m fm m& m\ Om TtoniUMad ja ;;U pj VOOR ONZE JONGE MENSEN. PP! jjpll li EEN ROK.;.. DRIE JASJES DE KINDEREN VAN HET GROENE HUIS Verdraagzaamheid Vrijdag 9 December 1949 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 l imm.i iiJjMVil y iiiijii JÜW iiKiii :::i mm Tj iiflttl Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. Verrassingen. St. Nicolaastyd brengt altijd verrassingen mede. Maar ook op andere tijden zijn de verrassin gen er, al zijn ze niet altijd even aardig. Zo gaat het ook wel eens in schaakpartijen; wit of zwart wordt dan ineens verrast door de uitroep „Schaak"! en „Mat"!,_ of door een verrassende zet," waardoor één der partijen de Dame, Toren, Loper of Paard verliest. Men zou deze partijen „kortsluiting"-partijen kunnen noemen. Voor het slachtoffer zijn zij dubbel onaangenaam, daar de omstanders veelal weinig mede lijden hebben en gewoonlijk in een schaterlach uitbarsten. Zul len we enkele van dat soort par tijen eens spelen? Vooruit dan maar, daar gaan we. Cazo-Kann verdediging. Wit A.; Zwart B. Schotse partij. Wit Dr F.; Zwart T. 1. e2e4, 2. d2d4 3. Pblc3 4. Pc3xe4 5. Ddle2 c7c6 d7d5 d5xe4 Pb8d7 Pg8—f6?? 6. Pe4d6t en mat. Aljechln-vcrdediging. Wit G.; Zwart N. N. 1. e2e4 Pg8—f6 2. e4—e5 P16—d5 3. c2c4 Pd5£4 4. Pgl—e2?? Pf4cl3 en wit kan zijn boeltje weer in- pakxen. 1. e2e4 2. Pgl—f3 3. d2d4 4. Pf3xd4 5. Pbl—c3 6. Pd4—f5 7. Lfl—e2 e7e5 Pb8c6 e5xd4 Dd8h4 Pg8£6? (d6) Dh4h5 Dh5g 8. Pf5h4 en zwart gaf op, de Dame gaat verloren. Loper-opening. (Wit zonder Pgl). Wit K.; Zwart M. 1*. e2—e4 e7e5 2. Lfl—c4 Pg8—f6 3. d2d4 Pf6xe4 4. d4xe5 Pe4 x f2 5. 0—0 Pf2xdl? 6. Lc4xf7t Ke8e7 7. Lelg5t mat. Koningsgambiet. Wit M.; Zwart 7. 1. e2e4 e7e5 2. f2—f4 e5xf4 3. Pgl—f3 d7d5 4. Pbl—c3 d5Xe4 5. Pc3 x e4 Lc8g4 6. Ddl—e2 Lg4 Xf3? 7. Pe4—f6t en mat. Hollandse verdediging. Wit Zwart D. 1. d2d4 2. Lel—g5 3. Lg5—h4 4. Lh4—g3 5. e2e3 6. Lfl—cJ3 7. Ddl—h5f 8. Ld3g6f mat. f7—f5! h7h6 g7—g5 f5—f4 h6—h5 Th8—h6 Th6 Xh5 \m gj Si 1 a b c d e f g h Diagram eindspel. Wit aan zet. En nu nog een aar dig en verrassend eindspel. Wit: Ke7, pionnen g4, h3. Zwart: Kh7, pion nen g5, h6. (Zie diagram). Wit aan zet. De oplossing is als volgt: 1. Ke7—f7! 2. h3h4! 3. h4xg5 4. g5g6f 5. g6g7 en wint; of: 2. g5 X h4 3. g4g5 h4h3 4. g5g6t en wint; of: 1. Ke7—f7 Kh7h8 2. Kf7g6 en wint. h6—h5 h5xg4! g4—g3 Kh7—h6 Beste Neef, Jouw laatste brief roert een zeer delicate kwestie aan. Je wil dat ik eens wat over het meisje van tegenwoordig ga schrijven en ik begrijp uit je brief, dat je nog al wat kritiek hebt op de meisjes zo in het algemeen en je schrijft me, dat je vast van plan bent niet voor je dertigste jaar te gaan trouwen en vóór die tijd naar geen meisjes om te zien en eerst goed uit je ogen te kijken welk meisje je dan wil nemen als het zover is. Eerlijk Netff, ik moest een beetje glimlachen toen ik dat allemaal zo las. Weet je waar om? Er zijn er méér die zo gespro ken of geschreven hebben en mijn ervaring is, dat juist die het éérst in de fuik zwemmen. Want ook hier is de natuur heel wat sterker dan de leer, beste jongen. Maar dat is tot daar aan toe. Ik wil je wel als mijn mening te kennen geven, dat ik geen grote bewonderaar ben van die jonge vrijgezellen, zo tot hun dertigste of vijf en dertigste jaar. Ik moet je zeggen, jongens die zó tegenover het leven staan, missen ontzaglijk veel. Want, neem dat nu eens van je bom aan, als je zo boven de zes- of zeven en twintig jaar gaat wor den, wordt het al maar moeilij ker een goed meisje te vindeh. Je wordt hoe