ffilïiW Uit mijn klas. Om Uact ve<cUaat. Eenzaam Nieuwjaar. VOOR ONZE JONGL MENSEN. Vrijdag 6 Januari 1950 'T ZEEUWSCh WEEKEND Pagina 2 nent genoemd kan worden ia niet anders dan een zuiver poli tieke en economische beweging. Juist de orthodoxe Joden, die nog aan het voorvaderlijk geloof vasthouden, zijn, merkwaardig genoeg de geassimileerde Joden, die naar geen Palestina terug verlangen en waarmee Weiz- mann dan ook zijn grootste strijd te strijden heeft gehad. En met deze feiten staan we voor het merkwaardige van het Joodse probleem. Weizmann is een humanist, een modern hu manist. Zijn standpunt is, dat de Joden een eigen tehuis behoren te hebben. Iemand wordt immers alleen maar als gast aanvaard wanneer hij zelf op zijn tij d de rol van gastheer vervullen kan. Dat konden de Joden niet meer, omdat zij bannelingen waren. De „wandelende Jood", is een merk waardig, maar een ook niet meer dan hoogstens gedulde figuur in deze wereld. Daaraan heeft Weizmann en daaraan wil het Zionisme een einde gemaakt zien. Verder raken de idealen niet. Maar daarmee is het laatste woord over dit probleem niet ge sproken. Want, al negeert Weizmann de levende God naar de Schriften, Deze laat Zich niet negéren, óók niet door het nakroost van het afvallige Bondsvolk. Heel de wereldhistorie, van het ogenblik af, dat God Abraham riep uit het Ur der Chaldeën, heeft het Jood se volk naar Gods verkiezing een centrale plaats gehad in de we reldgeschiedenis, niet slechts tot op de volheid der tijden, toen de Heiland geboren werd, maar ook daarna. Het zijn telkens weer Joden, die opduiken en vooral op wetenschappelijk terrein en op het gebied van het geldwezen, stimulerend inwerken. Wanneer de afval over het eens geker- Het is in de huishouding al net nis iu het „grote leven", je begint het nieuwe jaar met de erfenis van het oude jaar. Voor de feestdagen begonnen, hebben we natuurlijk allemaal ons echt uitgesloofd om het huis in de puntjes te hebben, 'k Hoor de die dagen zelfs een ijveraar ster gewagen van een kleine schoonmaak voor de Kerstmis. Nu zo gortig heb ik het niet ge maakt, maar tochik deed wel een beetje mede en gaf wel een extra grote beurt. Dan heb je gedurende de feestdagen zo het idee, nu kan het een beetje lijden. We profiteren er dan van en ge ven nu eens meer onze aanda ut aan de gezelligheid. Je weet ,hoe stende Europa komen moet, roept God Joden op om de atheïstische denkbeelden te propageren. Joods kapitaal b ïgt het bederf in het kapitalistisch systeem, wat als .eactie weer Joden als Karl Marx oproept. God schrijft de wereldgeschie denis met het bloed van het oude Bondsvolk. En nu is Hij het, die de Joodse Staat opnieuw tot aanzien brengt. Weizmann moge de Pottebakker volkomen negé ren, dat neemt het feit niet weg, dat hij slechts leem blijft in de dwingende hand van die Potte bakker. God gebruikt Weizmann als instrument, meer niet. En dat die Joodse Staat er nu is en juist weer Palestina een strategisch punt gaat worden van de eerste orde in deze wereld, dient ons aan het denken te zet ten. Wat gaat er gebeuren? Paulus blijft in Romeinen elf de weg openhouden voor de be kering van het Joodse volk, als overblijfsel, nadat de heidenen het Evangelie gebracht is, en deze het weer verworpen heb ben. Die tijd is, dat is klaar ge noeg, thans aangebroken. De westerse christelijke cultuur gaat er aan. Het moderne heidendom begint er zijn stempel op te drukken en dat betekent de ver nietiging van het Westen. Wat wil God met het Joodse volk gaan doen? We weten het nog niet. Maar laat ons de ogen open hebben. We beleven een ontzaglijke tijd, de wereld is in de eind-crisis ge worpen, en dat het oude Bonds volk, werd terug geleid naar het land der vaderen, is ons het stel ligste bewijs, dat het „Avond land" werkelijk bezig is onder te gaan. Het boek van Dr Weizmann gaat persoonlijk u en mij aan, lezer! dat dan gaat. Het eten vraagt door wat verrassingen wat meer tijd en zo