flfc ffpsjav": Uit mijn klas. Appie Oks kwl vtdiaat. Intermezzo APHORISMEN. Als de ouderdom daar is Vrijdag 9 December 1949 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 komt voor een Engelse over winning. In die tijd komt hij ook in aanraking met Generaal Smuts, die een zijner beste vrienden wordt. Maar ook in Engeland heeft hij de felle strijd tegen de assimilisten, de Joden, die dus geen Palestina zoeken. Hierover schrijft hij in een zijner brieven aan Lady Crewe: „Wij, die uit Rusland komen, zijn geboren en opgevoed met de hun kering naar een nieuw en beter Joods leven. Het moet niet alleen een behagelijk leven zijn, maar een Joods, een normaal Joods leven, zoals de Engelsman zijn normaal Engels leven leid. Wij, die uit Rusland komen, waar een hyper-modern en èeperfectio- neerd mechanisme is opgebouwd, om het Joodse lichaam en de Joodse ziel te verpletteren, zijn het minst bevreesd voor het z.g. antisemitisme. Wij hebben er teveel van gezien. Maar wjj zijn overtuigd, dat zolang een Jood wordt beschouwd als een aanhangsel van iemand anders (soms begerenswaard en geduld, soms, meestal niet begerens waard) er moeilijkheden zullen z\jn. Wij hebben het recht als normale menselijke wezens te worden behandeld, die in staat z«n als gelijke hun intrede te doen in de familie der volkeren Reizen is tegenwoordig geen sinecure meer. 'k Vond het dan ook niet erg een fiks eind trei nen voor de boeg te hebben. Het was niet zo druk meer, dus een knus hoekplaatsje was ge makkelijk te veroveren. De cou pé was behaaglijk warm, een goed boek ligt op de greep klaar en verder de mogelijkheid om straks in de trein een goed kopje koffie geserveerd te krijgen, wat wil je nog meer? Je zou haast gaan spinnen als een poes. Nu alles kwam zo het komen moest, alleen mijn boek bleef voor sie raad op mijn schoot liggen. De staat van mijn financiën laat nu eenmaal niet toe dat ik vorste lijk een coupé voor mezelf al leen kan reserveren, dus was er meer publiek, twee dames. De twee vriendinnen, die blijkbaar elkander in een poosje niet ont moet hadden gingen nu „bijpra ten". Dat bestond hierin, dat men de levensloop van een goede kennis de revue liet passeren. en meester van ons eigen lot te zijn Dit is het levensprogramma van Wbizmann, waaraan hij zijn leven lang getrouw is geweest. Wanneer de oorlog '14'18 wordt gevoerd worden in Enge land, tijdens deze bloedige wor steling de plannen beraamd om Palestina onder Britse invloeds sfeer te krijgen. Weizmann heeft dan regelmatig besprekingen met de bekende grote politici uit deze tijd. Hij maakt kennis met De Rotschilds, Asquith, Lloyd George, Balfour, Churchill. Hij maakt reizen naar Palestina, Amerika en wordt een beken de figuur voor de Zionistische beweging naar buiten. Lloyd George vertelde van hem tegen een ander groot staatsman: „Wanneer wij vergeten zullen zijn, zal- er voor Weizmann in Palestina een groot standbeeld verrezen zijn...." Heel interessante mededelin gen over de eerste wereldoorlog, ook van achter de schermen ko men er in deze boeiende auto biografie voor. Het werk is vol annecdotes, en portret-flitsen van beroemde staatslieden uit die tijd. Het is een stuk wereld- geschie-ieris, dat op zichzelf het lezen van dit werk al lezens waard maakt. $3=®' De conversatie ging zo levendig en openhartig, dat ik mijn aan dacht niet bij mijn boek kon houden. Onderwerp van gesprek zijn de lotgevallen van mijnheer X. Y. Hij is bezig om voor de derde ihaal te scheiden, gaat daarna weer zo spoedig mogelijk trouwen. De vorige echtgenoten, kinderen en meegebrachte kin deren der al eerder gescheiden vrouwen en ook het nieuwe kroost, dat bij het toekomende huwelijk door de vrouw wordt meegebracht werden besproken. Het slot van het verhaal was, dat de een vond, dat „zoiets met kinderen erbij altijd zo lastig en vervelend was" en de andere vriendin beaamde het met een: „Ja, met kinderen is het altijd gezeur!" Ik kreeg het gevoel bij dit in gewikkeld verhaal, of ik -tfan binnen verstijfde. Een beetje grimmig dacht ik, het lijkt wel een kruiswoord raadsel, maar