flfc
ffpsjav":
Uit mijn klas.
Appie
Oks kwl vtdiaat.
Intermezzo
APHORISMEN.
Als de ouderdom daar is
Vrijdag 9 December 1949
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
komt voor een Engelse over
winning.
In die tijd komt hij ook in
aanraking met Generaal Smuts,
die een zijner beste vrienden
wordt. Maar ook in Engeland
heeft hij de felle strijd tegen
de assimilisten, de Joden, die dus
geen Palestina zoeken.
Hierover schrijft hij in een
zijner brieven aan Lady Crewe:
„Wij, die uit Rusland komen, zijn
geboren en opgevoed met de hun
kering naar een nieuw en beter
Joods leven. Het moet niet alleen
een behagelijk leven zijn, maar
een Joods, een normaal Joods
leven, zoals de Engelsman zijn
normaal Engels leven leid. Wij,
die uit Rusland komen, waar een
hyper-modern en èeperfectio-
neerd mechanisme is opgebouwd,
om het Joodse lichaam en de
Joodse ziel te verpletteren, zijn
het minst bevreesd voor het
z.g. antisemitisme. Wij hebben
er teveel van gezien. Maar wjj
zijn overtuigd, dat zolang een
Jood wordt beschouwd als een
aanhangsel van iemand anders
(soms begerenswaard en geduld,
soms, meestal niet begerens
waard) er moeilijkheden zullen
z\jn. Wij hebben het recht als
normale menselijke wezens te
worden behandeld, die in staat
z«n als gelijke hun intrede te
doen in de familie der volkeren
Reizen is tegenwoordig geen
sinecure meer. 'k Vond het dan
ook niet erg een fiks eind trei
nen voor de boeg te hebben.
Het was niet zo druk meer, dus
een knus hoekplaatsje was ge
makkelijk te veroveren. De cou
pé was behaaglijk warm, een
goed boek ligt op de greep klaar
en verder de mogelijkheid om
straks in de trein een goed kopje
koffie geserveerd te krijgen, wat
wil je nog meer? Je zou haast
gaan spinnen als een poes. Nu
alles kwam zo het komen moest,
alleen mijn boek bleef voor sie
raad op mijn schoot liggen. De
staat van mijn financiën laat nu
eenmaal niet toe dat ik vorste
lijk een coupé voor mezelf al
leen kan reserveren, dus was er
meer publiek, twee dames. De
twee vriendinnen, die blijkbaar
elkander in een poosje niet ont
moet hadden gingen nu „bijpra
ten". Dat bestond hierin, dat men
de levensloop van een goede
kennis de revue liet passeren.
en meester van ons eigen lot
te zijn
Dit is het levensprogramma
van Wbizmann, waaraan hij zijn
leven lang getrouw is geweest.
Wanneer de oorlog '14'18
wordt gevoerd worden in Enge
land, tijdens deze bloedige wor
steling de plannen beraamd om
Palestina onder Britse invloeds
sfeer te krijgen. Weizmann heeft
dan regelmatig besprekingen
met de bekende grote politici uit
deze tijd. Hij maakt kennis met
De Rotschilds, Asquith, Lloyd
George, Balfour, Churchill. Hij
maakt reizen naar Palestina,
Amerika en wordt een beken
de figuur voor de Zionistische
beweging naar buiten. Lloyd
George vertelde van hem tegen
een ander groot staatsman:
„Wanneer wij vergeten zullen
zijn, zal- er voor Weizmann in
Palestina een groot standbeeld
verrezen zijn...."
Heel interessante mededelin
gen over de eerste wereldoorlog,
ook van achter de schermen ko
men er in deze boeiende auto
biografie voor. Het werk is vol
annecdotes, en portret-flitsen
van beroemde staatslieden uit die
tijd. Het is een stuk wereld-
geschie-ieris, dat op zichzelf het
lezen van dit werk al lezens
waard maakt.
$3=®'
De conversatie ging zo levendig
en openhartig, dat ik mijn aan
dacht niet bij mijn boek kon
houden. Onderwerp van gesprek
zijn de lotgevallen van mijnheer
X. Y. Hij is bezig om voor de
derde ihaal te scheiden, gaat
daarna weer zo spoedig mogelijk
trouwen. De vorige echtgenoten,
kinderen en meegebrachte kin
deren der al eerder gescheiden
vrouwen en ook het nieuwe
kroost, dat bij het toekomende
huwelijk door de vrouw wordt
meegebracht werden besproken.
Het slot van het verhaal was,
dat de een vond, dat „zoiets met
kinderen erbij altijd zo lastig
en vervelend was" en de andere
vriendin beaamde het met een:
„Ja, met kinderen is het altijd
gezeur!"
Ik kreeg het gevoel bij dit in
gewikkeld verhaal, of ik -tfan
binnen verstijfde. Een beetje
grimmig dacht ik, het lijkt wel
een kruiswoord raadsel, maar
je krijgt hier nooit de goede de
len by elkaar gepast. En dan die
kinderen, die kinderen.arme
stakkers.