zijn we toch nog druk geweest. Wat waren die Kerst dagen gauw voorbij. Doch je hebt toch nog de gedachte; het feest is nog niet op. Oud en Nieuw nog! Je hebt natuurlijk „opgezeten", gevangen in die bijzondere sfeer de oudejaarsavond eigen. We na men het er eens van en vanzelf gingen we terugkijken. Geen op wekkend iets tegenwoordig. Na tionaal en internationaal ging het niet zoals het moest. Daarop heb ben we nogal heel wat aan te merken. Vanzelf trokken we later in de avond de kring wat nauwer en overpeinsde we met elkaar 't gebeurdo in eigen kring. Ging het daar niet altijd zo we wensten, toch moesten we zeggen, dat er nog zoveel zegen was ontvangen. Zo tegen twaalf uur, als we de wijzers onafwendbaar 't oude jaar zien afsluiten, dan verstillen meestal de gesprekken en keren onze gedachten vaak binnen de allernauwste kring terug en den ken we aan wat wij deden. Och dan praat je al zoveel niet meer, want we moeten wel bekennen, dat het ook bij ons vaak mis was, maar als het daarover gaat zijn we liever zwijgzaam. Wat geeft dat altijd even een benauwd gevoel als de wijzers vlak naar de twaalf glijden. Net of de tijd „pp raakt". Het is toch net of het een gevoel van verrui ming geeft, als we 't nieuwe jaar weer zijn binnengegaan. We heb ben weer een zee van tijd voor ons, menen we. Op Nieuwjaarsdag durven we weer vooruitzien. Zeggen, wat we hopen of vrezen van 1950. We praten er weer over. Maar och arme, de dag na al die feestdagen, als ieder weer zijn eigen weg gaat in het leven en, als er nog schooljeugd is, als ook die weer binnen de vier muren is opgeslo ten en we het huis weer geheel voor ons zelf hebben, dan hebben we niet veel tijd meer voor be schouwingen of gedachten aan toekomst voorspellingen aangaan de het nieuwe jaar. Nee, dan staan wy voor „onze erfenis van 1949", d.w.z. dat we flink aan de slag moeten. We zijn dan weer nuchtere huisvrouwen, die wel weten uit ervaring dat je dan met praten niet verder komt, integen deel wel meer achterop komt. We maken dan maar weer van de nood een deugd en gaan weer zorgen dat alles op zijn plaats komt en dat de oudejaarsstof uit de hoekjes wordt gehaald. Al had je dan eerst niet zoveel zin om te beginnen, al werkende komt dat wel weer. Het is weer plezie rig als het huis weer tot zijn ou de zelf is teruggekeerd, en we elk ding weer op zijn oude plaatsje vinden en als er eens een ver dwaald schraal winterzonne- straaltje door de kamer sluipt, we dan geen verraderlijke grijze stof- laagjes zien. Zo met een paar dagen fiks aanpakken hebben wij de zaak weer in het reine en is de erfenis weer verteerd. In dit geval ge lukkig. Je zou enkel maar wensen, dat we in het grote leven, nationaal en internationaal de zaak ook zo even door stevig aan te pakken in orde konden krijgen. Maar ik vrees, dat we daar lang op zullen moeten wachten, als het ooit zo ver nog komen zal. Het is niet moedgevend, wat we op dit ge bied te zien krijgen, maar laten wy als vrouwen dan maar trachten 't kleine plekje in het grote heelal, wat aan onze zorgen is toever trouwd, om het daar in orde te houden. Niet alleen stofvrij, maar zo dat het voor ieder, die daar zijn thuis heeft een veilige, rusti ge haver is, waarheen men graag vlucht als het leven daar buiten moeilijk is en men wat verade ming nodig heeft. Dan krijgt ons ..leine werk van stof afnemen en eten koken en wassen en verstel len toch een wereldwijde beteke nis. Het is heerlijk als je zo'n taak is toebetrouwd. We hebben weer een jaar voor ons om te werken voor de onzen! Na de vacantie. Spreekwoorden zijn gelukkig niet altijd waar. Het boze gezeg de: „Uit het oog, uit het hart", is tenminste in de vacantie behoor lijk gelogenstraft. 'k Kan het klaar bewijzen, met een stapel „prachtige anzichtkaarten" van mijn kroost uit één en van de hand werkmeisjes. Toen ik thuis was, deed ik er een beetje „groot" over. 