ffilïiW
Uit mijn klas.
Om Uact ve<cUaat.
Eenzaam Nieuwjaar.
VOOR ONZE JONGL MENSEN.
Vrijdag 6 Januari 1950
'T ZEEUWSCh WEEKEND
Pagina 2
nent genoemd kan worden ia
niet anders dan een zuiver poli
tieke en economische beweging.
Juist de orthodoxe Joden, die nog
aan het voorvaderlijk geloof
vasthouden, zijn, merkwaardig
genoeg de geassimileerde Joden,
die naar geen Palestina terug
verlangen en waarmee Weiz-
mann dan ook zijn grootste strijd
te strijden heeft gehad.
En met deze feiten staan we
voor het merkwaardige van het
Joodse probleem. Weizmann is
een humanist, een modern hu
manist. Zijn standpunt is, dat de
Joden een eigen tehuis behoren
te hebben. Iemand wordt immers
alleen maar als gast aanvaard
wanneer hij zelf op zijn tij d de
rol van gastheer vervullen kan.
Dat konden de Joden niet meer,
omdat zij bannelingen waren. De
„wandelende Jood", is een merk
waardig, maar een ook niet meer
dan hoogstens gedulde figuur in
deze wereld. Daaraan heeft
Weizmann en daaraan wil het
Zionisme een einde gemaakt
zien. Verder raken de idealen
niet.
Maar daarmee is het laatste
woord over dit probleem niet ge
sproken.
Want, al negeert Weizmann de
levende God naar de Schriften,
Deze laat Zich niet negéren, óók
niet door het nakroost van het
afvallige Bondsvolk. Heel de
wereldhistorie, van het ogenblik
af, dat God Abraham riep uit het
Ur der Chaldeën, heeft het Jood
se volk naar Gods verkiezing een
centrale plaats gehad in de we
reldgeschiedenis, niet slechts tot
op de volheid der tijden, toen de
Heiland geboren werd, maar ook
daarna. Het zijn telkens weer
Joden, die opduiken en vooral op
wetenschappelijk terrein en op
het gebied van het geldwezen,
stimulerend inwerken. Wanneer
de afval over het eens geker-
Het is in de huishouding al net
nis iu het „grote leven", je begint
het nieuwe jaar met de erfenis
van het oude jaar.
Voor de feestdagen begonnen,
hebben we natuurlijk allemaal
ons echt uitgesloofd om het huis
in de puntjes te hebben, 'k Hoor
de die dagen zelfs een ijveraar
ster gewagen van een kleine
schoonmaak voor de Kerstmis.
Nu zo gortig heb ik het niet ge
maakt, maar tochik deed
wel een beetje mede en gaf wel
een extra grote beurt. Dan heb
je gedurende de feestdagen zo het
idee, nu kan het een beetje lijden.
We profiteren er dan van en ge
ven nu eens meer onze aanda ut
aan de gezelligheid. Je weet ,hoe
stende Europa komen moet, roept
God Joden op om de atheïstische
denkbeelden te propageren. Joods
kapitaal b ïgt het bederf in het
kapitalistisch systeem, wat als
.eactie weer Joden als Karl Marx
oproept.
God schrijft de wereldgeschie
denis met het bloed van het oude
Bondsvolk. En nu is Hij het, die
de Joodse Staat opnieuw tot
aanzien brengt. Weizmann moge
de Pottebakker volkomen negé
ren, dat neemt het feit niet weg,
dat hij slechts leem blijft in de
dwingende hand van die Potte
bakker. God gebruikt Weizmann
als instrument, meer niet.
En dat die Joodse Staat er nu
is en juist weer Palestina een
strategisch punt gaat worden van
de eerste orde in deze wereld,
dient ons aan het denken te zet
ten.
Wat gaat er gebeuren?
Paulus blijft in Romeinen elf
de weg openhouden voor de be
kering van het Joodse volk, als
overblijfsel, nadat de heidenen
het Evangelie gebracht is, en
deze het weer verworpen heb
ben. Die tijd is, dat is klaar ge
noeg, thans aangebroken. De
westerse christelijke cultuur gaat
er aan. Het moderne heidendom
begint er zijn stempel op te
drukken en dat betekent de ver
nietiging van het Westen.
Wat wil God met het Joodse
volk gaan doen?
We weten het nog niet. Maar
laat ons de ogen open hebben.
We beleven een ontzaglijke tijd,
de wereld is in de eind-crisis ge
worpen, en dat het oude Bonds
volk, werd terug geleid naar het
land der vaderen, is ons het stel
ligste bewijs, dat het „Avond
land" werkelijk bezig is onder te
gaan.
Het boek van Dr Weizmann
gaat persoonlijk u en mij aan,
lezer!
dat dan gaat. Het eten vraagt
door wat verrassingen wat meer
tijd en zo zijn we toch nog druk
geweest. Wat waren die Kerst
dagen gauw voorbij. Doch je hebt
toch nog de gedachte; het feest
is nog niet op. Oud en Nieuw nog!
