6ns Uort Mvhoot. HET VERDOBBELDE STAATSIEKLEED Uit mijn Idas. APHORISMEN. Een reisbeschrijving uit 1700. Vrijdag 13 Januari 1950 'T ZEEUWSCh WEEKEND r 2 De zachte krachten zullen zeker [winnen m t eind dan kan de groote zaligheid [beginnen die w als onze harten aandachtig [luist'ren rn alle tederheden ruischen [hooren ais in kleine schelpen de groote [Zee. Liefde is de zin van 't leven der [planeten en mensche en diere'. Er is niets [wat kan storen t stagen tot haar. Dit is het [zeekre weten: naai' volmaakte Liefde stijgt [alles mee. Miskotte voegt hieraan toe: „De gestalte van haar, die in zulk een heilige waanzin van gelooven volhardde, zal wel- ■zx^'u'0' oen my{he uitgroeien. Zoo hymnen te zingen in déze werkelijkheid aan de Liefde vleesch en bloed hebben het haar niet geopenbaard...." We hebben de stem van Me vrouw Roland Holst ook nog mogen vernemen door de radio. Men zou de vraag kunnen stellen: Toen zij in 1925 (en daar voor) het grote geloof had in de uiteindelijke overwinning van de Liefde op deze we reld, d.w.z. in het zegevieren van de evolutie, moet dit geloof m de jaren 1940—1945 toch wel zwaar beproefd zijn. Waarschijn lijk is het dit ook wel. Maar haar geloof bleef ongeschokt. Ze Vertelde, dat de historie rijk is aan voorbeelden van ruïneuze verwoestingen en ondergangen, maar juist door dergelijke eata- strophen werd de uiteindelijke overwinning van de Liefde, d.w.z. van het humanisme, telkens weer naderbij gebracht. En nu, aan het eind van haar leven, geiooi! ze dat nog. Zc heeft in de strijd van de „zachte krachten" een man als Gandhi vergoddelijkt. Haar ver zen over hem zijn door de radio voorgedragen. In een Gandhi zag zij een „messias" van het heil, dat de wereld wacht. En het is hierop, dat we wijzen w ïiaen. Wat een Miskotte reeds jaren geleden schreef is thans herhaalt: niet de Christus, die Zijn dier baar bloed offerde aan het kruis, is de „zachte kracht" die overwint, maar de mens zelf en in zichzelf. „Vlees en bloed hebben haar dat niet geopen baard", zegt Miskotte. We zien hierin een synthese tussen Chris tendom en humanisme. En dat is het wat onze tijd typeert. De aloude begeerte van de mens: zijn eigen zaligmaker te willen zijn, komt in onze dagen met een ongekende kracht en drang naar boven. Deze be geerte zoekt naar de synthese tussen de Christus der Schriften en de heiden-humanist Gandhi. Beiden zijn „messiassen", beiden zullen door hun zachte krachten het paradijs tot ons voeren. En zo is deze wereld vol van der gelijke messiassen, waarbij ook Gods Zoon nog wel een plaatsje hebben mag. Wij geloven, dat deze vereni ging van Christendom en huma nisme de grote verzoeking van onze tijd gaat worden. Niets nieuws onder de zon. In „Elsevicrs Weekblad" be spreekt Ida Hcmmink het boek Van Florida Scot Maxwell. „Vrouw wie zijt gij?" Ida Hem- mink heeft veel waardering voor dat boek. Ze schrijft er over: „Geleidelijk aan zal men tot de ontdekking komen, dat de schrijf ster veel waars te zeggen heeft, dat zij zaken, waarvan veel vrouwen zich slechts vaag be wust waren, helder omlijnt en dat zij nieuwe perspectieven voor haar opent. Do vrouw is toch nog steeds op zoek naar zich zelf.... Maar nu we zo heerlijk onze eigen boterhamme tjes verdienen kunnen en nu wo' ook de fase van „Ik wil de ge lijke zij» van de man", achter de rug hebben, zijn wc ons gaan afvragen: Wié en hoé zijn we eigenlijk? Niet gelijk aan de man; wel gelijkwaardig. Niet zijn mindere dus, maar anders.' Hoe anders echter? Hoe ziet het er van binnen bij ons uit? Wat zijn onze plichten en wat ver langen we?" Het is prettig, dat men nu tot de ontdekking komt, dat een vrouw vooral niet minderwaardig is aan de man en dat zij zich naar eigen aard moet ontwikke len. En dat we ons dus niet krampachtig geestelijk in alle bochten moeten wringen om op een MAN te