je krijgt hier nooit de goede de len by elkaar gepast. En dan die kinderen, die kinderen.arme stakkers. Eigenlijk bleef dit verhaal me tussen alle afleiding door dwars zitten en een beetje minder en thousiast begon ik mijn terug reis. Maar zie, het gewone leven is nu eenmaal vol tegenstellin gen, dikwijls verrassender dan de mgest romantische roman, 'k Dacht eerst het rijk alleen te behouden, maar neen, een forse mijnheer installeerde een aller aardigst jong mevrouwtje met een wit wollen bundeltje in haar armen. Koffer, tasje, ajles kreeg een plaatsje en met veel be zorgde waarschuwingen nam de jonge echtgenoot en vader af scheid. Hij kreeg evenwel niet veel kanS om nog iets van de inhoud van het wollen bundeltje te zien, dit „vanwege de tocht". Toen de trein net op gang was, verhuisde het jonge mevrouwtje naar de overkant van de coupé, terwijl ze tegen mij zei: „Ik ga maar hier zitten, want als je achteruit rjjdt heb je zeker geen last van de tocht. Mannen heb ben daar zo geen erg in." 'k Had moeite de nodige ernst te bewaren bij het wijze: „Man nen hebbenwant deze wijsheid kwam van zo jonge lip pen. Doch het gelukte me dit ernstig te beamen en dan merkte ik wel, dat mijn boek-weer ge sloten kon blijven, alleen ergerde ik me ditmaal niet. Integendeel, al was ik meestal enkel maar toehoordster, ik luisterde naar een blij verhaal dat oud en tel kens weer nieuw is, want er was immers nog nooit zulk een kindje geweest. Het kleine ke reltje, dat uit een wollen jasje, een cape en een wollen doek was uitgepeld lag tevreden allerlei pruttélgeluidjes te maken en hij keek wonder yerbaasd naar zijn eigen vingertjes, die allerlei wriemelende beweginkjes maak ten. Het jonge moedertje was al ver in de toekomst, ze hoopte op meer broertjes en zusjes. „Later", zei ze, „later zal hij wel ondeugend wezen soms, maar nu is hij toch enkel maar lief, vindt u niet?" Samen keken we ver tederd naar het kleine wichtje, dat een van zijn zonnigste glim- lachtjes aan ons wegschonk. Op een volgend station stapte een nonnetje in. Bij het open gaan van de coupédeur was vlie gensvlug de baby onder een laag wol weggewerkt, maar toen alle gevaar voor tocht weer geweken was, kwam het rozige snuitje weer te voorschijn. Het jonge nonnetje met een zacht vriende lijk gezichtje lachte tegen het kleintje en toen was de verbroe dering of liever de verzustering volkomen. Het jonge mamatje kreeg nieuw, aandachtig publiek en toen ging het verhaal weer verder. We naderden het eind van de reis, waar allen moesten' uitstap pen. Het mevrouwtje wilde zich klaarmaken en keek onderzoe kend of ze haar schat even op de- kussens van de bank durfde toebetrouwen, maar het nonnetje zei: „Geef mij maar." En toen stonden we daar ge drieën. Het kindje was nog niet ingepakt, 't keek vriendelijk naar het vreemde gezicht en maakte tevreden blaasjes. We keken alle drie geboeid naar dit kleine wicht, dat zoveel geluk en blijdschap al gaf in zijn pril be staan tje. Het jonge nonnetje bood assistentie aan voor de weg naar de uitgang en ik, wachtend op de volgende trein, zag dat de aangeboden hulp niet nodig was, want een cordon van enthousias te familieleden was aanwezig, om hun opwachting te maken bij de kleine majesteit. Zij namen het werk over. Ze kregen echter voorlopig niets te zien van de inhoud van het witwollen pakje. Ik dacht aan mijn heenreis, toen een koele klare stem zakelijk zei, dat kinderen toch zo hinder lijk waren. Wat doen die mensen in hun zonde zich toch veel te kort, want alle geld en alle afleiding van hun wereldje kunnen im mers niet geven dit zuivere mooie geluk om een klein fijn kindje, wat zo hulpbehoevend in moeders armen lag. Wij schoolmeesters en school juffrouwen genieten nog al eens aeze reputatie, dat wij denken het alleen te weten en te kun nen. De goedwillende onder zul ke beoordelaars vinden het wel begrijpelijk, dat wij voor zulk een geestelijke beroepsziekte bloot liggen. Nu is het mogelijk, dat er dezulken onder ons zijn, al geloof ik niet dat het er veel zullen wezen, want hoe meer ernst je met je werk maakt, hoe