Bii ons lliiiis Veel geleden Niets geleerd. VOOR ONZE JONGE MENSEN. VxujJI Om hOMnitUM&d Onze Opstellen-wedstrijd. ^9dag 2 December 1949 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 loren gaat. Dit zou jammer zijn. Misschien is het voor een groot gedeelte dan te behouden, wan neer in de diverse kommen or ganen, z.g. wijkraden, worden gecreëerd, die het „centrale" ge meentebestuur van advies die nen". Mr Mes spreekt ook over het werk van de landbouw- en de cul turele sub-sectie. Laatstgenoemde ziet b.v. onder het oog, in hoe verre subsidies, die nu grotendeels in de grote centra van het land terechtkomen, ook voor onze pro vincie kunnen worden bestemd. Er is ook al gedacht aan de or ganisatie van mobiele tentoonstel lingen. Het spreekt echter van zelf, dat het culturele aspect zeer moeilijk is vanwege de grote geestelijke verscheidenheid der Zeeuwse bevolkingsgroepen. Waar gaan de Zeeuwen heen? JZoals U weet wordt ernstig geklaagd over het vertrek van jonge Zeeuwen naar andere provincies. Wordt aan deze zaak ook aandacht besteed?" „Zeer zeker. Het vraagstuk van de htanenlandse emigratie heeft de volle belangstelling. Helaas ontbreken ook hier de noodzake lijke gegevens. Waarheen gaan b.v. tal van Zeeuwse jongens, die bij het mid delbaar onderwijs zijn afgestu deerd? Gaan zij in meerdere of mindere mate naar bepaalde in dustrieën buiten Zeeland en be staat in verband daarmede mis schien de mogelijkheid juist zulke industrieën hier te krijgen? Is er de mogelijkheid van stichting van een M.TJ5. in O.-Z.-Vlaanderen Welke functies bekleden tal van Zeeuwen boven de rivieren? U ziet, het antwoord op deze vragen zou van groot belang voor Zeeland kunnen zijn. Er heerst bezorgd heid over het lage geboortecijfer in onze provincie. Dat dit zo laag is komt zeker, doordat juist de z.g. „middelmoot" wegtrekt". „Nog een laatste vraag. Zijn er klachten over gebrek aan medewerking voor het brede onderzoek, dat de Sectie heeft ingesteld?" „Volstrekt niet. Mij is geen en kele weigering van medewerking door welke organisatie of persoon ook bekend. Men kan werkelijk zeggen, wanneer straks de rap porten voor het practische werk, dat hierop moet volgen, gereed zijn, dat geheel Zeeland, vertegen woordigd door talloze organisaties en instellingen van alle geestes richtingen, achter deze arbeid staat". Beste Neef, In je laatste brief wijs je er op, dat de oudere generatie de jonge mensen zo weinig kansen gegeven heeft De ouderen kla gen wel, zeg je, over de futloos heid en genotzucht en de lui heid van het opkomende ge slacht, maar zij vergeet, dat ze zelf de toestand geschapen heeft, waardoor de jeugd niet op gang kan komen. Er zit ongetwijfeld een bil lijkheid in je klacht We moes ten maar eens ophouden met 't steeds maar afgeven op de jonge mensen. Ik geloof ook, dat die niet is zoals ze vroeger was: ge makkelijk af te leiden, weinig ernst enz. Maar ik geloof ook, dat die jeugd het heel moeilijk gehad heeft door wat er gebeurd is in de afgelopen oorlog. De studerende jeugd werd ont wricht, de meesten moesten hun werk of hun studie afbreken, velen gingen in het ondergronds verzet waar ik altijd nog groot respect voor heb, maar dat voor jonge mensen zeer gevaarlijke kanten heeft gehad, hen losge slagen heeft van de normen die vroeger golden, losgeslagen ook van de goede leiding en bescher ming van het ouderlijk huis. Veel is er, dat de jeugd verontschuldigt. En ik word