6ns Uort Mvhoot.
HET VERDOBBELDE
STAATSIEKLEED
Uit mijn Idas.
APHORISMEN.
Een reisbeschrijving uit 1700.
Vrijdag 13 Januari 1950
'T ZEEUWSCh WEEKEND
r 2
De zachte krachten zullen zeker
[winnen
m t eind
dan kan de groote zaligheid
[beginnen
die w als onze harten aandachtig
[luist'ren
rn alle tederheden ruischen
[hooren
ais in kleine schelpen de groote
[Zee.
Liefde is de zin van 't leven der
[planeten
en mensche en diere'. Er is niets
[wat kan storen
t stagen tot haar. Dit is het
[zeekre weten:
naai' volmaakte Liefde stijgt
[alles mee.
Miskotte voegt hieraan toe:
„De gestalte van haar, die in
zulk een heilige waanzin van
gelooven volhardde, zal wel-
■zx^'u'0' oen my{he uitgroeien.
Zoo hymnen te zingen in déze
werkelijkheid aan de Liefde
vleesch en bloed hebben het
haar niet geopenbaard...."
We hebben de stem van Me
vrouw Roland Holst ook nog
mogen vernemen door de radio.
Men zou de vraag kunnen
stellen: Toen zij in 1925 (en daar
voor) het grote geloof had in
de uiteindelijke overwinning
van de Liefde op deze we
reld, d.w.z. in het zegevieren
van de evolutie, moet dit geloof
m de jaren 1940—1945 toch wel
zwaar beproefd zijn. Waarschijn
lijk is het dit ook wel. Maar
haar geloof bleef ongeschokt. Ze
Vertelde, dat de historie rijk is
aan voorbeelden van ruïneuze
verwoestingen en ondergangen,
maar juist door dergelijke eata-
strophen werd de uiteindelijke
overwinning van de Liefde, d.w.z.
van het humanisme, telkens
weer naderbij gebracht. En nu,
aan het eind van haar leven,
geiooi! ze dat nog.
Zc heeft in de strijd van de
„zachte krachten" een man als
Gandhi vergoddelijkt. Haar ver
zen over hem zijn door de radio
voorgedragen. In een Gandhi
zag zij een „messias" van het
heil, dat de wereld wacht. En
het is hierop, dat we wijzen
w ïiaen.
Wat een Miskotte reeds jaren
geleden schreef is thans herhaalt:
niet de Christus, die Zijn dier
baar bloed offerde aan het
kruis, is de „zachte kracht" die
overwint, maar de mens zelf en
in zichzelf. „Vlees en bloed
hebben haar dat niet geopen
baard", zegt Miskotte. We zien
hierin een synthese tussen Chris
tendom en humanisme.
En dat is het wat onze tijd
typeert. De aloude begeerte van
de mens: zijn eigen zaligmaker
te willen zijn, komt in onze
dagen met een ongekende kracht
en drang naar boven. Deze be
geerte zoekt naar de synthese
tussen de Christus der Schriften
en de heiden-humanist Gandhi.
Beiden zijn „messiassen", beiden
zullen door hun zachte krachten
het paradijs tot ons voeren. En
zo is deze wereld vol van der
gelijke messiassen, waarbij ook
Gods Zoon nog wel een plaatsje
hebben mag.
Wij geloven, dat deze vereni
ging van Christendom en huma
nisme de grote verzoeking van
onze tijd gaat worden.
Niets nieuws onder de zon.
In „Elsevicrs Weekblad" be
spreekt Ida Hcmmink het boek
Van Florida Scot Maxwell.
„Vrouw wie zijt gij?" Ida Hem-
mink heeft veel waardering voor
dat boek. Ze schrijft er over:
„Geleidelijk aan zal men tot de
ontdekking komen, dat de schrijf
ster veel waars te zeggen heeft,
dat zij zaken, waarvan veel
vrouwen zich slechts vaag be
wust waren, helder omlijnt en
dat zij nieuwe perspectieven
voor haar opent. Do vrouw is
toch nog steeds op zoek naar
zich zelf.... Maar nu we zo
heerlijk onze eigen boterhamme
tjes verdienen kunnen en nu wo'
ook de fase van „Ik wil de ge
lijke zij» van de man", achter
de rug hebben, zijn wc ons gaan
afvragen: Wié en hoé zijn we
eigenlijk? Niet gelijk aan de
man; wel gelijkwaardig. Niet
zijn mindere dus, maar anders.'
Hoe anders echter? Hoe ziet het
er van binnen bij ons uit? Wat
zijn onze plichten en wat ver
langen we?"