meer je gaat beseffen, dat je bit ter weinig weet en ook bitter weinig kunt. Natuurlijk is het niet zo'n heksentoer om in de daarvoor bestemde tijd je leer plan af te. werken, 't Mag het eerste jaar dan al eens geeste lijke zweetdrgppels kosten, maar daarna krijg je gelukkig een ze- kerë routine, maar dan heb je nog maar een deel van je op dracht vervuld. Men kent nu al heel v/at van mijn kroost van dit jaar. Misschien denkt men, het gaat er meestal nog al leutig toe, en 't is toch wel een leuk werk als je er^'n beetje slag van hebt. Natuurlijk is het fijn werk, doch er zijn ook van die hummels, die als een last op je hart liggen, omdat je er niets mee beginnen kunt. Daarom is het niet gemak kelijk er over te praten, omdat je eigenlijk je eigen onmacht be kennen moet. Zo'n geval heb 'ik nu met Appie, voluit Albertus Hendrik van Haren geheten. Ik weet werkelijk niet wat ik met hem aan moet. In het leren is hij goed middelmatig en zijn ge drag is ooit niet buiter.sporig slecht, hij veroorzaakt tenminste, nooit oproeren en toch.... en toch Weet iemand raad en kan me m'ei ïes vertellen, waar de ge oorloofde fantasie bij een kind ophoudt en de laakbare leugen begint? Deze wijsheid heb ik hard nodig bij Appie, al is dit nog niet de enige wijsheid die hij van me vergt 'k Maak mezelf al veel wijze woorden indachtig, die onze eigen paedagogiekleraar ons me- degaf in ons leven als school juffrouw en kom ik eens boe ken tegen, die in de verte nog maar over dit onderwerp han delen, geloof me, geen een laat ik er ongemoeid. Het helpt me allemaal niets, want Appie glipt altoos door alle paedagogische mazen heen, en dan sta ik weer. Als er op straat in de buurt van de school eens twee honden vechten, krijg je natuurlijk van een of ander verslag. „Juffrouw, enne die twee honden vochte zo enne ze gilde zo enne.Maar als Appie zoiets gezien heeft, krijg je een dramatische voor stelling. Die honden hebben op zijn minst elkaar een poot of een stuk staart afgebeten en.ze bloeide zo, juffrouw, de straat zag helemaal rood en toen...." Het drama wordt zo lang als je luisteren wil, en het wordt allemaal doodernstig verteld met een felle gelaatsmimiek, die een beroepsacteur hem benijden kan. De klap op de vuurpijl is dan: ,,'k Heb het zellef gezien, juf frouw". Nu ja, zegt iemand, 't is een sterk gekleurd verhaal, eigenlijk geen jokken nog, kun je geen straf voor geven. Dat is waar, deze hondenroman straf je niet, maar een paar dagen daarna komt Appie met een bedrukt gezicht naar me toe en zegt: „Juffrouw, Piet het me zó geslage en toen dee die zo Appie gebaart dan dat Piet hem ook nog venijnig ge knepen heeft. Zijn hele gezicht is bedrukt en hij snikt haast. Je zit dan allereerst met deze moei lijkheid dat klikken en aanbren- Daar, nou wist-ie 't dan zeker, dat er niks meer aan te doen was. De laatste trawler voer daar net uit. Met verbeten gezicht, zijn ruige knuisten tot vuisten ineengeknepen, stond Dirk Pronk aan het eind van de Bou levard, waar de buitenhaven is, de Sch. 123 van de Rederij Van der Swan na te kijken. Dat was nou al in zoveel jaren niet ge beurd, dat de Sch. 123 uitvoer zonder dat hij er op was, en nou: daar ging het schip, zee in. De zon deed het water zilve rig glanzen, het lichte briesje deed de schuit wuft over het water deinen, alsof het enkel een pleziergang was, een feest tege moet. „De schuit doet 't weer best," zei Dirk half binnensmonds. „Zo jooi, ook niet angemon- sterd? Ken je net as ik schul- pies gaen zooken op 't Strang." Dirk keerde zich om en zag een maat van hem, die vroeger wel met hem gevaren had. ,,'n Streek van de schipper, die heit er z'n eigen zeun tus sen 'edraid. Had de vent 't eer 'ezeid, dan had ik wel kans 'ehad op een aere schuit van Lien van der Swan. Maar de kerel 'eit 't stil bekonkeld en toen 'k weer kwam monstere was er geen plek meer voor me, en de aere reders hebben alle maal al genog volk lopen. Daer hei je 'elemael geen kans. Dat jong van de schipper mag bij Jas Buis al 'iet meer monsteren, 't Is een deugniet, daerom most z'n vaeder het zo lappe. En nou ken ik gaen kuiere." Fel verbeten kwam het laat ste er uit en weer keek Dirk naar de Sch. 123, die al ver weggegeleden was over het zil veren veld. „Van Dirk van der Swan vaert'geen ien uit en ik 'eb er ook achter 'evist en daer stae je nou. Drie weken lang was elke dag een kwelling voor Dirk. 