altijd een beetje kriebelig wanneer oudere men sen niets dan kwaad van het op groeiende geslacht en de rijpere jeugd te vertellen weet. Ik weet er gelukkig ook nog wel iets goeds van te vertellen, neef, al zal ik dat jou niet doen, want dat goede zul je zelf ook wel weten en als je het niet weet is het nog wel zo goed. Maar voor één ding moet ik je toch waarschuwen: zing nooit mee in dat koor van: de oudere generatie heeft de boel in het honderd laten lopen en laat ons nu met de stukken zitten. Dat argument kim je ook nog al eens DE KINDEREN VAN HET GROENE HUIS door M. v. d. Bosch. 14 Koos en Boude wijn schater den, maar Piet viel in de rede: „Nei, meneer, da's niet waar, dat benne leugens." „Maar Piet, leugens! Hoe durf je zo iets zeggen. Nu, maar ik zou dan kijken of ze er al in waren. Na een kwartier was het zo stil. Ik dacht, die arme jon gens die hebben natuurlijk heim wee, ze verlangen „Nei meneer, dat benne ook.." „Ik ging er dus meteen naar toe. Nu hebben we hier niet zo'n goede verlichting", hij wees naar de twee bovenlagen, „die waren allebei uit, maar dit zag ik wel, de bedden waren leeg." „Gestolen!" dacht ik vol schrik en keek naar de ramen, die wijd open stonden, en met beide han den moest ik me aan de deur- oost vasthouden. Piet zou zeg gen: „Me stonde te trille op me bene". „Jongens, jullie geloven toch wel, dat ik erg geschrokken was, 60 Amsterdammers verdwenen." „Ja meneer!" „Nu, een ogenblik stond ik daar doodstil, toen ben ik hard weggelopen om de andere heren maar die zagen hetzelfde als ik, de bedden leeg. Maar zij dachten dat de jongens er wel onder zouden liggen. Maar nee, daar waren ze ook niet." Piet zat nu weer heftig van ja te knikken, heel zijn gezicht glunderde. „De politie waarschuwen, op perde er een, en vol angst dach ten we er aan, dat al onze jon gens misschien als een kudde schapen door het donkere bos liepen, wie weet waarheen." Piet z'n mond ging weer open, maar daarbij bleef het deze keer. „Toen hoorden we gerucht. Onze ogen waren nu wat aan de duisternis gewend, en daar zaten onze lieve jongens, het horen uit jullie mond en dat is volstrekt niet zo. Ik herinner me, dat ik in het begin van Hitiers macht, in 1934 eens een reis maakte door Duits land. Ik heb daar toen ouderen er. jongeren gesproken. Het wa ren toen de ouderen die afkerig stonden tegenover het nationaal- socialisme en het was juist de jeugd die er enthousiast voor was. Ik zie nog die oude boere- man in een klein dorpje voor me staan, die rechts en links glurend, eindelijk durfde fluis teren: Hitier heeft ons onze jeugd ontnomen. En dat dit juist was kon je overal zien. Het was de jeugd, die achter de nazi- vlag aan marcheerde, die zich liet inwikkelen in de ideologie van het nazi-dom, die in het Taunusgebergte hele Zondagen clandistien militaire oefeningen hield, en langs de straten zong: Hitler is onze heiland! Die jeugd is het geweest, die een paar jaar later het'bombar deren van Rotterdam een „sport" vond, een ontspannings raid. En als ik het goed zie, gaat het nu weer precies zo. De val se ideologie wordt juist in de studentenwereld gepropageerd, het is de jeugd, die breekt met de goede tradities, met het ge loof der vaderen en daarom, wanneer zij straks het roer in handen krijgt het weer ver knoeien zal, zodat hun kinderen wéér reden zullen hebben hun „voorgaande generatie" verwij ten te doen. Zo zit de wereld nu eenmaal in mekaar, wel een beetje