Eigenlijk bleef dit verhaal me
tussen alle afleiding door dwars
zitten en een beetje minder en
thousiast begon ik mijn terug
reis. Maar zie, het gewone leven
is nu eenmaal vol tegenstellin
gen, dikwijls verrassender dan
de mgest romantische roman, 'k
Dacht eerst het rijk alleen te
behouden, maar neen, een forse
mijnheer installeerde een aller
aardigst jong mevrouwtje met
een wit wollen bundeltje in haar
armen. Koffer, tasje, ajles kreeg
een plaatsje en met veel be
zorgde waarschuwingen nam de
jonge echtgenoot en vader af
scheid. Hij kreeg evenwel niet
veel kanS om nog iets van de
inhoud van het wollen bundeltje
te zien, dit „vanwege de tocht".
Toen de trein net op gang was,
verhuisde het jonge mevrouwtje
naar de overkant van de coupé,
terwijl ze tegen mij zei: „Ik ga
maar hier zitten, want als je
achteruit rjjdt heb je zeker geen
last van de tocht. Mannen heb
ben daar zo geen erg in." 'k
Had moeite de nodige ernst te
bewaren bij het wijze: „Man
nen hebbenwant deze
wijsheid kwam van zo jonge lip
pen. Doch het gelukte me dit
ernstig te beamen en dan merkte
ik wel, dat mijn boek-weer ge
sloten kon blijven, alleen ergerde
ik me ditmaal niet. Integendeel,
al was ik meestal enkel maar
toehoordster, ik luisterde naar
een blij verhaal dat oud en tel
kens weer nieuw is, want er was
immers nog nooit zulk een
kindje geweest. Het kleine ke
reltje, dat uit een wollen jasje,
een cape en een wollen doek was
uitgepeld lag tevreden allerlei
pruttélgeluidjes te maken en hij
keek wonder yerbaasd naar zijn
eigen vingertjes, die allerlei
wriemelende beweginkjes maak
ten. Het jonge moedertje was al
ver in de toekomst, ze hoopte
op meer broertjes en zusjes.
„Later", zei ze, „later zal hij wel
ondeugend wezen soms, maar nu
is hij toch enkel maar lief, vindt
u niet?" Samen keken we ver
tederd naar het kleine wichtje,
dat een van zijn zonnigste glim-
lachtjes aan ons wegschonk.
Op een volgend station stapte
een nonnetje in. Bij het open
gaan van de coupédeur was vlie
gensvlug de baby onder een laag
wol weggewerkt, maar toen alle
gevaar voor tocht weer geweken
was, kwam het rozige snuitje
weer te voorschijn. Het jonge
nonnetje met een zacht vriende
lijk gezichtje lachte tegen het
kleintje en toen was de verbroe
dering of liever de verzustering
volkomen. Het jonge mamatje
kreeg nieuw, aandachtig publiek
en toen ging het verhaal weer
verder.
We naderden het eind van de
reis, waar allen moesten' uitstap
pen. Het mevrouwtje wilde zich
klaarmaken en keek onderzoe
kend of ze haar schat even op
de- kussens van de bank durfde
toebetrouwen, maar het nonnetje
zei: „Geef mij maar."
En toen stonden we daar ge
drieën. Het kindje was nog niet
ingepakt, 't keek vriendelijk
naar het vreemde gezicht en
maakte tevreden blaasjes. We
keken alle drie geboeid naar dit
kleine wicht, dat zoveel geluk en
blijdschap al gaf in zijn pril be
staan tje. Het jonge nonnetje
bood assistentie aan voor de weg
naar de uitgang en ik, wachtend
op de volgende trein, zag dat de
aangeboden hulp niet nodig was,
want een cordon van enthousias
te familieleden was aanwezig,
om hun opwachting te maken bij
de kleine majesteit. Zij namen
het werk over. Ze kregen echter
voorlopig niets te zien van de
inhoud van het witwollen pakje.
Ik dacht aan mijn heenreis, toen
een koele klare stem zakelijk
zei, dat kinderen toch zo hinder
lijk waren.
Wat doen die mensen in hun
zonde zich toch veel te kort,
want alle geld en alle afleiding
van hun wereldje kunnen im
mers niet geven dit zuivere
mooie geluk om een klein fijn
kindje, wat zo hulpbehoevend in
moeders armen lag.
Wij schoolmeesters en school
juffrouwen genieten nog al eens
aeze reputatie, dat wij denken
het alleen te weten en te kun
nen. De goedwillende onder zul
ke beoordelaars vinden het wel
begrijpelijk, dat wij voor zulk
een geestelijke beroepsziekte
bloot liggen. Nu is het mogelijk,
dat er dezulken onder ons zijn,
al geloof ik niet dat het er veel
zullen wezen, want hoe meer
ernst je met je werk maakt, hoe
meer je gaat beseffen, dat je bit
ter weinig weet en ook bitter
weinig kunt. Natuurlijk is het
niet zo'n heksentoer om in de
daarvoor bestemde tijd je leer
plan af te. werken, 't Mag het
eerste jaar dan al eens geeste
lijke zweetdrgppels kosten, maar
daarna krijg je gelukkig een ze-
kerë routine, maar dan heb je
nog maar een deel van je op
dracht vervuld. Men kent nu al
heel v/at van mijn kroost van dit
jaar. Misschien denkt men, het
gaat er meestal nog al leutig toe,
en 't is toch wel een leuk werk
als je er^'n beetje slag van hebt.
