m
fm
m&
m\
Om
TtoniUMad
ja
;;U pj
VOOR ONZE JONGE MENSEN.
PP!
jjpll
li
EEN ROK.;.. DRIE JASJES
DE KINDEREN VAN
HET GROENE HUIS
Verdraagzaamheid
Vrijdag 9 December 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
l
imm.i
iiJjMVil
y iiiijii JÜW
iiKiii
:::i
mm
Tj
iiflttl
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg.
Verrassingen.
St. Nicolaastyd brengt altijd
verrassingen mede. Maar ook op
andere tijden zijn de verrassin
gen er, al zijn ze niet altijd even
aardig.
Zo gaat het ook wel eens in
schaakpartijen; wit of zwart
wordt dan ineens verrast door
de uitroep „Schaak"! en „Mat"!,_
of door een verrassende zet,"
waardoor één der partijen de
Dame, Toren, Loper of Paard
verliest. Men zou deze partijen
„kortsluiting"-partijen kunnen
noemen. Voor het slachtoffer zijn
zij dubbel onaangenaam, daar de
omstanders veelal weinig mede
lijden hebben en gewoonlijk in
een schaterlach uitbarsten. Zul
len we enkele van dat soort par
tijen eens spelen? Vooruit dan
maar, daar gaan we.
Cazo-Kann verdediging.
Wit A.; Zwart B.
Schotse partij.
Wit Dr F.; Zwart T.
1. e2e4,
2. d2d4
3. Pblc3
4. Pc3xe4
5. Ddle2
c7c6
d7d5
d5xe4
Pb8d7
Pg8—f6??
6. Pe4d6t en mat.
Aljechln-vcrdediging.
Wit G.; Zwart N. N.
1. e2e4 Pg8—f6
2. e4—e5 P16—d5
3. c2c4 Pd5£4
4. Pgl—e2?? Pf4cl3
en wit kan zijn boeltje weer in-
pakxen.
1. e2e4
2. Pgl—f3
3. d2d4
4. Pf3xd4
5. Pbl—c3
6. Pd4—f5
7. Lfl—e2
e7e5
Pb8c6
e5xd4
Dd8h4
Pg8£6? (d6)
Dh4h5
Dh5g
8. Pf5h4 en zwart gaf op,
de Dame gaat verloren.
Loper-opening.
(Wit zonder Pgl).
Wit K.;
Zwart M.
1*.
e2—e4
e7e5
2.
Lfl—c4
Pg8—f6
3.
d2d4
Pf6xe4
4.
d4xe5
Pe4 x f2
5.
0—0
Pf2xdl?
6.
Lc4xf7t
Ke8e7
7.
Lelg5t
mat.
Koningsgambiet.
Wit M.; Zwart 7.
1.
e2e4
e7e5
2.
f2—f4
e5xf4
3.
Pgl—f3
d7d5
4.
Pbl—c3
d5Xe4
5.
Pc3 x e4
Lc8g4
6.
Ddl—e2
Lg4 Xf3?
7.
Pe4—f6t
en mat.
Hollandse verdediging.
Wit
Zwart D.
1. d2d4
2. Lel—g5
3. Lg5—h4
4. Lh4—g3
5. e2e3
6. Lfl—cJ3
7. Ddl—h5f
8. Ld3g6f mat.
f7—f5!
h7h6
g7—g5
f5—f4
h6—h5
Th8—h6
Th6 Xh5
\m gj
Si
1
a b c d e f g h
Diagram eindspel.
Wit aan zet.
En nu nog een aar
dig en verrassend
eindspel.
Wit: Ke7, pionnen
g4, h3.
Zwart: Kh7, pion
nen g5, h6.
(Zie diagram). Wit
aan zet.
De oplossing is als
volgt:
1. Ke7—f7!
2. h3h4!