won derlijk, maar hel; is toch zo. Daarom zou ik jou willen raden, ga nooit onbezonnen te werk, laat je niet inpalmen door de een of andere schoonschijnende ideolo gie, waarmee handige volksmen ners proberen de massa achter zich te krjjgen. Gebruik je jonge jaren voor studie, voor grondige ontwikkeling, probeer eerst le- vensrijp te worden en maak dan je keus. Dat is de ellende ge weest van de jeugd uit Duits land dat zij gegrepen werd door de leus: geen theorie, geen be ginselen, geen wetenschap, maar de.DAAD. Welnu, zij heeft gezien waar zij is terecht geko men met haar „daad". Stap jij niet in dat schuitje, neef, opk niet wanneer van an dere zijde op dezelfde manier op jouw jeugd gespeculeerd wordt. Er zijn tegenwoordig mensen die gek zijn op de jeugd, maar niet om die jeugd zelf, doch om via de ruggen van de jeugd de „toe komst" te krijgen, ook al breekt die jeugd er haar nek bij. Be dank jij voor die „eer", neef! Je OOM DAAF. hele stel in de balken, aan hun benen hebben we ze er af ge trokken, zulke apen, om ons de schrik op het lijf te jagen!" Met één sprong stond meneer nu weer op de grond en de anderen volgden sijn voorbeeld. „Dat had ik wel mee willen maken, en jij Koos?" „Nou, en of! Wat zullen ze gelachen hebben, toen U daar liep te zoeken!" „Weet je, wat jullie doen moes ten? Als het vanavond regent gaan we niet uit, vraag thuis maar, of je ons een poosje ge zelschap mag komen houden, dan kunnen jullie eens zien, hoe het hier toe gaat" Dat wilden de jongens wat graag en het zou vast wel mo gen, ze zouden het dadelijk gaan vragen. Terug gingen ze mee door de grote zaal, en Koos hoorde juist hoe Piet aan een jongen, die vroeg wie dat waren, antwoord de: „O, dat benne me vriende, Koos en Boudewaan!" Na nog even met de leider gepraat te hebben, gingen ze te rug, ditmaal over de straatweg. Dicht bij het dorp kwamen ze de nieuwe dokter tegen. „Dag, dokter", groette Koos beleefd. En „Bah, wat een mispunt!" kwam er helemaal niet beleefd EEN ECHT GENOEGLIJK DAGJE. Dat was het echt. Zoals ik toen uit geweest ben. Dat was in de vacantie. Toen ben ik namelijk met een heel gezelschap op stap geweest. Het was met grote mensen. De bond waar mijn vader bij aangesloten is, ging een reisje maken met hun vrou wen en kinderen. Ik deed dat wat graag, 's Morgens om 4.45 uur moest ik present wezen, want we moesten met de trein van 5.55 uur weg. Daar reden we. Zo nu en dan eens overstap pen, wat ik als jongen ook al leuk vond: ja, want we moesten helemaal naar Soestdijk! Daar aangekomen eerst gelegenheid gezocht werd voor een verfris sing (die is vlug genoeg gevon den), dan op stap. Wij zijn ge wandeld door Soestdijk. Bekijks genoeg, want er waren verschil lende Zeeuwse vrouwen bij. Buiten Soestdijk gekomen, ston den we voor ons geliefd paleis. Daar hebben we een heel poosje vertoefd in de hoop, daar iemand te zien van ons Oranjehuis, maar jammer, we zagen niets dan de schildwachten. Dan maar opge- achteraan,. toen de dokter hem ternauwernood teruggroette, en hem met een eigenaardige blik aankeek waar Koos niets van begreep. „Nou, erg vriendelijk kijkt hij niet naar je." „Snap je dat nou. Eerst was het zo'n aardige man. Hij is eens een keer bij ons geweest op een avond. Ik heb hem toen netjes naar huis gebracht, omdat hij natuurlijk in het donker de weg niet kon vinden, maar voor mijn part was ie toen verdwaald. Maar 't was toch een enige vent!" „Dan hebbe me