gelijken en zo- In het Zecuwsch Weekend van 4 Nov. j.l. stond een kort verhaal: Erasmus en zijn Zeeuwse vriendin. De hoofd inhoud was dc avontuurlijke reis in het hartje van de winter van Erasmus naar Veerc en het niet ontvangen van de door hem zo gehoopte financiële hulp van Anna van Borssele om voor zijn verdere studie naar Italië te kunnen reizen. Jammer, dat in heel 't verhaal geen enkel jaartal voorkomt. Erasmus leefde van 1466 tot 1536. Anna van Borssele, de erf gename van de vele goederen van 't geslacht Borssele van der Vcere, was eerst gehuwd met Frlips van Bourgondië. Deze overleed in 1498, een zoontje Adolf nalatende. Anna hertrouw de met Lodewijk van Montfoort. Erasmus schreef: „Zij verdoet tijd en geld aan haar Lodewijk". Daar deze reeds in 1505 over leed. moet Erasmus de reis naar Vcere gedaan hebben vóór 1505. Wel staat in 't verhaal, dat «Anna van Borssele het beken- doende ook nog wat te beteke nen. Maar.... datzelfde las ik al jaren geleden in een boekje „Huiskamer en Keuk én", van professor Fabius, een boekje reeds in 1897 geschreven. Ik zou wel willen, dat ieder dit werk je eens las. Hier is een man aan het woord, die er zich niet van afmaakt door wat vlakke, zoete algemeenheden te debite ren aan het adres van vrouwen, die doorgaans op dit gebied nog al gauw tevreden zijn. Neen, hoewel prof. Fabius alles heel pbettig en eenvoudig beschrijft, getuigen de noten aan de voet van haast elke bladzijde wel, dat hij terdege werk heeft ge maakt van het onderwerp, waar over hij wat te zeggen heeft. Kijk, als je als vrouwen onder elkaar eens praat over je werk in het gezin, dan blijkt wel dat de meesten onzer zich goed be wust zjjn, welke breedte en diep te deze levenstaak heeft, maar het is toch ook wel eens heerlijk om te zien dat een man van wetenschap en zelf een fijnzin nig mens de adeldom ziet van het leven der vrouw in het ge zin, ook als ze bezig is met de eenvoudigste werkjes. Doch niet alleen over wat we dóén schrijft prof. Fabius, ook hoe we zijn, anders, maar niet minder dan de man. Hij schrijft, dat God ons andere x gaven schonk dan de man, juist, om dat we die zo in ons leven nodig hebben. Als er een gewichtige zaak aan de orde is, waarover een besluit genomen moet worden, zegt de professor, dan zal een man de zaak aan alle kanten bekijken, alle mogelijkheden overwegen om dan eindelijk te besluiten zus of zo te handelen. „Niet al zo bij de vrouw". Zij komt zon der een lange beschouwing tot de zelfde juiste slotsom, en ar gumenteert dan alleen door te zeggen, dat zij het zo voelt. En dan vraagt prof. Fabius: „Is het van de man wel te eischen, dat hij aandacht gunne aan wat de vrouw zelve niet bij machte is op eenigszins deugde lijke wijze te verdedigen? Wie zoo spreekt, en wil dat steeds de weg, waarlangs een inzicht werd verkregen, kunnen worden getoond, veroordeelt het genie. Of bestaat dit niet juist in de gave van het grijpen, het voor uitgrijpen van de waarheid, zon der zich nog van de gronden, waarop zij rust, van de lijn die haar met het reeds bekende verbindt, helder bewust te zyn? En met dat onmiddellijkheids besef, zij het al binnen beperk ten kring, is inderdaad de vrouw rijker dan de man bedeeld. Vandaar dat de vrouw niet van noode heeft de niet zelden langdurige beraadslagingen bij te wonen, die aan het opmaken van een besluit vooraf gaan. Zij is eerder dan de man reeds met het vernemen van het resultaat tevreden, om dit voorts te toet sen aan wat zij dan noemt, haar gevoel. O, rijkdom van Gods schepping! De taak der vrouw gedoogt niet, dat zij deelneme aan allerhande samenkomst, waartoe de man geroepen wordt. Maar het is voor haar dan ook slechts zelden een gemis. Zonder ontrouw aan hare roeping- te worden en haar gezin te ver- waarloozen, kan zij evenwel in de nooden van kerk en staat en volk meeleven, zooals