3. h4xg5
4. g5g6f
5. g6g7 en wint;
of:
2. g5 X h4
3. g4g5 h4h3
4. g5g6t en wint;
of:
1. Ke7—f7 Kh7h8
2. Kf7g6 en wint.
h6—h5
h5xg4!
g4—g3
Kh7—h6
Beste Neef,
Jouw laatste brief roert een
zeer delicate kwestie aan. Je wil
dat ik eens wat over het meisje
van tegenwoordig ga schrijven
en ik begrijp uit je brief, dat je
nog al wat kritiek hebt op de
meisjes zo in het algemeen en je
schrijft me, dat je vast van plan
bent niet voor je dertigste jaar
te gaan trouwen en vóór die tijd
naar geen meisjes om te zien en
eerst goed uit je ogen te kijken
welk meisje je dan wil nemen
als het zover is.
Eerlijk Netff, ik moest een
beetje glimlachen toen ik dat
allemaal zo las. Weet je waar
om?
Er zijn er méér die zo gespro
ken of geschreven hebben en
mijn ervaring is, dat juist die
het éérst in de fuik zwemmen.
Want ook hier is de natuur
heel wat sterker dan de leer,
beste jongen.
Maar dat is tot daar aan toe.
Ik wil je wel als mijn mening
te kennen geven, dat ik geen
grote bewonderaar ben van die
jonge vrijgezellen, zo tot hun
dertigste of vijf en dertigste jaar.
Ik moet je zeggen, jongens die
zó tegenover het leven staan,
missen ontzaglijk veel. Want,
neem dat nu eens van je bom
aan, als je zo boven de zes- of
zeven en twintig jaar gaat wor
den, wordt het al maar moeilij
ker een goed meisje te vindeh.
Je wordt hoe langer hoe kri
tischer en op laatst loop je net
rond als een boer die alle mark
tim afzoekt naar het beste stam-
vee. Vergeef me de vergelijking,
die een beetje cru is, maar ik i
heb geen betere bij de hana op
het ogenblik. En op het laatst
wordt het nog een huwelijk uit
berekening. Ie gaat dan merxen,
dat het toch ook wel wat waard
is als ie ten vrouw trouwt, die
over wat geld beschikt, er die
er een beetje behoorlijke familie
op na houdt.
En dan ben je helemaal op het
verkeerde pad. Neen, je moet
niet al te lang wachten, neefie.
Dan gaat de poëzie er af. Zo
twee, drie of vier en twintig
jaar is de mooiste tijd om je
keuze te doen. Heb je vroeger
je hart verloren, welnu, dat vind
ik ook al niet zo erg.
Een andere zaak is natuurlijk,
dat je wel terdege uitkijkt aan
wie je je hart gaat verliezen.
Ik heb een wijze man gekend,
die in de tachtig jaar geworden
is en veel van het leven gezien
heeft en ervaring heeft opge
daan. Die gaf jongelui nog al
eens de raad: vraag nooit een
meisje als 't avond is, doe het
altijd in de morgen. Je moet
even nadenken eer je de wijs
heid van dit woord door hebt,
maar dan zit er ook héél wat in,
beste neef! De meeste meisjes
ivorden gevraagd of. laten
zich vragen, ik hoop, dat ik geen
boze brieven van meisjes in mijn
bus krijg, als ik dat zo maar
durf laten drukken! als het
avond is. Dat ligt ook zo voor de
hand immers. Je gaat eens uit,
bent samen op een fuifje ge
weest. Er zijn honderd gelegen
heden. En dan in de maneschijn,
je begrijpt hoe dat gaat, neefje
en de volgende morgen, krabbel
je dan je zelf wel eens achter
het oor en mompelt: wat heb ik
eigenlijk gedaan? Die oude, grij
ze levenswijze man, begreep dat
ook en bedoelde: wees niet te
haastig een meisjeshart op hol
te brengen, slaap er eens een
nachtje over en kijk dan nog
eens hoe je er tegenover staat.
Natuurlijk is dit alles nog niet
genoeg om de goede keuze te
doen. Ik wil er graag wat meer
van zeggen, als je daar prijs op
stelt en ik heb ook nog wel wat
op mijn notitieboekje staan over
al die kritiek die je op de meis
jes hebt. Ik denk dat je in een
boze bui geschreven hebt.