's Morgens was hij al vroeg wakker, en dan ging hij er maar uit, maar het leek wel of alle verhoudingen in het kleine ka mertje tot benauwens toe waren ingekrompen. Och in de winter, dan wist je, je moest er wezen, 't was wel gelukkig ook. Zelf dacht je: straks komt dat andere leven weer, dan vaar je uit! Het mag onder in de schuit wat nauw en bekrompen wezen, maar daar ben je niet lang. Je bent meestal boven op het dek. Daar is de ruimte wijd om je heen. Als de schuit dan licht deinend over het water glijdt, is alles goed. Je hebt wel eens dagen en nachten, dat je geen tijd hebt voor slapen.en rusten. Maar wat geeft dat? De hele winter heb je gelanterfant en dan is het wel eens goed als je werken kunt, lang en zwaar. Je bent dan moe en je snauwt en schreeuwt wat harder tegen el kaar dan wel nodig is. Doch dat deert niet. Ieder doet dat en men weegt aan boord de zwaar te van de woorden niet naar hun harde klank. Maar nounou is de hele vloot uitgezeild. Je had je al weer ingesteld om te gaan va ren. Je verlangde weer om te lopen op de wiegelende grond van je schuit. Moeder zei al: 't wordt tijd, dat jij d'r weer uit gaet, de wereld op 't land wordt weer te klein voor jou. Alles zei, dat het tijd was om te gaan en daar stond je nou. Je begon elke dag weer met de vraag, hoe komt die om. De dagen werden al maar langer, elke dag was je vroeger wakker, maar telkens trager gingen de uren. Je sterk gespierde knuis ten smeekten om hard werk, maar je liep eens kalm naar de haven, sukkelde langs de bu reaux om werk te krijgen. Je wilde toch wat doen, al was het maar op 't land. De benauwenis bleef groeien. Om deze tijd moest je op zee zijn, waar alles wijd en ruim is. En juist nu sloot het huisje nauwer en klei ner zijn muren om je heen. Moeder snauwde om zijn nar rige buien. Dat was kwaad om te dragen, erger nog was als ze hem beklaagde, of als vader tot dankbaarheid maande, dat hij elke dag nog te eten kreeg, daar hij, als vast werkman zijnde de kost nog verdienen kon. Dan kon je niet anders doen, dan met rauw gebaar het huis uitstommelen. En je knuisten, die riepen om werk, diep .in je broekzakken wegduwen. Drie lange weken waren zo voortgekropen. Toen kwam hij eens thuis van zijn slentergang langs de haven en de arbeids- bureaux, en vond zijn moeder ongewoon opgewonden. „Jooi, je n'oom Piet is 'ier 'eweest en je ken as loopknecht komme bij 'em. As 't wat wil met je, ken je ook nog 'ellepe in de bakkerij. Dan 'eb je wat te doen en je verdient weer es wat ook." Moeders angstig zoekende blik is niet in overeenstemming met haar montere woorden. „Ikke bakkersknèchie worre?" „Jooi, doe je 't niet?" vroeg ze angstig. ,,'t Zei motte, 'k ken zo niet blijve lope, maar 't is wat." Precies zoals Dirk wel dacht werd hij de andere dag met veel complimenten ontvangen. Hij moest maar zus doen en" zo- doen, want niet waar, als je zo uit de brand wordt geholpen door je familie, dan past je dankbaarheidhard werken en.... weinig loon.... Dirk niet gewend veel woor den te gebruiken, zette zijn pet op en zei tegen de loopknecht, die hem wegwijs moest maken: „Nou dan gaene we maer en je zeit maer hoe 't mot. Oom Piet zag zijn goede raad verspild, aan zijn vrouw kon hij nog een veelbetekenend gebaar kwijt over neef en zo kon hij zijn bakkerij ingaan. Dirk greep meteen de duwer van de broodkar en liet de knecht als rentenier er naast lopen. Met een kracht als moest hij een hele schuit voortbomen, duwde hij het bakkerskarretje voot zich uit. Daar begon het dan; van zee man tot bakkersknecht.... Gelaten stond Dirk bij de kar als de knecht de klanten be diende en trok zich van diens praatjes met de dienstmeisjes of de mevrouwen weinig aan. Maar eindelijk vond de knecht, dat Dirk nu ook zijn kunsten maar eens moest