Je hebt natuurlijk „opgezeten",
gevangen in die bijzondere sfeer
de oudejaarsavond eigen. We na
men het er eens van en vanzelf
gingen we terugkijken. Geen op
wekkend iets tegenwoordig. Na
tionaal en internationaal ging het
niet zoals het moest. Daarop heb
ben we nogal heel wat aan te
merken. Vanzelf trokken we later
in de avond de kring wat nauwer
en overpeinsde we met elkaar 't
gebeurdo in eigen kring. Ging het
daar niet altijd zo we wensten,
toch moesten we zeggen, dat er
nog zoveel zegen was ontvangen.
Zo tegen twaalf uur, als we de
wijzers onafwendbaar 't oude jaar
zien afsluiten, dan verstillen
meestal de gesprekken en keren
onze gedachten vaak binnen de
allernauwste kring terug en den
ken we aan wat wij deden. Och
dan praat je al zoveel niet meer,
want we moeten wel bekennen,
dat het ook bij ons vaak mis was,
maar als het daarover gaat zijn
we liever zwijgzaam.
Wat geeft dat altijd even een
benauwd gevoel als de wijzers
vlak naar de twaalf glijden. Net
of de tijd „pp raakt". Het is toch
net of het een gevoel van verrui
ming geeft, als we 't nieuwe jaar
weer zijn binnengegaan. We heb
ben weer een zee van tijd voor
ons, menen we.
Op Nieuwjaarsdag durven we
weer vooruitzien. Zeggen, wat we
hopen of vrezen van 1950. We
praten er weer over. Maar och
arme, de dag na al die feestdagen,
als ieder weer zijn eigen weg
gaat in het leven en, als er nog
schooljeugd is, als ook die weer
binnen de vier muren is opgeslo
ten en we het huis weer geheel
voor ons zelf hebben, dan hebben
we niet veel tijd meer voor be
schouwingen of gedachten aan
toekomst voorspellingen aangaan
de het nieuwe jaar. Nee, dan
staan wy voor „onze erfenis van
1949", d.w.z. dat we flink aan de
slag moeten. We zijn dan weer
nuchtere huisvrouwen, die wel
weten uit ervaring dat je dan met
praten niet verder komt, integen
deel wel meer achterop komt. We
maken dan maar weer van de
nood een deugd en gaan weer
zorgen dat alles op zijn plaats
komt en dat de oudejaarsstof uit
de hoekjes wordt gehaald. Al had
je dan eerst niet zoveel zin om
te beginnen, al werkende komt
dat wel weer. Het is weer plezie
rig als het huis weer tot zijn ou
de zelf is teruggekeerd, en we elk
ding weer op zijn oude plaatsje
vinden en als er eens een ver
dwaald schraal winterzonne-
straaltje door de kamer sluipt, we
dan geen verraderlijke grijze stof-
laagjes zien.
Zo met een paar dagen fiks
aanpakken hebben wij de zaak
weer in het reine en is de erfenis
weer verteerd. In dit geval ge
lukkig.
Je zou enkel maar wensen, dat
we in het grote leven, nationaal
en internationaal de zaak ook zo
even door stevig aan te pakken in
orde konden krijgen. Maar ik
vrees, dat we daar lang op zullen
moeten wachten, als het ooit zo
ver nog komen zal. Het is niet
moedgevend, wat we op dit ge
bied te zien krijgen, maar laten
wy als vrouwen dan maar trachten
't kleine plekje in het grote heelal,
wat aan onze zorgen is toever
trouwd, om het daar in orde te
houden. Niet alleen stofvrij, maar
zo dat het voor ieder, die daar
zijn thuis heeft een veilige, rusti
ge haver is, waarheen men graag
vlucht als het leven daar buiten
moeilijk is en men wat verade
ming nodig heeft. Dan krijgt ons
..leine werk van stof afnemen en
eten koken en wassen en verstel
len toch een wereldwijde beteke
nis. Het is heerlijk als je zo'n
taak is toebetrouwd. We hebben
weer een jaar voor ons om te
werken voor de onzen!
Na de vacantie.
Spreekwoorden zijn gelukkig
niet altijd waar. Het boze gezeg
de: „Uit het oog, uit het hart", is
tenminste in de vacantie behoor
lijk gelogenstraft. 'k Kan het
klaar bewijzen, met een stapel
„prachtige anzichtkaarten" van
mijn kroost uit één en van de
hand werkmeisjes. Toen ik thuis
was, deed ik er een beetje
„groot" over. 'k Wilde eigenlijk
niet weten, dat ik het machtig
aardig vond zoveel „andenkens"
te ontvangen. „Thuis" waren ze
eerlijker, want zij zeiden rond
uit, dat ze het zo leuk voor me
vonden en ze wilden geen kwaad
horen van de monsterlijke pro
ducten. 'k Gaf tenslotte toe, dat
de bedoeling in ieder geval zeer
hartelijk was. Maar in mijn hart
was ik er toch ook verrukt bver,
dat ik zo'n dikke stapel ontving.