Maar daar praten we een vol
gende keer wel eens over!
Intussen zal je bui dan wel
wat gezakt zijn, beste kerel!
De groeten ven ;e com DAAF.
De herfstmode, die een groot aantal
mantelcostuums toont, verschaft ons
de mogelijkheid om op de mantelrok
verschillende blouses, jasjes en jum-
pertjes te dragen. We dienen er
daarbij echter wel op te letten, dat
de rok eenvoudig, en het er op te dra
gen jasje van een bijpassende stof is.
Wat de kleur betreft: blauw, bruin en
donkergroen geven de toon aan, ter
wijl ook het diepe lila en donkerpaars
in de mode blijven.
We geven u hierbij een voorbeeld van
een variabel mantelcostuum, dat voor
slanke zowel als voor zwaardere figu
ren geschikt is
K 3386/16. Heel eenvoudig is de lijn
van dit mantelcostuum, dat evengoed
als deux-pièces kan worden be
schouwd. Het achterpand heeft zeer
origineel, een ruim klokkend schoot
je. Benodigd voor 98 cm. bovenwijdte,
2.75 meter stof van 140 centimeter
breedte
K 3388/16 Zo'n getailleerd jasje Is
practisch en staat altijd bijzonder aardig. Ons model is met fluweel
gegarneerd. Benodigd voor 92 cm bovenwijdte ca. 1.45 m. stof van
110 cm. breedte.
K 3389/16. Wanneer wij een lichte, nauwe mantelpakrok nebben, zal
het erg leuk zijn om er zo'n jasje met vrolijk klokkend schootje op
te dragen. Ben. voor 98 cm. bovenw. 1.45 m. stof van 140 cm. breedte.
Knippatronen zijn a f 0.50, bij vooruitbetaling, per postwissel te
bestellen bij „Bella Patronen Service", Kr. Nieuwe Gracht 66, Utrecht.
K 3386/16 is verkrijgbaar voor 98. 104 en 112 cm. bovenwijdte;
K 3388/16 voor 92, 100 en 108 cm. bovenwijdte en K 3389/16 voor 90.
98 en 106 cm bovenwijdte.
door M. v. d. Bosch.
,,'t Gaat toch niet, Han!" Met
een ernstig gezicht zei vader het:
„Je zit nu al met Boudewijn
te kibbelen, dat zou vanavond
ook wel eens kunnen gebeuren,
dan zou je er uitgestuurd wor
den."
Han merkte wel, dat vader er
niets van meende.
„Kijkt U mij eens goed aan!"
„Ja, zo!" Han hield vaders
hoofd stevig vast, dat hij het
niet meer kon bewegen.
„Hoera! Het mag! Ik zie het
allang! Wat selle me een fane
avond hibbe, Boudcwaan, vind
je ook niet?"
„Je laakt Piet wel", gilde Koos
er tussen door.
Maar vader waarschuwde:
„Koos, Koos, pas toch op, als je
zo doet, moet je thuis blaafe."
Moeder: „Man, geef Koos en
Boudewaan toch niet zo'n slecht
vaurbeeld", deed een nieuwe
lachbui losbarsten
Jannie schudde bedenkelijk
het hoofd. „Au, au, wat binne
me begonne!"
Telkens als het lachen wat
bedaard was, begon er weer een
ander, in Piet zijn taaltje. On
derwijl zag 1-Ian af en toe eens
naar buiten; gced zo, jongens,
het regende nog en vanavond
mocht ze fijn mee.
Waarom er thuis niets van
zeggen
„Er thuis niet over praten",
had Boudewijn tegen Koos en
Han gezegd, nadat mijnheer Wils
hen uitgenodigd had, een avond
mee te gaan naar het bos om de
spoken te zien. „Ik zal jullie
morgen wel vertellen waarom".
Het was een heerlijke avond
geworden in het kamphuis.