dit op haren aanleg sluit." Zo'n oordeel te lezen van een man als prof. Fabius, helpt ons om onszelf te durven en kunnen zijn. Je ziet dan weer eens de adeldom van het gewone leven, binnen de muren van ons huis. Zo zie je dat je niet altijd naar een modern boek hoeft te grijpen om wat wijzer te wor den. In „die goede oude tijd" waren er inderdaad ook wel goede dingen. De 'dag begint niet goed. Een grijze lucht laat een fijne verra derlijke motregen zachtjes neer sijpelen, de achterband van mijn fiets is leeg, dus zal ik naar school moeten wandelen. Zoiets verhoogt de stemming niet. Eer lijk gezegd voelde ik me echt lan derig. Maar vlak bij school dacht ik, zo moet het toch niet van daag, daar moet ik wat aan doen. 'k Bekort mijn morgengroet-visite in de klas van de baas en steven direct naar mijn eigen lokaal. Zuinigheid of geen zuinigheid, ik zet de kachel op volle kracht vooruit. Als dan dadelijk het hele stel glibberig en klam binnen- dromt is het hier behaaglijk, dan zijn we alvast op de goede weg. Net heb ik mijn stoel vlak voor de kachel getrokken om zelf al lereerst 't goede profijt van mijn kachel te. hebben, of daar wordt de deur op een kiertje openge daan, net genoeg om de blonde sprieterige kuif van Tjjs door te laten. „Juffrouw," cn plichtsge trouw gaat Tijsjes vingertje om hoog. „juffrouw, ikke heb een nieuwe jas!" „Wel lieve mensen," juich ik haast, „dat moet ik zien, Tjjs, 'n nieuwe jas en dat met zulk weer! Kom hier!" De dag heeft weer een goede perspectief. Tijs komt binnen en samen bewonderen we de „nieuwe jas", die moeder zelf genaaid heeft. Liefderijk kijk ik de sporen van een vroegere staat van dienst over het hoofd, en luister naar Tijsjes commentaar. „Moeder zeit teuge vaders, dat het een duvels werk wordt, nou de jonges al zo groot worreIk zeg, dat ik het een prachtjas vind en dat moeder het fijn gedaan heeft en(geheel naar waar heid) dat ik het vast niét zo moo> zou kunnen. Dan gaat de bel en haastig brengt Tijs zijn schat waar die behoort en neemt zijn plaatsje in, de vierde bank van voren in de raamrij. Tijsje Schut, precies de middel moot uit een rij van negen, en va der is postbode dan begrijp je moeder Schut's prestaties als je er des morgens vijf netjes naar school ziet komen, maar meteen versta je dat Tijs weieens een beetje eigengereid kan zijn. Maar Tijs is 'n kereltje naar mijn hart. Vanzelf heeft Tijs een bank- buurman. Ais ik nu zeg, dat ik in gedachten de bank van Tijs en Tom altjjd, „Oost-West" noem, daarbij gedachtig aan het spreek woord Oost is Oost en West is West en die twee ontmoeten el kaar nooit, dan kun je wel be grijpen dat er enig verschil tus sen de twee buren moet zijn. Er was bij mij een beetje opzet, toen ik Tom naast Tjjs plaatste. Toen hoopte ik, dat de schatrijke Tornmie enige winst zou boeken uit deze nabuurschap. Tot van daag toe is deze hoop beschaamd. Tom is enig land. Zijn vader directeurt ergens over in de stad. Terwllle van de zeer zwakke ge zondheid van Tom's moeder zijn ze hier, buiten komen wonen. Als ik haar eens bezoek, bestaat de hele conversatie uit een klaaglied over de onzeggelijkheid van Tom mie en over zijn driftbuien en overGeen van de talrijke be diendenstoet kan land met hem bezeilen. Mevrouw beklaagt mij, want het zal in de school wel niet veel beter zijn Ik zwijg dan maar. Te klagen over „ordeverstoring" heb ik in de negen maanden schoolgaan van deze student nog niet gehad, maai' dat is dan ook al wat er te roemen valt over dat wreve lige, eigenwijze, nukkige kereltje. Toch bemoei ik me vaak met hein, omdat ik denk aan zijn on gezellig thuis. Maar neen hoor, „geen contact". Ik vind in mijn hart Tijs Schut schatrijk en Tom doodarm, maar in die armoe kan ik niet helpen. Ik zei al, dat ik tot nu toe niet veel succes boekte van mijn schikking der twee jochies. Tijs