langer hoe kri tischer en op laatst loop je net rond als een boer die alle mark tim afzoekt naar het beste stam- vee. Vergeef me de vergelijking, die een beetje cru is, maar ik i heb geen betere bij de hana op het ogenblik. En op het laatst wordt het nog een huwelijk uit berekening. Ie gaat dan merxen, dat het toch ook wel wat waard is als ie ten vrouw trouwt, die over wat geld beschikt, er die er een beetje behoorlijke familie op na houdt. En dan ben je helemaal op het verkeerde pad. Neen, je moet niet al te lang wachten, neefie. Dan gaat de poëzie er af. Zo twee, drie of vier en twintig jaar is de mooiste tijd om je keuze te doen. Heb je vroeger je hart verloren, welnu, dat vind ik ook al niet zo erg. Een andere zaak is natuurlijk, dat je wel terdege uitkijkt aan wie je je hart gaat verliezen. Ik heb een wijze man gekend, die in de tachtig jaar geworden is en veel van het leven gezien heeft en ervaring heeft opge daan. Die gaf jongelui nog al eens de raad: vraag nooit een meisje als 't avond is, doe het altijd in de morgen. Je moet even nadenken eer je de wijs heid van dit woord door hebt, maar dan zit er ook héél wat in, beste neef! De meeste meisjes ivorden gevraagd of. laten zich vragen, ik hoop, dat ik geen boze brieven van meisjes in mijn bus krijg, als ik dat zo maar durf laten drukken! als het avond is. Dat ligt ook zo voor de hand immers. Je gaat eens uit, bent samen op een fuifje ge weest. Er zijn honderd gelegen heden. En dan in de maneschijn, je begrijpt hoe dat gaat, neefje en de volgende morgen, krabbel je dan je zelf wel eens achter het oor en mompelt: wat heb ik eigenlijk gedaan? Die oude, grij ze levenswijze man, begreep dat ook en bedoelde: wees niet te haastig een meisjeshart op hol te brengen, slaap er eens een nachtje over en kijk dan nog eens hoe je er tegenover staat. Natuurlijk is dit alles nog niet genoeg om de goede keuze te doen. Ik wil er graag wat meer van zeggen, als je daar prijs op stelt en ik heb ook nog wel wat op mijn notitieboekje staan over al die kritiek die je op de meis jes hebt. Ik denk dat je in een boze bui geschreven hebt. Maar daar praten we een vol gende keer wel eens over! Intussen zal je bui dan wel wat gezakt zijn, beste kerel! De groeten ven ;e com DAAF. De herfstmode, die een groot aantal mantelcostuums toont, verschaft ons de mogelijkheid om op de mantelrok verschillende blouses, jasjes en jum- pertjes te dragen. We dienen er daarbij echter wel op te letten, dat de rok eenvoudig, en het er op te dra gen jasje van een bijpassende stof is. Wat de kleur betreft: blauw, bruin en donkergroen geven de toon aan, ter wijl ook het diepe lila en donkerpaars in de mode blijven. We geven u hierbij een voorbeeld van een variabel mantelcostuum, dat voor slanke zowel als voor zwaardere figu ren geschikt is K 3386/16. Heel eenvoudig is de lijn van dit mantelcostuum, dat evengoed als deux-pièces kan worden be schouwd. Het achterpand heeft zeer origineel, een ruim klokkend schoot je. Benodigd voor 98 cm. bovenwijdte, 2.75 meter stof van 140 centimeter breedte K 3388/16 Zo'n getailleerd jasje Is practisch en staat altijd bijzonder aardig. Ons model is met fluweel gegarneerd. Benodigd voor 92 cm bovenwijdte ca. 1.45 m. stof van 110 cm. breedte. K 3389/16. Wanneer wij een lichte, nauwe mantelpakrok nebben, zal het erg leuk zijn om er zo'n jasje met vrolijk klokkend schootje op te dragen. Ben. voor 98 cm. bovenw. 