Natuurlijk is het fijn werk, doch
er zijn ook van die hummels, die
als een last op je hart liggen,
omdat je er niets mee beginnen
kunt. Daarom is het niet gemak
kelijk er over te praten, omdat
je eigenlijk je eigen onmacht be
kennen moet. Zo'n geval heb 'ik
nu met Appie, voluit Albertus
Hendrik van Haren geheten. Ik
weet werkelijk niet wat ik met
hem aan moet. In het leren is
hij goed middelmatig en zijn ge
drag is ooit niet buiter.sporig
slecht, hij veroorzaakt tenminste,
nooit oproeren en toch.... en
toch
Weet iemand raad en kan me
m'ei ïes vertellen, waar de ge
oorloofde fantasie bij een kind
ophoudt en de laakbare leugen
begint? Deze wijsheid heb ik
hard nodig bij Appie, al is dit
nog niet de enige wijsheid die
hij van me vergt
'k Maak mezelf al veel wijze
woorden indachtig, die onze
eigen paedagogiekleraar ons me-
degaf in ons leven als school
juffrouw en kom ik eens boe
ken tegen, die in de verte nog
maar over dit onderwerp han
delen, geloof me, geen een laat
ik er ongemoeid. Het helpt me
allemaal niets, want Appie glipt
altoos door alle paedagogische
mazen heen, en dan sta ik weer.
Als er op straat in de buurt
van de school eens twee honden
vechten, krijg je natuurlijk van
een of ander verslag. „Juffrouw,
enne die twee honden vochte zo
enne ze gilde zo enne.Maar
als Appie zoiets gezien heeft,
krijg je een dramatische voor
stelling. Die honden hebben op
zijn minst elkaar een poot of een
stuk staart afgebeten en.ze
bloeide zo, juffrouw, de straat
zag helemaal rood en toen...."
Het drama wordt zo lang als
je luisteren wil, en het wordt
allemaal doodernstig verteld met
een felle gelaatsmimiek, die een
beroepsacteur hem benijden kan.
De klap op de vuurpijl is dan:
,,'k Heb het zellef gezien, juf
frouw".
Nu ja, zegt iemand, 't is een
sterk gekleurd verhaal, eigenlijk
geen jokken nog, kun je geen
straf voor geven. Dat is waar,
deze hondenroman straf je niet,
maar een paar dagen daarna
komt Appie met een bedrukt
gezicht naar me toe en zegt:
„Juffrouw, Piet het me zó
geslage en toen dee die zo
Appie gebaart dan dat Piet
hem ook nog venijnig ge
knepen heeft. Zijn hele gezicht
is bedrukt en hij snikt haast. Je
zit dan allereerst met deze moei
lijkheid dat klikken en aanbren-
Daar, nou wist-ie 't dan zeker,
dat er niks meer aan te doen
was.
De laatste trawler voer daar
net uit. Met verbeten gezicht,
zijn ruige knuisten tot vuisten
ineengeknepen, stond Dirk
Pronk aan het eind van de Bou
levard, waar de buitenhaven is,
de Sch. 123 van de Rederij Van
der Swan na te kijken. Dat was
nou al in zoveel jaren niet ge
beurd, dat de Sch. 123 uitvoer
zonder dat hij er op was, en
nou: daar ging het schip, zee in.
De zon deed het water zilve
rig glanzen, het lichte briesje
deed de schuit wuft over het
water deinen, alsof het enkel een
pleziergang was, een feest tege
moet.
„De schuit doet 't weer best,"
zei Dirk half binnensmonds.
„Zo jooi, ook niet angemon-
sterd? Ken je net as ik schul-
pies gaen zooken op 't Strang."
Dirk keerde zich om en zag
een maat van hem, die vroeger
wel met hem gevaren had.
,,'n Streek van de schipper,
die heit er z'n eigen zeun tus
sen 'edraid. Had de vent 't eer
'ezeid, dan had ik wel kans
'ehad op een aere schuit van
Lien van der Swan. Maar de
kerel 'eit 't stil bekonkeld en
toen 'k weer kwam monstere
was er geen plek meer voor me,
en de aere reders hebben alle
maal al genog volk lopen. Daer
hei je 'elemael geen kans. Dat
jong van de schipper mag bij
Jas Buis al 'iet meer monsteren,
't Is een deugniet, daerom most
z'n vaeder het zo lappe. En nou
ken ik gaen kuiere."
Fel verbeten kwam het laat
ste er uit en weer keek Dirk
naar de Sch. 123, die al ver
weggegeleden was over het zil
veren veld.