en Tom houden niet veel „conver satie". Maai' vandaag Er is geen ontkomen aan, Tom moet een paar sommetjes over maken in 't speelkwartier straks. Hij kan het werk wel, dus na het lezenhuisarrest. Tom is blijkbaar ook niet in 'n best humeur net als ik eerst van- dc kasteel Cortgene bewoonde, vlak tegenover Veere". Een kasteel met die naam heeft, voor zover wij weten, nooit bestaan in de omgeving van Veere. Kennelijk wordt bedoeld het kasteel Zandenburg, dat stond tussen 't dorpje Zandijk en Veerc. Veel geleden in de eer ste jaren van de 80-jarige oor log, hebben de Fransen in 1812 de laatste resten opgeruimd. Bij de inundatie zijn cr nog stukken van de fundamenten bloot ge spoeld. De voorlaatste bewoner was Adolf van Bourgondië, zoon van de Zeeuwse vriendin van Eras mus. Zijn beeld staat in de laat ste nis in de voorgevel van het stadhuis te Vcere. Hij was ad miraal van Holland en Zeeland cn had veel bezittingen. Zo was hij heer van Veere, Vlissingen, Westkapelle, Domburg en ver der van verscheidene ambach ten in en buiten Walcheren. Behalve de vele goederen van zijn moeder Anna, overleden in 1515, erfde hij ook de schulden, waarmee vele bezittingen belast waren. Toch leefde hij op zijn kasteel Zandenburg op grote voet. Adolf van Bourgondië had be kwame kunstenaars in zijn dienst. Onder dezen behoorde ook Jan Mabuse, zoais hij gewoon lijk genoemd werd. Hij heette echter Johannes Gersaert. Hij was een uitmuntend portret- en historieschilder. Geboren in Henegouwen, werkte hij eerst in Engeland, later in Italië en kwam ten laatste weer in de Nederlanden. Een beroemd schil derstuk van hem was „De af neming van het kruis", voor het hoofdaltaar der Abdijkerk te Middelburg. De wereldberoem de schilder Albrecht Dürer, die wegens pest zijn woonplaats Neurenberg had verlaten en zich te Antwerpen had gevestigd, kwam expres naar Middelburg om 't schilderstuk van Jan Mabuse te bewonderen. Helaas is het doek later bij een brand in de Abdij vernield. Jan Mabuse huwde te Middel burg met Margaretha de Mole naar. Als meer kunstschilders uit die tijd was Jan een losbol, die menig uurtje in de taveerne met zijn kornuiten doorbracht De stad Middelburg heeft een paar malen bezoek gehad van keizer Karei V, die als graaf van Holland en Zeeland feitelijk Karei II moest heten. Zijn beeld is het laatste in de galerij in de gevel van het stadhuis. Al had hij zijn nachtverblijf bij zijn bezoek aan Zeeland op het kasteel te West-Souburg, toch gaf zijn bezoek aan Mid delburg veel drukte, daar de vroedschap en de poorters hem een waardige ontvangst bereid den. Dit was ook het geval bij het vorstelijk bezoek in het jaar 1520. Natuurlijk zou ook de admi raal van Holland cn Zeeland, Adolf van Bourgondië, de eerste Edele van de Staten van Zee land, residerende op 't prachtige kasteel Zandenburg bij Veere, met zijn gevolg de machtige kei zer, al was deze nauwelijks 20 jaar, in Zeelands hoofdstad lui sterrijk begroeten. Hij beraad slaagde met Jan Mabuse welke kleding Adolfs hovelingen zou den dragen om bij de keizer een goede indruk te maken. Jan's kunstzin bedacht, dat elk een echt staatsiekleed moest hebben, een kostelijk gewaad van fijn damast, bestikt met gouden bloemen. De keizer en zijn ho velingen zouden nog nooit zo'n keurige kleding hebben gezien, nog minder aangetrokken. Wat was onze Jan Mabuse met zijn kleding in zijn schik.' Hoe gaar ne zou hij aan zijn vrienden te Middelburg zijn kleed willen laten zien zonder dat zijn mees ter het wist. Op de vooravond van de grote ontvangdag wist hij toestemming te krijgen om na al de drukte zich nog wat in Middelburg te verzetten. Onop gemerkt had hij het staatsiekleed bij zich gestoken. Weldra zat hij bij zijn vro lijke vrienden in een taveerne onder het genot van een kan bier. Het gesprek ging natuurlijk spoedig over dc