Het is prettig, dat men nu tot
de ontdekking komt, dat een
vrouw vooral niet minderwaardig
is aan de man en dat zij zich
naar eigen aard moet ontwikke
len. En dat we ons dus niet
krampachtig geestelijk in alle
bochten moeten wringen om op
een MAN te gelijken en zo-
In het Zecuwsch Weekend
van 4 Nov. j.l. stond een kort
verhaal: Erasmus en zijn
Zeeuwse vriendin. De hoofd
inhoud was dc avontuurlijke
reis in het hartje van de winter
van Erasmus naar Veerc en het
niet ontvangen van de door hem
zo gehoopte financiële hulp van
Anna van Borssele om voor zijn
verdere studie naar Italië te
kunnen reizen.
Jammer, dat in heel 't verhaal
geen enkel jaartal voorkomt.
Erasmus leefde van 1466 tot
1536. Anna van Borssele, de erf
gename van de vele goederen
van 't geslacht Borssele van der
Vcere, was eerst gehuwd met
Frlips van Bourgondië. Deze
overleed in 1498, een zoontje
Adolf nalatende. Anna hertrouw
de met Lodewijk van Montfoort.
Erasmus schreef: „Zij verdoet
tijd en geld aan haar Lodewijk".
Daar deze reeds in 1505 over
leed. moet Erasmus de reis naar
Vcere gedaan hebben vóór 1505.
Wel staat in 't verhaal, dat
«Anna van Borssele het beken-
doende ook nog wat te beteke
nen. Maar.... datzelfde las ik
al jaren geleden in een boekje
„Huiskamer en Keuk én", van
professor Fabius, een boekje
reeds in 1897 geschreven. Ik zou
wel willen, dat ieder dit werk
je eens las. Hier is een man
aan het woord, die er zich niet
van afmaakt door wat vlakke,
zoete algemeenheden te debite
ren aan het adres van vrouwen,
die doorgaans op dit gebied nog
al gauw tevreden zijn. Neen,
hoewel prof. Fabius alles heel
pbettig en eenvoudig beschrijft,
getuigen de noten aan de voet
van haast elke bladzijde wel,
dat hij terdege werk heeft ge
maakt van het onderwerp, waar
over hij wat te zeggen heeft.
Kijk, als je als vrouwen onder
elkaar eens praat over je werk
in het gezin, dan blijkt wel dat
de meesten onzer zich goed be
wust zjjn, welke breedte en diep
te deze levenstaak heeft, maar
het is toch ook wel eens heerlijk
om te zien dat een man van
wetenschap en zelf een fijnzin
nig mens de adeldom ziet van
het leven der vrouw in het ge
zin, ook als ze bezig is met de
eenvoudigste werkjes.
Doch niet alleen over wat we
dóén schrijft prof. Fabius, ook
hoe we zijn, anders, maar niet
minder dan de man. Hij schrijft,
dat God ons andere x gaven
schonk dan de man, juist, om
dat we die zo in ons leven nodig
hebben.
Als er een gewichtige zaak aan
de orde is, waarover een besluit
genomen moet worden, zegt de
professor, dan zal een man de
zaak aan alle kanten bekijken,
alle mogelijkheden overwegen
om dan eindelijk te besluiten
zus of zo te handelen. „Niet al
zo bij de vrouw". Zij komt zon
der een lange beschouwing tot
de zelfde juiste slotsom, en ar
gumenteert dan alleen door te
zeggen, dat zij het zo voelt.
En dan vraagt prof. Fabius:
„Is het van de man wel te
eischen, dat hij aandacht gunne
aan wat de vrouw zelve niet bij
machte is op eenigszins deugde
lijke wijze te verdedigen? Wie
zoo spreekt, en wil dat steeds
de weg, waarlangs een inzicht
werd verkregen, kunnen worden
getoond, veroordeelt het genie.
Of bestaat dit niet juist in de
gave van het grijpen, het voor
uitgrijpen van de waarheid, zon
der zich nog van de gronden,
waarop zij rust, van de lijn die
haar met het reeds bekende
verbindt, helder bewust te zyn?
En met dat onmiddellijkheids
besef, zij het al binnen beperk
ten kring, is inderdaad de vrouw
rijker dan de man bedeeld.
Vandaar dat de vrouw niet
van noode heeft de niet zelden
langdurige beraadslagingen bij
te wonen, die aan het opmaken
van een besluit vooraf gaan. Zij
is eerder dan de man reeds met
het vernemen van het resultaat
tevreden, om dit voorts te toet
sen aan wat zij dan noemt, haar
gevoel. O, rijkdom van Gods
schepping! De taak der vrouw
gedoogt niet, dat zij deelneme
aan allerhande samenkomst,
waartoe de man geroepen wordt.
