breed op moest ingaan zou ik
voor de eerste maanden al weer
copy genoeg hebben voor een
hele serie brieven.
Maar vóór alles, ook jij nog de
beste wensen voor 1950, al is het
jaar al weer een week of drie
oud wat gaat die tijd toch
verbazend snel, hè? zul je ze
nog wel accepteren, of laten we
maar gewoon Hollands schrijven:
aannemen.
Want die vreemde woorden,
jong, ze zitten je soms in het
bloed en toch is het mis ze te
gebruiken. Onze taal is rijk ge
noeg, vind je ook niet?
Maar ik dwaal af. Ik merk in
je laatste brief, dat je al weer
vol met critiek zit. Je hebt tij
dens je vacantie al weer stof ge
noeg op gedaan om na te denken
en om je tegen heel de wereld
te verzetten.
Ik moest er een beetje om
glimlachen, want al ben ik aar
dig wat ouder dan jij, ik her
inner me nog zo goéd, hoe ik
zelf op jouw leeftijd tegen veel
opbotste.
Weet je wel, dat dit aan jouw
leeftijd eigen is, jongen?
Niet dat al die dingen die je
me schrijft slechts in jouw fan
tasie zouden bestaan, was dat
maar waar! maar wel dat
jouw leeftijd er zo tegen botst.
Als je ouder wordt, gaat dat be
ter. Je trekt je schouders eens
op en je gaat verder. Je hebt je
zelf wat de mensen noemen
„aangepast" aan het leven. Ik
wil niet zeggen, dat dit goed is,
maar het is nu eenmaal zo, dat
een mens op de duur wat eelt
op zijn gevoelige ziel krijgt en
dan voel je niet zo gauw alles.
Maar op jouw leeftijd is dat
nog heel wat anders.
Je stoot je direct en het doet
gevoelig pijn.
Ik begrijp dat.
lijk de wereld nog niet uit.
Ik krijg een werkelijk lekker
kopje thee met een toffee. Die
stop ik pas in mijn mond als ik
netjes afscheid heb genomen.
Dit zijn dus de goede gevol
gen van 'n oorvijg. Het klinkt als
de titel van een roman. Dit over
peinzende en sabbelende op een
rooie toffee bereik ik weer mijn
home. R. T.
Weet je hoe dat komt? Op
jouw leeftijd begin je voor het
eerst wat om je heen te zien en
jezelf er een oordeel over te vor
men. Toen je nog een kind was
zag -je critiekloos om je heen.
Je ogen zage/i toen wel en je
oren hoorden wel, maar je ver
werkte het niet. Maar nu wordt
dat anders, je begint met begrip
pen en logische slotzinnen te
werken. Je gaat vergelijken en
naar de zin der dingen te vra
gen. En dan gaat het botsen.
Want je kunt lang niet alles met
je logische verstand rijmen. Je
ziet christenen, die hun mond vol
hebben van de Bijbel, maar in hun
eigen leven er niet de vruchten
van dragen. Je ziet dominees, die
mooi kunnen preken, maar die,
ais je ze bespiedt, en op jouw
leeftijd zie je scherp, in hun le
venspraktijk toch ook maar ge
wone mensen blijken te zijn.
Kortom je begint een afgrond
te zien tussen leer en leven. En
op jouw leeftijd kun je dat niet
verwerken. Die afgrond heeft
dan ook heel wat jonge mensen
levens verwoest.
Want de jeugd is een eerlijke
levensperiode. Vlijmscherp, ge
nadeloos in de critiek, maar
rechtvaardig en waar. En nu ko
men de vragen je bestormen. Wat
je als kind voor onwankelbaar
hield, blijkt zéér wankelbaar te
zijn, je voelt de grond soms on
der je wegzinken. En dan kan
het twee kanten met je op. Of
je gaat je verzetten en dèt
kweekt de hervormers. (Is het je
wel eens opgevallen, dat God in
Zijn kerk alleen jonge menaari
als hervormers gebruiken k*l?
Neem b.v. de discipelenkring!
Luther was 34 jaar toen hij de
95 stellingen aansloeg; Calvijn 25
toen hij zijn machtig werk de
Institutie schreef. Johannes de
Doper was net meerderjarig,
toen hij het volk tot Jezus leid
de. Ga ze maar na.)