hier met een ondankbare te doen gehad, en benne me veel te goed geweest." merkte Boudewijn op. Vergeten was de dokter en samen lachten ze weer om het mooie taaltje van Piet. Han was een en al aandacht toen de jongens vertelden, waar ze geweest waren. Hè, was ze er nu ook maar bij geweest. Maar toen ze hoorde wat de leider be loofd had, pakte ze Koos beet, en danste met hem door de ka mer. Stel je voor, zij vanavond ook naar het kamp! „Hebben ze ook een kamp vuur?" Dat leek haar nog het mooiste van alles. De jongens vreesden van niet Zo iets deed marcheerd door de bossen naar Baarn. Daar is het ook in één woord prachtig. Onze leider nam ons mee naar het standbeeld van onze Koningin haar grootmoe der, Emma. Een aardig beeld, staande met de paraplui in de ene hand en haar bijbeltje in de andere hand. Net zoals ze daar altijd naar de kerk ging, werd er verteld. Toen zijn we gewan deld naar het station en stapten daar op de trein naar Hilversum, de radiostad. Nu, daar liepen we steeds onder de geur van de jas mijn en de rozen. Daar hebben we toen het prachtige stadhuis bezichtigd, en de toren beklom men wat een prachtig uitzicht gaf. Zo zou ik nog een poosje door kunnen gaan. 's Avonds zijn we voor we huiswaarts keerden, nog fijn wezen eten in een café- taria, wat voor mij ook al leuk was. Daar hebben we aardappels met appelmoes en gehakt gege ten met kersen toe. Toen konden we er weer te gen. ABRAM C. DE RIDDER, School met de Bijbel, klas vijf, Arnemuiden. je buiten, maar als het mooi weer was, gingen ze uit. Nog nooit hadden ze zo vaak naar de lucht gekeken, of het nu heus nog wel regende. Als het nu maar niet droog werd, dan zou er niets van komen. Vader en moeder vonden het ook een heerlijk uitstapje voor de jongens, maar of Han mee mocht, daar moesten ze nog eens over denken. „Toe pa", Han was op vaders knie gaan zitten en trok hem aan zijn kuil „'t Mag hè, ik zal wel een pak van Koos aantrek ken, dan ben ik een broertje van hem." „Dan mag het helemaal niet. Maar Han, je zult zo verlegen zijn bij al die vreemde jongens." „Laat U ze maar gaan, me neer," nam Boudewijn het voor haar op. „Voor mij was ze ook helemaal niet verlegen", en pla gend tegen Han, „Je vertelde me direct van de palihg, weet je nog weL" „Wou jij jezelf met 60 Am sterdamse jongens vergelijken? En dan, jij plukte zo netjes bra men voor me." „Moest ik wel doen, want jij kon er niet bij." „*t Gaat toch niet, Han!" Met een ernstig gezicht zei vader het: „Je zit nu al met Boudewijn O&wit vervol gr! 1 Het berekenen van de ouderdom in maanden en jaren. Men laat een persoon de vol gende rekening maken. Het getal der maand (Januari 1, Fe bruari 2, Maart 3 enz.) wordt met 2 vermenigvuldigd, dan 5 bijgeteld, aan die som 2 nullen toegevoegd en dan door 2 gedeeld en bij de uitkomst nog het aantal jaren opgeteld. Nu moet hier nog 365 van afgetrokken worden, en dan laat men zich vertellen wat de rest is. Bij deze rest telt men nu nog 115 bij en verkrijgt daardoor een getal van 3 of 4 cijfers. De beide laatste (rechts staande) ge tallen geven nu het aantal jaren, (de eerste of beide eersten) de geboortemaand aan. Voorbeeld: Iemand is in Maart geboren en 65 jaar oud. Het dub bele van 't getal der maand (2 X 3) 6, 5 bijgeteld 11, twee nullen er achter 1100, gedeeld door 2 550, 65 bijgeteld 615, 365 afgetrokken 250. Bij dit ge tal (dat men zich noemen laat) 115 opgeteld 365. Daaruit volgt: geboren de 3de