ur
Bij ons thais
n
n
ill
iiai
3P
mp ns
pgi
gif
êH
■L
■LB
BRIEFWISSELING.
I I
iOjjFjj "cj in ";:"i -jjj"
llnmllj iiM>i
mm
f;
ENGELSE TOILETJES.
DE KINDEREN VAN
HET GROENE HUIS
Vrijdag 6 Januari 1950
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
w
WUll
,H.I|I>II llllll'l. nllll. ill JllC ll'M'll
l«IIIIM|!èlM|||
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6. Middelburg.
EEN SCHAAKDROOM
De familie S. zat ln de huis
kamer gezellig bijeen. Vader en
zoon waren beide lid van een
schaakvereniging, waren druk be
zig de kansen te bespreken van
hun club in de competitie en na
tuurlijk werden ook hun eigen
partijen besproken. Moeder en
dochter luisterden aandachtig toe,
want ook zij hadden belangstel
ling voor het schaakspel. Geleide
lijk was men gekomen tot het
Wereldkampioenschap. Ja, sprak
Vader, verleden week zat ik een
partij na te spelen uit het laatst
gehouden Tournool om het We
reldkampioenschap. Toen kwam
bij mij de vraag op: Wie zou ln
het jaar 2000 kampioen zijn en
hoe zou het dan gaan? Terwijl ik
daarover zat te mijmeren hoorde
lk opeens een stem die zeide: „Ik
kan U misschien wel helpen". Ik
keek rond en zag de Zwarte Da
me op mij toekomen. Wanneer U
witt kan lk U er wel lets van la
ten zien, sprak zij. Ik knikte en
daar kwam een Zwarte Raads
heer met 2 paarden aan. Hij ver-
zoeht mij op te stijgen en daar
gingen wij over een prachtige weg
van zwarte en witte tegels naar
een prachtig kasteel, stegen af
en kwamen in een grote zaal met
marmeren schaaktafels en aan de
wanden grote demonstratiebor
den. Op het podium zaten 4 spe
lers, aan het ene bord een Rus en
een Amerikaan, en aan het ande
re bord een Hollander en een
Spanjaard, Ik bekeek de belde
stellingen en zag dat Holland en
Rusland heel goed stonden.
Rusland stond wel een loper
achter, maar kon een winnende
combinatie uitvoeren. Ook Hol
land zat te piekeren over een
combinatie, hij deed zijn zet,
drukte de klok ln en Rrrrlng,
«aar ging de bel en werd ik wak
ker. Dat was mijn schaakclroom.
De beide stellingen had Ik ont
houden en direct genoteerd. Hier
zrjn ze.
Wit: Amerika.
Khl, Dh4, Le4, Le3, pionnen
a2, b2, c3, h2.
Zwart: Rusland.
Kh8, Df7, Lc6, plnonnen a7,
b6, c5, h7.
Zwart aan zet. Zie diagram I.
Zoals U ziet staat Zwart een
Loper achter, maar kan een win
nende combinatie uitvoeren, sprak
Vader. Ja, antwoordde de zoon,
de eerste zet zal wel Df7fit
zijn, dan speelt Wit Le3gl en
danja dan. Ik heb het, riep
de zoon uit, dan spelen wij Dfl
f3f; Wit Le4xf3 en dan Zwart
Lc6xf3t, en mat.
Prachtig gevonden nietwaar!
En hier Is de 2e stelling.
Wit (Holland:) Kc2, Dc6, Tdl,
Tbl, Db2, Pe4, pionnen a3, c4, e2,
g3 en h2.
Zwart (Spanje)Kb8, De3,
Tc8, Th8, Lf8, Pg6, pionnen a7,
f7, g7 en h7.
Wit aan zet. (Zie diagram II).
Deze ls niet zo eenvoudig. Na
een tijdje op het bord te hebben
gekeken en enkele malen probe
ren had men de oplossing gevon
den en men speelde:
1. Lb2e5t Pg6Xe5
2. Telbit Lf8b4
3. TblxMt De3—b6
4. Tb4xb6t a7xb6
5. Dc6xt>6t Kb8a8
Alles gedwongen.