Maar het is voor haar dan ook
slechts zelden een gemis. Zonder
ontrouw aan hare roeping- te
worden en haar gezin te ver-
waarloozen, kan zij evenwel in
de nooden van kerk en staat en
volk meeleven, zooals dit op
haren aanleg sluit."
Zo'n oordeel te lezen van een
man als prof. Fabius, helpt ons
om onszelf te durven en kunnen
zijn. Je ziet dan weer eens de
adeldom van het gewone leven,
binnen de muren van ons huis.
Zo zie je dat je niet altijd
naar een modern boek hoeft te
grijpen om wat wijzer te wor
den. In „die goede oude tijd"
waren er inderdaad ook wel
goede dingen.
De 'dag begint niet goed. Een
grijze lucht laat een fijne verra
derlijke motregen zachtjes neer
sijpelen, de achterband van mijn
fiets is leeg, dus zal ik naar
school moeten wandelen. Zoiets
verhoogt de stemming niet. Eer
lijk gezegd voelde ik me echt lan
derig. Maar vlak bij school dacht
ik, zo moet het toch niet van
daag, daar moet ik wat aan doen.
'k Bekort mijn morgengroet-visite
in de klas van de baas en steven
direct naar mijn eigen lokaal.
Zuinigheid of geen zuinigheid, ik
zet de kachel op volle kracht
vooruit. Als dan dadelijk het hele
stel glibberig en klam binnen-
dromt is het hier behaaglijk, dan
zijn we alvast op de goede weg.
Net heb ik mijn stoel vlak voor
de kachel getrokken om zelf al
lereerst 't goede profijt van mijn
kachel te. hebben, of daar wordt
de deur op een kiertje openge
daan, net genoeg om de blonde
sprieterige kuif van Tjjs door te
laten. „Juffrouw," cn plichtsge
trouw gaat Tijsjes vingertje om
hoog. „juffrouw, ikke heb een
nieuwe jas!"
„Wel lieve mensen," juich ik
haast, „dat moet ik zien, Tjjs, 'n
nieuwe jas en dat met zulk weer!
Kom hier!"
De dag heeft weer een goede
perspectief. Tijs komt binnen en
samen bewonderen we de „nieuwe
jas", die moeder zelf genaaid
heeft. Liefderijk kijk ik de sporen
van een vroegere staat van dienst
over het hoofd, en luister naar
Tijsjes commentaar. „Moeder zeit
teuge vaders, dat het een duvels
werk wordt, nou de jonges al zo
groot worreIk zeg,
dat ik het een prachtjas vind
en dat moeder het fijn gedaan
heeft en(geheel naar waar
heid) dat ik het vast niét zo moo>
zou kunnen. Dan gaat de bel en
haastig brengt Tijs zijn schat
waar die behoort en neemt zijn
plaatsje in, de vierde bank van
voren in de raamrij.
Tijsje Schut, precies de middel
moot uit een rij van negen, en va
der is postbode dan begrijp je
moeder Schut's prestaties als je
er des morgens vijf netjes naar
school ziet komen, maar meteen
versta je dat Tijs weieens een
beetje eigengereid kan zijn. Maar
Tijs is 'n kereltje naar mijn hart.
Vanzelf heeft Tijs een bank-
buurman. Ais ik nu zeg, dat ik in
gedachten de bank van Tijs en
Tom altjjd, „Oost-West" noem,
daarbij gedachtig aan het spreek
woord Oost is Oost en West is
West en die twee ontmoeten el
kaar nooit, dan kun je wel be
grijpen dat er enig verschil tus
sen de twee buren moet zijn.
Er was bij mij een beetje opzet,
toen ik Tom naast Tjjs plaatste.
Toen hoopte ik, dat de schatrijke
Tornmie enige winst zou boeken
uit deze nabuurschap. Tot van
daag toe is deze hoop beschaamd.
Tom is enig land. Zijn vader
directeurt ergens over in de stad.
Terwllle van de zeer zwakke ge
zondheid van Tom's moeder zijn
ze hier, buiten komen wonen. Als
ik haar eens bezoek, bestaat de
hele conversatie uit een klaaglied
over de onzeggelijkheid van Tom
mie en over zijn driftbuien en
overGeen van de talrijke be
diendenstoet kan land met hem
bezeilen. Mevrouw beklaagt mij,
want het zal in de school wel
niet veel beter zijn
Ik zwijg dan maar. Te klagen
over „ordeverstoring" heb ik in
de negen maanden schoolgaan
van deze student nog niet gehad,
maai' dat is dan ook al wat er
te roemen valt over dat wreve
lige, eigenwijze, nukkige kereltje.
Toch bemoei ik me vaak met
hein, omdat ik denk aan zijn on
gezellig thuis. Maar neen hoor,
„geen contact". Ik vind in mijn
hart Tijs Schut schatrijk en Tom
doodarm, maar in die armoe kan
ik niet helpen.