maand Maart, oud 65 jaar. De oudenlom slechts in jaren nauwkeurig te berekenen. Laat de persoon het aantal ja ren verdubbelen, 5 er bij tellen en nog met 5 vermenigvuldigen. Nu 'laat men zich dit getal opgeven. Het is steeds een getal van 2 of 3 cijfers. Het laatste cijfer blijft buiten beschouwing en men trekt van het eerste of de twee eerster 2 af, dan geeft dit het getal dei jaren. Voorbeeld: Leeftijd 3 jaar, ver dubbeld 6, 5 er bij 11, met 5 vermenigvuldigd s= 55 (het laatste cijfer komt niet in aan merking), van het eerste 2 afge trokken, geeft 3 jaar. Of 65 (jaar) x 2 5 X 5 675, van 67 nog 2 afgetrokken geeft 65 (jaar). 4 Laat het kostelijks van al U niet reukeloos ontslippen, Dat 's de tijd die snel gaat glippen Zonder dat hij keren zal. VONDEL. behorende by bet ZEEUW SCH DAGBLAD en 't SCHOUWSCH DAGBLAD van 2 December 1949. eeuu/scM u/ee/(ew VOOR DE ZONDAG Er is onlangs een boek ver schenen van een 1 rans-Zwitsers theoloog, Denis de Rougemont genaamd, getiteld: „Het aanoeei van de Duivel". In dit boek wor den zéér merkwaardige dingen gezegd. Eén daarvan is deze: „Het is de mooiste list van de duivel, ons te overtuigen, dat hij niet be staat. Hoe meer de duivel door dringt in ons leven, des te min der kunnen we hem herkennen. Hoe doeltreffender hij te werk gaat, des te minder gevaarlijk schijnt hij. Hij lost zich op in zijn succes. Zijn triumf is zijn incog nito". Dat is óók het gevaar geweest van het tijdperk, waarover wij in enkele artikelen schreven. Aan het einde der achttiende eeuw heette ieder en alles nog „ortho dox", maar het was een ortho doxie, waarmee de duivel heel graag genoegen nam en waarin iiij zich best kon vinden. Hij was incognito onder het „vrome" kerkvolk en de leiders, die zich nog graag „orthodox" noemden. Onder hen bevond zich ook prof. v. d. Palm, die ondanks zijn orthodoxie mee deed aan de wa penoefeningen der vrijcorpsen. Toen de Pruisen in 1787 ons land binnen kwamen, verdween hij plotseling op een Zondagavond uii. zijn gemeente te Maartens dijk. Hij vreesde de wraak der Oranjegezinde Bunschoter vis sers. Maar in 1795, toen de Fran sen ons land binnenkwamen, hield hij een dankstond, in de kerk te Middelburg, omdat de „Franse broeders" nu waren ge komen om ons de „rechten van de mens" te brengen en hij zag er de leiding Gods in, dat de ri vieren bevroren waren, zodat de Franse legers gemakkelijk ons landje konden overstromen. Zo haalde men de Revolutie, gebo ren uit bruut atheïsme en Gods verzaking binnen onze grenzen. Nochtans bleef men prijs stellen op de naam „orthodox". Gedurende de Franse tijd bleef Van der Palm Fransgezind. Eerst tegen het eind, toen de kansen gingen keren, werd hij, wat we tegenwoordig zouden noemen, een „herverzekeraar" en toen Oranje terug kwam in 1813, liep hij als een der eersten met een grote oranjerpset op de borst en hield dankstonden om God te danken voor de terugkeer van Oranje. En hij bleef óók toen de gevierde man. Hij kreeg erepos- ten, een professoraat en zelfs de ere-medaille. Zonder blikken of blozen schreef hij in 1813 zijn „Vaderlandsche Uitboezeming" en in 1815 schreef hij een „Chris telijke opwekking tot helden moed", ten behoeve van onze strijd bij Waterloo tegen.... de zelfde Fransen, waarvoor hij God in de Kerk zo gedankt had, dat zij ons land waren binnen ge komen. Zó ging het toen. En het ergste was, dat deze mensen, want het waren er ver- scheidenen, die precies zó gehan