Ze hoefden er niet aan te twij
felen of de jongens wel thuis
zouden zijn want tegen dat het
tiid werd om te gaan, stroomde
de regen neer, tot groot plezier
van de kinderen, hoewel moeder
wel een beetje bezorgd keek, of
ze daar nu wel door konden.
Han had haar kaplaarzen al
aan. Ze stonden nog een poosje
te wachten, de kragen van hun
regenjassen al hoog op, maar 't
leek wel, of de regen in steeds
dikker stralen neergutste.
„Als jullie de parraplu eens
meenamen, zo gaat 't toch niet",
vond moeder.
„Een paraplu! Stel je voor!"
Nee, daar moest Koos niets van
Lebben, alle jongens zouden hem
uitlachen.
Boudewijn dacht er anders
over. „Toe joh, we kunnen er
best plezier mee hebben. Han
mag in het midden. Staat ie in
de gang, mevrouw?" En weg was
hij al om even later met de pa
raplu terug te komen. Hij stak
hem in de kamer op, het was
een echte ouderwetse, met een
lange stok, maar zo groot, dat ze
er gemakkelijk met hun drieën
onder konden.
Koos vond het nog wel wat
raar, maar Boudewijn beweerde
dat je in de vacantie juist wat
geks moest doen.
Een waar gekrijs ging op, toen
de jongens in het kamp het drie
tal zagen aankomen, want zon
der dat de anderen het merkten,
had Boudewijn een vuurrood
mutsje van Han boven op de pa
raplu gezet.
„Zie je nu wel, dat ze ons uit
lachen", zei Koos kwaad. „Ik ga
er niet meer onder." Han en
Boudewijn liet hij samen vooruit
lopen en zag toen meteen het
rode mutsje. Nu schoot hij zelf
ook in een lach, het was ook zo'n
dwaas gezicht.
Boudewijn gluurde eens onder
het randje door, wat voor ge
zicht Koos nu wel zette. Meteen
kreeg hij een por in zijn rug.
„Zeg, ben je nu helemaal, als
je nog eens wat weet."
Piet was het eerst buiten om
ze te begroeten.
„Wat faan, dat je je zussie heb
meegebracht, ze laakt precies op
je!"
Han kneep van pret Boude
wijn in zijn arm. Het was pre
cies, zoals de jongens het van
middag nagedaan hadden.
Ze merkten al spoedig, dat de
kampjongens, al regende het,
heel wat plezier hadden. Ze ke
ken allemaal even vrolijk.
„Wat ruikt het hier toch lek
ker!" Koos snoof nog eens, zo'n
vreemde geur was het.
„Dat komt daar vandaan",
wees Piet, die weer dicht bij de
jongens bleef. „Me hebbe een
vuurtje gestookt."
Onder de schouw zagen ze
denneblokken, die vrolijk knet
terden, en een heerlijke geur
verspreidden.
„Zie je wel", riep Han, „toch
een kampvuur, al zijn ze niet
buiten."
Door de ramen, die wijd open
stonden stroomde de frisse lucht
naar binnen, zodat het niet te
heet werd in de zaal.
Wat zongen de jongens een
leuke versjes, het drietal kende
ze lang niet allemaal, maar die
ze kenden zongen ze uit volle
borst mee.
Ze zaten in een grote kring
om het vuur geschaard, de voor
sten op de grond, de anderen op
stoelen, er achter.
Koos en Boudewijn hadden in
het midden een plaatsje gekre-
•gen. Er was zoveel te praten,
alles wilden ze van elkaar we
ten. Han zat dicht bij het vuur,
naast meneer Wils.
„Zeg", riep een jongen, die een
paar rijen achter Koos zat, „is
het waar, dat het hier ook wel
eens spookt?"
Koos draaide zich om. „Ja.
iedere nacht, precies om twaalf
uur, en ik weet wel waarzo ook."