Nu ja, kunstzinnig zijn de meeste
kaarten niet. Kijk maar eens
naar al die glimmerige meisjes,
met „reuzeboeketten" in d'r
hand, bijgestaan door even glan
zende jongetjes. Er staan in ieder
geval ontelbaar veel goede wen
sen op. Als het daarvan afhangt,
ga ik een voorspoedig 1950 in.
De Kerstvacantie was fijn, al deed
ik geen verre reizen, 'k Heb zo'n
gevoel of zo'n vacantie thuis een
tijdelijke verjongingskuur is, als
jezelf weer „kind in huis" bent.
Maar met het einde der vacantie
neem ik de last der jaren weer
op me en poog een wijze juf te
zijn.
Toch ga ik weer monter aan
de slag. Dat komt ook, door dat
we het in „ons durpje" niet
kwaad hebben met elkaar. Het
schoolbestuur is niet kleingees
tig en in school weet de baas de
zaak ook aardig te laten marche
ren zonder al te veel te bazen.
Een goed ding voor ons is ook,
dat de baas een vrouw heeft. Als
ik een man was, nam ik mijn
hoed voor haar af. Ze weet van
ons schoolwereldje iets saamho
rigs te maken. Zelf beweert ze
buitengewoon bijgelovig te zijn,
want ze gelooft vast in de boven
natuurlijke werking van thee.
Daarom, als haar zesde zintuig
haar waarschuwt, dat we één
van allen, of alle tezamen een op
montering nodig hebben, dan is
daar altijd een hartelijke uitno
diging voor een kopje thee. Zo
vindt ze het ook noodzakelijk,
dat we na de Kerstvacantie het
nieuwe jaar inzetten met een
theeavond. Nu moet je theeavond
lezen als „Thee met toebehoren".
Alle uitgaanders komen er graag
een treintje eerder voor naar
huis.
Dat hebben we gisteravond ge
had. We hebben natuurlijk eerst
heel netjes nieuwjaar gewenst.
Ons dorp is nog al wat conserva
tief op dat punt. Daarna hebben
we onze preekervaringen gewis
seld van de vacantie en zijn toen
tot andere orde overgegaan, niet
vergetend dat het een theeavond
met toebehoren was.
Mevrouw vond, na afloop dat
we nu in ieder geval weer een
beetje aan elkaar gewend waren.
We voelden ons weer klaar voor
de start.
Mijn leergierige schare was er
vanmorgen ook weer klaar voor,
merk ik wel. 'k Heb ze natuur
lijk allemaal netjes bedankt voor
de „prachtige kaarten". En na de
Bijbelse geschiedenisles hebben
we de vacantie behandeld.
Je staat er versteld van, wat
er allemaal op zo'n vreedzaam
dorpje gebeurt in een Kerstva
cantie. M'n hospita bewaart
trouwhartig alle nummers van
ons streekblad want zij vindt, dat
een juffrouw als een „officineel
persoon" moet weten wat er om
gegaan is tijdens mijn afwezig
heid. Maar ach mensen, wat is
zo'n blad in vergelijking met de
reportage, die«mijn klas me geeft.
„De hond van de smid is dood
gereden", wordt me verteld. Met
een zeer ernstige hoofdknik zegt
Henkie: „Me vader zegt, dat
komt allemaal deur die vrotte
auto's". Haastig, doch stilzwij
gend slik ik ^die vrotte auto's"
weg en informeer of het arme
dier eerst nog veel pijn geleden
heeft voor het doodging. Geluk
kig niet'. Ineens dood. Dan is er
een gróte boom omgewaaid in
DE laan van ons dorp. 'k Weet
nu precies hoe het gegaan is en
ik vraag mezelf af, na al die ver
halen hoeveel mensen de dood
zijn ontsnapt, omdat ze d'r juist
net naast stonden. Merkwaardig
dat juist ons halve dorp op dat
ogenblik en op die plaats moest
zijn. Bepaald samenloop van om
standigheden.
Ook is „d'n ouwe Kees weer zo
erreg dronkig geweest", o schan
de!
Verder was er weer het ge
wone jaarlijkse Kerstfeest aan
geboden door een dames-krans.
Ieder is daar welkom, jong en
oud, arm en rijk. Maar om de
kinderen is het begonnen.
