Bii ons lliiiis
Veel geleden
Niets geleerd.
VOOR ONZE JONGE MENSEN.
VxujJI
Om
hOMnitUM&d
Onze Opstellen-wedstrijd.
^9dag 2 December 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
loren gaat. Dit zou jammer zijn.
Misschien is het voor een groot
gedeelte dan te behouden, wan
neer in de diverse kommen or
ganen, z.g. wijkraden, worden
gecreëerd, die het „centrale" ge
meentebestuur van advies die
nen".
Mr Mes spreekt ook over het
werk van de landbouw- en de cul
turele sub-sectie. Laatstgenoemde
ziet b.v. onder het oog, in hoe
verre subsidies, die nu grotendeels
in de grote centra van het land
terechtkomen, ook voor onze pro
vincie kunnen worden bestemd.
Er is ook al gedacht aan de or
ganisatie van mobiele tentoonstel
lingen. Het spreekt echter van
zelf, dat het culturele aspect zeer
moeilijk is vanwege de grote
geestelijke verscheidenheid der
Zeeuwse bevolkingsgroepen.
Waar gaan de Zeeuwen heen?
JZoals U weet wordt ernstig
geklaagd over het vertrek van
jonge Zeeuwen naar andere
provincies. Wordt aan deze zaak
ook aandacht besteed?"
„Zeer zeker. Het vraagstuk van
de htanenlandse emigratie heeft
de volle belangstelling. Helaas
ontbreken ook hier de noodzake
lijke gegevens.
Waarheen gaan b.v. tal van
Zeeuwse jongens, die bij het mid
delbaar onderwijs zijn afgestu
deerd? Gaan zij in meerdere of
mindere mate naar bepaalde in
dustrieën buiten Zeeland en be
staat in verband daarmede mis
schien de mogelijkheid juist zulke
industrieën hier te krijgen? Is er
de mogelijkheid van stichting van
een M.TJ5. in O.-Z.-Vlaanderen
Welke functies bekleden tal van
Zeeuwen boven de rivieren? U
ziet, het antwoord op deze vragen
zou van groot belang voor Zeeland
kunnen zijn. Er heerst bezorgd
heid over het lage geboortecijfer
in onze provincie. Dat dit zo laag
is komt zeker, doordat juist de
z.g. „middelmoot" wegtrekt".
„Nog een laatste vraag. Zijn
er klachten over gebrek aan
medewerking voor het brede
onderzoek, dat de Sectie heeft
ingesteld?"
„Volstrekt niet. Mij is geen en
kele weigering van medewerking
door welke organisatie of persoon
ook bekend. Men kan werkelijk
zeggen, wanneer straks de rap
porten voor het practische werk,
dat hierop moet volgen, gereed
zijn, dat geheel Zeeland, vertegen
woordigd door talloze organisaties
en instellingen van alle geestes
richtingen, achter deze arbeid
staat".
Beste Neef,
In je laatste brief wijs je er
op, dat de oudere generatie de
jonge mensen zo weinig kansen
gegeven heeft De ouderen kla
gen wel, zeg je, over de futloos
heid en genotzucht en de lui
heid van het opkomende ge
slacht, maar zij vergeet, dat ze
zelf de toestand geschapen heeft,
waardoor de jeugd niet op gang
kan komen.
Er zit ongetwijfeld een bil
lijkheid in je klacht We moes
ten maar eens ophouden met 't
steeds maar afgeven op de jonge
mensen. Ik geloof ook, dat die
niet is zoals ze vroeger was: ge
makkelijk af te leiden, weinig
ernst enz. Maar ik geloof ook,
dat die jeugd het heel moeilijk
gehad heeft door wat er gebeurd
is in de afgelopen oorlog. De
studerende jeugd werd ont
wricht, de meesten moesten hun
werk of hun studie afbreken,
velen gingen in het ondergronds
verzet waar ik altijd nog groot
respect voor heb, maar dat voor
jonge mensen zeer gevaarlijke
kanten heeft gehad, hen losge
slagen heeft van de normen die
vroeger golden, losgeslagen ook
van de goede leiding en bescher
ming van het ouderlijk huis. Veel
is er, dat de jeugd verontschuldigt.