„Van Dirk van der Swan
vaert'geen ien uit en ik 'eb er
ook achter 'evist en daer stae
je nou.
Drie weken lang was elke
dag een kwelling voor Dirk.
's Morgens was hij al vroeg
wakker, en dan ging hij er maar
uit, maar het leek wel of alle
verhoudingen in het kleine ka
mertje tot benauwens toe waren
ingekrompen. Och in de winter,
dan wist je, je moest er wezen,
't was wel gelukkig ook. Zelf
dacht je: straks komt dat andere
leven weer, dan vaar je uit! Het
mag onder in de schuit wat
nauw en bekrompen wezen,
maar daar ben je niet lang. Je
bent meestal boven op het dek.
Daar is de ruimte wijd om je
heen. Als de schuit dan licht
deinend over het water glijdt,
is alles goed. Je hebt wel eens
dagen en nachten, dat je geen
tijd hebt voor slapen.en rusten.
Maar wat geeft dat? De hele
winter heb je gelanterfant en
dan is het wel eens goed als je
werken kunt, lang en zwaar. Je
bent dan moe en je snauwt en
schreeuwt wat harder tegen el
kaar dan wel nodig is. Doch dat
deert niet. Ieder doet dat en
men weegt aan boord de zwaar
te van de woorden niet naar
hun harde klank.
Maar nounou is de hele
vloot uitgezeild. Je had je al
weer ingesteld om te gaan va
ren. Je verlangde weer om te
lopen op de wiegelende grond
van je schuit. Moeder zei al: 't
wordt tijd, dat jij d'r weer uit
gaet, de wereld op 't land wordt
weer te klein voor jou. Alles
zei, dat het tijd was om te gaan
en daar stond je nou.
Je begon elke dag weer met
de vraag, hoe komt die om. De
dagen werden al maar langer,
elke dag was je vroeger wakker,
maar telkens trager gingen de
uren. Je sterk gespierde knuis
ten smeekten om hard werk,
maar je liep eens kalm naar de
haven, sukkelde langs de bu
reaux om werk te krijgen. Je
wilde toch wat doen, al was het
maar op 't land. De benauwenis
bleef groeien. Om deze tijd
moest je op zee zijn, waar alles
wijd en ruim is. En juist nu
sloot het huisje nauwer en klei
ner zijn muren om je heen.
Moeder snauwde om zijn nar
rige buien. Dat was kwaad om
te dragen, erger nog was als ze
hem beklaagde, of als vader tot
dankbaarheid maande, dat hij
elke dag nog te eten kreeg, daar
hij, als vast werkman zijnde de
kost nog verdienen kon.
Dan kon je niet anders doen,
dan met rauw gebaar het huis
uitstommelen. En je knuisten,
die riepen om werk, diep .in je
broekzakken wegduwen.
Drie lange weken waren zo
voortgekropen. Toen kwam hij
eens thuis van zijn slentergang
langs de haven en de arbeids-
bureaux, en vond zijn moeder
ongewoon opgewonden.
„Jooi, je n'oom Piet is 'ier
'eweest en je ken as loopknecht
komme bij 'em. As 't wat wil
met je, ken je ook nog 'ellepe
in de bakkerij. Dan 'eb je wat
te doen en je verdient weer es
wat ook."
Moeders angstig zoekende
blik is niet in overeenstemming
met haar montere woorden.
„Ikke bakkersknèchie worre?"
„Jooi, doe je 't niet?" vroeg
ze angstig.
,,'t Zei motte, 'k ken zo niet
blijve lope, maar 't is wat."
Precies zoals Dirk wel dacht
werd hij de andere dag met veel
complimenten ontvangen. Hij
moest maar zus doen en" zo-
doen, want niet waar, als je zo
uit de brand wordt geholpen
door je familie, dan past je
dankbaarheidhard werken
en.... weinig loon....
Dirk niet gewend veel woor
den te gebruiken, zette zijn pet
op en zei tegen de loopknecht,
die hem wegwijs moest maken:
„Nou dan gaene we maer en je
zeit maer hoe 't mot.
Oom Piet zag zijn goede raad
verspild, aan zijn vrouw kon hij
nog een veelbetekenend gebaar
kwijt over neef en zo kon hij
zijn bakkerij ingaan.
Dirk greep meteen de duwer
van de broodkar en liet de
knecht als rentenier er naast
lopen. Met een kracht als moest
hij een hele schuit voortbomen,
duwde hij het bakkerskarretje
voot zich uit.
Daar begon het dan; van zee
man tot bakkersknecht....
Gelaten stond Dirk bij de kar
als de knecht de klanten be
diende en trok zich van diens
praatjes met de dienstmeisjes of
de mevrouwen weinig aan.
Maar eindelijk vond de knecht,
dat Dirk nu ook zijn kunsten
maar eens moest vertonen.