6. Db6a5t
Waarom nu geen Daöt?, sprak
Moeder. Dan duurt 't één zet lan
ger, zoekt het maar eens uit!
sprak Vader.
6Ka8b7
7. Thlbit Kb7c6
8. Da5d5t Kc6c7
9. Tbl—b7t en mat.
Een prachtige combinatie!
En nu gaan we nog even een
probleempje oplossen. Hier is de
stand.
Auteur (Otto Wurzburg.)
Wit: Kb3, Da7, Td2, Lfl.
Zwart: Kc6, pion d6.
Wit aan zet. Mat ln 2 zetten.
De oplossing volgt in de vol
gende rubriek.
GRAFSCHRIFT.
Hier ligt een man in d' as
Zo gierig al zijn leven;
Hij wou de geest nauw geven,
Omdat het geven was.
BEZORGDE PIER.
Piet schonk zijn wilde toijj een
[klink drie, vier om niet;
De buurt stond overend en bad
[hem dat hij 't liet.
Zoet, vrienden, zeid' hij, zoet, 'k
[heb kwalijk half gedaan;
Z' is onder mijn bewind, ik moet
[er acht op slaan.
iUÜ
Diagram I.
Diagram n.
-e
A
WÊA
mkoj
iüiiii
fA
USUI
rj
ïusui
lïïmT
::i
Uil
iii.uii
iillifi
OPLOSSING VORIGE PUZZLE.
HORIZONTAAL: 1. kwartel; 6.
rollade: 12. Noor; 14. boog; 15,
kegel; 17. kus; 19 krank; 21. Ede;
22; kei; 24. lei; 26. via; 27. telg;
29. bezig; 31. leed; 32. 0.1.33. as;
35. rob; 36. ge; 37. te; 38. stad;
40. rest; 42. la; 43. bot; 44. pal;
45. of; 47. riet; 50. teil; 53. al;
55. el; 56. ren; 58. in; 59. H.O.;
60. rasp; 62. pater; 64. keer; 66.
tap; 67. wat; 68. Sem; 70. dus;
71. anode; 73. set; 75. adept; 77.
eelt; 79. zaal; 80. ledepop; 81
penseel.
VERTICAAL: 1. kaketoe; 2.
angel; 3. roe; 4. tolk; 5. er; 7
8. Loki; 9. lor; 10. agave; 11.
eskader; 13. nu; 16. edel; 17. kier;
18. slib; 20. niet; 23. eb; 25. eg;
28. gat; 30. zot; 31. les; 34. sabel;
36. gelei; 38 sar; 39. dot; 40. rat;
41. tol; 46. wartaal; 48. iep; 49.
het; 51. ink; 52. borstel; 54. laan;
56. rats; 57. nest; 59. heup; 61.
spoed; 62. pa; 63. re; 65. edele;
67. welp; 69. maan; 72. Dee; 74.
en; 76. Das; 77. ed; 78. To; 79.'ze.
Prijswinnaar: mevr. J. Mol—
Braamse, Heinkenszand; J. Ha-
melinck, Wemeldinge en P. P.
Wolse, St. Philipsland.
lUw-h, de i-cAao-tpeuyd
Onze Opstellenwedstrijd.
Het avontuur van een stroper.
Eens leefde er in het dorpje H.
een man, die door alle mensen
verdacht werd van stropen. Op
een avond ging hij weer naar de
boskant. Hij dacht dat geen mens
hem zag, maar dat had hij mis.
Want op een afstand van onge
veer 30 meter, zaten een paar po-
litie's. Ze volgden hem onopmerk-
baar. Even later flitste de licht
bak aan. Een daarop volgende
knal ontroofde het leven van een
haas. Hij raapte de haas op en
stak hem tussen zijn jas. Maar...
wat was dat? Daar werd hij vast
gepakt door twee politie's. En of
hij vloekte en riep dat hij niets
gedaan had, het hielp niet. Hij
werd meegenomen naar het poli
tiebureau. En daar werd hij ver
hoord. Eerst bekende hij niets.