„Poeh!" Minachtend haalde 'n
jongen, die lang en bleek was,
en een beetje toegeknepen oog
jes had, zijn schouders op. „Spo
ken, wie gelooft daar nu nog
aan, daar moet je mij niet mee
aankomen."
„Nou Kees", riep een ander,
..zou jij er 's nachts naar toe
durven, door het donkere bos?"
„Ik wel, en je kunt gerust met
me meegaan, als je tenminste
niet bang bent. Spoken, bah. wat
flauw!"
Boudewijn gaf Koos een por.
„Laat hem zijn mond eens hou
den!"
(Wordt vervolgd.)
vlr
behorende bij het
ZEEUWSCH DAGBLAD en
't SCHOUWSCH DAGBLAD
van 9 December 1949.
eeuu/scH
u/eexem
II
V
VOOB DE ZONDAG
Veel geleden, niets geleerd,
schreven we een vorige maal
over het tijdperk, dat na de
Franse overheersing zijn intrede
deed.
De beginselen der Franse Re
volutie werden algemeen aan
vaard en wat zich eertijds „or
thodox" noemde, gleed mee af
naar het liberalisme.
Dat was in het begin ook
ogenschijnlijk heel vroom. Men
had niets tegen de „kerk". De
godsdienst was nodig om „braaf"
te kunnen leven. Het kwam de
algemene zelfgenoegzaamheid in
het gevlij, dat men er een gods
dienst op na hield. Een gods
dienst, die zeer verdraagzaam
was. Dat behoorde immers tot
het wezen van de godsdienst?
Verdraagzaam?
Dat scheen zo, ja, maar in
werkelijkheid was men alleen
verdraagzaam ten aanzien van
hen, die dezelfde gedachte waren
toegedaan.
Dat ondervond Da Costa in
1823.
Hij was een discipel van Bil-
derdijk, de grote eenzame, die
de Revolutie-idee tot op het
gebeente doorschouwd had. ESil-
derdijk, die niet geduld werd in
de verdraagzame eeuw. Die ge
doemd werd als banneling te
leven, eerst buitenslands en daar
na ook op eigen bodem, die hem
zo lief was, dat hij niet mee
gedaan had in het algemeen
verraad onder de Franse over
heersing. Bilderdijk, die geen
professoraat gegund werd, van
wege zijn rechtzinnige ideeën,
maar die een privé-leerstoel
stichtte in de schaduw van de
Leidse Universiteit. En daar
kweekte hij de Jood Da Costa
op. Deze werd christen en kreeg
de gereformeerde waarheid lief,
en begon daarmee het geestelijk
verval van zijn tijd te onder
kennen.
En toen schreef Da Costa in
1823 een dun boekske, dat hij
de titel gaf: „Bezwaren tegen
den geest der eeuw". Een boek
je dat vandaag, merkwaardig
genoeg nog even actueel is, als
het 125 jaar geleden was.
In dit boekje brengt hij cri-
tiek uit op zijn tijd van afval,
van verliberalisering, en van de
toenemende invloed vah het z.g.
vrijzinnige religieuze leven.
Hij brengt zijn bezwaren in
tegen de godsdienst, de zedelijk
heid, de verdraagzaamheid en
humanisme, de schone kunsten,
de wetenschappen, de Grondwet,
het onderwijs, de geest van ver
lichting.
Hij laat dus ongeveer geen
terrein van het leven onaan
getast. Hij wijst voor elk ter
rein op de eis van bekering en
terugkeer tot Gods Woord, tot
nieuwe reformatie.
Hij treedt op als de profeet
zijner eeuw en hij doet het in
de kracht van een, die weet het
Woord des Heren te spreken.
Maar, zie nu de reactie.
Dan komt openbaar hoe het
mei die „brave" mensen, die
verdraagzame lieden in werke
lijkheid gesteld is.
Er was een verschrikkelijke
woede over de gehele linie. Woe
de en afschuw. De beschaafde
stand had een tijdschrift, dat de
lieflijke naam droeg: „Eupho-
nia", alles wat wel luidt. Deze
recenseert in een samenspraak
de „Bezwaren" op de volgende
manier:
A. Hebt gij het werkje van
Da Costa al gelezen?