Met een zucht greep Dirk het
bakkersmandje in zijn grove
knuisten, trok met een forse
greep aan de bel, alsof het een
noodsein op het schip was en
Vrijdag 9 December 1949
'T ZEEUWSCH wcemND
Pagina 3
gen een ellendig ding is, maar
je kunt niet alles laten passeren,
dus vraag ik voorzichtig, waar
om Piet dat wel deed. Appie
kijkt me verbaasd aan, zegt niets
en gebaart weer van zoiets
weet ik werkelijk niet. Als de
klas voltallig binnen is, komt
Piet op het laatste nippertje
monter binnendraven. „Haast te
laat, Piet, hoe komt dat?"
„O juffrouw ik heb een bood
schap motte doen voor me moe
der!"
Het is klaarblijkelijk zo, want
hij knabbelt nog zielsvergenoegd
op de zoete beloning.
Ervaring heeft me al voor
zichtig gemaakt, dus stel ik Piet
niet in staat van beschuldiging
en Appie doet of er niets aan de
hand is.
We beginnen gewoon en daar
na gaan ze allemaal sommen
maken. Zodra ze druk bezig zijn
ga ik zachtjes naar Appie. „Wat
deed Piet ook alweer Appie?"
Appie doet zijn verhaal opnieuw,
maar ik interrumpeer hem en
zeg: „Piet was geeneens op het
plein. „Niets Uit liet veld gesla
gen zegt hij dat Honkie het ge
daan heeft, omdat die kwaad op
hem was Als ik dan vraag of
Henkie dan flink wat straf moet
hebben, knikt hij hartgrondig
van ja Dan weet ik weer
genoeg. Appie blijft om half vier
zitten. Dan praat ik met hem,
zeg dat niemand hem sloeg,
maar dat hij verschrikkelijk jok
te. Ik worstel innerlijk om het
zo eenvoudig, maar ook zo drin
gend mogelijk te zeggen, dat dit
zonde is. Appie maakt geen mis
baar, blijft onbewogen en zit ge
ruisloos en kaarsrecht zijn straf
tijd uit, maar een enkele week
daarna vergast hij me op een
soortgelijke herhaling, nu echter
met de beschuldiging, dat zijn
mooie potlood gestolen is.
Zo gaat hot steeds door en zo
jong als Appie nog is, toch voel
ik me machteloos tegenover d't
onbewogen maskertje. Voor af
wisseling krijgen we wel eens
een onschuldige historie, die
sterk vergroot en gekleurd is,
maar waar in de grond der zaak
toch de spanning is tussen waar
heid en leugen. Of moet je zulke
onschuldige vergrotingen alleen
maar fantasie noemen?
Moet je nu gezien Appie's aard
ook zulke onschuldige fantasiet
jes straffen, strikt genomen zijn
zijn verhalen nooit conform de
waarheid, of moet ik alleen
straffen als er slachtoffers drei
gen te vallen?
Wat werkt en woelt er toch
in zo'n kind, dat het nooit een
zaak in zijn juiste proporties
vertelt. En wat zit er in zo'n
jong kereltje, als het met genoe
gen zijn' makkertjes beschuldi-
wachtte onder het gemopper
van de knecht, gelaten de komst
van de klant af.
Zo ging het twee, drie dagen,
maar toen vond oom, dat hij
het maar eens alleen moest pro
beren. Met een bezwaard hart
ging hij de wijk in.
't Begon al goed. Mevrouw
nummer één vertelde heel krib
big, dat de vorige dag de kor
sten van het brood alweer veel
te hard waren geweest en als 't
niet veranderde
Dirk zei: „Ja mevrouw, 'k zei
't zegge," en ging verder.
Dat een andere mevrouw het
brood van gisteren nu juist Meel
te slap en helemaal niet bruin
genoeg achtte, vond hij vreemd.
Hij dacht, 't treft niet best,
zo'n eerste dag al die vieze-
vassen
Maar toen hij naar een paar
weken merkte, dat er elke dag
wat aan te merken was, dat er
elke dag mevrouws waren, die
de korsten te hard en weer an
dere die ze te slap vonden, dat
er elke dag giechelende dienst
meisjes waren, die probeerden
hem wat te ontdooien, toen
werd de rondgang door zijn wijk
een obsessie voor hem. Als hij
aanbelde dacht hij al: wat zal
d'r nou weer an de hand zijn?
Och dat er eens een hartig
woordje gezegd wordt, daar kan
een zeeman wel tegen, maar dat
gen gaat. Ik kan het bij hem niet
zoeken in een zekere achterlijk
heid, want hij is aardig bij in
het leren. Is het alleen maar het
kwade te willen?
Die gedachte benauwt me. Dat
kind is er toch ook elke morgen
bij als ik in alle eenvoudigheid
in ons gemeenschappelijk gebed
vraag om kracht voor deze dag
in ons werk en om hulp tegen
het kwaad in het kinderleven.
Appie is toch ook dag aan dag
bij het vertellen uit de Bijbel.
Ja, dat willen wij geen van
allen graag zijn. Oud worden.,
o, zeker, dat natuurlijk wel. Weet
u het wel heel zeker? Vindt u
het dan zo prettig, als u iemand
toevallig hoort zeggen: „Ik vind
dat die mevrouw van Santen
zo oud wordt. Zo maar ineens
hè. Ze krijgt van die „ouwe
trekken" in d'r gezicht".