Maar toen de politie's hem de
haas, het geweer, en enige strik
ken toonden, moest hij wel be
kennen. Hij moest 14 dagen in de
gevangenis, en een boeten van
vijftien gulden betalen.
Opstel van Leendert Willem de
Jonge. Oud 11 jaar, Hovenpolder
B 19, Hoek (Z. VI.). Leerling 5de
klas der Chr. school, Hoek.
abcdefgh
Wit: Amerika. Zwart: Rusland.
Zwart aan zet.
abcdefg h
Wit: Holland. Zwart: Spanje.
Wit aan zet.
Velen houden het „mode-oog" alleen op
Parijs gericht, doch vooral de laatste jaren
is dit niet meer gerechtvaardigd. In alle
landen van de oude wereld om van de
nieuwe nog maar te zwijgen! ontstond er
een grote en belangrijke mode-industrie.
Vooral de Engelse indukrie heeft zich een
wereldnaam verworven, evenals trouwens
de solide en degelijke stoffen uit dit land
dit reeds lang hebben.
Het grootste deel van de Engelse mode
collectie is uiterst geschikt voor Nederland,
hetgeen niet te verwonderen is, wanneer
we bedenken, dat ons land het dichtst aan
Engeland grenst, en dat we in taal, land
aard, gewoonten, enz. vrij veel met de Brit
ten gemeen hebben. Ook het figuur van de
Nederlandse vrouw heeft veel gemeen met
dat van de Engelse.
Wij prijzen ons dan ook gelukkig, u hierbij het patroon vam een
Engels jurkje met bijpassend jasje te kunnen geven.
K 3475/19. Een simpel japonnetje met een hooggesloten halsje en een
aangeknipte korte mouw. De rok heeft middenachter een gedeeltelijk
ingestikte plooi, die vooral goed moet worden ingeperst. Het lijfje
sluit met knopen. Op het jurkje wordt een getailleerd jasje gedragen,
dat een van achteren fraai geplooid schootje bevat. Benodigd voor
102 cm. bovenwijdte voor de japon ca. 2.25 m. stof en voor het jasje
ca. 1.40 m. stof van 140 cm. breedte.
Het knippatroon is bij vooruitbetaling per postwissel a 0.50 bij
„Bella Patronen Service", Kromme Nieuwe Gracht 66, Utrecht ver
krijgbaar.
Het patroon is verkrijgbaar voor 96, 102 en 110 cm. bovenwijdte.
door M. v. d. Bosch.
Na het avondgebed, waarin
mijnheer dankte voor al de ze
geningen, en vroeg, of God de
jongens voor de zonden wilde
bewaren, en hen leren tot Zijn
eer te leven, stonden allen op.
Een van de leiders had eens
naar buiten gekeken. De regen
had opgehouden. Nu werd beslo
ten, dat ze allemaal mee moch
ten cun de gasten weg te bren
gen. Onder één voorwaarde, dat
ze, als ze thuis kwamen, vlie
gensvlug naar bed gingen.
Het was een hele drukte eer
allen buiten waren.
„Hoe moet het nu met die
parapluie?" vroeg Koos, „ik
draag hem niet!"
„Geef maar hier!" Han rolde
hém netjes op. „Zo, nu heb ik
fïjn een wandelstok.
Aöen liepen netjes twee aan
twee, en het was streng verbo
den van het pad af te wijken.
„Wie dat doet", mijnheer Wils
wees met zijn wandelstok naar
het donkere bos, dat er geheim
zinnig uitzag, „wie dat doet, ver
dwaalt onherroepelijk en zoeken
doen we niet."
De pas werd er flink ingezet,
en al zingend en fluitend waren
ze vlug bjj het Boshuis.
Terwijl mijnheer Wils nog
even met het drietal stond te
praten, fluisterde de andere lei
der de jongens in: „Vooruit, even
een kring maken". Daar ging het
al, de jongens hand aan hand
in de rondte.