vertonen. Met een zucht greep Dirk het bakkersmandje in zijn grove knuisten, trok met een forse greep aan de bel, alsof het een noodsein op het schip was en Vrijdag 9 December 1949 'T ZEEUWSCH wcemND Pagina 3 gen een ellendig ding is, maar je kunt niet alles laten passeren, dus vraag ik voorzichtig, waar om Piet dat wel deed. Appie kijkt me verbaasd aan, zegt niets en gebaart weer van zoiets weet ik werkelijk niet. Als de klas voltallig binnen is, komt Piet op het laatste nippertje monter binnendraven. „Haast te laat, Piet, hoe komt dat?" „O juffrouw ik heb een bood schap motte doen voor me moe der!" Het is klaarblijkelijk zo, want hij knabbelt nog zielsvergenoegd op de zoete beloning. Ervaring heeft me al voor zichtig gemaakt, dus stel ik Piet niet in staat van beschuldiging en Appie doet of er niets aan de hand is. We beginnen gewoon en daar na gaan ze allemaal sommen maken. Zodra ze druk bezig zijn ga ik zachtjes naar Appie. „Wat deed Piet ook alweer Appie?" Appie doet zijn verhaal opnieuw, maar ik interrumpeer hem en zeg: „Piet was geeneens op het plein. „Niets Uit liet veld gesla gen zegt hij dat Honkie het ge daan heeft, omdat die kwaad op hem was Als ik dan vraag of Henkie dan flink wat straf moet hebben, knikt hij hartgrondig van ja Dan weet ik weer genoeg. Appie blijft om half vier zitten. Dan praat ik met hem, zeg dat niemand hem sloeg, maar dat hij verschrikkelijk jok te. Ik worstel innerlijk om het zo eenvoudig, maar ook zo drin gend mogelijk te zeggen, dat dit zonde is. Appie maakt geen mis baar, blijft onbewogen en zit ge ruisloos en kaarsrecht zijn straf tijd uit, maar een enkele week daarna vergast hij me op een soortgelijke herhaling, nu echter met de beschuldiging, dat zijn mooie potlood gestolen is. Zo gaat hot steeds door en zo jong als Appie nog is, toch voel ik me machteloos tegenover d't onbewogen maskertje. Voor af wisseling krijgen we wel eens een onschuldige historie, die sterk vergroot en gekleurd is, maar waar in de grond der zaak toch de spanning is tussen waar heid en leugen. Of moet je zulke onschuldige vergrotingen alleen maar fantasie noemen? Moet je nu gezien Appie's aard ook zulke onschuldige fantasiet jes straffen, strikt genomen zijn zijn verhalen nooit conform de waarheid, of moet ik alleen straffen als er slachtoffers drei gen te vallen? Wat werkt en woelt er toch in zo'n kind, dat het nooit een zaak in zijn juiste proporties vertelt. En wat zit er in zo'n jong kereltje, als het met genoe gen zijn' makkertjes beschuldi- wachtte onder het gemopper van de knecht, gelaten de komst van de klant af. Zo ging het twee, drie dagen, maar toen vond oom, dat hij het maar eens alleen moest pro beren. Met een bezwaard hart ging hij de wijk in. 't Begon al goed. Mevrouw nummer één vertelde heel krib big, dat de vorige dag de kor sten van het brood alweer veel te hard waren geweest en als 't niet veranderde Dirk zei: „Ja mevrouw, 'k zei 't zegge," en ging verder. Dat een andere mevrouw het brood van gisteren nu juist Meel te slap en helemaal niet bruin genoeg achtte, vond hij vreemd. Hij dacht, 't treft niet best, zo'n eerste dag al die vieze- vassen Maar toen hij naar een paar weken merkte, dat er elke dag wat aan te merken was, dat er elke dag mevrouws waren, die de korsten te hard en weer an dere die ze te slap vonden, dat er elke dag giechelende dienst meisjes waren, die probeerden hem wat te ontdooien, toen werd de rondgang door zijn wijk een obsessie voor hem. Als hij aanbelde dacht hij al: wat zal d'r nou weer an de hand zijn? Och dat er eens een hartig woordje gezegd wordt, daar kan een zeeman wel tegen, maar dat gen gaat. Ik kan het bij hem niet zoeken in een zekere achterlijk heid, want hij is aardig bij in het leren. Is het alleen maar het kwade te willen? Die gedachte benauwt me. Dat kind is er toch ook elke morgen bij als ik in alle eenvoudigheid in ons gemeenschappelijk gebed vraag om kracht voor deze dag in ons werk en om hulp tegen het kwaad in het kinderleven. Appie is toch ook dag aan dag bij het vertellen uit de Bijbel. Ja, dat willen wij