luisterrijke ont vangst, die Middelburg aan kei zer Karei zou bereiden. Onze Jan bleef niet achter om te ver halen op welke wijze zijn heer Adolf van Bourgondië met zijn hovelingen de vorst zou begroe ten. Ten bewijze toonde hij hun het prachtige staatsiekleed, dat algemeen bewonderd werd. Als gewoonlijk zou de gezel ligheid verhoogd worden door dobbelspel. Het kleed werd door Jan weer ingepakt en ieder schaarde zich om de tafel, waar op het verkeerbord hun aller aandacht trok. Ook onze Jan was van de partij. Zijn geldbuidel was gelukkig vrij goed voorzien. Maar Fortuna was hem die avond niet gunstig en ten laatste was zijn laatste duit verspeeld. Gaarne zou hij nog een kansje willen wagen. Wie weet, of hij zijn verloren geld niet terug zou kunnen winnen. Zijn geld was echter op en zijn vrienden hadden niet veel lust hem te lenen. Kon hij geen pand op 'tspel zetten? En onze Jan, wat verhit Vrijdag 13 Januari 1950 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 morgen, maar bij hem bracht Tijs' nieuwe jas geen ommekeer, dus laat hij zich gaan of hij thuis is. Wij krijgen een „driftbui-scene" zoals mama mij herhaaldelijk be schreef. Dat kleine kribberige ke reltje zet het op een krijsen en slaat op de bank en trapt op de voetenplank van je welste. De klas zit verstijfd. Zoiets is nooit vertoond. Ik denk hier helpt geen converseren, dus zal ik hem zon der een woord te zeggen bij kop en staart pakken en even op de gang zetten om te kalmeren. Ik weet, deze maatregel, die 't hele jaar niet genomen .werd, zal wel indruk maken op dat bundel tje explosieven. Later zullen we wel weer zien. In de enkele se conden, dat ik naar de bank stap, zie ik Tijs! Dat snuit is een daal der waard. Dan, in een ondeel baar ogenblik gebeurde het! Tijs staat in zijn bank, geeft Tom een draai om zijn oren, die klinkt als een klok, en dan is het stil doodstil in de klas. Als op com mando zit opeens Tom kaars recht met zijn armpjes over el kaar en Tijs ditoen de juf frouw verbluft halverwege het gangpad In het speelkwartier zitten de twee jongetjes gedwee in hun bank en de juffrouw dubbelge vouwen achterste voren in de bank voor hen. Ik weet eigenlijk niet goed, wat ak nu zeggen moet, maarik geloof dat het nu lukken zal. Tornmie lacht spontaan, zoals ik nog nooit van hem hoorde. Wat een winst! Tijs hoeft niet het ge hele speelkwartier te „zitten". Misschien een rare strafoefening, maar werkelijk ik geloof zeker, dat Tom „losgepeld" is. Oost en West hebben elkaar dan toch ont moet al was het op een rare ma nier. Het resultaat is goed. R. T. De tijd vernietigt de valse meningen van ons vernuft en versterkt de waarheden die ons Gods Woord leert. Een grote tijd is hierdoor ge kenmerkt, dat hij vele mannen voortbrengt, die veel kunnen zonder veel geleerd te hebben. Iedereen wordt gevormd door zijn eeuw, maar slechts weinigen verheffen zich boven de zeden van hun tijd. AI wat in deze wereld aanwe zig Is en blijven moet, wordt door de louteringsbrand van de laatste dag in de nieuwe Stad ingedra gen en opgevoerd tot zijn ont wikkelingsvolheid. Hel retzesa «ft vrcegere eeuwen* Ons kwam in handen een „Zeer gedenkwaardige en naukeurlge, historische reisbeschrijvinge, dooi Vrankrijk, Spangle, Italien, Duits land, Engeland, Holland en Mos- co vien, behelsende.... mitsgaders (de titel is nog wel een 12 regels lang!) De schrijver wordt op het titel blad genoemd „een seer naaukeu- rlg en voornaam relsiger, welke sig in den jare 1693, 1694, 169ö, 1696 daar heeft bevonden". In een „aan den bescheidene en opmei- kende leeser" heet hij „een man van schrander verstand en oor deel, van een aangenaam, plalsant en joviaal humeur, die zijn aanmerkingen heeft doorspekt met seer aardige en seldsame vertellingen, hem voorgekomen van de inwoonders der landen, daar hij slg bevona, egter met die