Lang zullen ze leven,
Lang zullen ze leven!
Han vond het zo prachtig, dat
ze haar plekje verliet om ook
mee te doen, en 'tslot was, dat
mijnheer Wils er heel alleen
stond.
Vader en moeder waren met
Jannie naar buiten komen lopen.
Wat hadden ze een pret om al die
jongens in het halfdonker.
Iki, die natuurlijk wakker was
geworden, kwam gauw voor het
raam kijken, ze begreep maar
niet wat er aan de hand was.
Toen, bij het hek, zei Boude-
wün nog gauw tegen Koos en
Han, dat ze niet over de spoken
moesten praten. „Kom morgen
ochtend maar bij me, dan vertel
ik het wel!"
Het duurde lang, eer Han in
slaap viel, ze had zoveel om over
te denken.
Alleen jammer dat Dik er niet
bij was geweest, die zou ook pret
gehad hebben. Wat zou hij van
avond gedaan hebben?
Toen droomde ze, dat ze in het
donkere bos verdwaalde. Plotse
ling stond er een lange jongen
met een vuurrood mutsje op, voor
haar. Een hele grote haak van
een parapluie sloeg hij om haar
heen, en toen holden ze samen
naar huis..
Bondewijns plan.
„Vertel nu gauw wat er is",
Koos zat te springen op de bank.
„Ik ben zo nieuwsgierig".
„Nou, we gaan vanavond niet
met de jongens mee, maarwe
gaan voor spook spelen!"
„Hè
„Ja, het is voor die jongens
toch niet leuk, als er vanavond
niets te zien is."
„Hoe heb je dat verzonnen? Ja,
joh, dat is even. een plan, natuur
lijk doen we dat. O, ik zie ons
al in het donker in die kuil, wat
zullen ze bang zijn!" Koos genoot
ai bij voorbaat.
Toch was het gemakkelijker
gezegd dan gedaan, want, hoe
moesten ze er komen 's avonds,
zonder dat iemand het merkte.
Han keek een beetje benauwd.
„Vader en moeder vinden het
vast niet goed, wij zo alleen 's
nachts in het bos". Een beetje
griezelig vond ze het ook, maar
dat durfde ze niet te zeggen, de
jongens zouden haar vast uit
lachen.
„Nou niet zeuren, hoor". Koos
had er veel te veel zin in, en
wou er niet over denken of het
mocht of niet.
Allerlei plannen werden ge
opperd. Uit het raam klimmen,
dat was het beste. Dan konden ze,
voor ze naar bed gingen, best de
ladder bij het raam zetten.
„Maar daar komt niets van!"
Als een bom viel de stem van
Berend, de knecht, in hun mid
den. Een ogenblik zaten ze elkaar
verlegen aan te zien. Toen kwam
het guitige gezicht van Berend
om het hoekje kijken.
„Berend, je houdt je mond,
hoor!" Boudewijn was opgespron
gen en stond nu voor hem. „Toe,
we hebben zo'n fiin plannetje, je
vertelt niets, hoor!"
Berend trok eens aan zijn pijp
en blies een dikke rookwolk het
prieel in. „Ja, wat zullen we er
van zeggen. Nu ik dat zo per on
geluk hoorde, dacht ik: „Dat gaat
toch niet, drie van die kinderen."
„Poeh, kinderen!" deed Boude
wijn verontwaardigd.
„In ieder geval weet ik wat
beters", ging Berend onverstoor
baar verder. „Jullie gaat gewoon
thuis vragen of het mag
„Ja maarviel Koos hem
in de rede.
„Stil nu even, als het mag, dan
ga ik mee."
Han zuchtte verlicht. Dat zou
fijn zijn, nu durfde ze veel beter.
En de jongens vonden het ook
reuze.
„Ik heb. nog wel wat lakens,
die we voor afdekking gebruiken,
die jullie om kunt doen. Dan kun
je die van je bed rustig laten lig
gen", plaagde hij.
„En ook nog een soort gong, die
we best voor klok kunnen ge
bruiken".