En ik word altijd een beetje
kriebelig wanneer oudere men
sen niets dan kwaad van het op
groeiende geslacht en de rijpere
jeugd te vertellen weet. Ik weet
er gelukkig ook nog wel iets
goeds van te vertellen, neef, al
zal ik dat jou niet doen, want
dat goede zul je zelf ook wel
weten en als je het niet weet is
het nog wel zo goed.
Maar voor één ding moet ik
je toch waarschuwen: zing nooit
mee in dat koor van: de oudere
generatie heeft de boel in het
honderd laten lopen en laat ons
nu met de stukken zitten. Dat
argument kim je ook nog al eens
DE KINDEREN VAN
HET GROENE HUIS
door M. v. d. Bosch.
14
Koos en Boude wijn schater
den, maar Piet viel in de rede:
„Nei, meneer, da's niet waar, dat
benne leugens."
„Maar Piet, leugens! Hoe durf
je zo iets zeggen. Nu, maar ik
zou dan kijken of ze er al in
waren. Na een kwartier was het
zo stil. Ik dacht, die arme jon
gens die hebben natuurlijk heim
wee, ze verlangen
„Nei meneer, dat benne ook.."
„Ik ging er dus meteen naar
toe. Nu hebben we hier niet zo'n
goede verlichting", hij wees naar
de twee bovenlagen, „die waren
allebei uit, maar dit zag ik wel,
de bedden waren leeg."
„Gestolen!" dacht ik vol schrik
en keek naar de ramen, die wijd
open stonden, en met beide han
den moest ik me aan de deur-
oost vasthouden. Piet zou zeg
gen: „Me stonde te trille op me
bene".
„Jongens, jullie geloven toch
wel, dat ik erg geschrokken was,
60 Amsterdammers verdwenen."
„Ja meneer!"
„Nu, een ogenblik stond ik
daar doodstil, toen ben ik hard
weggelopen om de andere heren
maar die zagen hetzelfde als ik,
de bedden leeg. Maar zij dachten
dat de jongens er wel onder
zouden liggen. Maar nee, daar
waren ze ook niet."
Piet zat nu weer heftig van
ja te knikken, heel zijn gezicht
glunderde.
„De politie waarschuwen, op
perde er een, en vol angst dach
ten we er aan, dat al onze jon
gens misschien als een kudde
schapen door het donkere bos
liepen, wie weet waarheen."
Piet z'n mond ging weer open,
maar daarbij bleef het deze keer.
„Toen hoorden we gerucht.
Onze ogen waren nu wat aan
de duisternis gewend, en daar
zaten onze lieve jongens, het
horen uit jullie mond en dat is
volstrekt niet zo.
Ik herinner me, dat ik in het
begin van Hitiers macht, in 1934
eens een reis maakte door Duits
land. Ik heb daar toen ouderen
er. jongeren gesproken. Het wa
ren toen de ouderen die afkerig
stonden tegenover het nationaal-
socialisme en het was juist de
jeugd die er enthousiast voor
was. Ik zie nog die oude boere-
man in een klein dorpje voor
me staan, die rechts en links
glurend, eindelijk durfde fluis
teren: Hitier heeft ons onze
jeugd ontnomen. En dat dit juist
was kon je overal zien. Het was
de jeugd, die achter de nazi-
vlag aan marcheerde, die zich
liet inwikkelen in de ideologie
van het nazi-dom, die in het
Taunusgebergte hele Zondagen
clandistien militaire oefeningen
hield, en langs de straten zong:
Hitler is onze heiland!
Die jeugd is het geweest, die
een paar jaar later het'bombar
deren van Rotterdam een
„sport" vond, een ontspannings
raid.
En als ik het goed zie, gaat
het nu weer precies zo. De val
se ideologie wordt juist in de
studentenwereld gepropageerd,
het is de jeugd, die breekt met
de goede tradities, met het ge
loof der vaderen en daarom,
wanneer zij straks het roer in
handen krijgt het weer ver
knoeien zal, zodat hun kinderen
wéér reden zullen hebben hun
„voorgaande generatie" verwij
ten te doen.
Zo zit de wereld nu eenmaal
in mekaar, wel een beetje won
derlijk, maar hel; is toch zo.