'k Wilde eigenlijk niet weten, dat ik het machtig aardig vond zoveel „andenkens" te ontvangen. „Thuis" waren ze eerlijker, want zij zeiden rond uit, dat ze het zo leuk voor me vonden en ze wilden geen kwaad horen van de monsterlijke pro ducten. 'k Gaf tenslotte toe, dat de bedoeling in ieder geval zeer hartelijk was. Maar in mijn hart was ik er toch ook verrukt bver, dat ik zo'n dikke stapel ontving. Nu ja, kunstzinnig zijn de meeste kaarten niet. Kijk maar eens naar al die glimmerige meisjes, met „reuzeboeketten" in d'r hand, bijgestaan door even glan zende jongetjes. Er staan in ieder geval ontelbaar veel goede wen sen op. Als het daarvan afhangt, ga ik een voorspoedig 1950 in. De Kerstvacantie was fijn, al deed ik geen verre reizen, 'k Heb zo'n gevoel of zo'n vacantie thuis een tijdelijke verjongingskuur is, als jezelf weer „kind in huis" bent. Maar met het einde der vacantie neem ik de last der jaren weer op me en poog een wijze juf te zijn. Toch ga ik weer monter aan de slag. Dat komt ook, door dat we het in „ons durpje" niet kwaad hebben met elkaar. Het schoolbestuur is niet kleingees tig en in school weet de baas de zaak ook aardig te laten marche ren zonder al te veel te bazen. Een goed ding voor ons is ook, dat de baas een vrouw heeft. Als ik een man was, nam ik mijn hoed voor haar af. Ze weet van ons schoolwereldje iets saamho rigs te maken. Zelf beweert ze buitengewoon bijgelovig te zijn, want ze gelooft vast in de boven natuurlijke werking van thee. Daarom, als haar zesde zintuig haar waarschuwt, dat we één van allen, of alle tezamen een op montering nodig hebben, dan is daar altijd een hartelijke uitno diging voor een kopje thee. Zo vindt ze het ook noodzakelijk, dat we na de Kerstvacantie het nieuwe jaar inzetten met een theeavond. Nu moet je theeavond lezen als „Thee met toebehoren". Alle uitgaanders komen er graag een treintje eerder voor naar huis. Dat hebben we gisteravond ge had. We hebben natuurlijk eerst heel netjes nieuwjaar gewenst. Ons dorp is nog al wat conserva tief op dat punt. Daarna hebben we onze preekervaringen gewis seld van de vacantie en zijn toen tot andere orde overgegaan, niet vergetend dat het een theeavond met toebehoren was. Mevrouw vond, na afloop dat we nu in ieder geval weer een beetje aan elkaar gewend waren. We voelden ons weer klaar voor de start. Mijn leergierige schare was er vanmorgen ook weer klaar voor, merk ik wel. 'k Heb ze natuur lijk allemaal netjes bedankt voor de „prachtige kaarten". En na de Bijbelse geschiedenisles hebben we de vacantie behandeld. Je staat er versteld van, wat er allemaal op zo'n vreedzaam dorpje gebeurt in een Kerstva cantie. M'n hospita bewaart trouwhartig alle nummers van ons streekblad want zij vindt, dat een juffrouw als een „officineel persoon" moet weten wat er om gegaan is tijdens mijn afwezig heid. Maar ach mensen, wat is zo'n blad in vergelijking met de reportage, die«mijn klas me geeft. „De hond van de smid is dood gereden", wordt me verteld. Met een zeer ernstige hoofdknik zegt Henkie: „Me vader zegt, dat komt allemaal deur die vrotte auto's". Haastig, doch stilzwij gend slik ik ^die vrotte auto's" weg en informeer of het arme dier eerst nog veel pijn geleden heeft voor het doodging. Geluk kig niet'. Ineens dood. Dan is er een gróte boom omgewaaid in DE laan van ons dorp. 'k Weet nu precies hoe het gegaan is en ik vraag mezelf af, na al die ver halen hoeveel mensen de dood zijn ontsnapt, omdat ze d'r juist net naast stonden. Merkwaardig dat juist ons halve dorp op dat ogenblik en op die plaats moest zijn. Bepaald samenloop van om standigheden. Ook is „d'n ouwe Kees weer zo erreg dronkig geweest", o schan de! Verder was er weer het ge wone jaarlijkse Kerstfeest aan geboden door een dames-krans. Ieder is daar welkom, jong en oud, arm en rijk. Maar om de kinderen is het begonnen. Als het woord Kerstfeest ge noemd wordt, zie ik Keesje met een schok gaan verzitten. Daar steekt wat achter, vermoed ik al direct. Wat is daar op dat feest grandioos