1.45 m. stof van 140 cm. breedte. Knippatronen zijn a f 0.50, bij vooruitbetaling, per postwissel te bestellen bij „Bella Patronen Service", Kr. Nieuwe Gracht 66, Utrecht. K 3386/16 is verkrijgbaar voor 98. 104 en 112 cm. bovenwijdte; K 3388/16 voor 92, 100 en 108 cm. bovenwijdte en K 3389/16 voor 90. 98 en 106 cm bovenwijdte. door M. v. d. Bosch. ,,'t Gaat toch niet, Han!" Met een ernstig gezicht zei vader het: „Je zit nu al met Boudewijn te kibbelen, dat zou vanavond ook wel eens kunnen gebeuren, dan zou je er uitgestuurd wor den." Han merkte wel, dat vader er niets van meende. „Kijkt U mij eens goed aan!" „Ja, zo!" Han hield vaders hoofd stevig vast, dat hij het niet meer kon bewegen. „Hoera! Het mag! Ik zie het allang! Wat selle me een fane avond hibbe, Boudcwaan, vind je ook niet?" „Je laakt Piet wel", gilde Koos er tussen door. Maar vader waarschuwde: „Koos, Koos, pas toch op, als je zo doet, moet je thuis blaafe." Moeder: „Man, geef Koos en Boudewaan toch niet zo'n slecht vaurbeeld", deed een nieuwe lachbui losbarsten Jannie schudde bedenkelijk het hoofd. „Au, au, wat binne me begonne!" Telkens als het lachen wat bedaard was, begon er weer een ander, in Piet zijn taaltje. On derwijl zag 1-Ian af en toe eens naar buiten; gced zo, jongens, het regende nog en vanavond mocht ze fijn mee. Waarom er thuis niets van zeggen „Er thuis niet over praten", had Boudewijn tegen Koos en Han gezegd, nadat mijnheer Wils hen uitgenodigd had, een avond mee te gaan naar het bos om de spoken te zien. „Ik zal jullie morgen wel vertellen waarom". Het was een heerlijke avond geworden in het kamphuis. Ze hoefden er niet aan te twij felen of de jongens wel thuis zouden zijn want tegen dat het tiid werd om te gaan, stroomde de regen neer, tot groot plezier van de kinderen, hoewel moeder wel een beetje bezorgd keek, of ze daar nu wel door konden. Han had haar kaplaarzen al aan. Ze stonden nog een poosje te wachten, de kragen van hun regenjassen al hoog op, maar 't leek wel, of de regen in steeds dikker stralen neergutste. „Als jullie de parraplu eens meenamen, zo gaat 't toch niet", vond moeder. „Een paraplu! Stel je voor!" Nee, daar moest Koos niets van Lebben, alle jongens zouden hem uitlachen. Boudewijn dacht er anders over. „Toe joh, we kunnen er best plezier mee hebben. Han mag in het midden. Staat ie in de gang, mevrouw?" En weg was hij al om even later met de pa raplu terug te komen. Hij stak hem in de kamer op, het was een echte ouderwetse, met een lange stok, maar zo groot, dat ze er gemakkelijk met hun drieën onder konden. Koos vond het nog wel wat raar, maar Boudewijn beweerde dat je in de vacantie juist wat geks moest doen. Een waar gekrijs ging op, toen de jongens in het kamp het drie tal zagen aankomen, want zon der dat de anderen het merkten, had Boudewijn een vuurrood mutsje van Han boven op de pa raplu gezet. „Zie je nu wel, dat ze ons uit lachen", zei Koos kwaad. „Ik ga er niet meer onder." Han en Boudewijn liet hij samen vooruit lopen en zag toen meteen het rode mutsje. Nu schoot hij zelf ook in een lach, het was ook zo'n dwaas gezicht. Boudewijn gluurde eens onder het randje door, wat voor ge zicht Koos nu wel zette. Meteen kreeg hij een por in zijn rug. „Zeg, ben je nu helemaal, als je nog eens wat weet." Piet was het eerst buiten om ze te begroeten. „Wat faan, dat je je zussie heb meegebracht, ze laakt precies op je!" Han kneep van pret Boude wijn in zijn arm. Het was pre cies, zoals de jongens het van middag nagedaan hadden. Ze merkten al spoedig, dat de kampjongens, al regende het, heel wat plezier hadden. Ze ke ken allemaal