Maar het kan helaas óók de
andere kant op. Je kunt je af
wenden, losmaken van de kring,
waarin je opgroeide en daarvan
zijn ook vele voorbeelden. Zo
begrijp ik dus je critiek heel
goed. Je leeftijd brengt dat mee.
En dat botsen slaat je uit je
evenwicht. Het was prof. Ba-
vinck, die die gesteldheid eens zo
duidelijk tekende: „Nu eens weet
de rijpere jeugd bij gebrek aan
harmonie in de opvoeding van
opgewondenheid en uitgelaten
heid niet wat ze doen zal, dan
weer zit zij in zak en as. Ze slin
gert heen en weer tussen levens
zatheid en levenslust, overmoed
en moedeloosheid, zaligheidsdro-
men en zelfmoordsgedachten. Nu
eens is ze tot elke zelfopoffering
bereid, dan weer vervalt zij tot
laffe zelfzucht. IJdelheid en on
verschilligheid, fatterigheid en
vlegelachtigheid, liefde en
wreedheid, hervormingszucht en
lusteloosheid, genotzucht en as
cese, wisselen bij haar, soms in
korte tijd af
Zo zag Bavinck die periode.
En daar sta jij middenin.
Jouw, een beetje onbekookt
schrijven, legt er getuigenis van
af, mijn beste neef. Heus jou al
leen overkomt dit niet. Ik denk,
dat al je kameraden het hebben.
Het is nou alleen maar de vraag:
wat vang je er mee aan? Wat
doe je er mee?
Mag ik daar de volgende week
wat van zeggen?
Intussen met beste groeten, je
OOM DAAF.
Goed nieuws voor de
jonge taalgeleerden
In het Kerstnummer van ons
„Zeeuwsch Weeekend" stond een
rare Vaderlandse Geschiedenis
les. Het wemelde er in van de
fouten. Toen heb ik gevraagd,
wie me eens hielp de zaak in
orde te krijgen.
Nu, wat heb ik een hulp ge
kregen! Het was een lieve lust.
En wat een goede hulp ook. Niet
minder dan 37 jongens en meis
jes hebben er hun krachten op
beproefd.
Weten jullie nog, dat ik
schreef, dat er fouten als koeien
zo groot in zaten maar ook van
die echte stiekeme fouten, die je
met de haren er uit moet slepen.
Een van die geniepige fouten
was in de zin: „Het vermoorde
op ontzettende wijze de bij de
broeders De Witt. Dat woordje
„bijde" was door iedereen ge
zien, maar dat lelijke „ver
moorde" dat was nog al aan en
kelen ontgaan. Het moest wezen
„vermoordde".
In het totaal waren er 48 fou
ten in. In het woord „heellemaal"
stonden twee fouten. Sommigen
hadden dat ook voor twee ge
rekend. Eerlijkheidshalve heb ik
dat bij anderen, die niet zo roy
aal voor zich zelf geteld hadden
er toen maar bij geteld.
Er waren er ook, die meer dan
48 fouten hadden gevonden,
maardie maakten fouten
waar ze niet waren. Ik zal er
maar eentje noemen. Eén reken
de het woord raadpensionaris
fout, want die dacht, dat het
raadspensionaris moest zijn.
Maar dat ging niet op.
Nu komt het goede nieuws!
Van die 37 waren er zes helemaal
goed! En die zes krijgen allemaal
een prijs!!
Het zijn: Huug Brasser, Se-
rooskerke; M. Brasser, Seroos-
kerke; C. van Dullemen, Goes;
J. Wisse, Domburg; Pietje van
Wat een belangstelling
voor de oude Ford M. 87827!
Nooit geweten, dat we zó
veel puntdichters en wat
goede! onder onze lezers
telden!
Intussen het helpt onze
redactie in moeilijkheden.
Want hoe we ook schiftten
en keurden en punten gaven,
verschillende bleven steeds
om de eerste prijs dingen!
En we hadden toch maar één
boekwerk als prijs voor het
geestigste rijmpje gesteld.