Daarom zou ik jou willen raden,
ga nooit onbezonnen te werk, laat
je niet inpalmen door de een of
andere schoonschijnende ideolo
gie, waarmee handige volksmen
ners proberen de massa achter
zich te krjjgen. Gebruik je jonge
jaren voor studie, voor grondige
ontwikkeling, probeer eerst le-
vensrijp te worden en maak dan
je keus. Dat is de ellende ge
weest van de jeugd uit Duits
land dat zij gegrepen werd door
de leus: geen theorie, geen be
ginselen, geen wetenschap, maar
de.DAAD. Welnu, zij heeft
gezien waar zij is terecht geko
men met haar „daad".
Stap jij niet in dat schuitje,
neef, opk niet wanneer van an
dere zijde op dezelfde manier op
jouw jeugd gespeculeerd wordt.
Er zijn tegenwoordig mensen die
gek zijn op de jeugd, maar niet
om die jeugd zelf, doch om via
de ruggen van de jeugd de „toe
komst" te krijgen, ook al breekt
die jeugd er haar nek bij. Be
dank jij voor die „eer", neef!
Je OOM DAAF.
hele stel in de balken, aan hun
benen hebben we ze er af ge
trokken, zulke apen, om ons de
schrik op het lijf te jagen!"
Met één sprong stond meneer
nu weer op de grond en de
anderen volgden sijn voorbeeld.
„Dat had ik wel mee willen
maken, en jij Koos?"
„Nou, en of! Wat zullen ze
gelachen hebben, toen U daar
liep te zoeken!"
„Weet je, wat jullie doen moes
ten? Als het vanavond regent
gaan we niet uit, vraag thuis
maar, of je ons een poosje ge
zelschap mag komen houden, dan
kunnen jullie eens zien, hoe het
hier toe gaat"
Dat wilden de jongens wat
graag en het zou vast wel mo
gen, ze zouden het dadelijk gaan
vragen.
Terug gingen ze mee door de
grote zaal, en Koos hoorde juist
hoe Piet aan een jongen, die
vroeg wie dat waren, antwoord
de: „O, dat benne me vriende,
Koos en Boudewaan!"
Na nog even met de leider
gepraat te hebben, gingen ze te
rug, ditmaal over de straatweg.
Dicht bij het dorp kwamen ze
de nieuwe dokter tegen.
„Dag, dokter", groette Koos
beleefd.
En „Bah, wat een mispunt!"
kwam er helemaal niet beleefd
EEN ECHT GENOEGLIJK
DAGJE.
Dat was het echt. Zoals ik toen
uit geweest ben. Dat was in de
vacantie. Toen ben ik namelijk
met een heel gezelschap op stap
geweest. Het was met grote
mensen. De bond waar mijn
vader bij aangesloten is, ging
een reisje maken met hun vrou
wen en kinderen. Ik deed dat
wat graag, 's Morgens om 4.45
uur moest ik present wezen,
want we moesten met de trein
van 5.55 uur weg. Daar reden
we. Zo nu en dan eens overstap
pen, wat ik als jongen ook al
leuk vond: ja, want we moesten
helemaal naar Soestdijk! Daar
aangekomen eerst gelegenheid
gezocht werd voor een verfris
sing (die is vlug genoeg gevon
den), dan op stap. Wij zijn ge
wandeld door Soestdijk. Bekijks
genoeg, want er waren verschil
lende Zeeuwse vrouwen bij.
Buiten Soestdijk gekomen, ston
den we voor ons geliefd paleis.
Daar hebben we een heel poosje
vertoefd in de hoop, daar iemand
te zien van ons Oranjehuis, maar
jammer, we zagen niets dan de
schildwachten. Dan maar opge-
achteraan,. toen de dokter hem
ternauwernood teruggroette, en
hem met een eigenaardige blik
aankeek waar Koos niets van
begreep.
„Nou, erg vriendelijk kijkt hij
niet naar je."
„Snap je dat nou. Eerst was
het zo'n aardige man. Hij is eens
een keer bij ons geweest op een
avond. Ik heb hem toen netjes
naar huis gebracht, omdat hij
natuurlijk in het donker de weg
niet kon vinden, maar voor mijn
part was ie toen verdwaald.
Maar 't was toch een enige
vent!"
„Dan hebbe me hier met een
ondankbare te doen gehad, en
benne me veel te goed geweest."
merkte Boudewijn op.
Vergeten was de dokter en
samen lachten ze weer om het
mooie taaltje van Piet.