even vrolijk. „Wat ruikt het hier toch lek ker!" Koos snoof nog eens, zo'n vreemde geur was het. „Dat komt daar vandaan", wees Piet, die weer dicht bij de jongens bleef. „Me hebbe een vuurtje gestookt." Onder de schouw zagen ze denneblokken, die vrolijk knet terden, en een heerlijke geur verspreidden. „Zie je wel", riep Han, „toch een kampvuur, al zijn ze niet buiten." Door de ramen, die wijd open stonden stroomde de frisse lucht naar binnen, zodat het niet te heet werd in de zaal. Wat zongen de jongens een leuke versjes, het drietal kende ze lang niet allemaal, maar die ze kenden zongen ze uit volle borst mee. Ze zaten in een grote kring om het vuur geschaard, de voor sten op de grond, de anderen op stoelen, er achter. Koos en Boudewijn hadden in het midden een plaatsje gekre- •gen. Er was zoveel te praten, alles wilden ze van elkaar we ten. Han zat dicht bij het vuur, naast meneer Wils. „Zeg", riep een jongen, die een paar rijen achter Koos zat, „is het waar, dat het hier ook wel eens spookt?" Koos draaide zich om. „Ja. iedere nacht, precies om twaalf uur, en ik weet wel waarzo ook." „Poeh!" Minachtend haalde 'n jongen, die lang en bleek was, en een beetje toegeknepen oog jes had, zijn schouders op. „Spo ken, wie gelooft daar nu nog aan, daar moet je mij niet mee aankomen." „Nou Kees", riep een ander, ..zou jij er 's nachts naar toe durven, door het donkere bos?" „Ik wel, en je kunt gerust met me meegaan, als je tenminste niet bang bent. Spoken, bah. wat flauw!" Boudewijn gaf Koos een por. „Laat hem zijn mond eens hou den!" (Wordt vervolgd.) vlr behorende bij het ZEEUWSCH DAGBLAD en 't SCHOUWSCH DAGBLAD van 9 December 1949. eeuu/scH u/eexem II V VOOB DE ZONDAG Veel geleden, niets geleerd, schreven we een vorige maal over het tijdperk, dat na de Franse overheersing zijn intrede deed. De beginselen der Franse Re volutie werden algemeen aan vaard en wat zich eertijds „or thodox" noemde, gleed mee af naar het liberalisme. Dat was in het begin ook ogenschijnlijk heel vroom. Men had niets tegen de „kerk". De godsdienst was nodig om „braaf" te kunnen leven. Het kwam de algemene zelfgenoegzaamheid in het gevlij, dat men er een gods dienst op na hield. Een gods dienst, die zeer verdraagzaam was. Dat behoorde immers tot het wezen van de godsdienst? Verdraagzaam? Dat scheen zo, ja, maar in werkelijkheid was men alleen verdraagzaam ten aanzien van hen, die dezelfde gedachte waren toegedaan. Dat ondervond Da Costa in 1823. Hij was een discipel van Bil- derdijk, de grote eenzame, die de Revolutie-idee tot op het gebeente doorschouwd had. ESil- derdijk, die niet geduld werd in de verdraagzame eeuw. Die ge doemd werd als banneling te leven, eerst buitenslands en daar na ook op eigen bodem, die hem zo lief was, dat hij niet mee gedaan had in het algemeen verraad onder de Franse over heersing. Bilderdijk, die geen professoraat gegund werd, van wege zijn rechtzinnige ideeën, maar die een privé-leerstoel stichtte in de schaduw van de Leidse Universiteit. En daar kweekte hij de Jood Da Costa op. Deze werd christen en kreeg de gereformeerde waarheid lief, en begon daarmee het geestelijk verval van zijn tijd te onder kennen. En toen schreef Da Costa in 1823 een dun boekske, dat hij de titel gaf: „Bezwaren tegen den geest der eeuw". Een boek je dat vandaag, merkwaardig genoeg nog even actueel is, als het 125 jaar geleden was. In dit boekje brengt hij cri- tiek uit op zijn tijd van afval, van verliberalisering, en van de toenemende invloed vah het z.g. vrijzinnige