getracteerd, en wat is er een mooi verhaal verteld. De gewone Kerstgeschiedenis eerst en daarna een „prachtig ver haal". Ze vermoeden blijkbaar, dat ik de Kerstgeschiedenis wel „Komt ie daar nou al aan?", dacht Lidy van Hunkeren hard op. En op haar horloge kijkend „Hoe kan ik nou zo denken! De bus kan pas over vijf minuten hier zijn. Tenminste, als ie met de bus kwam. Hij kón ook met de trein. Maar laat ik me daarover nou geen zorgen staan maken. Want de keertjes dat ie met de trein komt kun je tellen. En dan had ie haar er zeker toch wel iets over ge schreven. Hij kon begrijpen dat ze hier wachten zou. Hier, op het oude vertrouwde plekje, dat al zoveel van hur. mooie ontmoe tingen na maanden afwezigheid had afgekeken. Nog maar eens de étalages van het Luchtpaleis bekijken. Ze zou bijvoorbeeld net kunnen doen alsof ze hem niet eens zo erg verwachtte, als of ze veel interesse had voor de lampen en radio's en dat wach ten op hem er maar op de koop too bii nam. Maar neen. dat zou ze niet kunnen, corrigeerde ze zichzelf. Ze kon haar groot ver langen om hem weer te zien, weer met hem te praten, zijn ge- gallonneerde arm weer door de hare te hebben, onmogelijk ver bergen! Lidy van Hunkeren wachtte, op de donkere vooravond van Nieuwjaar, op haar verloofde, Herman van Weeren, tweede ste ward bij de grote K.L.M. Het was rustig hier bij de halte. En kel een oud heertje met zijn vrouw aan de arm kuierde wat heen en weer in afwachting van de stadsbus die nu toch stellig komen moest, volgens het oude heertje. Op de wat verwijtende vraag van zijn hulpbehoevend vrouwtje gaf hij geruststellende antwoorden: Bep had het immers gezegd! En die ging toch zeker vaak genoeg met deze bus mee. En die dame wachtte immers ook! Lidy luisterde naar deze oude woorden en ze corrigeerde ze niet. Toch wel mooi om de tere zorg van die oude man te horen doorklinken in zijn sterkende woorden. Als Herman en zij, later, véél later natuurlijk, ook zo eens ergens stonden op een avond als nu! Op visite naar de kinderenOf naar goede oude vrienden. Ze glimlachte om die dwaze gedachten. Herman als een oud mannetje! Straks zou hij op haar afkomen in het keurige uniform, waarin hij door menig meisje be wonderd werd, wist ze. 's Even kijken! Nog drie minuten, dan moest de bus er zijn volgens de dienstregeling. Kon best over tijd zijn op een dag als vandaag. Het was wel erg druk in de hoofdstraten. Hier stond ze op een eilandje van rust, maar de geluiden van de binnenstad ruis ten er omheen. Feestelijke ge luiden! Herman zou wel weer de drukste straten nemen straks. Dat kende ze al van hem. Moest altijd in het volle leven zijn. Geen wonder, als je zo'n avon tuurlijk leven had als hij! Hij was vertrouwd met de drukte. Hield er van! Zij niet zo erg. Zij minde de stilte, waarin de blade ren ruisen boven je stille woor den en de geluiden van de grote stad slechts vaag én ver tot je doordringen. „Dat zal ie wezen! Zie je wel moeder dat ik het goed had. Net op tjjd! Bep zei het immers. Nou maar kalm an hoor! Je zal best zitte. 'k Zal de chauffeur wel even. De koplampen van de stadsbus naderden snel. Lidy, haar ge peins van zich afgooiend, liep vlug op de halte toe. „Wat denk U, dame, zou ik een plaatsje kenne krijge.... Zou U." In haar blijde overmoed be loofde ze: „Voor oude mensen is er altijd een plaatsje, hoor! Maak U maar niet ongerust!" Ze zag Herman, achteraan. Ze wuifde en liep blij op de uitgang toe. „Dag Herman! Daaag!", kon ze niet nalaten te roepen. Haar stem had een vreemde, óveront- roerde klank. Herman sjouwde wat aan zijn koffer en kwam langzaam naar voren. Stond zijn gezicht minder zonnig dan anders? Misschien moe van de reis en zware dienst gehad. De chauffeur tikte beleefd aan zijn pet cn hielp Herman met de koffer. „Dame! Mijnheer!" Toen stonden ze samen onder het licht van een straatlantaarn. Lidy uitte haar blijdschap over dit weerzien met heel de liefde van haar hart, dat zo had ver