O ja, de klok, daar hadden ze
nog niet eens aan gedacht, maar
natuurlijk, die moest ook luiden.
Ze rilden er al van, zo griezelig
zou het zijn.
„Gaan jullie nu eerst maar
vragen of het mag, dan kunnen
we vanmiddag alles in orde ma
ken, want jullie moeten natuur
lijk flink meehelpen."
(Wordt vervolgd).
Om
j-amiÜMad
behorende bij het
ZEEUWSCH DAGBLAD en
't SCHOUWSCH DAGBLAD
van 6 Januari 1950.
eeuu/scH
wee/few
VOOR DK ZONDAG
Merkwaardig is na te gaan
hoe de school van Bilderdijk rea
geerde op de ontwikkeling der
toestanden op het gebied van de
kerk, de politiek, wetenschap en
kunst en maatschappelijk leven.
De Réveil heeft door deze
school wel een zéér Nederlands
karakter ontvangen.
Mensen als Groen van Prinste-
rer, Da Costa, Capadose, Willem
de Clerq, Heldring, De Liefde,
Wormser e.a. hebben een zeer
bepaald Nederlands stempel ge
zet op de geestelijke opwaking,
die haar bakermat in Zwitser
land gekregen had.
We hebben er in deze artike
len-serie reeds meer op gewezen,
dat de ondergang en het natio
naal verval van ons- land, dat
uiteindelijk uitliep op de totale
vernietiging van onze nationale
zelfstandigheid en inlijving bij
Frankrijk, gepaard ging en ver
oorzaakt werd door het geeste
lijk verval, het niet meer leven
bij de beginselen, waaraan wij in
Nederland onze nationale zelf
standigheid te danken hadden.
Dr S. D. van Veen, beschrijft
dit verval op zijn wijze in zijn
boek: „Een eeuw van worsteling"
met de volgende woorden:
„De predikanten der Gerefor
meerde kerk hadden allen de
Formulieren v. Eenigheid onder
tekend, maar 't is de vraag, of
zij ze kenden, behalve de Hei-
delbergse Catechismus, die zij
des Zondags in de namiddagpreek
moesten behandelen. Orthodoxe
uitdrukkingen werden nog wel
tamelijk algemeen gebruikt,
maar dat was dan bij velen ook
alles, wat er van de specifiek Ge
reformeerde dogmatiek was
overgebleven. De kenmerkende
dogmata der kerk werden weinig
meer geloofd of sterk verwaterd.
Een rationalistische geest sprak
uit de preken van velen, die bij
voorkeur spraken gelijk het
Evangelisch gezang: „De deugd,
o ja, ik vind ze schoon". Het
godsdienstig leven in de gemeen
te was mat; er zat geen pit in.
Men ging naar de kerk, gebruik
te het avondmaal, werd op zijn
tijd diaken en ouderling, maar
overigens was de godsdienst een
Zondagsding, buiten het hart en
buiten het leven omgaande. Be
kering was een verouderd
woord; onder geloof verstond
men het aannemen van zekere
godsdienstige waarheden; de
Heilige Geest scheen geweken
voor de tijdgeest. Men was bui
tengewoon verdraagzaam tegen
over allerlei vreemde meningen
en men beroemde zich daarop;
alleen ,de fijnen" kon men niet
verdragen, en ook daarin stelde
men een eer
Hiermede is de situatie na het
Franse tijdperk vrijwel getekend.
We hebben reeds gelegenheid
gehad op die onverdraagzaam
heid ten aanzien van „de fijnen"
te wijzen, toen we schreven over
de reactie, die het boekje van Da
Costa teweeg bracht, waarin hij
bezwaren noemde tegen de tijd
geest.
Over de grote mannen van de
Réveilbeweging is al heel wat ge
schreven. Een der mooiste boek
jes over hen vinden we nog al
tijd het boekje van A. Pierson:
„Oudere Tijdgenoten". Het merk
waardige van deze schrijver is,
dat hij zelf geen Réveilmens ge
weest is, maar in zijn jonge jaren
veel in de Réveilkringen heeft
vertoefd. Men verwachte in dit
boekje van het allerschoonste
Nederlandse proza geen door
wrochte Réveil-studie. Pierson
behandelt er slechts fragmenta
risch iets van, maar het is oriën
terend om de Réveil-mensen als
mensen van vlees en bloed te le
ren kennen.