geen van allen graag zijn. Oud worden., o, zeker, dat natuurlijk wel. Weet u het wel heel zeker? Vindt u het dan zo prettig, als u iemand toevallig hoort zeggen: „Ik vind dat die mevrouw van Santen zo oud wordt. Zo maar ineens hè. Ze krijgt van die „ouwe trekken" in d'r gezicht". „Nou en hij dan.... Hij is toen nog geen 55 O, maar zo bedoelt u het niet. Kijk, u wilt heel graag 60-70-80 jaar worden. Want 80 is oud. "En 90 «is eindeloos oud. Dan wordt het toch wel tijd dat je je plaats vofcr een ander inruimt. Oud - oud - .oud! Ik zie je al zitten, moedertje van 73. Ja, daar zit je nou. Bij het kacheltje in je eigen stoel tje. Want je hebt het al koud, hoewel je kleinkinderen zeggen: „Snap jij nou, dat oma het koud heeft? 't Is om te stikken hier". Maar dat begrijpen die kin- ders niet, dat je bloed niet meer zo snel stroomt en je geen re serve-warmte meer hebt. En dan zit je maar stil op je handen te kijken. Die handen met die rimpels. Weet je nog wel wat 'n mooie handjes je had, een halve eeuw geleden? Weet je het nog hoe die kwieke jonge man, dat mooie handje van jou in z'n krachtige jongelingshand nam en je toe fluisterde: „Schat wat bèn ik gelukkig met je we gaan sa men een nestje bouwen, met Gods hulp". En die trouwdag. Wat was je allerliefst in dat snoezige bruids japonnetje. Weet je het nog van die sluier, door twee mèisjes nu ook al 60 oh neeg, die ene is al dood vastgehouden. Weet je het nog dat er zo'n hele rij vóór de kerk stond aan weerskanten en je hoorde het best, dat ze fluisterden: „Knap stel, hè? Wat een allerliefst bruidje. Nou en hij dan!" Ja, ja, dat gaat allemaal zo door je gedachten. En wanneer ze zo allemaal je dan je mond moet houwen en heel netjes opzitten en. poot jes geven en niet anders zeggen dan: „Ja mevrouw," en „nee mevrouw", dat maakte je ra zend. Dat je nooit eens fris kon terug foeteren of eens een hele mand met brood naar d'r k.... smijten en zeggen mocht: „Zoek 't nou zeivers maar is uit met je smoessiesdat was het ergste. De zon goot overdadig haar gloeiende stralen door de straten. Dirk redeneerde in' zichzelf te gen de klanten, wat hij hard op niet zeggen mocht en wat hij ze toch zo graag zou willen zeg gen. „De korsies waren gisteren weer te hard gebakken. „Hij mompelde het Haagse accent na van het dametje, dat hem vies en wantrouwend had aangeke ken, toen ze hem de boodschap voor de bakkerij meegaf. Wat een wijf. Je zou ze alle maal Ze moesten eens een reis meemaken op zee en niks an ders te kauwen krijgen dan harde zeekaak. Wist je op zee van harde en zachte korsies? Je at "er harde kaak en het smaakte best. Dacht je daar aan „luxe broodjes", „luuks de pijn", zo als dat mamsel uit die verwaan de karramenadebuurt stond op te scheppen. Nou kreeg-ie dat En juist hem nam ik dikwijls apart en dan spande heel mijn ziel zich om dit kind te benade ren. Het helpt niet. Nee, als je zulke gevallen als Appie er tussen hebt, dan steek je je duimen niet achter je vest en denk ik ben er. Integendeel, al sta je levens groot voor de klas, dan kun je jezelf van bin nen armetierig en machteloos voelen tegenover de grote macht van de zonde in je kleine school wereld. R. T. aan 't werk zijn. Je zoon naar z'n bureau: Je schoondochter in de keuken en de. kleinkinderen naar school dan heb je volop de tijd om te piekeren. Je ziet het leven aan je voor bijgaan. Dat eerste huisje, waar in Jan geboren werd. Jan, waar bij je nu thuis bent, na de dood van je lieve man. Wat een heer lijke tijd v/as het toen. En toen kwam al gauw nummer twee. Maar die mocht je niet houden en toen o ja, je hebt het kerk blad nog en er stond onder de advertentie: De Verbondsbelofle is ons tot rijke troost. En later kwam Jetje, dat kit tige ding, dat nu met Van Zetten getrouwd is. Maar die kan je niet in huis hebben. Drukke zaak en veel aanloop. Veel te drijk voor je. Hier is het stiller, al kan 't 's avonds ook alles behalve kalm toegaan, wanneer de hele familie bij elkaar is. Ja en dan heb je Bert nog in- Canada en Kees, de wacht meester, die in Limburg woont, waar je natuurlijk niet aarden