langd naar deze avond. Herman beantwoordde met een handdruk en een heel snelle kus. „Kom, we stappen op. We zetten ons zó in het zonnetje, hè?" Twee arbeiders, laat van de fabriek fietsten voorbij. Hun be nijdende woorden waaiden naar hen over. Waren ze ook niet gelukkig? Met al Gods zegeningen om hen heen? Met elkaar? Met het voor uitzicht van mooie Nieuwjaars dagen thuis en samen! Ze liepen naast elkaar. Lidy vertelde. „Moet je horen, Her! Zat ik me daar nog even onge rust te maken dat je misschien met de trein zou komen. Dat ik hier eenzaam zou moeten blijven staan. Zoiets zou jij niet denken, hè? Voel jij je wel eens een zaam? Ik bedoel: zo heelemaal alleen. Zo, dat je wel naar hier toe zou willen vliegen om samen te zijn, heel even maar. Om even elkaar in de ogen te kijken, even wat tegen elkaar te zeggen? Heb jij dat wel eens?" „Ik ben nooit alleen...." Vrijdag 6 Januari 1950 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 ken en daarom vertellen ze ge- zamelijk het verhaal, 't Is net een legpuzzle. Ieder vertelt een stukje en ik moet dan maar zor gen, dat het aan elkaar past „Enne, juffrouw, Kees het toen z'n koppie late valle en toen is 't koppie kepot gevalle", deelt een me mee. Daar heb je het, denk ik, maar dat het zo erg zou zijn, had ik eerst niet vermoed. Met een bons bonkt Keesjes eigen kopje op de bank en hij snikt hartbrekend „Enne ja, juffrouw al dè sjokkela viel op z'n Zon dagse bloes en toen was z'n moe der zo nijdig". Keesje snikt en wij zijn er weer allemaal stil van. Wel verdraaid, denk ik, zo'n gebroken kopje heeft nu al ge noeg vergald, en in een flits denk ik aan de „paedagogiek" van mijn grootvader, als ik vroeger iets had gebroken, en mij van moederszijde overkwam, wat ieder in zo'n geval ervaart. Als grootva dan in de buurt was, kreeg ik 2Vs cent voor mijn spaarpot, want, vond hij „je hebt dat kopje toch niet voor je ple zier gebroken, hé m'n kind?" Nu kan ik Keesje geen 2% cent in zijn spaarpot geven, want do zijnen moeders uit ons dorp zou den misprijzend op me neer zien en verachtelijk zeggen: „Je ken nou es zien, dat ze glad geen verstand er van heeft hoe je met zulke kinders doen mot". Maar toch Keesje moet uit de put! Als Mientje met haar laatste mededeling de genadeslag geeft, zwijg ik lieel ernstig, zucht diep en kijk peinzend het raam uit en zeg. „Tjaaa, ik begrijp er alles van, ik heb ook een kopje gebro ken in de vacantie". Keesjes kopje veert een beetje op, hij gluurt over zijn armpjes heen. Weer zucht ik diep, kijk weer peinzend naar buiten en zeg weer: „Bij mij zat er thee in". Weer een diepe zucht. Keesje zit inmiddels rechtop. Dan knik ik, nog steeds ernstig, naar Marietje, die zit te springen voor haar me dedeling. „Juffrouw, me tante het in de vacantie een zussie ge- krege en toen heb ik beschuit met muissies gehad". Zo nu zijn we d'r allemaal bovenop. Be schuit met muissies. Benijdend kijken we naar de gelukkige. „Zo", zeg ik, want mijn gewe ten gaat prikken, vanwege de tijd, „zo, en ik heb lekker in de vacantie vlak voor de kachel ge zeten en een mooi verhaal ge lezen en toen kreeg ik een fijn kopje thee met een dik stuk koek. Die koek heb ik opgegeten, maar het verhaal heb ik bewaard voor jullie, dat vertel ik wel eens". Een klein hoeraatje voor de verhaalbelofte en dan gaan we weer „de ernst van het leven tegemoet". Het nieuwe jaar is begonnen. R. T. Mijn studeerkamertje. 30x120 cm is het raam van mijn zol derkamertje, waar ik door uitkijk op de boomgaard en het erf van een oude boerenhoeve aan de overzijde van de weg. - In dat kamertje staat een groot ledi kant en een klein tafeltje, terwijl twee stoelen de overige ruimte ongeveer vul len. 