Als het woord Kerstfeest ge
noemd wordt, zie ik Keesje met
een schok gaan verzitten. Daar
steekt wat achter, vermoed ik al
direct. Wat is daar op dat feest
grandioos getracteerd, en wat is
er een mooi verhaal verteld. De
gewone Kerstgeschiedenis eerst
en daarna een „prachtig ver
haal". Ze vermoeden blijkbaar,
dat ik de Kerstgeschiedenis wel
„Komt ie daar nou al aan?",
dacht Lidy van Hunkeren hard
op. En op haar horloge
kijkend „Hoe kan ik nou zo
denken! De bus kan pas over
vijf minuten hier zijn. Tenminste,
als ie met de bus kwam. Hij kón
ook met de trein. Maar laat ik
me daarover nou geen zorgen
staan maken. Want de keertjes
dat ie met de trein komt kun je
tellen. En dan had ie haar er
zeker toch wel iets over ge
schreven. Hij kon begrijpen dat
ze hier wachten zou. Hier, op het
oude vertrouwde plekje, dat al
zoveel van hur. mooie ontmoe
tingen na maanden afwezigheid
had afgekeken. Nog maar eens
de étalages van het Luchtpaleis
bekijken. Ze zou bijvoorbeeld
net kunnen doen alsof ze hem
niet eens zo erg verwachtte, als
of ze veel interesse had voor de
lampen en radio's en dat wach
ten op hem er maar op de koop
too bii nam. Maar neen. dat zou
ze niet kunnen, corrigeerde ze
zichzelf. Ze kon haar groot ver
langen om hem weer te zien,
weer met hem te praten, zijn ge-
gallonneerde arm weer door de
hare te hebben, onmogelijk ver
bergen!
Lidy van Hunkeren wachtte,
op de donkere vooravond van
Nieuwjaar, op haar verloofde,
Herman van Weeren, tweede ste
ward bij de grote K.L.M. Het
was rustig hier bij de halte. En
kel een oud heertje met zijn
vrouw aan de arm kuierde wat
heen en weer in afwachting van
de stadsbus die nu toch stellig
komen moest, volgens het oude
heertje. Op de wat verwijtende
vraag van zijn hulpbehoevend
vrouwtje gaf hij geruststellende
antwoorden: Bep had het immers
gezegd! En die ging toch zeker
vaak genoeg met deze bus mee.
En die dame wachtte immers
ook!
Lidy luisterde naar deze oude
woorden en ze corrigeerde ze
niet. Toch wel mooi om de tere
zorg van die oude man te horen
doorklinken in zijn sterkende
woorden. Als Herman en zij,
later, véél later natuurlijk, ook
zo eens ergens stonden op een
avond als nu! Op visite naar de
kinderenOf naar goede
oude vrienden.
Ze glimlachte om die dwaze
gedachten. Herman als een oud
mannetje! Straks zou hij op haar
afkomen in het keurige uniform,
waarin hij door menig meisje be
wonderd werd, wist ze. 's Even
kijken! Nog drie minuten, dan
moest de bus er zijn volgens de
dienstregeling. Kon best over
tijd zijn op een dag als vandaag.
Het was wel erg druk in de
hoofdstraten. Hier stond ze op
een eilandje van rust, maar de
geluiden van de binnenstad ruis
ten er omheen. Feestelijke ge
luiden! Herman zou wel weer de
drukste straten nemen straks.
Dat kende ze al van hem. Moest
altijd in het volle leven zijn.
Geen wonder, als je zo'n avon
tuurlijk leven had als hij! Hij
was vertrouwd met de drukte.
Hield er van! Zij niet zo erg. Zij
minde de stilte, waarin de blade
ren ruisen boven je stille woor
den en de geluiden van de grote
stad slechts vaag én ver tot je
doordringen.
„Dat zal ie wezen! Zie je wel
moeder dat ik het goed had. Net
op tjjd! Bep zei het immers. Nou
maar kalm an hoor! Je zal best
zitte. 'k Zal de chauffeur wel
even.
De koplampen van de stadsbus
naderden snel. Lidy, haar ge
peins van zich afgooiend, liep
vlug op de halte toe.
„Wat denk U, dame, zou ik
een plaatsje kenne krijge....
Zou U."
In haar blijde overmoed be
loofde ze: „Voor oude mensen
is er altijd een plaatsje, hoor!
Maak U maar niet ongerust!"
Ze zag Herman, achteraan. Ze
wuifde en liep blij op de uitgang
toe. „Dag Herman! Daaag!", kon
ze niet nalaten te roepen. Haar
stem had een vreemde, óveront-
roerde klank.
Herman sjouwde wat aan zijn
koffer en kwam langzaam naar
voren. Stond zijn gezicht minder
zonnig dan anders? Misschien
moe van de reis en zware dienst
gehad.
De chauffeur tikte beleefd aan
zijn pet cn hielp Herman met de
koffer. „Dame! Mijnheer!"
Toen stonden ze samen onder
het licht van een straatlantaarn.
Lidy uitte haar blijdschap over
dit weerzien met heel de liefde
van haar hart, dat zo had ver
langd naar deze avond. Herman
beantwoordde met een handdruk
en een heel snelle kus. „Kom,
we stappen op. We zetten ons zó
in het zonnetje, hè?"