religieuze leven. Hij brengt zijn bezwaren in tegen de godsdienst, de zedelijk heid, de verdraagzaamheid en humanisme, de schone kunsten, de wetenschappen, de Grondwet, het onderwijs, de geest van ver lichting. Hij laat dus ongeveer geen terrein van het leven onaan getast. Hij wijst voor elk ter rein op de eis van bekering en terugkeer tot Gods Woord, tot nieuwe reformatie. Hij treedt op als de profeet zijner eeuw en hij doet het in de kracht van een, die weet het Woord des Heren te spreken. Maar, zie nu de reactie. Dan komt openbaar hoe het mei die „brave" mensen, die verdraagzame lieden in werke lijkheid gesteld is. Er was een verschrikkelijke woede over de gehele linie. Woe de en afschuw. De beschaafde stand had een tijdschrift, dat de lieflijke naam droeg: „Eupho- nia", alles wat wel luidt. Deze recenseert in een samenspraak de „Bezwaren" op de volgende manier: A. Hebt gij het werkje van Da Costa al gelezen? B. Ik ken dat vod. A. En Capadose, die handtaste lijk heeft bewezen B. Hou op, die doet nog hoger bod Zij schijnen stapel mal A. Mijn vriend, ik dacht dat zelf. Maar viel toen weer op Titus één vers elf. In deze tekst staat te lezen: „Want daar zijn ook vele on- geregelden, ijdelheidsprekers en verleiders van zinnen, inzonder heid die uit de besnijdenis zijn, welke men moet de mond stop pen, die gehele huizen omkeren, lerende wat niet behoort om vuil gewins wil". Van alle kanten kwam het vuil op deze „verleider uit de besnij denis" los. Niets was gemeen, laag en vuil genoeg. De rechercheurs werden aan het werk gezet. De regering wilde weten wie er zoal bij Da Costa aan huis kwamen en deze werden geschaduwd. Zelfs vrien den van Da Costa durfden lange tijd niet bij hem over de vloer komen. Nog in 18261830, aldus getuigde Gefken, een Amster dams student: „Een Nicodemus waagde het niet de stoep van Da Costa's huis bij dag op te stappen". N. G- van Kampen noemde het geschrift: „Gekras vannacht- gevogelte". De deftige „Arnhemse Courant" noemde Da Costa „een ellende ling". En R. v. d-. Aa noemt de heren Bilderdijk en Da Costa in één adem „paddestoelen, die men vertrappen moet". Bilderdijk neemt het echter voor zijn leerling op en schrijft Adventstijd, is de tijd van verwachtingvan uitzien naar de komst des Heren. Waar verwachting is, komt bevre diging of teleurstelling. Waarnaar zien wij uit? Het schijnt wel alsof velen hun hoop op de komst van een mens hebben gesteld, die alles in deze chaotische wereld tot orde zal omvormen. Zulke verwachting moet op bittere teleurstelling uitlopen. De moeilijke omstandighe den, zijn gevangenschap zon der uitzicht, hebben óók Jo hannes de Doper, de wegberei- „Zijt Gij degene, die komen zou, of verwachten wij een ander?" Mattheüs 11 :3b. der van Christus, tot teleur stelling gebracht, hij had het zich zo anders voorgesteld'. Bij Advent hangt het alles af van ónze verwachting. Als ook wij een ander verwach ten, dan die beloofd is, worden we teleurgesteld. Maar wanneer wij verwach ten Eén, die naar het profe tisch woord, het melaatse zal reinigen, het gebrokene ver binden en de ellendigen het Heil zal verkondigen, is Kerst feest straks voor ons het feest der vervulling. Dan komt in ons de vraag van Johannes de Doper niet op, omdat wij in de Heiland hebben gevonden de vervul ling van wat de profeet be loofde en wij in ons mensen bestaan nodig hebben. Wat is üw verwachting? Alleen wie in zichzelf hope loos teleurgesteld werd, door dat zijn ogen open gingen voor de zware schuld voor God, vindt volle