's Zomers, wanneer de zon een hele dag op het dak heeft staan branden, is het er 's avonds snik heet. Als in de herfst, de na jaarsstormen loeien uit het Zuid- Westen, waait het gordijntje bij na af, zo tocht - het er. In de winter als het vriest en de ijs koude, snerpende Oostenwind rond ons huis jaagt, is het er niet om uit te houden. En als in het voorjaar een schrale Noordwestenwind alle bloemen afschrikt om hun knop boven de aarde uit te steken en zich te ontplooien, kun je een gevoel krijgen of je op- inplaats van onder een dak zit te schrijven. Als het regent gebeurt het dikwijls, dat er onverwachts een straaltje water uit de ene of andere naad in het dak op de matten loopt, zodat er een schaal aan te pas moet komen om een irmundatie te voorkomen. In het ledikant slapen mijn broer en ik. Mijn broer die de gewoonte heeft om te snurken terwijl hij slaapt, begeleid mij zo nu en dan bij het oplossen van ingeklede vergelijkingen, hoewel ik meestal het tempo niet bijhouden kan. Boven het bed heb ik een boekenplank aangebracht, die ik zo vol mogelijk probeer te krij gen met boeken, goede boeken, waaruit ik probeer mijn kennis te verrijken als aanvulling bij de gewone schriftelijke lessen. Een oud spreekwoord zegt: Een ezel is nog niet geleerd al is hij met boeken beladen; maar het is wel zéker, dat ze een waardevol hulpmiddel vormen. Naast de boekenplank, han gen: een lijst met raadgevingen voor het schetsen en een Engelse kalender met een glimmend zwarte kat op het schild. Die kalender kreeg ik met nieuw jaar toegezonden van mijn vriend (een oud soldaat) uit Engeland met „best wishes for a merry Christmas and a happy New-year for you and your family. Aan de andere wand, naast het raampje, hangt een wereld kaart. Door Mercators projectie is het mij mogelijk me door een kwartslag op mijn stoel te draai en een overzicht van de „hele wereld" te krijgen. Op een spijker, in het raampje geslagen, heb ik een, van één van mijn wandelingen langs de zee meegebrachte, schaal van een Noordzee-krab gestoken. Dit zolderkamertje heeft voor mij iets aantrekkelijks. Wanneer ik vermoeid ben van het door worstelen van wiskundeproble men, of het eindeloos uit het hoofd leren van namen van ste den en dorpen mij op de duur verveelt, kijk ik door dat raam pje. Nu in het voorjaar worden grauwe wolkengevaarten met grillige vormen, langs de licht blauwe lucht voortgejaagd. Dan laat ik mij gedachten met die wolken meedrijven, tot ik alles om me heen vergeet en een ogenblik leef ik dan in een wonderwereld van fantasie. Ik verplaats me in gedachten naar landen en volken, die in werke lijkheid duizenden mijlen ver weg zijn, maar die door mijn verbeeldingskracht in het brand punt van mijn belangstelling wor den gevoerd. Het raam van mijn kamertje ziet uit op het Westen, maar de ondergaande zon kan ik bijna nooit bewonderen. Dit komt om dat op het erf van de boerderij aan de overkant een zwart- geteerd wagenhuis staat, om geven door struikgewas. Daar kruipt avond na avond de zon achter weg. Dat is niet erg, want al wordt mij het uit zicht op de ondergaande zon belet, de schitterende kleuren aan de hemel, die zij achter laat, kan ik wel zien en er van ge nieten. Prachtig is dat. Het begint met helgeel van de zonnestralen zelf en het is of de einder in brand staat, als de zon al maar weer gaat zakken. Geeloranje, Oranjerood, rose, dieprood, violet, allerlei kleur schakeringen tovert de zon voor ons op het grote scherm dat hemel heet. En als de zon dan na verloop van tijd, achter de kim verdwijnt, is het net of dat grote vuur daar ginder ergens ver weg, langzaam uitdooft. Het rood wordt licht-oranje en alles verbleekt. De avond begint te vallen en even later wijst alleen nog een lichte plek aan de lucht ons de plaats aan, waar daar net in majestueuse schoonheid de dagvorstin is verdwenen. Dan is het tijd voor mfj om de knop van mijn schakelaar om te draaien en het licht van de „grote kaars" te doen vervan gen door het schijnsel van mijn 45 watt electrisch lampje. Met dat ik het licht aanknip is alles weer veranderd in de nuchtere werkelijkheid, les 12 werktuig kunde moet nog klaar om een Maandag drie lessen in te kun nen zenden. Dus verdiep ik