Ik zei al, dat ik tot nu toe niet
veel succes boekte van mijn
schikking der twee jochies. Tijs
en Tom houden niet veel „conver
satie".
Maai' vandaag
Er is geen ontkomen aan, Tom
moet een paar sommetjes over
maken in 't speelkwartier straks.
Hij kan het werk wel, dus na het
lezenhuisarrest.
Tom is blijkbaar ook niet in 'n
best humeur net als ik eerst van-
dc kasteel Cortgene bewoonde,
vlak tegenover Veere". Een
kasteel met die naam heeft, voor
zover wij weten, nooit bestaan
in de omgeving van Veere.
Kennelijk wordt bedoeld het
kasteel Zandenburg, dat stond
tussen 't dorpje Zandijk en
Veerc. Veel geleden in de eer
ste jaren van de 80-jarige oor
log, hebben de Fransen in 1812
de laatste resten opgeruimd. Bij
de inundatie zijn cr nog stukken
van de fundamenten bloot ge
spoeld.
De voorlaatste bewoner was
Adolf van Bourgondië, zoon van
de Zeeuwse vriendin van Eras
mus. Zijn beeld staat in de laat
ste nis in de voorgevel van het
stadhuis te Vcere. Hij was ad
miraal van Holland en Zeeland
cn had veel bezittingen. Zo was
hij heer van Veere, Vlissingen,
Westkapelle, Domburg en ver
der van verscheidene ambach
ten in en buiten Walcheren.
Behalve de vele goederen van
zijn moeder Anna, overleden in
1515, erfde hij ook de schulden,
waarmee vele bezittingen belast
waren. Toch leefde hij op zijn
kasteel Zandenburg op grote
voet.
Adolf van Bourgondië had be
kwame kunstenaars in zijn
dienst. Onder dezen behoorde ook
Jan Mabuse, zoais hij gewoon
lijk genoemd werd. Hij heette
echter Johannes Gersaert. Hij
was een uitmuntend portret- en
historieschilder. Geboren in
Henegouwen, werkte hij eerst in
Engeland, later in Italië en
kwam ten laatste weer in de
Nederlanden. Een beroemd schil
derstuk van hem was „De af
neming van het kruis", voor het
hoofdaltaar der Abdijkerk te
Middelburg. De wereldberoem
de schilder Albrecht Dürer, die
wegens pest zijn woonplaats
Neurenberg had verlaten en zich
te Antwerpen had gevestigd,
kwam expres naar Middelburg
om 't schilderstuk van Jan
Mabuse te bewonderen. Helaas
is het doek later bij een brand
in de Abdij vernield.
Jan Mabuse huwde te Middel
burg met Margaretha de Mole
naar. Als meer kunstschilders uit
die tijd was Jan een losbol, die
menig uurtje in de taveerne met
zijn kornuiten doorbracht
De stad Middelburg heeft een
paar malen bezoek gehad van
keizer Karei V, die als graaf van
Holland en Zeeland feitelijk
Karei II moest heten. Zijn beeld
is het laatste in de galerij in de
gevel van het stadhuis.
Al had hij zijn nachtverblijf
bij zijn bezoek aan Zeeland op
het kasteel te West-Souburg,
toch gaf zijn bezoek aan Mid
delburg veel drukte, daar de
vroedschap en de poorters hem
een waardige ontvangst bereid
den. Dit was ook het geval bij
het vorstelijk bezoek in het jaar
1520.
Natuurlijk zou ook de admi
raal van Holland cn Zeeland,
Adolf van Bourgondië, de eerste
Edele van de Staten van Zee
land, residerende op 't prachtige
kasteel Zandenburg bij Veere,
met zijn gevolg de machtige kei
zer, al was deze nauwelijks 20
jaar, in Zeelands hoofdstad lui
sterrijk begroeten. Hij beraad
slaagde met Jan Mabuse welke
kleding Adolfs hovelingen zou
den dragen om bij de keizer een
goede indruk te maken. Jan's
kunstzin bedacht, dat elk een
echt staatsiekleed moest hebben,
een kostelijk gewaad van fijn
damast, bestikt met gouden
bloemen. De keizer en zijn ho
velingen zouden nog nooit zo'n
keurige kleding hebben gezien,
nog minder aangetrokken. Wat
was onze Jan Mabuse met zijn
kleding in zijn schik.' Hoe gaar
ne zou hij aan zijn vrienden te
Middelburg zijn kleed willen
laten zien zonder dat zijn mees
ter het wist. Op de vooravond
van de grote ontvangdag wist hij
toestemming te krijgen om na
al de drukte zich nog wat in
Middelburg te verzetten. Onop
gemerkt had hij het staatsiekleed
bij zich gestoken.