Maar we hebben de hand
eens over het hart gestreken
en het resultaat is, dat we
de besten van de inzenders
en inzendsters allemaal maar
een boek sturen zullen. In
de hoop en het vertrouwen,
dat wanneer hun dichtknob-
bel weer eens gaat werken, we
eens een geestig rijmpje over
een eigen vrij onderwerp
mogen tegemoet zien.
Afgesproken?
Daar gaat-ie dan: Hier zijn
die „besten"
J. P. Overbeeke te Zierikzee
presteerde het volgende:
In dit opgetooide huis,
Sta en zit ik niet per abuis,
De M-acht-zeven-acht-twee-
[zeven,
Begon mij door de hoge lasten
Der belastinggasten,
Wel wat zwaar te wegen,
En verzon deez' list
Om de illusie te behouden
van „Automobilist!"
Erasmus-Zeelandicus" te Se-
rooskerke maakte er het volgen
de van:
„LOF DER ZOTHEID"
Anno 1949.
Die maniak had uit-getuft,
Het jaar bracht menig kruis;
De Knobbelaar heeft niet gesuft:
Zó dient hij tuin en huis;
Tart tijd en spotlust evenzeer:
Verlies geeft soms geneugt,
Zit nimmer bij de pakken neer,
Maakt van de nood een deugd!
Jacob de Kok te Nieuwdorp
dacht aan zijn „Woning
nood":
Kees Dikkenton, uit Gelderland,
[reed alles in de soep!
Toen bouwde hij uit „woning-
[nood" zijn spatbord
[om als stoep,
't Reservewiel als venster;
['t koelsysteem als bek;
Keulen, Domburg; Lijnie van
Kleunen, Goes.
Ik moet toch nog even zeggen,
dat de Zeeuwse jeugd hun on
derwijzers eer aan doen, want
van die 37 inzenders waren er
maar drie, die minder dan 40
fouten hadden ontdekt. Er is dus
goed werk geleverd.
Jammer, dat een paar te ~^el
fouten vonden. Een andere keer
beter.
De vlag en oliemeter als „mat",
[bij gaas-gebrek.
De clakson als verklikker; één
[spatbord om de deur.
Zó woont hij als een nummer,
[met bloemetjes vol geur.
De rest van „wederopbouw", en
[zo woont Keesje puik.
Maardoor de prakkisatie
[werd Keesjes hoofd
[een kruik!
Maatje Geluk te Zierikzee,
een meisje, dicht dus gevoelvol;
Hier staat Mijnheer en kijkt nu
[erg verslagen
Naar de overschot van eens z'n
[nieuwe wagen.
Toen heeft hij tot herinnering,
[met tranen in zijn ogen,
Met de oude Fordzijn
gevel opgetogen.
Mevrouw 'DekkerKoppejan
te Goes kwam tot de volgende
lyrische ontboezeming:
Mijn handen waren niet meer
[zeker,
De stuurinrichting steeds defect.
De tijd heeft de „car" en
['t baasje
Naar het schijnt, voor goed
[genekt.
Toch zijn mijn Ford en ik nog
[samen,
Maar rijden doen we nu niet
[meer.
En.... zó is 'twerkelijk nog
[beter:
Nu geen gevaar voor
['t wegverkeer!
ger", Berthe had maar gezegd:
„Ja, dat is eigenlijk wel waar",
want hoe kon je nu tegen anderen
zeggen, dat juist dit kijkje op de
toren je zo lief was?
Mensen zien voorbij gaan
wat geeft iemand dat? Ieder, die
op straat voorbij gaat, houdt
zichzelf verborgen achter een
Masker. Men knikt, men groet,
ja, maar verder haast ieder zich
voort in eigen leven. Als het een
enkele maal gebeurt, dat je door
het uiterlijke heenziet, dat iemand
lijdt, wat kun je dan nog doen?
Net doen of je het niet ziet, want
wat zou je met haastige handen
een schrijnende plek beroeren?
Ach nee, mensen zien maakt
moe. En ieder heeft de kracht
zo nodig in eigen leven.