kunt en tenslotte Jo, die onge trouwd is gebleven en nu hoofd verpleegster in 't Academisch ziekenhuis is. Tot je 65ste jaar was je samen mei. je man. Toen nam de Here hem weg. Ja, dat is meestal zo omtrent die leeftijd. Dan gaan de meeste mannen. En vele vrou wen ook. En wie dan nog ge-' spaard blijft, wordt wel weer 75. Pensioen? Ja 'tis wel wat beter geworden, maar je bent dan toch maar tamelijk afhan kelijk van de kinderen en zo komt het, dat je daarnu nog zit op je eigen stoel bij die kachel. Gelukkig kun je nog goed breien en lezen gaat ook nog we). Zo'n kerkbode-artikeltje of een kalen derblaadje. En je Bijbel. Natuur lijk, je Bijbel ook. Die vooral. Maar toch je kunt merken dat je ouder wordt, vind je niet? Kijk maar naar die handen van je met al die rimpels. Neen, klo ven in je vingers heb je zo niet mormel op de hoek nog, die zal ook wel weer wat hebben „Bekker, wat is u toch weer affreus laet, kan dat nu niet veranderd worden?" Je zou ze met d'r k.... even onder water motte kenne hou- weIn zijn opgekropte er gernis duwde hij zijn wagen schots en scheef door de zon- doorgloeide straten, alsof hij met een schuit aan het laveren was. En al maar weer deed een gro te rode zakdoek dienst om het zweet af te vegen. 't Was warm en met zulk weer hoor je op zee, daar is 't goed, daar is altijd wel een briesje, maar hier in die gloeiende stra ten, waar de wind zelfs heet is en die mevrouws en die dienst bodes die je bloed aan het ko ken brengen.... en dan straks nog tot overmaat van ramp die laaiende bakkerij in, waar hij van oom Piet notabene „mee mocht helpen", nadat tante hem eerst wat had opgeknapt door hem een net bakkerskieltje aan te laten doen. „Voor de klanten in de win kel, zie jenet alsof die klanten achter in de bakkerij kwamen. Hij kreeg dan het ge voel of hij aan een verkleed partij meedeed. Als ze dat op zee eens zagen.... Zijn ver weerde grove handen staken er wonderlijk bij af. Hij wist het wel en hij had het gevoel alsof meer. Je schilt nog wel eens 'n aardappeltje, maar zwaar werk laat. Jan's vrouw je niet doen. Jan's vrouw is wel goed voor je. Ze bemoedert je 'n beetje. „Nee, oma, dat mag u nu niet meer doen, daarvoor bent u te oud", zegt ze dan soms. „Moe der wordt oud", zegt ze soms zeer fijngevoelig. Oud - Oud - Oud - Oud - Oud! Oude mensen zijn zo lastig? Wie zei dat? O, zei U dat? U bent immers uit dat nest van de zeven, die het allemaal zo ver geschopt hebben? Ja, want die ouder wetse Christen-ouders, die deden wat voor hun kroost. Noem mjj eens een categorie van burgers in Nederland waar zóveel aan onderwijs en opvoe ding is besteed, waar zoveel ge daan werd om de jongens een goede baan te bezorgen, ja waar zoveel vaders en moeders letter lijk krom gelegen hebben om hun kinderen een eervolle posi tie te verwerven? Zal ik u het oude gedichtje van Jan van Beers heel kort even in herinnering brengen? In proza. De oude grootvader. Daar zit hij bij 't hoekje van de haard. Hij slobbert zijn pap uit 'n stenen bord. Hoe beeft zijn hand, als de lepel te monde vaart. O wee, daar glijdt het bord van zijn schoot. En de pap verspreidt zich over de vloer. Dan krijst de vrouw: „Wat sufferd, moesten we je eerst van tafel zetten omdat je maar op 't laken zat te morsen! En nou dat? Maar nou krijg je een hou ten bak, versta je!" De oude mummelt wathet is niet te verstaan. De volgende dag zit hij weer in z'n hoekje en nu eet hij uit een houten nap. O, was het maar tijd, dat God hem thuishaalde! Vader en moeder hebben zich achter aan de tafel gezet. Het zoontje is er nog niet. Moeder gaat kijken. Ze vindt hem bezig in de schuur, al kervend aan 'n houtblok. „Kom toch eten, jongen." „Nee, moeder ik heb het zo druk." „Druk, waarmee? Met dat hout? Wat zit je dam te snij den? „O, niets enkel een houten nap. Want ziet u, als u oud is, moet u toch ook net als groot vader uit zo'n bak eten Toen schaamden de man en de vrouw zich diep en leidden de oude man naar tafel.... Oud. Moedertje, luistert u eens naar mij. Zó erg is het toch niet en ieder hem stiekum uitlachte. Dan had hij heimwee