Weldra zat hij bij zijn vro
lijke vrienden in een taveerne
onder het genot van een kan
bier.
Het gesprek ging natuurlijk
spoedig over dc luisterrijke ont
vangst, die Middelburg aan kei
zer Karei zou bereiden. Onze
Jan bleef niet achter om te ver
halen op welke wijze zijn heer
Adolf van Bourgondië met zijn
hovelingen de vorst zou begroe
ten. Ten bewijze toonde hij hun
het prachtige staatsiekleed, dat
algemeen bewonderd werd.
Als gewoonlijk zou de gezel
ligheid verhoogd worden door
dobbelspel. Het kleed werd door
Jan weer ingepakt en ieder
schaarde zich om de tafel, waar
op het verkeerbord hun aller
aandacht trok. Ook onze Jan was
van de partij. Zijn geldbuidel
was gelukkig vrij goed voorzien.
Maar Fortuna was hem die
avond niet gunstig en ten laatste
was zijn laatste duit verspeeld.
Gaarne zou hij nog een kansje
willen wagen. Wie weet, of hij
zijn verloren geld niet terug
zou kunnen winnen. Zijn geld
was echter op en zijn vrienden
hadden niet veel lust hem te
lenen.
Kon hij geen pand op 'tspel
zetten? En onze Jan, wat verhit
Vrijdag 13 Januari 1950
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
morgen, maar bij hem bracht Tijs'
nieuwe jas geen ommekeer, dus
laat hij zich gaan of hij thuis is.
Wij krijgen een „driftbui-scene"
zoals mama mij herhaaldelijk be
schreef. Dat kleine kribberige ke
reltje zet het op een krijsen en
slaat op de bank en trapt op de
voetenplank van je welste. De
klas zit verstijfd. Zoiets is nooit
vertoond. Ik denk hier helpt geen
converseren, dus zal ik hem zon
der een woord te zeggen bij kop
en staart pakken en even op de
gang zetten om te kalmeren. Ik
weet, deze maatregel, die 't hele
jaar niet genomen .werd, zal
wel indruk maken op dat bundel
tje explosieven. Later zullen we
wel weer zien. In de enkele se
conden, dat ik naar de bank stap,
zie ik Tijs! Dat snuit is een daal
der waard. Dan, in een ondeel
baar ogenblik gebeurde het! Tijs
staat in zijn bank, geeft Tom een
draai om zijn oren, die klinkt als
een klok, en dan is het stil
doodstil in de klas. Als op com
mando zit opeens Tom kaars
recht met zijn armpjes over el
kaar en Tijs ditoen de juf
frouw verbluft halverwege het
gangpad
In het speelkwartier zitten de
twee jongetjes gedwee in hun
bank en de juffrouw dubbelge
vouwen achterste voren in de
bank voor hen.
Ik weet eigenlijk niet goed, wat
ak nu zeggen moet, maarik
geloof dat het nu lukken zal.
Tornmie lacht spontaan, zoals ik
nog nooit van hem hoorde. Wat
een winst! Tijs hoeft niet het ge
hele speelkwartier te „zitten".
Misschien een rare strafoefening,
maar werkelijk ik geloof zeker,
dat Tom „losgepeld" is. Oost en
West hebben elkaar dan toch ont
moet al was het op een rare ma
nier. Het resultaat is goed.
R. T.
De tijd vernietigt de valse
meningen van ons vernuft en
versterkt de waarheden die ons
Gods Woord leert.
Een grote tijd is hierdoor ge
kenmerkt, dat hij vele mannen
voortbrengt, die veel kunnen
zonder veel geleerd te hebben.
Iedereen wordt gevormd door
zijn eeuw, maar slechts weinigen
verheffen zich boven de zeden
van hun tijd.
AI wat in deze wereld aanwe
zig Is en blijven moet, wordt door
de louteringsbrand van de laatste
dag in de nieuwe Stad ingedra
gen en opgevoerd tot zijn ont
wikkelingsvolheid.
Hel
retzesa «ft vrcegere eeuwen*
Ons kwam in handen een „Zeer
gedenkwaardige en naukeurlge,
historische reisbeschrijvinge, dooi
Vrankrijk, Spangle, Italien, Duits
land, Engeland, Holland en Mos-
co vien, behelsende.... mitsgaders
(de titel is nog wel een 12
regels lang!)