deld hebben, (we wezen op de Van Lenneppen), er prijs op ble ven stellen zich versierd te zien met de naam „orthodox". En het zijn weer dezelfde men sen, die ons land na 1813 in de liberale koers gestuurd hebben, der Palm, die in de Franse tijd geridderd was door Napoleon in de ofde „de la Réunion", en daarna door Koning Willem I geridderd in de Orde van de Ne derlandse Leeuw, kreeg de lei dende functies, was lid van bijna alle „Maatschappijen", droeg de erepenning der Maatschappij van Nederlanasche Letterkunde en was de leidende prolessor in de godgeleerdheid aan de Uni versiteit te Leiden. Hier liggen de wortelen van het doorgaand verval in de vo rige eeuw. Ons volk had zwaar geleden, God had het vreselijk getuchtigd, het kwam verarmd, berooid, van zijn zonen beroofd uit de Franse tijd te voorschijn, maar het had niets geleerd. Het nam de draad weer op, waar het deze in de vorige eeuw vóór de Franse tijd had laten liggen. De versteende orthodoxie bleef zogenaamd in ere, maar voor de goegemeente onmerkbaar, wer den de oude bekende klanken en termen een andere inhoud ge geven. Men bleef zogenaamd ge reformeerd, maar geloofde niet meer in de uitverkiezing, men bleef orthodox, maar geldofde niet meer in het zalig worden alleen uit genade, aan de totale verdorvenheid des mensen, en aan het alleen genoegzame of fer van Jezus Christus. Zeker het werd niet openlijk van de kansel-gezegd. Het ging allemaal onder ftiedekte termen. Maar de „brave^ Hendrikkentijd" vierde hoogtij, het was de tijd van de religieuse aandoening, van het oppoetsen van eigen zieleleven en van stap tot stap werd de mo derne leer brutaler op de voor grond gebracht, zodat de massa bleef insluimeren en in haar ge slachten verloren ging. 2)e PAxj-ciatrvaiie. luut bet Kxmiti^ödbxtp. Luid, als een wekker, klinkt boven alle rumoer van dit le ven uit de boodschap oan Ga briel tot Maria in Nazareth. Het is de proclamatie van het koningschap van Jezus Chris tus. Hij zal heersen over deze wereld, en Davids plaats ten volle innemen. David streed de oorlogen des Heeren, om vrede voor het volk van God te brengen. David's grote Zoon zal deze oorlogen doen ophouden, om dat Hij overwint over alle duistere machten. Het vrederijk komt. Vanuit Bethlehem breekt dat rijk zich baan. En, zoals Jezus vóór Zijn geboorte wordt aan- J£n God, de Heere, vader David geven." gekondigd, zo staat Hij aan het eind van het Evangelie, roepend: Mij is gegeven alle macht, in hemel en op aarde. Sinds gaat Zijn heerscliappij over Kerk en wereld. Gij kunt die heerschappij ontdekken, ook waar de onwil en de vijandschap tegen het Evan gelie duidelijk wordt. Elke ex plosie van boosheid tegen de Heere én Zijn Woord, getuigt er van, dat Hij er IS én.... macht uitoefent. Daarom is het een hopeloze strijd, die 'tschepsel aanbindt, dat zich niet onderwerpen wil aan God. Alle organisatie van dit le ven is gebonden aan de „kleine tijd", welke de vorst zal Hem de troon van Zijn Luc. 1 32b. der duisternis gegeven is. Daarom moet het waarschu wend sein worden opgeheven, eer dat de Koning vol ma jesteit zich doet gelden. In Zijn rijk zal niet inkomen, wat gruwelijkheid doet, en leugen spreekt. Over de cul tuur builen God luidt reeds de doodsklok, en over alle werking der zonde. Aanbidt de Majesteit in de nederigheid van Bethlehem. Brengt Hem de Koningshulde, door als zondaar uw belijdenis voor Hem te fluisteren; en, houdt Zijn heerschappij