omsigtigheid, dat hij die opgeeft niet als een Evan gelische waarheid, maar soodanig als de bijgeloovigheid dier men- schen hem deselve hebben ver haald, het oordeel daarvan over gevende aan de bescheidenheid van sijnen Leser". Het laatste is nogal verstandig. Van Holland vertelt hij, zoo zegt het woord vooraf verdei, „veel besonderheden" „die ander- sinds nooit, of seer selden komen tot kennisse van vreemdelingen, als den opmerkenden leser Ugtelijk uit verscheiden staaltjes zal mer ken". Ook dit werk heet te zijn uitge geven (in 1700) om dezelfde reden als zoovele boeken nog in onzen tijd: „wij geven dit werk eindelijk In 't ligt op het ernstig verzoek van veel kenners en liefhebbers' De reisbeschrijving door Holïanu beslaat een 74 bladzijden van de G60 van dit werk. Van land en volk vertelt hij o.m. de volgende bijzonderheden: „Gelijk het land des winters daar zeer koud is, zoo bedienen haar de mannen daar zoo wel als de vrouwen van stooven, die tot In de kerk haar na gebracht wor den. Den koster beschikt die daai om een klein geld of een rijks daalder ir. 't jaar. Dus kan men gemakkelijk slapen, als de pre dikers de gaaf met hebben van te behagen. De turven zijn uit gegraven mooten bagger uit de veenen, daar sij vuur van stoken, bij gebrek van hout, daar de Pro vincie onvoorSien van is". „Wanneer de wateren zijn toe- gevrooren en de schuiten niet konnen varen van de eene stan na de ander, soo laten egter de Hollanders het reisen niet na, door middel van seekere sleeden die de paarden over 't ijs, of sneeuw trekken, daar sij haar waren mede vervoeren. Sij, die slg in de sleeden niet willen setten, bedie nen haar van schaatsen, sijnde een uitvinding van hout, met een ijsere tong, scherp van staal aan- geset, daaronder, die sij onder haar schoenen binden, en daai soo veerdlg mede voortrijden, dat sij in de tijd van anderhalf uur ses mijlen weegs konnen afleg gen, sonder sig veel te vermoeijen De heeren en dames van aanzien maken geen swarigheid haar langs de canaalen op schaatsen te vermaken en een meenigte van aanschouwers vinden plalsier haar te slen vallen, dat menig maal gebeurd. Dit vermaak ver meerderd, wanneer verscheidt met den andere glijdende, mal kanderen vast houden, want soo den eerste vald, soo moeten nood wendig al de andere volgen, die dan tuimelings over den andei rollen, soo mans als vrouwen, jon gens, dogters, dames en boeren, dat een aangenaam spectacui geeft". De schoonmaakwoede der Hol- landsche hulsvrouwen beschrijft de reiziger aldus: „In de maand van Mey isser geen vrouw, van hoe groote qualltelt sij ook sou mogen sijn, die haar huis van onder tot bo ven niet sai laten schoonmaken, en met sand of bik in 't algemeer. alle meubelen schuren, tot de kn- merbesems incluis. Behalven dese jaarlijksche revue en monstering soo werden des Saturdags alle kamers en vertrekken geschrobt, en wel gewassen, daar men in de week is in geweest, selfs de straat ten ijder voor sijn deur. Wanneer alles wel geschrobt en gewassen is, soo worden de vloeren met linnen of wollen seil'en opgedrookd en soo ljmand in die tijd binnens huis intreed, die moeten sijn schoenen uittrekken, of ten min ste schoon afvegen, of anders muilen nemen, soo men hem die aanbied, om de vloer niet vuil te maken; dese sindelijkheid munt over al uit selfs tot in de keu kens, daar de kandelaars, blakers, en hangisers blinken, als of die door een arbeids-man gepolijst waren. De ketels, kannen en pot ten blinken en glimmen elk om 't seerdst. Onder al dese groote nettigheid soo worden de Hollan ders geblameerd, dat sij soo slor dig eeten, en geen vorken gebrui ken, ook derven sij haar handen of vingers naulijks aan haar ser- vletten afveegen, uit vrees van voor smeerlappen gehouden te worden; maar sjj hebben een blaeuwe doek, daar sij haar van bedienen, ijder op sijn