Twee arbeiders, laat van de
fabriek fietsten voorbij. Hun be
nijdende woorden waaiden naar
hen over.
Waren ze ook niet gelukkig?
Met al Gods zegeningen om hen
heen? Met elkaar? Met het voor
uitzicht van mooie Nieuwjaars
dagen thuis en samen!
Ze liepen naast elkaar. Lidy
vertelde. „Moet je horen, Her!
Zat ik me daar nog even onge
rust te maken dat je misschien
met de trein zou komen. Dat ik
hier eenzaam zou moeten blijven
staan. Zoiets zou jij niet denken,
hè? Voel jij je wel eens een
zaam? Ik bedoel: zo heelemaal
alleen. Zo, dat je wel naar hier
toe zou willen vliegen om samen
te zijn, heel even maar. Om even
elkaar in de ogen te kijken, even
wat tegen elkaar te zeggen? Heb
jij dat wel eens?"
„Ik ben nooit alleen...."
Vrijdag 6 Januari 1950
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
ken en daarom vertellen ze ge-
zamelijk het verhaal, 't Is net
een legpuzzle. Ieder vertelt een
stukje en ik moet dan maar zor
gen, dat het aan elkaar past
„Enne, juffrouw, Kees het toen
z'n koppie late valle en toen is
't koppie kepot gevalle", deelt
een me mee. Daar heb je het,
denk ik, maar dat het zo erg zou
zijn, had ik eerst niet vermoed.
Met een bons bonkt Keesjes eigen
kopje op de bank en hij snikt
hartbrekend „Enne ja, juffrouw
al dè sjokkela viel op z'n Zon
dagse bloes en toen was z'n moe
der zo nijdig". Keesje snikt en
wij zijn er weer allemaal stil van.
Wel verdraaid, denk ik, zo'n
gebroken kopje heeft nu al ge
noeg vergald, en in een flits denk
ik aan de „paedagogiek" van
mijn grootvader, als ik vroeger
iets had gebroken, en mij van
moederszijde overkwam, wat
ieder in zo'n geval ervaart. Als
grootva dan in de buurt was,
kreeg ik 2Vs cent voor mijn
spaarpot, want, vond hij „je hebt
dat kopje toch niet voor je ple
zier gebroken, hé m'n kind?"
Nu kan ik Keesje geen 2% cent
in zijn spaarpot geven, want do
zijnen moeders uit ons dorp zou
den misprijzend op me neer zien
en verachtelijk zeggen: „Je ken
nou es zien, dat ze glad geen
verstand er van heeft hoe je met
zulke kinders doen mot". Maar
toch Keesje moet uit de put!
Als Mientje met haar laatste
mededeling de genadeslag geeft,
zwijg ik lieel ernstig, zucht diep
en kijk peinzend het raam uit en
zeg. „Tjaaa, ik begrijp er alles
van, ik heb ook een kopje gebro
ken in de vacantie". Keesjes
kopje veert een beetje op, hij
gluurt over zijn armpjes heen.
Weer zucht ik diep, kijk weer
peinzend naar buiten en zeg
weer: „Bij mij zat er thee in".
Weer een diepe zucht. Keesje zit
inmiddels rechtop. Dan knik ik,
nog steeds ernstig, naar Marietje,
die zit te springen voor haar me
dedeling. „Juffrouw, me tante
het in de vacantie een zussie ge-
krege en toen heb ik beschuit
met muissies gehad". Zo nu zijn
we d'r allemaal bovenop. Be
schuit met muissies. Benijdend
kijken we naar de gelukkige.
„Zo", zeg ik, want mijn gewe
ten gaat prikken, vanwege de
tijd, „zo, en ik heb lekker in de
vacantie vlak voor de kachel ge
zeten en een mooi verhaal ge
lezen en toen kreeg ik een fijn
kopje thee met een dik stuk
koek. Die koek heb ik opgegeten,
maar het verhaal heb ik bewaard
voor jullie, dat vertel ik wel
eens".
Een klein hoeraatje voor de
verhaalbelofte en dan gaan we
weer „de ernst van het leven
tegemoet". Het nieuwe jaar is
begonnen. R. T.
Mijn
studeerkamertje.
30x120 cm is het
raam van mijn zol
derkamertje, waar
ik door uitkijk op
de boomgaard en
het erf van een
oude boerenhoeve
aan de overzijde
van de weg. -
In dat kamertje
staat een groot ledi
kant en een klein
tafeltje, terwijl twee
stoelen de overige
ruimte ongeveer vul
len.