„Nou en hij dan.... Hij is
toen nog geen 55
O, maar zo bedoelt u het niet.
Kijk, u wilt heel graag 60-70-80
jaar worden. Want 80 is oud. "En
90 «is eindeloos oud. Dan wordt
het toch wel tijd dat je je plaats
vofcr een ander inruimt.
Oud - oud - .oud!
Ik zie je al zitten, moedertje
van 73. Ja, daar zit je nou. Bij
het kacheltje in je eigen stoel
tje. Want je hebt het al koud,
hoewel je kleinkinderen zeggen:
„Snap jij nou, dat oma het koud
heeft? 't Is om te stikken hier".
Maar dat begrijpen die kin-
ders niet, dat je bloed niet meer
zo snel stroomt en je geen re
serve-warmte meer hebt.
En dan zit je maar stil op
je handen te kijken.
Die handen met die rimpels.
Weet je nog wel wat 'n mooie
handjes je had, een halve eeuw
geleden? Weet je het nog hoe
die kwieke jonge man, dat mooie
handje van jou in z'n krachtige
jongelingshand nam en je toe
fluisterde: „Schat wat bèn ik
gelukkig met je we gaan sa
men een nestje bouwen, met
Gods hulp".
En die trouwdag. Wat was je
allerliefst in dat snoezige bruids
japonnetje. Weet je het nog van
die sluier, door twee mèisjes
nu ook al 60 oh neeg, die
ene is al dood vastgehouden.
Weet je het nog dat er zo'n
hele rij vóór de kerk stond aan
weerskanten en je hoorde het
best, dat ze fluisterden: „Knap
stel, hè? Wat een allerliefst
bruidje. Nou en hij dan!"
Ja, ja, dat gaat allemaal zo
door je gedachten.
En wanneer ze zo allemaal
je dan je mond moet houwen
en heel netjes opzitten en. poot
jes geven en niet anders zeggen
dan: „Ja mevrouw," en „nee
mevrouw", dat maakte je ra
zend. Dat je nooit eens fris kon
terug foeteren of eens een hele
mand met brood naar d'r k....
smijten en zeggen mocht: „Zoek
't nou zeivers maar is uit met
je smoessiesdat was het
ergste.
De zon goot overdadig haar
gloeiende stralen door de straten.
Dirk redeneerde in' zichzelf te
gen de klanten, wat hij hard
op niet zeggen mocht en wat hij
ze toch zo graag zou willen zeg
gen.
„De korsies waren gisteren
weer te hard gebakken. „Hij
mompelde het Haagse accent na
van het dametje, dat hem vies
en wantrouwend had aangeke
ken, toen ze hem de boodschap
voor de bakkerij meegaf.
Wat een wijf. Je zou ze alle
maal
Ze moesten eens een reis
meemaken op zee en niks an
ders te kauwen krijgen dan
harde zeekaak. Wist je op zee
van harde en zachte korsies? Je
at "er harde kaak en het smaakte
best. Dacht je daar aan „luxe
broodjes", „luuks de pijn", zo
als dat mamsel uit die verwaan
de karramenadebuurt stond op
te scheppen. Nou kreeg-ie dat
En juist hem nam ik dikwijls
apart en dan spande heel mijn
ziel zich om dit kind te benade
ren. Het helpt niet.
Nee, als je zulke gevallen als
Appie er tussen hebt, dan steek
je je duimen niet achter je vest
en denk ik ben er. Integendeel,
al sta je levens groot voor de
klas, dan kun je jezelf van bin
nen armetierig en machteloos
voelen tegenover de grote macht
van de zonde in je kleine school
wereld. R. T.
aan 't werk zijn. Je zoon naar
z'n bureau: Je schoondochter in
de keuken en de. kleinkinderen
naar school dan heb je volop
de tijd om te piekeren.
Je ziet het leven aan je voor
bijgaan. Dat eerste huisje, waar
in Jan geboren werd. Jan, waar
bij je nu thuis bent, na de dood
van je lieve man. Wat een heer
lijke tijd v/as het toen. En toen
kwam al gauw nummer twee.
Maar die mocht je niet houden
en toen o ja, je hebt het kerk
blad nog en er stond onder de
advertentie:
De Verbondsbelofle is ons
tot rijke troost.
En later kwam Jetje, dat kit
tige ding, dat nu met Van Zetten
getrouwd is. Maar die kan je
niet in huis hebben. Drukke
zaak en veel aanloop. Veel te
drijk voor je. Hier is het stiller,
al kan 't 's avonds ook alles
behalve kalm toegaan, wanneer
de hele familie bij elkaar is.
Ja en dan heb je Bert nog
in- Canada en Kees, de wacht
meester, die in Limburg woont,
waar je natuurlijk niet aarden
kunt en tenslotte Jo, die onge
trouwd is gebleven en nu hoofd
verpleegster in 't Academisch
ziekenhuis is.