beurt om de handen en mond aan af te ge ven, die sij den een den anderen toesmijten, evenals men in de kaatsbaan speeld". „Voor het overige" zoo zegt de schrijver verklarend „dese wijse van wasschen en schoon maken van huisen en straaten ls veel gemakkelijker en noodigér ln Holland, als ergens elders, ver mits dat ijder huis een pomp heen die haar soo veel water verschaft als sij noodig hebben. De huisen sijn daar soodanig gebouwd, dat de wateren daaruit, en op straat loopen, na de gooten, en van daar in de grachten spoelen, die daat kaejen hebben, met een wande ling van linde boomen bezet. Ten opsigt van de noodsakelijkhela van dit wasschen, men moet aan merken, dat de vogtlgheid daar soo groot ls, dat die veel verrot ting in de huisen veroorsaak:, en in vijf of zes dagen al het hutscleraad sou verschim melen', onderwijle woonen sij sel den hoog; werdende die ordinaar gehouden voor haar Magazijnen of Paksolders, sijnde den aara der Hollanders meer sorg te dra gen voor haar goed als gesond- held". ONS BLOED. „Bloed is een heel bijzonder sap". (GoetheFaust I.) Samenstelling en eigenschappen van het bloed. Wanneer wij ons in de vinger snijden of een andere verwon ding opdoen, is daarvan door gaans het meest opvallende ge volg het uittreden van bloed. Het is al direct mogelijk, enige eigenschappen hiervan te leren kennen; in de eerste plaats de kleur, bij een oppervlakkige verwonding doorgaans lichtrood, soms echter donkerrood, zoals ook bij de bloedtransfusie. Het sterk-kleurend vermogen van bloed is bekend een paar onbetekenende wondjes bij het scheren, kunnen de indruk wek ken van een barbaarse mishan deling. En een der nuttigste eigenschappen blijkt ook al on middellijk: het bloed sluit zelf het gemaakte lek at met een zg. „roofje", waaronder de ge nezing van het beschadigde weefsel begint. Verder kennen wij de eigenaardige zout-zoete smaak. Om echter meer aan de weet te komen, zijn er hulpmiddelen nodig. Een tier belangrijkste daarvan is de microscoop, en dat instrument berooft ons al dade lijk van iets, dat wij als on omstotelijke waarheid hadden beschouwd: het bloed is n.l. niet rood! Tenminste: niet onder de door drank en spel, had spoedig zijn prachtig staatsiekleed weer voor de dag gehaald. Om deze zeldzame prijs zou gedobbeld worden. Zijn vrienden zetten een vrij groot bedrag er tegenover. Als hij nu eens won. Een groot deel van zijn verloren geld zou hij terug hebben en bovendien bleef het kleed zijn eigendom. Daar rolden weer de dobbel stenen over het verkeerbord. Jan was het laatst aan de beurt. Nog nooit hadden zijn ogen zo het rollen der stenen gevolgd. Nu lagen deze stil. Helaas, Jan Mabuse had déze avond voor de zoveelste maal verloren. Zijn kleed, het prachtige staatsiekleed, was zijn eigendom niet meer. Maar zijn vrienden, meende hij, zouden wel willen toestaan, dat hij, morgen, bij de luister rijke ontvangst van de keizer, zijn kleed nog mocht dragen; daarna zou hij het hun ter hand stellen en als hij eens goed bij kas was, zou hij het kleed wel lossen. Zijn z.g.n. vrienden wil den hiervan niets weten. Hoe Jan ook smeekte en zelfs een schilderstuk beloofde, hij kreeg zijn kleed niet terug. Ook niet voor één dag. Wanhopig verliet hij de taveerne, die hij nu ver wenste. Geheel ontnuchterd liep hij door Middelburgs straten, denkende aan hetgeen hem over komen was. Wat moest hij nu doen? Na door een paar straten ge lopen te hebben viel zijn oog' op een hem welbekend huis, waar een papierhandel werd gedre ven. Eensklaps schoot hem een gedachte binnen. Spoedig stond hij op de stoep van de winkel. Deze was wel gesloten, maar op zijn kloppen werd hij dadelijk binnengelaten, omdat hij een goede bekende was. Hij vroeg naar het fijnste wit papier, dat in voorraad was. Het duurde niet lang of zijn keuze was gedaan en spoedig was hij