B. Ik ken dat vod.
A. En Capadose, die handtaste
lijk heeft bewezen
B. Hou op, die doet nog hoger
bod
Zij schijnen stapel mal
A. Mijn vriend, ik dacht dat
zelf.
Maar viel toen weer op Titus
één vers elf.
In deze tekst staat te lezen:
„Want daar zijn ook vele on-
geregelden, ijdelheidsprekers en
verleiders van zinnen, inzonder
heid die uit de besnijdenis zijn,
welke men moet de mond stop
pen, die gehele huizen omkeren,
lerende wat niet behoort om vuil
gewins wil".
Van alle kanten kwam het vuil
op deze „verleider uit de besnij
denis" los. Niets was gemeen,
laag en vuil genoeg.
De rechercheurs werden aan
het werk gezet. De regering
wilde weten wie er zoal bij Da
Costa aan huis kwamen en deze
werden geschaduwd. Zelfs vrien
den van Da Costa durfden lange
tijd niet bij hem over de vloer
komen. Nog in 18261830, aldus
getuigde Gefken, een Amster
dams student: „Een Nicodemus
waagde het niet de stoep van Da
Costa's huis bij dag op te
stappen".
N. G- van Kampen noemde
het geschrift: „Gekras vannacht-
gevogelte".
De deftige „Arnhemse Courant"
noemde Da Costa „een ellende
ling". En R. v. d-. Aa noemt de
heren Bilderdijk en Da Costa in
één adem „paddestoelen, die men
vertrappen moet".
Bilderdijk neemt het echter
voor zijn leerling op en schrijft
Adventstijd, is de tijd van
verwachtingvan uitzien naar
de komst des Heren. Waar
verwachting is, komt bevre
diging of teleurstelling.
Waarnaar zien wij uit? Het
schijnt wel alsof velen hun
hoop op de komst van een
mens hebben gesteld, die alles
in deze chaotische wereld tot
orde zal omvormen. Zulke
verwachting moet op bittere
teleurstelling uitlopen.
De moeilijke omstandighe
den, zijn gevangenschap zon
der uitzicht, hebben óók Jo
hannes de Doper, de wegberei-
„Zijt Gij degene, die komen zou, of verwachten wij
een ander?" Mattheüs 11 :3b.
der van Christus, tot teleur
stelling gebracht, hij had het
zich zo anders voorgesteld'.
Bij Advent hangt het alles
af van ónze verwachting. Als
ook wij een ander verwach
ten, dan die beloofd is, worden
we teleurgesteld.
Maar wanneer wij verwach
ten Eén, die naar het profe
tisch woord, het melaatse zal
reinigen, het gebrokene ver
binden en de ellendigen het
Heil zal verkondigen, is Kerst
feest straks voor ons het feest
der vervulling.
Dan komt in ons de vraag
van Johannes de Doper niet
op, omdat wij in de Heiland
hebben gevonden de vervul
ling van wat de profeet be
loofde en wij in ons mensen
bestaan nodig hebben.
Wat is üw verwachting?
Alleen wie in zichzelf hope
loos teleurgesteld werd, door
dat zijn ogen open gingen
voor de zware schuld voor
God, vindt volle bevrediging
in Hem, die is Immanuel: God
met ons.
Goes
J. H. B.
een toelichting op de „Bezwaren"
van Da Costa. Maar dan breekt
eerst de storm los. De predikant
Bruining verklaart bij zijn:
„Hartig Woord", gerust het „ba
vianen gegrijns te durven tartten,
waarmede Bilderdijk zijn Portu-
geesche kweekelinkjes accom
pagneerde en hij scheldt Bilder
dijk voor „aterling"en „ellen
deling".
Zo breekt de haat los, alleen
omdat het Woord Gods weer
wordt opgeheven als een schij
nend licht over alle terreinen
des levens.