De schrijver wordt op het titel
blad genoemd „een seer naaukeu-
rlg en voornaam relsiger, welke
sig in den jare 1693, 1694, 169ö,
1696 daar heeft bevonden". In een
„aan den bescheidene en opmei-
kende leeser" heet hij „een man
van schrander verstand en oor
deel, van een aangenaam,
plalsant en joviaal humeur,
die zijn aanmerkingen heeft
doorspekt met seer aardige
en seldsame vertellingen, hem
voorgekomen van de inwoonders
der landen, daar hij slg bevona,
egter met die omsigtigheid, dat
hij die opgeeft niet als een Evan
gelische waarheid, maar soodanig
als de bijgeloovigheid dier men-
schen hem deselve hebben ver
haald, het oordeel daarvan over
gevende aan de bescheidenheid van
sijnen Leser".
Het laatste is nogal verstandig.
Van Holland vertelt hij, zoo
zegt het woord vooraf verdei,
„veel besonderheden" „die ander-
sinds nooit, of seer selden komen
tot kennisse van vreemdelingen,
als den opmerkenden leser Ugtelijk
uit verscheiden staaltjes zal mer
ken".
Ook dit werk heet te zijn uitge
geven (in 1700) om dezelfde reden
als zoovele boeken nog in onzen
tijd: „wij geven dit werk eindelijk
In 't ligt op het ernstig verzoek
van veel kenners en liefhebbers'
De reisbeschrijving door Holïanu
beslaat een 74 bladzijden van de
G60 van dit werk.
Van land en volk vertelt hij
o.m. de volgende bijzonderheden:
„Gelijk het land des winters
daar zeer koud is, zoo bedienen
haar de mannen daar zoo wel als
de vrouwen van stooven, die tot
In de kerk haar na gebracht wor
den. Den koster beschikt die daai
om een klein geld of een rijks
daalder ir. 't jaar. Dus kan men
gemakkelijk slapen, als de pre
dikers de gaaf met hebben van
te behagen. De turven zijn uit
gegraven mooten bagger uit de
veenen, daar sij vuur van stoken,
bij gebrek van hout, daar de Pro
vincie onvoorSien van is".
„Wanneer de wateren zijn toe-
gevrooren en de schuiten niet
konnen varen van de eene stan
na de ander, soo laten egter de
Hollanders het reisen niet na,
door middel van seekere sleeden
die de paarden over 't ijs, of sneeuw
trekken, daar sij haar waren
mede vervoeren. Sij, die slg in de
sleeden niet willen setten, bedie
nen haar van schaatsen, sijnde
een uitvinding van hout, met een
ijsere tong, scherp van staal aan-
geset, daaronder, die sij onder
haar schoenen binden, en daai
soo veerdlg mede voortrijden, dat
sij in de tijd van anderhalf uur
ses mijlen weegs konnen afleg
gen, sonder sig veel te vermoeijen
De heeren en dames van aanzien
maken geen swarigheid haar
langs de canaalen op schaatsen
te vermaken en een meenigte van
aanschouwers vinden plalsier
haar te slen vallen, dat menig
maal gebeurd. Dit vermaak ver
meerderd, wanneer verscheidt
met den andere glijdende, mal
kanderen vast houden, want soo
den eerste vald, soo moeten nood
wendig al de andere volgen, die
dan tuimelings over den andei
rollen, soo mans als vrouwen, jon
gens, dogters, dames en boeren,
dat een aangenaam spectacui
geeft".
De schoonmaakwoede der Hol-
landsche hulsvrouwen beschrijft
de reiziger aldus:
„In de maand van Mey isser
geen vrouw, van hoe groote
qualltelt sij ook sou mogen sijn,
die haar huis van onder tot bo
ven niet sai laten schoonmaken,
en met sand of bik in 't algemeer.
alle meubelen schuren, tot de kn-
merbesems incluis. Behalven dese
jaarlijksche revue en monstering
soo werden des Saturdags alle
kamers en vertrekken geschrobt,
en wel gewassen, daar men in de
week is in geweest, selfs de straat
ten ijder voor sijn deur. Wanneer
alles wel geschrobt en gewassen
is, soo worden de vloeren met
linnen of wollen seil'en opgedrookd
en soo ljmand in die tijd binnens
huis intreed, die moeten sijn
schoenen uittrekken, of ten min
ste schoon afvegen, of anders
muilen nemen, soo men hem die
aanbied, om de vloer niet vuil te
maken; dese sindelijkheid munt
over al uit selfs tot in de keu
kens, daar de kandelaars, blakers,
en hangisers blinken, als of die
door een arbeids-man gepolijst
waren. De ketels, kannen en pot
ten blinken en glimmen elk om
't seerdst. Onder al dese groote
nettigheid soo worden de Hollan
ders geblameerd, dat sij soo slor
dig eeten, en geen vorken gebrui
ken, ook derven sij haar handen
of vingers naulijks aan haar ser-
vletten afveegen, uit vrees van
voor smeerlappen gehouden te
worden; maar sjj hebben een
blaeuwe doek, daar sij haar van
bedienen, ijder op sijn beurt om
de handen en mond aan af te ge
ven, die sij den een den anderen
toesmijten, evenals men in de
kaatsbaan speeld".