's Zomers, wanneer de zon een
hele dag op het dak heeft staan
branden, is het er 's avonds snik
heet. Als in de herfst, de na
jaarsstormen loeien uit het Zuid-
Westen, waait het gordijntje bij
na af, zo tocht - het er. In de
winter als het vriest en de ijs
koude, snerpende Oostenwind
rond ons huis jaagt, is het er
niet om uit te houden. En als
in het voorjaar een schrale
Noordwestenwind alle bloemen
afschrikt om hun knop boven de
aarde uit te steken en zich te
ontplooien, kun je een gevoel
krijgen of je op- inplaats van
onder een dak zit te schrijven.
Als het regent gebeurt het
dikwijls, dat er onverwachts een
straaltje water uit de ene of
andere naad in het dak op de
matten loopt, zodat er een schaal
aan te pas moet komen om een
irmundatie te voorkomen.
In het ledikant slapen mijn
broer en ik. Mijn broer die de
gewoonte heeft om te snurken
terwijl hij slaapt, begeleid mij
zo nu en dan bij het oplossen
van ingeklede vergelijkingen,
hoewel ik meestal het tempo
niet bijhouden kan.
Boven het bed heb ik een
boekenplank aangebracht, die ik
zo vol mogelijk probeer te krij
gen met boeken, goede boeken,
waaruit ik probeer mijn kennis
te verrijken als aanvulling bij de
gewone schriftelijke lessen. Een
oud spreekwoord zegt: Een ezel
is nog niet geleerd al is hij met
boeken beladen; maar het is wel
zéker, dat ze een waardevol
hulpmiddel vormen.
Naast de boekenplank, han
gen: een lijst met raadgevingen
voor het schetsen en een Engelse
kalender met een glimmend
zwarte kat op het schild. Die
kalender kreeg ik met nieuw
jaar toegezonden van mijn
vriend (een oud soldaat) uit
Engeland met „best wishes for
a merry Christmas and a happy
New-year for you and your
family.
Aan de andere wand, naast
het raampje, hangt een wereld
kaart.
Door Mercators projectie is
het mij mogelijk me door een
kwartslag op mijn stoel te draai
en een overzicht van de „hele
wereld" te krijgen.
Op een spijker, in het raampje
geslagen, heb ik een, van één
van mijn wandelingen langs de
zee meegebrachte, schaal van een
Noordzee-krab gestoken.
Dit zolderkamertje heeft voor
mij iets aantrekkelijks. Wanneer
ik vermoeid ben van het door
worstelen van wiskundeproble
men, of het eindeloos uit het
hoofd leren van namen van ste
den en dorpen mij op de duur
verveelt, kijk ik door dat raam
pje. Nu in het voorjaar worden
grauwe wolkengevaarten met
grillige vormen, langs de licht
blauwe lucht voortgejaagd.
Dan laat ik mij gedachten met
die wolken meedrijven, tot ik
alles om me heen vergeet en
een ogenblik leef ik dan in een
wonderwereld van fantasie. Ik
verplaats me in gedachten naar
landen en volken, die in werke
lijkheid duizenden mijlen ver
weg zijn, maar die door mijn
verbeeldingskracht in het brand
punt van mijn belangstelling wor
den gevoerd.
Het raam van mijn kamertje
ziet uit op het Westen, maar
de ondergaande zon kan ik bijna
nooit bewonderen. Dit komt om
dat op het erf van de boerderij
aan de overkant een zwart-
geteerd wagenhuis staat, om
geven door struikgewas.
Daar kruipt avond na avond
de zon achter weg. Dat is niet
erg, want al wordt mij het uit
zicht op de ondergaande zon
belet, de schitterende kleuren
aan de hemel, die zij achter laat,
kan ik wel zien en er van ge
nieten. Prachtig is dat.
Het begint met helgeel van de
zonnestralen zelf en het is of de
einder in brand staat, als de
zon al maar weer gaat zakken.
Geeloranje, Oranjerood, rose,
dieprood, violet, allerlei kleur
schakeringen tovert de zon voor
ons op het grote scherm dat
hemel heet. En als de zon dan
na verloop van tijd, achter de
kim verdwijnt, is het net of dat
grote vuur daar ginder ergens
ver weg, langzaam uitdooft. Het
rood wordt licht-oranje en alles
verbleekt. De avond begint te
vallen en even later wijst alleen
nog een lichte plek aan de lucht
ons de plaats aan, waar daar net
in majestueuse schoonheid de
dagvorstin is verdwenen.
Dan is het tijd voor mfj om
de knop van mijn schakelaar om
te draaien en het licht van de
„grote kaars" te doen vervan
gen door het schijnsel van mijn
45 watt electrisch lampje. Met
dat ik het licht aanknip is alles
weer veranderd in de nuchtere
werkelijkheid, les 12 werktuig
kunde moet nog klaar om een
Maandag drie lessen in te kun
nen zenden. Dus verdiep ik
me weer in het samenstellen
en ontbinden van krachten en
het construeren van krachten-
vt-eihoeken, hetgeen geleerde
mensen: het bestuderen van de
theoretische mechanica plegen
te noemen.