Dan is alle geest van verdraag
zaamheid met één zucht verdwe
nen om plaats te maken voor
de kwaadaardigste onverdraag
zaamheid.
Is het vandaag veel anders?
dietiil u-an mijn u-o&j. (3)
Of je nou wil of nie, je mot
allegaar meedoen met dat Sin-
terklaasspul. De wereld zit nou
eenmaal zo in mekaar, dat je
mot. As je zeivers niet wil dan
zurrege je kinders er wel voor.
Nou, vroeger was dat anders.
Bij ons thuis vroeger, zei me va
der altoos: het benne allegaar
leuges d'r heit nooit van z'n leve
een Sinterklaas bestaan. Maar
alevel dee me moeder er an mee
en krege we as kinders wat in
onze klompe as we die bij de
schoorsteen zette. En we vergat
te er nooit wat hooi en een stuk
pee in te deen voor het paard
van Sinterklaas. Zo is de prak
tijk. En doe daar nou maar is
wat an.
Maar daar wou ik het van de
weke nou eigelijk niet over heb
be. D'r zit wat anders in me
hoofd. Een van onze jonges, die
nog school gaat, kreeg van Sin
terklaas een spaarpot. Een arig
ding om zo te zien. Een nette
kop van de een of andere vent
met een gleuf boven op de her
sens. Nou ik zegge teuge me
zeuntje: Nou kenne je spare,
maar meer voor de arigheid dan
asdat ik er me gedachte bij
had, vroeg ik zo: maar appere-
pos, is dat nou een moderne Sin-
terklaaskoD of wie is dat nou
eigelijk? Toen zeit dat ventje:
weet je dat geen eens, vader?
dat is Lieftinck netuurlijk!
Nou ik mot eerlijk zegge as-
dat een moment perpleks
stond. We hebbe allegaar met
Lieftinck te make, maar wie
kent de man -eigelijk as 't er op
an komt. Ik mot je zegge asdat
ik nou niet zo heel veul met z'n
op heb. Maar dat is tot daar an
toe. Ik bekeek die spaarpot zo
is en toen vroeg ik me jonge:
Maar hoe mot dat ding nou ope,
as tie vol is?
Toen zeit me zeune op de
zelfde toon: r.og al wiedes ne
tuurlijk, we slaan z'n kop kapot,
dan komt het geld er vanzelvers
uit.
Nou en toen was ik helegare
sprakeloos. Ik most is effies na-
denke en toen begreep ik de
symbeliek: Je ken je duite naar
Lieftinck brenee en je krijg er
nooit meer wat van werom of
je mot eerst.ik durf 't be-
kant niet te zeggez'n kop
er afslaan. Daar. nou heb ik 't
toch nog gezeit. Ik denk niet as
dat mijnheer Lieftinck mijn ge
schrijf leest, al maakt een krant
soms rare sprongen in de we
reld en kom je in hande waar
.ie nooit van z'n leve gedocht
heb te zalle komme, maar as ie
't somwijle leest, hoop ik maar
dat ie weet wat symbeliek is en
dat het feguurlijk bedoeld wordt.
Maar dan ook voor de volle
honderd procent bedoeld.
Ik mot eerlijk zegge, ik vind
het een rare manier van spare
en reclame make. Iedere keer as
je een stuvertje of zo'n misera
bel blikke dubbeltje of kwartje,
dat ze teugeswoordig geld noe-
me, in die kop douwt, denk je
De laatste studie-jaren van
Weizmann, aan de universiteit
te Genève, zijn voor hem heel
moeilijk geweest.
Er was veel misverstand en
bij je eige, 't komt er nooit van
ze leve meer uit of eerst mot die
kop kapot. Nou om te onthouwe
as we weer is verkiezing hebbe.
Tot zolang motte we maar
voorzichtig weze met spare.
Want wees er maar gerust op:
je doet het niet voor je eiges.