voor ogen, elke dag, opdat gij Zijn wil moogt doen. Goes. Drs C. STAM. Dat is het verschrikkelijke proces van ontkerstening der vorige eeuw geweest. Men gleed schier ongc .erkt over in de ver lichte liberale ideologie tot de vrijzinnigen het roer van Staat grijpen konden, die zich ten doel stelden: de staat te liberaliseren, de kerk te moderniseren en de school te neutraliseren. Onze vaders en grootvaders hebben het nog aan den lijve on dervonden. Maar laat ons goed blijven zien: deze toestand van ont kerstening is voorbereid en in de hand gewerkt door een kerk, die zogenaamd „orthodox" heette, maar niet meer leefde bij het Woord en het Woord alléén. Men geloofde in stelsels en begrippen, in zogenaamde „afgeleide begin selen". Maar de Bijbel als levend Woord van God was een geslo ten boek geworden. Dat is het beginsel van de al gemene afval geweest. •3 li Als je zo'n groot huishouwe heb as ik, dan gebeurt het nog al is, dat je een en ander over je kinders met je vrouwe be prate wil, waar de kinders zei vers nou niet altijd bij nodig benne. Nou, en zo komt het, dat me vrouwe nog al is de gewoonte heb om as we 's avonds naar bed gaan en we in ons kamertje ben ne, over een of ander te beginnen. En zo dee ze ook van de weke op een avond. Ze zeit teuge me: is het jou ook niet opgevalle Flip, dat Henk, nou dat ie uit Indië werom gekomme is, veul stiller geworde is asdat ie vroe ger was? Ik zegge: ja, dat ken wel. 'k Heb er nooit zo opgelet, maar de vrouwlui zien dat altoos veul eer as de manne, vooral as moeder wezende. 't Is de ouwe Henk niet meer, ik hebbe somwijle net het gevoel of die jonge over een of ander an het tobbe is, zei m'n vrouwe. En ze voegde er nog an toe: je mot is met 'm prate. Nou ik las. ondertusse in bed en dan heb ik nooit veul woorde meer. Me vrouwe verwijt me wel is: jij legt 's avonds al je zurrege met je sokken naast je op je stoel. Je hoofd raakt het kosse nog niet an of je leit al te sneur- ke. Of dat leste waar is, weet ik niet want ik heb' me zeivers nooit gehoord, maar as me vrouwe het zeit durf ik het niet teuge te spreke. Maar ik heb de volgende morge toch nog is over een en ander na gedacht en toen heb ik met Henk in de schure is een stuitje ge praat. Ten leste zeit ie tege me: Och vader, zeit ie, je mot daar je eige maar niks van an trekke. Je mot rekene: as je in Indië ge weest heit heb ie zoveul meege maakt dat je genocht heit om jare lang over te denke. En dan ben ik wel werom gekomme en daar ben ik erg blij mee, maar je mot rekene, dat ik veul kam- merade heb achter gelate, die nog een jaar of langer voor de boeg hebbe en daar denk ik ook nog al is an. Ik hebbe ze beloofd nog is te schrijve en dat doe ik dan ook somwijle, maar dan ben ne je gedachte weer helegaar bij ze in die grote rommel en heb ie medelijje met die stakkers. Nou, dat zeit ie teuge me en ik knikte maar is, want ik begon 'm goed te begrijpe. En toen ben ik er nog wat verder op deur ge gaan. Want eigenlijk is onze jon ge nou al weer een aardig stuit je bij ons thuis, maar veul ver teld heit ie niet. Je mot 't er soms uittrekke as je wat wete wiL Meestal zeit ie: la we daar maar over zwijge. Maar nou heit ie dan zo een en ander verteld en nou ken ik jul- der eerlijk zegge asdat ik er be nauwd onder wier. Wat leve die jonges daar somwijlen in een verschrikkelijke toestand. Geen wonder, dat ze soms tien jaar ouwer weröm komme en er stil onder worde. Je mot