Dat deze Réveil-mensen wel
tot het verachte deel der natie
behoord hebben, blijkt b.v., be
halve uit de reactie op het boek
je van Da Costa in 1823 ook nog
uit een dissertatie: „Het Reveil
en de Afscheiding", waarmee L.
H. Wagenaar in 1880 aan de
Utrechtse Universiteit doctereer-
de, voor welk proefschrift de
promovendus als motto koos het
bekende woord van Ulrich von
Hutten: „Ich habe es gewagt".
Tenslotte leert men de Réveil
mensen en hun persoonlijk leven
nergens beter uit kennen dan uit
hun eigen brieven. En daarvan
zijn er gelukkig heel wat
^uitgegeven. Een van de bekend
ste bundels zijn de „Brieven van
Mr Isaac Da Costa, medegedeeld
door Mr Groen van Prinsterer".
En reeds bij de allereerste
brief van Da Costa in 1830 aan
Groen, die toen Kabinet-Secre
taris van de Koning was, tekent
Groen aan: „Zelfs in den schrij
ver der Ned. Gedachten (Groen
zelf dus) mogt het bedenkelijke
van zoodanig een toenadering
voor de kabinet-secretaris niet
worden voorbijgezien. Wie aan
Da Costa de hand reikte, werd
van zamenspanning tegen ver
lichting en vrijheid verdacht.
Dergelijke bijzonderheid ken
merkt den toenmaligen thans
voor velen ongeloofelijken graad
der antipathie tegen ieder die
bezwaren tegen den geest der
eeuw had.
Het KoMin(buj& Osamt.
bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij
gekomen
Het woord, waarmee Jezus
Zijn prediking begon, doet een
christen moed grijpen. Er is
moed voor nodig, om de toe
komst tegen te gaan. Er is al
moed voor nodig, om een
nieuw jaar te beginnen. Hiér,
in dit woord van de Heiland,
wordt U die moed geschonken.
Want hier wordt de komst van
HET Koninkrijk aangekon
digd. Als de brute macht van
de koninkrijken van deze we
reld u beklemt, als het schrik
bewind van de tyrannen dezer
eeuw uw geestkracht dreigt te
verlammendenkt dan tot
uw troost aan dit triumfante-
lijke woord van de Gezondene
des Vaders.
De komst van Jezus Chris
tus betekent de komst van het
koninkrijk der hemelen in dit
jammerdal. Dit koninkrijk der
hemelen de naam zegt het
reeds komt niet uit de a'.rde
op, meur daalt neer uit de he
mel. Het is geen product van
aardse ontwikkeling of men
selijk streven, het is de
„nieuwe orde", die de genadige
God op deze aaTde brengt.
Zoals elk koninkrijk, heeft
ook dit koninkrijk der heme
len een koning en onderdanen.
Koning is God en onderdanen
zijn alle mensen, die met God
verzoend zijn door Jezus
Christus.
Dat Koninkrijk is reeds te
genwoordig, omdat Christus
geboren is en geleden heeft en
gestorven is en opgestaan is,
en dat Koninkrijkkomt,
omdat er nog machten zijn, die
God en Zijn Gezalfde weer
staan en zich dus de glorie van
het Coninkrijk nog niet in on
gebroken luister openbaren
kan.
Maar aan die toestand van
het „nog niet" komt een einde.
Dit Koninkrijk, dat zich hand
haaft temidden van veel vij
andschap en dat door de poor
ten der hel niet zal worden
overweldigd, zal eens, als Je
zus wederkomt, het enige Ko
ninkrijk zijn. Als de belofte
vervuld is van een nieuwe
aarde, waar gerechtigheid
woont.
Matth. 4 17b.