Tot je 65ste jaar was je samen
mei. je man. Toen nam de Here
hem weg. Ja, dat is meestal zo
omtrent die leeftijd. Dan gaan
de meeste mannen. En vele vrou
wen ook. En wie dan nog ge-'
spaard blijft, wordt wel weer 75.
Pensioen? Ja 'tis wel wat
beter geworden, maar je bent
dan toch maar tamelijk afhan
kelijk van de kinderen en zo
komt het, dat je daarnu nog zit
op je eigen stoel bij die kachel.
Gelukkig kun je nog goed breien
en lezen gaat ook nog we). Zo'n
kerkbode-artikeltje of een kalen
derblaadje. En je Bijbel. Natuur
lijk, je Bijbel ook. Die vooral.
Maar toch je kunt merken
dat je ouder wordt, vind je niet?
Kijk maar naar die handen van
je met al die rimpels. Neen, klo
ven in je vingers heb je zo niet
mormel op de hoek nog, die zal
ook wel weer wat hebben
„Bekker, wat is u toch weer
affreus laet, kan dat nu niet
veranderd worden?"
Je zou ze met d'r k.... even
onder water motte kenne hou-
weIn zijn opgekropte er
gernis duwde hij zijn wagen
schots en scheef door de zon-
doorgloeide straten, alsof hij met
een schuit aan het laveren was.
En al maar weer deed een gro
te rode zakdoek dienst om het
zweet af te vegen.
't Was warm en met zulk weer
hoor je op zee, daar is 't goed,
daar is altijd wel een briesje,
maar hier in die gloeiende stra
ten, waar de wind zelfs heet is
en die mevrouws en die dienst
bodes die je bloed aan het ko
ken brengen.... en dan straks
nog tot overmaat van ramp die
laaiende bakkerij in, waar hij
van oom Piet notabene „mee
mocht helpen", nadat tante hem
eerst wat had opgeknapt door
hem een net bakkerskieltje aan
te laten doen.
„Voor de klanten in de win
kel, zie jenet alsof die
klanten achter in de bakkerij
kwamen. Hij kreeg dan het ge
voel of hij aan een verkleed
partij meedeed. Als ze dat op
zee eens zagen.... Zijn ver
weerde grove handen staken er
wonderlijk bij af. Hij wist het
wel en hij had het gevoel alsof
meer. Je schilt nog wel eens
'n aardappeltje, maar zwaar werk
laat. Jan's vrouw je niet doen.
Jan's vrouw is wel goed voor je.
Ze bemoedert je 'n beetje.
„Nee, oma, dat mag u nu niet
meer doen, daarvoor bent u te
oud", zegt ze dan soms. „Moe
der wordt oud", zegt ze soms
zeer fijngevoelig.
Oud - Oud - Oud - Oud - Oud!
Oude mensen zijn zo lastig?
Wie zei dat?
O, zei U dat? U bent immers
uit dat nest van de zeven, die
het allemaal zo ver geschopt
hebben? Ja, want die ouder
wetse Christen-ouders, die
deden wat voor hun kroost.
Noem mjj eens een categorie
van burgers in Nederland waar
zóveel aan onderwijs en opvoe
ding is besteed, waar zoveel ge
daan werd om de jongens een
goede baan te bezorgen, ja waar
zoveel vaders en moeders letter
lijk krom gelegen hebben om
hun kinderen een eervolle posi
tie te verwerven?
Zal ik u het oude gedichtje
van Jan van Beers heel kort
even in herinnering brengen?
In proza.
De oude grootvader.
Daar zit hij bij 't hoekje
van de haard. Hij slobbert zijn
pap uit 'n stenen bord. Hoe beeft
zijn hand, als de lepel te monde
vaart. O wee, daar glijdt het
bord van zijn schoot. En de pap
verspreidt zich over de vloer.
Dan krijst de vrouw: „Wat
sufferd, moesten we je eerst van
tafel zetten omdat je maar op
't laken zat te morsen! En nou
dat? Maar nou krijg je een hou
ten bak, versta je!"
De oude mummelt wathet
is niet te verstaan. De volgende
dag zit hij weer in z'n hoekje
en nu eet hij uit een houten
nap. O, was het maar tijd, dat
God hem thuishaalde!
Vader en moeder hebben zich
achter aan de tafel gezet. Het
zoontje is er nog niet. Moeder
gaat kijken. Ze vindt hem bezig
in de schuur, al kervend aan 'n
houtblok.
„Kom toch eten, jongen."
„Nee, moeder ik heb het zo
druk."
„Druk, waarmee? Met dat
hout? Wat zit je dam te snij
den?
„O, niets enkel een houten
nap. Want ziet u, als u oud is,
moet u toch ook net als groot
vader uit zo'n bak eten
Toen schaamden de man en
de vrouw zich diep en leidden
de oude man naar tafel....
Oud.
Moedertje, luistert u eens naar
mij. Zó erg is het toch niet en
ieder hem stiekum uitlachte.