Eindelijk, zo om een uur of
twaalf, ben ik klaar met mijn
les en kan ik naar bed. Als ik
dan nog even nadenk over mijn
studie die avond, komt er een
soort bescheiden gevoel van
zelfvoldaanheid in me op. Weer
een les grondig uitgewerkt, dus
weer een klein stapje verder op
de lange weg die naar het doel
leidt.
Het doel dat eerst op een on
beklimbare piek van een steile
berg leek, doch waarvan het
streven er naar nu meer en meer
de vorm aanneemt van bestijgen
van een zacht glooiende heuvel.
Waarvan de top door regelmatige
en aanhoudende studie, met
Gods hulp en onder deskundige
leiding, misschien nog onver
wachts bereikt wordt.
Het kraken van het ledikant
duidt aan, dat ik me nog even
omdraai en dan is weldra ook
op mijn zolderkamertje alles in
diepe rust verzonken.
FRANS VAN ZUIDVLIET.
(„Frans van Zuidvliet" behoort
tot degenen waar ik een paar
weken geleden over schreef aan
mijn neef, die geen gelegenheid
hebben de school te bezoeken,
maar op hun „zolderkamertje"
zitten te blokken om door zèlf-
studie hun doel te bereiken.
Frans! Je schets is goed. Er
zit sfeer in! Sterkte bij je studie
en Gods zegen er over!
Oom DAAF.
PLEITERS HULP.
Ik zie er u wel door te helpen,
[goede oriend,
Sprak Teun zijn advocaat, die
[hem tot nog toe dient,
En heeft hem inderdaad wel
[half daar door geholpen.
Te toeten door zijn geld, zijn
[schuren en zijn stolpen,
En naar ik 't spel aan zie, daar
[is hoop voor de rest,
De goede advocaat doet nog al
[vast zijn best.
Het „vrije" veer over
de Westerschelde
Vroeger: een Schelde
Waar je düür geld voor telde.
Heden een pont,
Waar je vlug en gezond
Heen en rond
Gratis vaart!
Geen pontgeld meer;
Geen belasting-zeer;
Is hinderpaal
Noch stopsignaal
Tussen Noord en Z.uid!
De Zeeuwen vereend,
Den Haag het goede meent
Na oorlogsjaar,
Met bang gevaar,
Er trilde een snaar,
Bracht bij mekaar,
Wat hier en daar,
Voorheen scheen verdeeld!
Nu, heerlijk snel,
veilig en wel
en zonder getel
van pontgeld er bij,
bereik je blij
de overzij
Maar, Lieftinck grijpt in
En krijgt zijn zin,
De ellende gaat weer beginnen
't Was allemaal
slechts 'n ideaal!
Ik sta verstomd:
het veergeld kómt
't Was al te mooi,
Om te blijven duren!
AI te dol,
Weer komt de tol,
die 't schoons bederft,
't gedrocht, geërfd,
van 't voorgeslacht,
dat 't moois bedacht,
en Vlaand'ren jaagt naar
['t Zuiden.
Was dit product,
toch maar mislukt,
dan waren wij,
nu vrij en blij
Vereend, wij Zeeuwen!
Wie sleepte 't wicht
toch weer in 't licht?
Regeringsbloed?
Regeringsmoed?
Regeringsvreugd?
Regeringsdeugd?
Regeringsstap?
Regeringsgrap?
Regeringswil?
Regeringsgril?
Regeringskijk?
Regering rijk?
Regering wars?
Regering dwars?
Dan Zeeuwen op!
Weigert deez' strop!
Het protest ten top,
Van Noord tot Zuid
Klinke nu luid,
„We zullen 't niét verduren!"
(Vrij naar Moulijn.)
EEN GEHANGEN DIEF.
Het leven heeft somtijds,
[somtijds dood een val.
Laat mijne niemand wijten;
't Geviel tot zijner tijd, en
Ik ben der zo maar aan gekomen
[bjj geval.
„Je hebt gelijk. God is altijd
bij ons. Als ik er aan denk hoe
je ergens ver weg boven vreem
de landen cn zeeën vliegt met
allemaal vreemden om je heen
en als ik denk aan de vliegtuig
rampen, aan de gevaren waarin
ook jouw leven is, dan.... Ja,
dan ben ik zo blij dat je nu weer
bij me bent. Drie lange dagen
bij me
„Je wordt toch niet sentimen
teel?"
„Vind je dat?"
„Och laten we over wat an
ders praten. Hoe zullen we
gaan?"
„Zeg jij het maar." Waarom
werd ze nu ineens zo koud? Ze
rilde! 't Leek net of haar eerste
grote vreugde langzaam weg
zakte. Wat was Herman koel!
V'at klonken zijn woorden ver
en hard!