Het Koninkrijk komt. Een
heerlijke troost voor u, wan
neer ge uw vertrouwen hebt
gesteld op Jezus Christus.
Het Koninkrijk komt-, Nu
raakt ge niet verbijsterd door
het machtsvertoon van de ko
ninkrijken van deze aarde.
Het Koninkrijk komt. Nu
gaat ge de toekomst moedig
tegen, want niet uw onder
gang, maar uw verlossing is
nabij.
Maarbekeert u! Zonder
bekering kunt ge geen burger
en burgeres van het Konink
rijk zijn. Ons „ik" moet gebro
ken, ons harde hart verbrijzeld
Jezus begint Zijn predi
king met de blijmare van het
Koninkrijk. Hij vraagt van
ons, dat w ij beginnen zullen
met ons voor God te veroot
moedigen en onze schuld te
belijden.
Want alleen boetvaardige
zondaren zijn burgers van liet
Koninkrijk.
Goes. R. A. FLINTERMAN.
Maar Groen, ook al was hij dan
kabinet-secretaris, heeft zich niet
laten weerhouden om met Da
Costa omgang te zoeken. En hun
briefwisseling is de rijke vrucht
geweest van deze omgang, een
correspondentie, óók voor onze
tijd van grote actualiteit, en
vaak, als voor vandaag geschre
ven.
We zitte alweer in de eerste
weke van het nieuwe jaar, vol
gens de Roomsen een „heilig
jaar". Waar dat „heilig", op slaan
mot weet ik niet, ik denke dat er
net zo veul onheilige dingen ge
beuren zalie as ieder ander jaar.
Maar de mense hebbe behoefte
om derlui eige een beetje op te
schroeve en kunstmatig er nog
wat van te maken, dat een beetje
gunstig afsteekt teuge wat ge-
weun is. Maar al die oplapperij
van menselijke kant, zal ons niet
veul bate, vrees ik. Ik hou 't maar
bij de ouwe catechismus: onge
schikt tot enige goed en geneigd
tot alle kwaad, tenzij we door de
Geest Gods wederom geboren
worre.
Wel nou, Flip wens juider alle
gaar, dat je die Geest mag bezitte
of krijge, alleen dan ken 1950 een
„heilig" jaai voor juider worre en
zonder die Geest blijf je wie je
ben, of beter: gaat 't van kwaad
tot erger, ook al poes je je eige
nog zo op an de buitenkant.
En nou mot ik gelijk nog enkele
briefschrijvers bedanke voor der-
lui hartelijke nieuwjaarswens. Ik
ben blij te magge verneme asdat
me geschrijf in de smaak valt.
Ook me ouwe vrind Pier van den
Duunkant was er weer bij. Wel
Pier het deed me goed, dat je me
nog niet vergete was en ik was
blij. dat je het met vrouw en kin-
ders nog goed maakt. Moge 1950
ook voor jou en je gezin een rijk
gezegend jaar weze.
Ja, we hebben de feestdage
weer achter de rug legge. Wat
vliegt 't allegaar gauw voorbij.
Maar we hebbe goeie dage gehad.
Een hele bende jong goed over de
vloer en het urgeltje heit zijn best
gedaan, dat ken ik je verzekere.
Der wasse er één bij, een vrindje
va'n één van me kinders die zon
der meziek kon speule of ie nooit
van z'n leve wat anders dee. Z'n
vingers vloge over de toetse, en
trappe dat ie dee, 't zweet stong
bijwijle op z'n voorhoofd. En al
dat jonge goed er om heen, en
maar zinge. Mense wat voel je je
eige dan rijk. Op zukke ogenblikke
hebbe ie niks meer te wense over
en je zou wel wille asdat zukke
dage dubbel zolang duurden as
dat ze benne.
Maar we hebbe het gehad en
we benne der dankbaar voor. Ook
de kinders hebbe 't allegaar best
naar derlui zin gehad. En daar
ging 't maar om.