Dan had hij heimwee naar zijn
wollen trui, die moeder zelf
voor hem gebreid had met aller
lei kunstige sterretjes en vier
kantjes er inEn dan dat
gemopper van tante bovendien,
dat hij zijn kieltjes zo gauw
smerig maakte.... Zo tobde
Dirk als hij zijn kar door de
hete straten laveerde. En zijn
moeder beklaagde hem dat hij
zo mager werd.
„Heb-ie 't al 'ehoord, de Sch.
97 komt vroeger naar 'uis, want
Piet van Kas van Jas 'eit een
ongeluk 'ehad, die ken 'iet meer
vaere," vroeg een kameraad aan
Dirk, toen hij op zijn rondreis
door de wijk was.
„Wat zeg je me nou?" vroeg
Dirk met ogen groot van ver
bazing. „Oe weet je
,,'t Is ter net deur de radio
'ezeit."
Met resoluut gebaar pakte
Dirk zijn bakkerskarretje en
sjokte het ding door zijn wijk.
De helft van zijn wijk was nog
niet afgewerkt, maar hij dacht
aan geen klanten meer. Met een
harde smak plantte hij de kar
voor de winkel van oom Piet en
riep slechts: ,,'k Gae naer Van
der Swan, 'k ken misschien an-
monstere", het verder aan zijn
oom overlatend, hoe hij zijn za
ken zou afdoen.
Nog geen week later stond
U van uw kant, bidt God toch
elke dag om genade en wijsheid
om je laatste jaren in liefde met
het gezin, waar je je onderdak
vond, te leven.
En kun je niet zo goed meer
lopen, vat Vaders hand maar,
moedertje en wandel maar st.il-
lekens achter Hem aan. „Valt
de weg zo moeilijk, mijn kind",
zegt Hij dan „doe maar zach
tjes, zachtjes. Ik ga vooraan en
die geloven haasten niet. We
kojncn wel thuis, we komen er
.wel."
Grootvader sterkte en wijs
heid, hoor! Ja, ik weet hoe
moeilijk het is om „uitgescha
keld" te zijn. Jij met je actieve
natuur. Toe vertel nog maar eens
van je vele werk in „Patrimo
nium" en de kiesvereniging. Van
je werk voor kerk en school.
Herinnering doet je goed!
Maar wil je ook dit bedenken:
God was noch in de stormwind,
noch in de aardbeving.
God is in het suizen van de
zachte stilte.
Als de zon achter de wei weg
zinkt en de stille avond komt,
ruisen de bomen zeer, zeer zacht
Dan gaat God door de toppen.
Grootvader, grootmoeder
fluistert hij waar zijt gij?
En dan hoef je niet weg te
kruipen als die twee in het
paradijs.
Want gij zijt niet naakt meer.
Gij zijt bekleed met een lang
wit kleed. Dat is van het ver
dobbelde kleed gemaakt. Weet
u nog wel, Wie zich voor u ont
kleden liet om uw naaktheid te
dekken? „Bel. en Bel."
De christenarbeider die 's Zon
dags voor de Zending zijn met
moeite bijeengegaard kwartje
in de collectezak offert, doet
daarmee cultuurwerk en zou mot
12% cent kunnen volstaan, als
de leegloper, die zijn twee kwar
tjes in de bioscoop offert, de
grens had kunnen vinden tussen
vermaak en arbeid, tussen span
ning en ontspanning.
Toen de Kerk sterk was, bloei
de er een christelijke kunst,
was ook de cultuur een op
heffen van het gelaat der men
sen naar de hemel.
Vanwege het Kruis komt het
er ook in uw „omgang" met de
wereld heel precies op aan.
„Eschatologisch preken" roept
er meer dan één. Eschatologisch
naaien, zagen, vliegen, telegra
feren, dat roepe ook: een ander.
Dirk op de schuit Sch. 97.
De schuit was al buiten de
haven, maar het ging er nu on
stuimiger naar toe, dan toen hij
de Sch. 123 stond na te kijken.
Zwarte zware wolkenluchten
schoven als een dicht gordijn
voor de zon en de zee woelde
met grauw-grijze golvenruggen
nabij de haven.
Vol behagen schuurde Dirk
zijn zeemansuitrusting langs zijn
armen. Jonge, dat dee je goed.
Al veel te lang had hij voor
landrot gespeeld, een zeeman
houdt van een deinende grond.
„Jooi, d'r staet dan een harde
bries voor de tijd van 't jaer en
't is koud ook 'oor," klaagde zijn
maat.
Dirk keek met zijn grote
blauwe ogen naar hem op, ruk
te dan zijn hoofd opzij en
schreeuwde boven het rumoer
van de golven uit: „Koud? nou
koud? Jae, as je 't nou koud
vindt, 'ad dan bakkersknechie
geworre, dan 'ad je 't nou vast
'iet koud."
Hij draaide zijn, aan de wal
verbleekt gezicht naar de wind,
die recht uit het Westen aan
kwam.
De schuimende zee spatte hem
in het gelaat.
Toen brak er een vrolijke lach
uit hem los.
Zo was het goed....
R. T.