Ik heb schuun teuge me over
een kerel weune, die nooit van
z'n leve een cent gespaard heit,
maar een arig duitje heit op ge
maakt an de drank en an uit-
gaanderijtjes. Hij heit ze aardig
verdiend daar niet van. Maar hij
heit niks. En een eindje verder
op weune heel nette mense, die
hard geploeterd hebbe en een
gezinnetje hebbe groot gebrocht
dat je deur een ringetje ken hale
en die een fijn boeltje in d'r lui
huis hebbe, omdat ze van de
huiselijkheid en de gezelligheid
houwe. En nou komt straks de
schatter van de persenele belas
ting en die zal die zwabber niks
kenne doen, want die heit niks
in z'n huis, en dat mooie gezin
netje zal kenne dokke voor der-
lui spaarzaamheid en mooie
boeltje. Derlui huiselijkheid
wordt deerlijk gestraft. Dat noe-
me ze teugeswoordig demokrasie.
Nou, ik heb die kop van Lief
tinck an me zeuntje werom ge-
geve, en hem gewaarschuwd:
laat 'm maar niet valle want dan
breekt ie nog voor z'n tijd en
dat zou jammer weze van die
mooie kop. En as de tijd er is,
dat ie vol is en die kop mot ke-
pot, nou, weet je wat je doet
geef 'm mijn dan maar dan zal
ik 'm wel stuk slaan. En toen
docht ik zo bij me eige an de
verkiezinge. Maar daar heb ik
teuge me zeuntje biet over ge
praat, want die heit daar zo
geen verstand van.
En nou zie ik tot me schrik,
dat zelfs as je met Sinterklaas
begint je toch nog weer bij de
polletiek ken terecht komme en
daarom zet ik er maar gauw een
punt achter en tot volgende
weke, je FLIP BRAMSE.
wanbegrip in de gelederen van
de Joden zelve.
Het Britse Imperium had aan
de joodse beweging een stuk
land aangeboden: Oeganda, waar
heen Engeland wel wenste dat
het Zionisme kon worden afge
leid. En velen wilden daar op
in gaan. Men had dan alvast
iets definitiefs. Een eigen land!
Maar dat dit een stuk woestijn
was, waar geen volk zich ooit
zou kunnen ontwikkelen, daar
over dacht men niet na.
Anders Weizmann. Hij begreep
dat Palestina alleen in aanmer
king kon komen om blijvend
bevrediging te schenken aan de
verlangens van het Zionisme.
Zijn strijd in eigen boezem is
een stuk tragiek geweest. Aan
het slot van het hOQfdstuk,
waarin hij deze strijd beschrijft,
zegt hij: „Het onuitroeibaar ver
langen van de Russische Joden
naar een Joods vaderland in Pa
lestina, en niet ergens anders
was slechts sterker geworden.
Ergens anders betekende voor
hen slechts eep verlenging van
de oude historische tocht van het
ene toevluchtsoord naSr hét an
dere. Zij wilden Palestina, omdat
dit herstel betekende in ieder
opzicht. Maar het Zionisme kon
hun niet op slag Palestina geven,
en zo was er een geest van ver
valsing en zelfverraad In de be
weging geslopen. Het plaats
vervangende plan van Oeganda
was een hersenschim. Het sprak
zelfs niet de taal van de oude
hoop en herinnering. Het Zionis
me was op een kruispunt ge
komen. Het moest geduld en
volharding leren, en de moei
lijke les van organische groei.
Zo niet, dan zou het 5n beuze
larij vervallen
Dan gaat hij in Engeland wo
nen en wordt een Engels profes
sor. Daar werkt hij verdef 'aan
de Zionistische beweging, én be
reikt het resultaat dat het En-
gels-Zionisme zich herstelt van
Oeganda. Maar dan komt een
nieuwe moeilijkheid. De wereld
oorlog 1914 komt en breekt ook
de Joden-gemeenschap in twee-
en. Het Duitse Zionisme oriën
teert zich anders dan het En
gelse en Weizmann wordt ver
weten, dat hy zich achter de
Geallieerde legers plaatst en óp-