„De Hoofdstraat maar. Wie
weet ontmoeten we nog oudg
kennissen. Wil je nog wat ge
bruiken ergens?"
„Nee, liever niet. Laten we
maar gauw op huis aan gaan. We
gaan vanavond toch nog naar
ons huis ook? Vader wil het zo
graag! En Gré is over m«i de
kleine Hans. Jan zou vanavond
nog komen met de laatste trein.
Kon niet eerder weg uit de 'zaak.
't Kan dus best gezellig worden.
Laten we maar flink doorlopen!"
Ze gingen de drukte door. Het
licht van winkels, café's en eet
salons lokte. Herman ving groe
ten op van oude vrienden. „Alles
oké?" „Oké, we leven nog!"
Lidy keek naar hem op. „Hoe
zeg je dat?"
„Zoals ik het zeg. We leven
toch nog?"
En terwijl ze samen gingen
door de drukte, die de hoofd
straten vulde, door de stillere
buurten waar Hermans ouders
woonden en waar vrolijke men
sen in het zachte licht van sche
merlampen de jaarwisseling pre
ludeerden, voelde Lidy hoe de golf
van vreugde in haar uitvloeide
aan het strand van haar teleur
stelling.
Er was in Herman van Wee-
rens leven iets gebeurd sinds hij
het ouderlijk huis in de Mar
grietenstraat verliet om de uni
form van de K.L.M. te gaan ver
overen. De beschermende muur
vanx Viel CKristeliik öeziix. de
sterkende sfeer van goede vrien
den, de toegewijde liefde van
een meisje als Lidy had .hij ge
leidelijk aan naar de achtergrond
van zijn leven voelen wijken. En
sinds hij boven landen en zeeën
vliegend kennis gemaakt had
met wat hij noemde „het grote
leven" wilde hij bewust alleen
staan zonder de steun en staket
sels die hij in zijn jeugd en thuis
nimmer had kunnen ontberen,
maar die hem langzaam aan een
lastige beperking waren gewor
den bij het genieten van het
leven dat zijn prachtige promotie
hem bood.
En sinds hij op Croydon ken
nis gemaakt had met een tweede
stewardess van een andere lucht
vaartmaatschappij, een blond
kind met een uitdagend knap
gezicht, had hij het roer van zijn
leven radicaal omgegooid. Er was
dan ook geen verheugenis in hem
geweest toen hij wist dat hij met
de Nieuwjaarsdagen naar huis
kon. Hij had dan maar besloten
„to make the best of it". Of
schoon hij wist dat het hem moei
lijk vallen zou wat hij een paar
dagen voor de thuisreis uitg|-
vvUuit, had. uit le voeren.
Maar toen hij vanuit de bus
Lidy bij de halte had zien staan
en even naast haar frisse gezicht
het „make-up" gelaat van Kitty
had gefantaseerd, was zijn plan
naar het eind van de avond ver
schoven. Het plan, om de sterk
ste tros die zijn levensschip aan
het oude leven bond, los te gooi
en: Lidy!
Het was al heel laat in de
avond toen in de Margrieten
straat de huisdeur openging bij
de Familie van Weeren. Nog
slechts hier en daar brandde
licht in de nu zeer stille buurt.
Uit het huis op de hoek zong
zachte muziek de straat in.
In de baan licht die vanuit de
gang de straat inbrak stond Lidy
van Hunkeren, gereed om te ver
trekken. Boven brandde nog
licht: mijnheer en mevrouw van
Weeren sliepen nog niet.
Herman stond in de deurope
ning zijn leren jas aan te trek
ken. „Nee gerust, laat maar Her!
Ik kom best alleen thuis!"
„Dat is onverantwoordelijk,
Lidy! Dat kun je niet van me
eisen, 't Is al ver over midder
nacht en met Oud en Nieuw
zwiert er altijd wel eens
schuin volk over straat. Ik zou
me mijn leven lang schuldig
voelen als je iets.ja, nou als
je iets overkwam, bedoel ik."
Lidy deed een stap nader en
terwijl ze Herman diep in de
ogen keek zei ze met een stem
die brak in een snik: „GOD is
altijd bij me. Hoor je Her? Al
tijd!...."
Toen duwde ze hem zacht
terug, de gang in. Hij verweerde
zich niet. Ze greep de knop van
de buitendeur en trok die zacht
dicht. Maar aan het eind van de
straat bleef ze toch nog even
staan, liep naar het midden van
de straat om nog eens het huis
van Herman te zien. Ze zag dat
beneden alles donker was nu.
Alleen boven brandde nog licht.
Even nog bleef ze staan luisteren
of ze misschien voetstappen
hoorde naderen. Maar de straat
bleef stil. Ook in het huis op de
hoek waren de lichten gedoofd
en had de muziek gezwegen.
Lidy liep op huis aan, het
Nieuwjaar tegemoet, dat zo een
zaam zou zijn
A. v. d. HEYDE.