rekene ze gaan as kinders feitelijk nog maar weg. Wat is nou een jonge van twintig jaar as 't er op an komt? En ze worde zo maar op eens in het allerergste leven ge- smete met Jan rap en z'n maat en ze motte derlui eige maar zien te redden. Henk vertelde me dan ook dat 'n massa jongens veron gelukken. Want ook het zedelijke leven is daar zo verleidelijk. Het wordt derlui soms zomaar as op 'n schaaltje angeboje. Ze komme daar in een verleiding waar ze bij ons op het platteland nooit van gehoord hebbe. En daar staat het zo maar opeens voor de deur. Henk zeit, dat er veul afhangt van de commandant. Is die goed, dan is een compagnie voor de grootste helft ook wel goed, maar waar de commandanten en de andere officieren zwabbers zijn, loopt het met de meeste mis. Hij heit er dinge van verteld die ik niet graag in de krant zou zette. Hij ging in z'n kamertje op zol der een pampiertje halen van een soort soldatenkrant, klaar gemaakt door de officieren, en daarop heb i'c met me eige ogen geleze van een cabaretavond die ze in mekaar gezet hadde om wat lol te make. Nou is dat netuurlijk op z'n eige niet zo erg. Het ben ne jonge kerels, die wel is een beetje bezig gehouwe magge worde, maar het mot toch alle maal in het betamelijke blijve, zeg ik maar. Maar op dat pam piertje las ik, behalve van een bioscoop en allerlei pretmakerij, dat er ook een dansavond in me kaar gezet zou worden en nou schrijf ik het letterlijk over: „met de mooiste meisjes van Soe- rabaja en omgeving, want alleen de mooiste en snoczigste zullen er toegelater worden. En dat feest zal dan de herdenking we zen van de verjaardag van'Prin ses Irene, 't Heb drie dagen ge duurd. Kijk, zo iets vind ik nou heel erg. Dat is in plekke van onze jonges te bescherme, ze no deloos in verzoeking brenge. En de gevolge benne dan ook niet uitgebieve, zcas ik van me zeune hoor. Ik zegfce teuge z'n: dat jij er voor bewaard gebleve ben is niet jouw verdienste, maar en kel genade, jonge. En hij Zc. toen: ja, maar thuis doet er veul af of toe. As je elke weke een brief van je moeder krijg, dat helpt veul. De post in Indië is een geweldig ding, dat houdt veul jonges op de been. Maar dan motte ze geen llauwe onzin schrijve, maar werkelijk brieve waar je wat an heb. Dat zeit ie. En ik vroeg: heb je moe der je dan zukke goeie brieve geschreve? Want ik ken me niet herinnere, dat me vrouwe zo'n penvoerster was en toen zeit ie: ze ware stukke beter as die brie ve die jie in de krante schrijft, vader. Nou, toen was ie de schu re uit, anders had ie een draaie om z'n ore kenne krijge, zo oud as die is. Maar ik docht bij me eige: ik zal het toch maar is deurgeve. Meschien ken die of gene er nog z'n wihsle met doen. Schrijf veul brieve en dan brieve waar je jonge wat an heit, as ie in Indië zit. En laat vooral moeder de vrouw het veul doen. Ik heb wel gemorreke, ook al ken je as vrouw zijnde bekant geen pen goed vast houwe, as je jonge daar in de rimboe, zoas ze dat noeme, in de rommel en de ver leiding zit, dan wordt iedere moeder een schrijfster van per- fessie. En dat komt van het moeder hart, waar niks anders teuge op ken in deze wereld. Maar nou is me brief al weer veul te lang. En daarom gegroet van je FLIP BRAMSE. Aan de tijd is de „ont-plooi- ing" eigen, of anders het „be derf". Er zal nood zijn tot het eindi der dagen toe. E '.j groeit er wordt gaande weg groter.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 7