bevrediging in Hem, die is Immanuel: God met ons. Goes J. H. B. een toelichting op de „Bezwaren" van Da Costa. Maar dan breekt eerst de storm los. De predikant Bruining verklaart bij zijn: „Hartig Woord", gerust het „ba vianen gegrijns te durven tartten, waarmede Bilderdijk zijn Portu- geesche kweekelinkjes accom pagneerde en hij scheldt Bilder dijk voor „aterling"en „ellen deling". Zo breekt de haat los, alleen omdat het Woord Gods weer wordt opgeheven als een schij nend licht over alle terreinen des levens. Dan is alle geest van verdraag zaamheid met één zucht verdwe nen om plaats te maken voor de kwaadaardigste onverdraag zaamheid. Is het vandaag veel anders? dietiil u-an mijn u-o&j. (3) Of je nou wil of nie, je mot allegaar meedoen met dat Sin- terklaasspul. De wereld zit nou eenmaal zo in mekaar, dat je mot. As je zeivers niet wil dan zurrege je kinders er wel voor. Nou, vroeger was dat anders. Bij ons thuis vroeger, zei me va der altoos: het benne allegaar leuges d'r heit nooit van z'n leve een Sinterklaas bestaan. Maar alevel dee me moeder er an mee en krege we as kinders wat in onze klompe as we die bij de schoorsteen zette. En we vergat te er nooit wat hooi en een stuk pee in te deen voor het paard van Sinterklaas. Zo is de prak tijk. En doe daar nou maar is wat an. Maar daar wou ik het van de weke nou eigelijk niet over heb be. D'r zit wat anders in me hoofd. Een van onze jonges, die nog school gaat, kreeg van Sin terklaas een spaarpot. Een arig ding om zo te zien. Een nette kop van de een of andere vent met een gleuf boven op de her sens. Nou ik zegge teuge me zeuntje: Nou kenne je spare, maar meer voor de arigheid dan asdat ik er me gedachte bij had, vroeg ik zo: maar appere- pos, is dat nou een moderne Sin- terklaaskoD of wie is dat nou eigelijk? Toen zeit dat ventje: weet je dat geen eens, vader? dat is Lieftinck netuurlijk! Nou ik mot eerlijk zegge as- dat een moment perpleks stond. We hebbe allegaar met Lieftinck te make, maar wie kent de man -eigelijk as 't er op an komt. Ik mot je zegge asdat ik nou niet zo heel veul met z'n op heb. Maar dat is tot daar an toe. Ik bekeek die spaarpot zo is en toen vroeg ik me jonge: Maar hoe mot dat ding nou ope, as tie vol is? Toen zeit me zeune op de zelfde toon: r.og al wiedes ne tuurlijk, we slaan z'n kop kapot, dan komt het geld er vanzelvers uit. Nou en toen was ik helegare sprakeloos. Ik most is effies na- denke en toen begreep ik de symbeliek: Je ken je duite naar Lieftinck brenee en je krijg er nooit meer wat van werom of je mot eerst.ik durf 't be- kant niet te zeggez'n kop er afslaan. Daar. nou heb ik 't toch nog gezeit. Ik denk niet as dat mijnheer Lieftinck mijn ge schrijf leest, al maakt een krant soms rare sprongen in de we reld en kom je in hande waar .ie nooit van z'n leve gedocht heb te zalle komme, maar as ie 't somwijle leest, hoop ik maar dat ie weet wat symbeliek is en dat het feguurlijk bedoeld wordt. Maar dan ook voor de volle honderd procent bedoeld. Ik mot eerlijk zegge, ik vind het een rare manier van spare en reclame make. Iedere keer as je een stuvertje of zo'n misera bel blikke dubbeltje of kwartje, dat ze teugeswoordig geld noe- me, in die kop douwt, denk je De laatste studie-jaren van Weizmann, aan de universiteit te Genève, zijn voor hem heel moeilijk geweest. Er was veel misverstand en bij je eige, 't komt er nooit van ze leve meer uit of eerst mot die kop kapot. Nou om te onthouwe as we weer is verkiezing hebbe. Tot zolang motte we maar voorzichtig