„Voor het overige" zoo zegt
de schrijver verklarend „dese
wijse van wasschen en schoon
maken van huisen en straaten ls
veel gemakkelijker en noodigér ln
Holland, als ergens elders, ver
mits dat ijder huis een pomp heen
die haar soo veel water verschaft
als sij noodig hebben. De huisen
sijn daar soodanig gebouwd, dat
de wateren daaruit, en op straat
loopen, na de gooten, en van daar
in de grachten spoelen, die daat
kaejen hebben, met een wande
ling van linde boomen bezet. Ten
opsigt van de noodsakelijkhela
van dit wasschen, men moet aan
merken, dat de vogtlgheid daar
soo groot ls, dat die veel verrot
ting in de huisen veroorsaak:,
en in vijf of zes dagen al
het hutscleraad sou verschim
melen', onderwijle woonen sij sel
den hoog; werdende die ordinaar
gehouden voor haar Magazijnen
of Paksolders, sijnde den aara
der Hollanders meer sorg te dra
gen voor haar goed als gesond-
held".
ONS BLOED.
„Bloed is een heel bijzonder
sap". (GoetheFaust I.)
Samenstelling en eigenschappen
van het bloed.
Wanneer wij ons in de vinger
snijden of een andere verwon
ding opdoen, is daarvan door
gaans het meest opvallende ge
volg het uittreden van bloed.
Het is al direct mogelijk, enige
eigenschappen hiervan te leren
kennen; in de eerste plaats de
kleur, bij een oppervlakkige
verwonding doorgaans lichtrood,
soms echter donkerrood, zoals
ook bij de bloedtransfusie.
Het sterk-kleurend vermogen
van bloed is bekend een paar
onbetekenende wondjes bij het
scheren, kunnen de indruk wek
ken van een barbaarse mishan
deling. En een der nuttigste
eigenschappen blijkt ook al on
middellijk: het bloed sluit zelf
het gemaakte lek at met een
zg. „roofje", waaronder de ge
nezing van het beschadigde
weefsel begint. Verder kennen
wij de eigenaardige zout-zoete
smaak.
Om echter meer aan de weet
te komen, zijn er hulpmiddelen
nodig. Een tier belangrijkste
daarvan is de microscoop, en dat
instrument berooft ons al dade
lijk van iets, dat wij als on
omstotelijke waarheid hadden
beschouwd: het bloed is n.l. niet
rood! Tenminste: niet onder de
door drank en spel, had spoedig
zijn prachtig staatsiekleed weer
voor de dag gehaald. Om deze
zeldzame prijs zou gedobbeld
worden. Zijn vrienden zetten een
vrij groot bedrag er tegenover.
Als hij nu eens won. Een groot
deel van zijn verloren geld zou
hij terug hebben en bovendien
bleef het kleed zijn eigendom.
Daar rolden weer de dobbel
stenen over het verkeerbord.
Jan was het laatst aan de
beurt. Nog nooit hadden zijn
ogen zo het rollen der stenen
gevolgd. Nu lagen deze stil.
Helaas, Jan Mabuse had déze
avond voor de zoveelste maal
verloren.
Zijn kleed, het prachtige
staatsiekleed, was zijn eigendom
niet meer.
Maar zijn vrienden, meende
hij, zouden wel willen toestaan,
dat hij, morgen, bij de luister
rijke ontvangst van de keizer,
zijn kleed nog mocht dragen;
daarna zou hij het hun ter hand
stellen en als hij eens goed bij
kas was, zou hij het kleed wel
lossen. Zijn z.g.n. vrienden wil
den hiervan niets weten. Hoe
Jan ook smeekte en zelfs een
schilderstuk beloofde, hij kreeg
zijn kleed niet terug. Ook niet
voor één dag. Wanhopig verliet
hij de taveerne, die hij nu ver
wenste. Geheel ontnuchterd liep
hij door Middelburgs straten,
denkende aan hetgeen hem over
komen was. Wat moest hij nu
doen?
Na door een paar straten ge
lopen te hebben viel zijn oog' op
een hem welbekend huis, waar
een papierhandel werd gedre
ven. Eensklaps schoot hem een
gedachte binnen. Spoedig stond
hij op de stoep van de winkel.
Deze was wel gesloten, maar op
zijn kloppen werd hij dadelijk
binnengelaten, omdat hij een
goede bekende was.
Hij vroeg naar het fijnste wit
papier, dat in voorraad was. Het
duurde niet lang of zijn keuze
was gedaan en spoedig was hij
met een aantal vellen wit papier
op weg naar huis.