naar zijn wollen trui, die moeder zelf voor hem gebreid had met aller lei kunstige sterretjes en vier kantjes er inEn dan dat gemopper van tante bovendien, dat hij zijn kieltjes zo gauw smerig maakte.... Zo tobde Dirk als hij zijn kar door de hete straten laveerde. En zijn moeder beklaagde hem dat hij zo mager werd. „Heb-ie 't al 'ehoord, de Sch. 97 komt vroeger naar 'uis, want Piet van Kas van Jas 'eit een ongeluk 'ehad, die ken 'iet meer vaere," vroeg een kameraad aan Dirk, toen hij op zijn rondreis door de wijk was. „Wat zeg je me nou?" vroeg Dirk met ogen groot van ver bazing. „Oe weet je ,,'t Is ter net deur de radio 'ezeit." Met resoluut gebaar pakte Dirk zijn bakkerskarretje en sjokte het ding door zijn wijk. De helft van zijn wijk was nog niet afgewerkt, maar hij dacht aan geen klanten meer. Met een harde smak plantte hij de kar voor de winkel van oom Piet en riep slechts: ,,'k Gae naer Van der Swan, 'k ken misschien an- monstere", het verder aan zijn oom overlatend, hoe hij zijn za ken zou afdoen. Nog geen week later stond U van uw kant, bidt God toch elke dag om genade en wijsheid om je laatste jaren in liefde met het gezin, waar je je onderdak vond, te leven. En kun je niet zo goed meer lopen, vat Vaders hand maar, moedertje en wandel maar st.il- lekens achter Hem aan. „Valt de weg zo moeilijk, mijn kind", zegt Hij dan „doe maar zach tjes, zachtjes. Ik ga vooraan en die geloven haasten niet. We kojncn wel thuis, we komen er .wel." Grootvader sterkte en wijs heid, hoor! Ja, ik weet hoe moeilijk het is om „uitgescha keld" te zijn. Jij met je actieve natuur. Toe vertel nog maar eens van je vele werk in „Patrimo nium" en de kiesvereniging. Van je werk voor kerk en school. Herinnering doet je goed! Maar wil je ook dit bedenken: God was noch in de stormwind, noch in de aardbeving. God is in het suizen van de zachte stilte. Als de zon achter de wei weg zinkt en de stille avond komt, ruisen de bomen zeer, zeer zacht Dan gaat God door de toppen. Grootvader, grootmoeder fluistert hij waar zijt gij? En dan hoef je niet weg te kruipen als die twee in het paradijs. Want gij zijt niet naakt meer. Gij zijt bekleed met een lang wit kleed. Dat is van het ver dobbelde kleed gemaakt. Weet u nog wel, Wie zich voor u ont kleden liet om uw naaktheid te dekken? „Bel. en Bel." De christenarbeider die 's Zon dags voor de Zending zijn met moeite bijeengegaard kwartje in de collectezak offert, doet daarmee cultuurwerk en zou mot 12% cent kunnen volstaan, als de leegloper, die zijn twee kwar tjes in de bioscoop offert, de grens had kunnen vinden tussen vermaak en arbeid, tussen span ning en ontspanning. Toen de Kerk sterk was, bloei de er een christelijke kunst, was ook de cultuur een op heffen van het gelaat der men sen naar de hemel. Vanwege het Kruis komt het er ook in uw „omgang" met de wereld heel precies op aan. „Eschatologisch preken" roept er meer dan één. Eschatologisch naaien, zagen, vliegen, telegra feren, dat roepe ook: een ander. Dirk op de schuit Sch. 97. De schuit was al buiten de haven, maar het ging er nu on stuimiger naar toe, dan toen hij de Sch. 123 stond na te kijken. Zwarte zware wolkenluchten schoven als een dicht gordijn voor de zon en de zee woelde met grauw-grijze golvenruggen nabij de haven. Vol behagen schuurde Dirk zijn zeemansuitrusting langs zijn armen. Jonge, dat dee je goed. Al veel te lang had hij voor landrot gespeeld, een zeeman houdt van een deinende grond. „Jooi, d'r staet dan een harde bries voor de tijd van 't jaer en 't is koud ook 'oor," klaagde zijn maat. Dirk keek met zijn grote blauwe ogen naar hem op, ruk te dan zijn hoofd opzij en schreeuwde boven het rumoer van de golven uit: „Koud? nou koud? Jae, as je 't nou koud vindt, 'ad dan bakkersknechie geworre, dan 'ad je 't nou vast 'iet koud." Hij draaide zijn, aan de wal verbleekt gezicht naar de wind, die recht uit het Westen aan kwam. De schuimende zee spatte hem in het gelaat. Toen brak er een vrolijke lach uit hem los. Zo was het goed.... R. T.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 6