me weer in het samenstellen en ontbinden van krachten en het construeren van krachten- vt-eihoeken, hetgeen geleerde mensen: het bestuderen van de theoretische mechanica plegen te noemen. Eindelijk, zo om een uur of twaalf, ben ik klaar met mijn les en kan ik naar bed. Als ik dan nog even nadenk over mijn studie die avond, komt er een soort bescheiden gevoel van zelfvoldaanheid in me op. Weer een les grondig uitgewerkt, dus weer een klein stapje verder op de lange weg die naar het doel leidt. Het doel dat eerst op een on beklimbare piek van een steile berg leek, doch waarvan het streven er naar nu meer en meer de vorm aanneemt van bestijgen van een zacht glooiende heuvel. Waarvan de top door regelmatige en aanhoudende studie, met Gods hulp en onder deskundige leiding, misschien nog onver wachts bereikt wordt. Het kraken van het ledikant duidt aan, dat ik me nog even omdraai en dan is weldra ook op mijn zolderkamertje alles in diepe rust verzonken. FRANS VAN ZUIDVLIET. („Frans van Zuidvliet" behoort tot degenen waar ik een paar weken geleden over schreef aan mijn neef, die geen gelegenheid hebben de school te bezoeken, maar op hun „zolderkamertje" zitten te blokken om door zèlf- studie hun doel te bereiken. Frans! Je schets is goed. Er zit sfeer in! Sterkte bij je studie en Gods zegen er over! Oom DAAF. PLEITERS HULP. Ik zie er u wel door te helpen, [goede oriend, Sprak Teun zijn advocaat, die [hem tot nog toe dient, En heeft hem inderdaad wel [half daar door geholpen. Te toeten door zijn geld, zijn [schuren en zijn stolpen, En naar ik 't spel aan zie, daar [is hoop voor de rest, De goede advocaat doet nog al [vast zijn best. Het „vrije" veer over de Westerschelde Vroeger: een Schelde Waar je düür geld voor telde. Heden een pont, Waar je vlug en gezond Heen en rond Gratis vaart! Geen pontgeld meer; Geen belasting-zeer; Is hinderpaal Noch stopsignaal Tussen Noord en Z.uid! De Zeeuwen vereend, Den Haag het goede meent Na oorlogsjaar, Met bang gevaar, Er trilde een snaar, Bracht bij mekaar, Wat hier en daar, Voorheen scheen verdeeld! Nu, heerlijk snel, veilig en wel en zonder getel van pontgeld er bij, bereik je blij de overzij Maar, Lieftinck grijpt in En krijgt zijn zin, De ellende gaat weer beginnen 't Was allemaal slechts 'n ideaal! Ik sta verstomd: het veergeld kómt 't Was al te mooi, Om te blijven duren! AI te dol, Weer komt de tol, die 't schoons bederft, 't gedrocht, geërfd, van 't voorgeslacht, dat 't moois bedacht, en Vlaand'ren jaagt naar ['t Zuiden. Was dit product, toch maar mislukt, dan waren wij, nu vrij en blij Vereend, wij Zeeuwen! Wie sleepte 't wicht toch weer in 't licht? Regeringsbloed? Regeringsmoed? Regeringsvreugd? Regeringsdeugd? Regeringsstap? Regeringsgrap? Regeringswil? Regeringsgril? Regeringskijk? Regering rijk? Regering wars? Regering dwars? Dan Zeeuwen op! Weigert deez' strop! Het protest ten top, Van Noord tot Zuid Klinke nu luid, „We zullen 't niét verduren!" (Vrij naar Moulijn.) EEN GEHANGEN DIEF. Het leven heeft somtijds, [somtijds dood een val. Laat mijne niemand wijten; 't Geviel tot zijner tijd, en Ik ben der zo maar aan gekomen [bjj geval. „Je hebt gelijk. God is altijd bij ons. Als ik er aan denk hoe je ergens ver weg boven vreem de landen cn zeeën vliegt met allemaal vreemden om je heen en als ik denk aan de vliegtuig rampen, aan de gevaren waarin ook jouw leven is, dan.... Ja, dan ben ik zo blij dat je nu weer bij me bent. Drie lange dagen bij me „Je wordt toch niet sentimen teel?" „Vind je dat?" „Och laten we over wat an ders praten. Hoe zullen we gaan?" „Zeg jij het maar." Waarom werd ze nu ineens zo koud? Ze rilde! 't Leek net of haar eerste grote vreugde langzaam weg zakte. Wat was Herman koel! V'at klonken zijn woorden ver en hard! „De Hoofdstraat maar. Wie weet ontmoeten we nog oudg kennissen. Wil je nog wat ge bruiken ergens?" „Nee, liever niet. Laten we maar gauw op huis aan gaan. We gaan vanavond toch nog naar ons huis ook? Vader wil het zo graag! En Gré is over m«i de kleine Hans. Jan zou vanavond nog komen met de laatste trein. Kon niet eerder weg uit de 'zaak. 