Zijn kamer zou hij deze avond
als atelier gebruiken.
Terwijl allen op het kasteel
sliepen, maakte onze kundige
Jan Mabuse van het zuiver fijne
papier zich een kleed, precies
gelijk aan het verdobbelde.
Prachtig beschilderde hij het met
gouden bloemen. Op enige af
stand was er geen verschil te
zien.
Wat was hij blij deze uitkomst
gevonden te hebben. Maar hij
zal moeten oppassen, dat zijn
kleed niet te nauwkeurig be
keken wordt. Hij zal daarom
zoveel mogelijk zich wat achter
af houden. Enals het mor
gen maar niet regent.
De dag waarop Middelburg
zijn vorst met groot feestvertoon
zou ontvangen, was aange
broken.
Een grootse hulde werd ook
gebracht door de Zeeuwse ede
len. Onder hen bekleedde Adolf
van Bourgondië met. zijn keurig
geklede hovelingen een eerste
plaats.
Dit was de keizer dan ook
niet ontgaan. Hij prees de kos
telijke en prachtige kleding van
Adolfs hovelingen. Deze voelde
zich niet weinig gestreeld. Ook
't gelaat van Jan Mabuse vro
lijkte op. Straks is de begroe
ting afgelopen. Hij zal spoedig
een voorwendsel hebben om zich
te verwijderen ten einde zijn
broos staatsiekleed te kunnen
uittrekken.
Met welgevallen kijkt de kei
zer nog eens naar de keurige
staatsieklederen van de dienaren
van Adolf van Bourgondië. Hij
verzoekt de kunstige kleding
meer van dichtbij te mogen be
wonderen. Adolf wenkt Jan
Mabuse naderbij bij de keizer te
komen.
Onze Jan verschiet van kleur.
Het is alsof hij zijn voeten niet
kan verzetten.
Als hij bevend voor de keizer
staat, steekt deze de handen uit
om zich van de fijnheid der
kledingstof te overtuigen.
De keizer voeltvoelt nog
eens steviger en.... het papier
scheurt.
Arme Jan. Hoe zal dit af
lopen. Hij durft niet op te kijken.
Ineens begon de keizer smake
lijk te lachen. Jan lachte alles
behalve. Hij viel, op de knieën
en beleed zijn schuld, waarbij
hij ook vertelde, dat het echte
kleed door hem verdobbeld was.
Nu had de keizer nog meer
schik. Ook heer Adolf lachte mee,
maar niet van harte; want welk
een schande was hem door zijn
dienaar niet aangedaan.
Nauwelijks was de kpizer ver
trokken of Jan wei'd voor zijn
euveldaad gestraft. Hij werd op
staande voet opgesloten en nu
kon hij in de cel over zijn mis
drijf zitten nadenken in plaats
van het vrolijk feest tot het ein
de mee vieren.
De boosheid van zijn meester
zakte vrij spoedig. Hij moest ten
laatste toch het vernuft van Jan
Mabuse bewonderen. De celdeur
werd geopend en de schilder kon
weer zijn arbeid op het kasteel
Zandenburg voortzetten.
Hij heeft zijn laatste levens
jaren niet op 't kasteel kunnen
slijten. Zijn weldoener moest
zijn weeldrig leven inkrimpen
door enkele gunstelingen te ont
slaan. Onder deze behoorde ook
Jan Mabuse. Hij moest nu
voortaan van zijn penseel trach
ten te leven. Zijn vrouw over
leed in 1530. Vooral na die tijd
bracht hij zijn tijd grotendeels
in de Middelburgse herbergen,
door. Groot waren dc schulden,
die hij maakte. Ten laatste werd
hij hiervoor gegijseld.
Na zijn invrijheidstelling in
1541 verliet hij Middelburg en
vertrok naar Antwerpen, in de
hoop hier met schilderen zijn
brood te kunnen verdienen. Hij
overleed echter nog in hetzelfde
jaar.
Zijn vroegere beschermheer
Adolf van Bourgondië stierf een
jaar vroeger. Zijn zoon Maximi-
liaan werd behalve admiraal
nog stadhouder van Holland en
Zeeland. Hij schonk aan de stad
Veere de bekende prachtige
beker, een erfstuk van zijn neef,
Max. van Egmond graaf van
Buren. Bij zijn dood in 1558 liet
hij bij zijn vele bezittingen zo
veel schulden na, dat zijn neef
en erfgenaam de graaf van
Bossu, later bekend uit de eerste
jaren van de 80-jarige oorlog,
de erfenis niet aanvaardde, zo
dat al de bezittingen van het
roemrijke huis bij rechterlijke
volmacht werden verkocht.
de KL