met een aantal vellen wit papier op weg naar huis. Zijn kamer zou hij deze avond als atelier gebruiken. Terwijl allen op het kasteel sliepen, maakte onze kundige Jan Mabuse van het zuiver fijne papier zich een kleed, precies gelijk aan het verdobbelde. Prachtig beschilderde hij het met gouden bloemen. Op enige af stand was er geen verschil te zien. Wat was hij blij deze uitkomst gevonden te hebben. Maar hij zal moeten oppassen, dat zijn kleed niet te nauwkeurig be keken wordt. Hij zal daarom zoveel mogelijk zich wat achter af houden. Enals het mor gen maar niet regent. De dag waarop Middelburg zijn vorst met groot feestvertoon zou ontvangen, was aange broken. Een grootse hulde werd ook gebracht door de Zeeuwse ede len. Onder hen bekleedde Adolf van Bourgondië met. zijn keurig geklede hovelingen een eerste plaats. Dit was de keizer dan ook niet ontgaan. Hij prees de kos telijke en prachtige kleding van Adolfs hovelingen. Deze voelde zich niet weinig gestreeld. Ook 't gelaat van Jan Mabuse vro lijkte op. Straks is de begroe ting afgelopen. Hij zal spoedig een voorwendsel hebben om zich te verwijderen ten einde zijn broos staatsiekleed te kunnen uittrekken. Met welgevallen kijkt de kei zer nog eens naar de keurige staatsieklederen van de dienaren van Adolf van Bourgondië. Hij verzoekt de kunstige kleding meer van dichtbij te mogen be wonderen. Adolf wenkt Jan Mabuse naderbij bij de keizer te komen. Onze Jan verschiet van kleur. Het is alsof hij zijn voeten niet kan verzetten. Als hij bevend voor de keizer staat, steekt deze de handen uit om zich van de fijnheid der kledingstof te overtuigen. De keizer voeltvoelt nog eens steviger en.... het papier scheurt. Arme Jan. Hoe zal dit af lopen. Hij durft niet op te kijken. Ineens begon de keizer smake lijk te lachen. Jan lachte alles behalve. Hij viel, op de knieën en beleed zijn schuld, waarbij hij ook vertelde, dat het echte kleed door hem verdobbeld was. Nu had de keizer nog meer schik. Ook heer Adolf lachte mee, maar niet van harte; want welk een schande was hem door zijn dienaar niet aangedaan. Nauwelijks was de kpizer ver trokken of Jan wei'd voor zijn euveldaad gestraft. Hij werd op staande voet opgesloten en nu kon hij in de cel over zijn mis drijf zitten nadenken in plaats van het vrolijk feest tot het ein de mee vieren. De boosheid van zijn meester zakte vrij spoedig. Hij moest ten laatste toch het vernuft van Jan Mabuse bewonderen. De celdeur werd geopend en de schilder kon weer zijn arbeid op het kasteel Zandenburg voortzetten. Hij heeft zijn laatste levens jaren niet op 't kasteel kunnen slijten. Zijn weldoener moest zijn weeldrig leven inkrimpen door enkele gunstelingen te ont slaan. Onder deze behoorde ook Jan Mabuse. Hij moest nu voortaan van zijn penseel trach ten te leven. Zijn vrouw over leed in 1530. Vooral na die tijd bracht hij zijn tijd grotendeels in de Middelburgse herbergen, door. Groot waren dc schulden, die hij maakte. Ten laatste werd hij hiervoor gegijseld. Na zijn invrijheidstelling in 1541 verliet hij Middelburg en vertrok naar Antwerpen, in de hoop hier met schilderen zijn brood te kunnen verdienen. Hij overleed echter nog in hetzelfde jaar. Zijn vroegere beschermheer Adolf van Bourgondië stierf een jaar vroeger. Zijn zoon Maximi- liaan werd behalve admiraal nog stadhouder van Holland en Zeeland. Hij schonk aan de stad Veere de bekende prachtige beker, een erfstuk van zijn neef, Max. van Egmond graaf van Buren. Bij zijn dood in 1558 liet hij bij zijn vele bezittingen zo veel schulden na, dat zijn neef en erfgenaam de graaf van Bossu, later bekend uit de eerste jaren van de 80-jarige oorlog, de erfenis niet aanvaardde, zo dat al de bezittingen van het roemrijke huis bij rechterlijke volmacht werden verkocht. de KL

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 5