Dan zei men ook nog, dat die
toren altijd eender was. Kón men
het dan niet zien, hoe de oude
nu, in stralend licht,-met kwistige
versiering heel anders was, dan
wanneer het stormde Als zwarte
luchten, zwanger van storm en
onheilen over zijn brede kop joe
gen en langs zijn flanken schudr-
den, dan was hij immers heel an
ders, dan stond hij veel stram
mer en sterker, als om weerstand
te bieden en een rustpunt te zijn
voor hen, wier ogen moe werden
van al dat jagend jachten door de
donkere luchten.
Op de zomeravonden, wanneer
de westerhemel gloeiend rood,
oranje en purper zich sierde, dan
tekenden zich zijn markante lij
nen in een strak silhouet af tegen
de wazige avondlucht. Dan scheen
het wel, of er nauwe relatie was
tussen de goudige avondluchten
en de ruige reus, want van de
laatste zonnestralen rustten er
altijd nog een enkele op de glan
zend gulden cijfers, zodat er fijne
vonkjes schitterlichten. De toren
scheen dan zijn houding van
verweer, zoals men hem ziet in
stormluchten, geheel op te geven.
Dan was hij enkel maar stil.
Berthe vergeet nooit, hoe z'u
hem eens gezien heeft op die ijle
Octoberavond. Het was feest! De
mensen zeiden: de toren wordt
verlicht met schijnwerpers.
„Schijnwerpers".
Men denkt dan aan nuchtere
metalen instrumenten, die doen,
wat mensen van hen eisen.
Doch toen de avond kwam,
leefde het wonder indie oude
toren
Diep donkerblauw was de lucht,
de sterren waren daarop als
kleine zilveren spikkels.
In de tuin was een groot ge
zelschap geweest. Vrienden kwa
men daar het ongehinderd uit
zicht op de toren even genieten.
Adjectieven genoeg om de oude
in zijn witte lichtkleed te roemen.
Hij was mooi, prachtig, fijn
Berthe had gezwegen, ook bij
het interessante gesprek over
schijnwerpers en meer zulke we
tenswaardigheden.
Zo de toren te zienDat
was toch eigenlijk geen licht ge
weest. Neen, een wit vlammen-
loos vuur, dat de toren deed bran
den zonder te verteren. Een won
dere, schier etherische verschij
ning tegen het donker van de ijle
avondhemel. Wat kan men daar
aan raken met machteloze woor
den als: mooi.—., prachtig
Berthe voelde haar zwijgen op
gemerkt. „Ja, oude, je hebt je
beau-jour vanavond", zei ze, maar
bij het naar binnen gaan was liet,
alsof ze daarvoor met een blik
vergiffenis moest vragen, aan de
oude vertrouwde stenen vriend.
Dan had de oude ook de goede
gewoonte om met rhythmische
regelmaat zijn sterke stem over
het dorp en zijn wijde velden te
laten horen, om zijn boodschap
te zeggen aan de mensenO,
die oude, zoveel had hij te zeggen
en sterk en nadrukkelijk was zijn
stem.
Het liefst luisterde Berthe naar
hem op de Zondagmorgen, als hij,
na zijn zwijgen op de vroege och
tend, later, met zijn diepe sonore
klank de mensen zei, dat het
de dag des Heren was
Wijd en ver, tot in het laatste
huis aan het stille weggetje kon
men zijn boodschap horen. De
mensen wisten nu staan van
de kerk de deuren nodigend
open
Zondagmorgen, ja, dan nam hij
ook de tijd om te zeggen en nog
eens te herhalen. Langer dan an
dere dagen klonk het geklank van
zijn stem over het dorp.
Berthe wist het wel. Ze kende
de nuanceringen, die hij in zijn
stem legde, naar de aard van zijn
lioodschap, zoals men dat van
vertrouwde vrienden weet en
voelt, nog voor men half uitge
sproken is.
Berthe ziet de toren met inten
se aandacht, hoewel zij Hjn voor
lijn weet en kent.
„Morgen, oude, dan is dit stuk
van ons leven afgedaan. Jij hoor
de daar zo dicht bij
Ze ziet nog eens de markante
vierkante contouren, de lucht
blauw-ijl, sneeuwlinten overal,
de stenen ruig met hun afgeleefde
kleur.
Het is voorbij
Morgen ver weg, een nieuw be
gin, maar zonder het vertrouwde
uitzicht op de oude stenen
vriend
R. T.