't Kan dus best gezellig worden. Laten we maar flink doorlopen!" Ze gingen de drukte door. Het licht van winkels, café's en eet salons lokte. Herman ving groe ten op van oude vrienden. „Alles oké?" „Oké, we leven nog!" Lidy keek naar hem op. „Hoe zeg je dat?" „Zoals ik het zeg. We leven toch nog?" En terwijl ze samen gingen door de drukte, die de hoofd straten vulde, door de stillere buurten waar Hermans ouders woonden en waar vrolijke men sen in het zachte licht van sche merlampen de jaarwisseling pre ludeerden, voelde Lidy hoe de golf van vreugde in haar uitvloeide aan het strand van haar teleur stelling. Er was in Herman van Wee- rens leven iets gebeurd sinds hij het ouderlijk huis in de Mar grietenstraat verliet om de uni form van de K.L.M. te gaan ver overen. De beschermende muur vanx Viel CKristeliik öeziix. de sterkende sfeer van goede vrien den, de toegewijde liefde van een meisje als Lidy had .hij ge leidelijk aan naar de achtergrond van zijn leven voelen wijken. En sinds hij boven landen en zeeën vliegend kennis gemaakt had met wat hij noemde „het grote leven" wilde hij bewust alleen staan zonder de steun en staket sels die hij in zijn jeugd en thuis nimmer had kunnen ontberen, maar die hem langzaam aan een lastige beperking waren gewor den bij het genieten van het leven dat zijn prachtige promotie hem bood. En sinds hij op Croydon ken nis gemaakt had met een tweede stewardess van een andere lucht vaartmaatschappij, een blond kind met een uitdagend knap gezicht, had hij het roer van zijn leven radicaal omgegooid. Er was dan ook geen verheugenis in hem geweest toen hij wist dat hij met de Nieuwjaarsdagen naar huis kon. Hij had dan maar besloten „to make the best of it". Of schoon hij wist dat het hem moei lijk vallen zou wat hij een paar dagen voor de thuisreis uitg|- vvUuit, had. uit le voeren. Maar toen hij vanuit de bus Lidy bij de halte had zien staan en even naast haar frisse gezicht het „make-up" gelaat van Kitty had gefantaseerd, was zijn plan naar het eind van de avond ver schoven. Het plan, om de sterk ste tros die zijn levensschip aan het oude leven bond, los te gooi en: Lidy! Het was al heel laat in de avond toen in de Margrieten straat de huisdeur openging bij de Familie van Weeren. Nog slechts hier en daar brandde licht in de nu zeer stille buurt. Uit het huis op de hoek zong zachte muziek de straat in. In de baan licht die vanuit de gang de straat inbrak stond Lidy van Hunkeren, gereed om te ver trekken. Boven brandde nog licht: mijnheer en mevrouw van Weeren sliepen nog niet. Herman stond in de deurope ning zijn leren jas aan te trek ken. „Nee gerust, laat maar Her! Ik kom best alleen thuis!" „Dat is onverantwoordelijk, Lidy! Dat kun je niet van me eisen, 't Is al ver over midder nacht en met Oud en Nieuw zwiert er altijd wel eens schuin volk over straat. Ik zou me mijn leven lang schuldig voelen als je iets.ja, nou als je iets overkwam, bedoel ik." Lidy deed een stap nader en terwijl ze Herman diep in de ogen keek zei ze met een stem die brak in een snik: „GOD is altijd bij me. Hoor je Her? Al tijd!...." Toen duwde ze hem zacht terug, de gang in. Hij verweerde zich niet. Ze greep de knop van de buitendeur en trok die zacht dicht. Maar aan het eind van de straat bleef ze toch nog even staan, liep naar het midden van de straat om nog eens het huis van Herman te zien. Ze zag dat beneden alles donker was nu. Alleen boven brandde nog licht. Even nog bleef ze staan luisteren of ze misschien voetstappen hoorde naderen. Maar de straat bleef stil. Ook in het huis op de hoek waren de lichten gedoofd en had de muziek gezwegen. Lidy liep op huis aan, het Nieuwjaar tegemoet, dat zo een zaam zou zijn A. v. d. HEYDE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1950 | | pagina 6