weze met spare. Want wees er maar gerust op: je doet het niet voor je eiges. Ik heb schuun teuge me over een kerel weune, die nooit van z'n leve een cent gespaard heit, maar een arig duitje heit op ge maakt an de drank en an uit- gaanderijtjes. Hij heit ze aardig verdiend daar niet van. Maar hij heit niks. En een eindje verder op weune heel nette mense, die hard geploeterd hebbe en een gezinnetje hebbe groot gebrocht dat je deur een ringetje ken hale en die een fijn boeltje in d'r lui huis hebbe, omdat ze van de huiselijkheid en de gezelligheid houwe. En nou komt straks de schatter van de persenele belas ting en die zal die zwabber niks kenne doen, want die heit niks in z'n huis, en dat mooie gezin netje zal kenne dokke voor der- lui spaarzaamheid en mooie boeltje. Derlui huiselijkheid wordt deerlijk gestraft. Dat noe- me ze teugeswoordig demokrasie. Nou, ik heb die kop van Lief tinck an me zeuntje werom ge- geve, en hem gewaarschuwd: laat 'm maar niet valle want dan breekt ie nog voor z'n tijd en dat zou jammer weze van die mooie kop. En as de tijd er is, dat ie vol is en die kop mot ke- pot, nou, weet je wat je doet geef 'm mijn dan maar dan zal ik 'm wel stuk slaan. En toen docht ik zo bij me eige an de verkiezinge. Maar daar heb ik teuge me zeuntje biet over ge praat, want die heit daar zo geen verstand van. En nou zie ik tot me schrik, dat zelfs as je met Sinterklaas begint je toch nog weer bij de polletiek ken terecht komme en daarom zet ik er maar gauw een punt achter en tot volgende weke, je FLIP BRAMSE. wanbegrip in de gelederen van de Joden zelve. Het Britse Imperium had aan de joodse beweging een stuk land aangeboden: Oeganda, waar heen Engeland wel wenste dat het Zionisme kon worden afge leid. En velen wilden daar op in gaan. Men had dan alvast iets definitiefs. Een eigen land! Maar dat dit een stuk woestijn was, waar geen volk zich ooit zou kunnen ontwikkelen, daar over dacht men niet na. Anders Weizmann. Hij begreep dat Palestina alleen in aanmer king kon komen om blijvend bevrediging te schenken aan de verlangens van het Zionisme. Zijn strijd in eigen boezem is een stuk tragiek geweest. Aan het slot van het hOQfdstuk, waarin hij deze strijd beschrijft, zegt hij: „Het onuitroeibaar ver langen van de Russische Joden naar een Joods vaderland in Pa lestina, en niet ergens anders was slechts sterker geworden. Ergens anders betekende voor hen slechts eep verlenging van de oude historische tocht van het ene toevluchtsoord naSr hét an dere. Zij wilden Palestina, omdat dit herstel betekende in ieder opzicht. Maar het Zionisme kon hun niet op slag Palestina geven, en zo was er een geest van ver valsing en zelfverraad In de be weging geslopen. Het plaats vervangende plan van Oeganda was een hersenschim. Het sprak zelfs niet de taal van de oude hoop en herinnering. Het Zionis me was op een kruispunt ge komen. Het moest geduld en volharding leren, en de moei lijke les van organische groei. Zo niet, dan zou het 5n beuze larij vervallen Dan gaat hij in Engeland wo nen en wordt een Engels profes sor. Daar werkt hij verdef 'aan de Zionistische beweging, én be reikt het resultaat dat het En- gels-Zionisme zich herstelt van Oeganda. Maar dan komt een nieuwe moeilijkheid. De wereld oorlog 1914 komt en breekt ook de Joden-gemeenschap in twee- en. Het Duitse Zionisme oriën teert zich anders dan het En gelse en Weizmann wordt ver weten, dat hy zich achter de Geallieerde legers plaatst en óp-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 5