Ik moste, toen ze zo an het
zinge ware is naar de mure kijke
waar een fluwele trouwtekst
hangi, juist opzij van het kam-
menet. Ik ben vroeger lid van de
jongelingsvereniging geweest en
bij ons op 't dorp hadde we de ge-
weunte, ik geloof dat ze dat nog
doen, om wanneer een lid ging
trouwe, naar de doomnie te gaan
en hem van te vore te vrage wel
ke trouwtekst dat ie zou kieze.
Nou, as ze dat dan wiste ginge
ze naar de stad en daar was
iemand, die op zwart of donker
blauw fluweel de tekst schilderde
met mooie krulletters en nog een
figuurtje er bij, een hertje of een
boerderijtje of een landschapje en
dan kreeg je direk na het trouwe
in de kerk die tekst as kedoo van
de vereniging. Nou zo'n tekst
kreeg ik toen ook, en die heit
sinsdien altoos op hetzelfde plek-
kie an de muur gehange met de
woorde er op: „Aangaande mij en
mijn huis, wij zullen den HEERE
dienen". Dat ware de woorde
waarmee de doomnie ons ge
trouwd heit. En nou viel op
Kerstmisavond zo me oge weer
is op die woorde en toen docht
ik: Flip, wat ben je daar een boel
an te kort gekomme jonge, je heit
in je leve ook nog wel is wat an
ders gediend as de Here, je ben
menigmaal in het materiaïe ver
zonken geweest of daar je ziel en
zaligheid van af hing en dan bleef
er van dat diene van de Here niet
veul over. Maar nou ik qr een
heel stuitje achter sta, mot ik
toch ook zegge, dat het me lust
gebleve is, zij het dan met val
len en opstaan om die trouwtekst
in het oog te houwe. Welnou as
je dan op^.o'n avond al je kinders
om je heen mag zien en ze zingen,
dat liet een lieve lust is al die
mooie Kerstversjes en de psal
men, dan ken je allenig maar vra
ge: waar heb ik dat an verdiend?
Waar heb ik het an verdiend dat
van mijn zaad weer een nieuw ge
slacht opgroeid, dat in de weg
wil wandele?
En zo zit een mens dan maar te
denke op zo'n avond. En nou is
alles weer voorbij. 1950 is begon
nen en hel ziet er nie' mooi uit,
in geen enkel opzicht. Maar wan
neer we in de kracht des Here
verder gaan, zulle wc onze kracht
vernieuwd zien, daar benne de be
lofte vast in. Alleen do wereld, die
daar geen kennis aan heit ls arm,
en die heit rede tot angst, gróte
angst.
En nou maar weer tot volgende
weke, je vriend,
FLIP BRAMSE.
9n dienit u-an mijn, 'j-oMc. (5)
Aan het slot van zijn boek zegt
de vijf en zeventig jarige eerste
President van de nieuwe Staat
Israël: dat wanneer de nieuwe
Joodse Staat zal gegrondvest zijn
op de oude beginselen van het
vroegere volk en indien zij hun
krachten concentreren op de
werkelijke waarden, of deze nu
op het gebied van de landbouw,
industrie, wetenschap, literatuur
of kunst liggen, dan zal God met
welgevallen nederzien op Zijn
kinderen, die na lange omzwer
vingen thuis zijn gekomen, om
Hem te dienen met een psalm op
de lippen en een spade in de
hand, teneinde hun oude land
weer tot leven te wekken en te
maken tot een centrum van men
selijke beschaving.
Men zou uit deze laatste woor
den kunnen afleiden, dat Weiz-
mann een orthodoxe Jood is en
dat het Zionisme bedoelt het
oude orthodoxe Joodse geloof
opnieuw tot ontwaking te bren
gen in de nieuwe Joodse Staat.
Toch is dit volstrekt niet waar.
Deze laatste woorden zijn een
tirade, een phrase, die verder
geen inhoud bedoelen te hebben.
Weizmann's boek is volstrekt
a-religieus. In heel het lijvige
werk van 544 pagina's compresse
druk wordt er over een Joods
geloof niet gerept. Het Zionisme,
waarvan Dr Weizmann de expo-