Han was een en al aandacht
toen de jongens vertelden, waar
ze geweest waren. Hè, was ze er
nu ook maar bij geweest. Maar
toen ze hoorde wat de leider be
loofd had, pakte ze Koos beet,
en danste met hem door de ka
mer.
Stel je voor, zij vanavond ook
naar het kamp!
„Hebben ze ook een kamp
vuur?" Dat leek haar nog het
mooiste van alles. De jongens
vreesden van niet Zo iets deed
marcheerd door de bossen naar
Baarn. Daar is het ook in één
woord prachtig. Onze leider nam
ons mee naar het standbeeld van
onze Koningin haar grootmoe
der, Emma. Een aardig beeld,
staande met de paraplui in de
ene hand en haar bijbeltje in de
andere hand. Net zoals ze daar
altijd naar de kerk ging, werd
er verteld. Toen zijn we gewan
deld naar het station en stapten
daar op de trein naar Hilversum,
de radiostad. Nu, daar liepen we
steeds onder de geur van de jas
mijn en de rozen. Daar hebben
we toen het prachtige stadhuis
bezichtigd, en de toren beklom
men wat een prachtig uitzicht
gaf. Zo zou ik nog een poosje
door kunnen gaan. 's Avonds zijn
we voor we huiswaarts keerden,
nog fijn wezen eten in een café-
taria, wat voor mij ook al leuk
was. Daar hebben we aardappels
met appelmoes en gehakt gege
ten met kersen toe.
Toen konden we er weer te
gen.
ABRAM C. DE RIDDER,
School met de Bijbel, klas vijf,
Arnemuiden.
je buiten, maar als het mooi
weer was, gingen ze uit.
Nog nooit hadden ze zo vaak
naar de lucht gekeken, of het
nu heus nog wel regende. Als
het nu maar niet droog werd,
dan zou er niets van komen.
Vader en moeder vonden het
ook een heerlijk uitstapje voor
de jongens, maar of Han mee
mocht, daar moesten ze nog eens
over denken.
„Toe pa", Han was op vaders
knie gaan zitten en trok hem
aan zijn kuil „'t Mag hè, ik zal
wel een pak van Koos aantrek
ken, dan ben ik een broertje
van hem."
„Dan mag het helemaal niet.
Maar Han, je zult zo verlegen
zijn bij al die vreemde jongens."
„Laat U ze maar gaan, me
neer," nam Boudewijn het voor
haar op. „Voor mij was ze ook
helemaal niet verlegen", en pla
gend tegen Han, „Je vertelde
me direct van de palihg, weet
je nog weL"
„Wou jij jezelf met 60 Am
sterdamse jongens vergelijken?
En dan, jij plukte zo netjes bra
men voor me."
„Moest ik wel doen, want jij
kon er niet bij."
„*t Gaat toch niet, Han!" Met
een ernstig gezicht zei vader
het: „Je zit nu al met Boudewijn
O&wit vervol gr! 1
Het berekenen van de
ouderdom in maanden
en jaren.
Men laat een persoon de vol
gende rekening maken. Het getal
der maand (Januari 1, Fe
bruari 2, Maart 3 enz.)
wordt met 2 vermenigvuldigd, dan
5 bijgeteld, aan die som 2 nullen
toegevoegd en dan door 2 gedeeld
en bij de uitkomst nog het aantal
jaren opgeteld. Nu moet hier nog
365 van afgetrokken worden, en
dan laat men zich vertellen wat de
rest is. Bij deze rest telt men nu
nog 115 bij en verkrijgt daardoor
een getal van 3 of 4 cijfers. De
beide laatste (rechts staande) ge
tallen geven nu het aantal jaren,
(de eerste of beide eersten) de
geboortemaand aan.
Voorbeeld: Iemand is in Maart
geboren en 65 jaar oud. Het dub
bele van 't getal der maand (2
X 3) 6, 5 bijgeteld 11, twee
nullen er achter 1100, gedeeld
door 2 550, 65 bijgeteld 615,
365 afgetrokken 250. Bij dit ge
tal (dat men zich noemen laat)
115 opgeteld 365. Daaruit
volgt: geboren de 3de maand
Maart, oud 65 jaar.
De oudenlom slechts in jaren
nauwkeurig te berekenen.
Laat de persoon het aantal ja
ren verdubbelen, 5 er bij tellen en
nog met 5 vermenigvuldigen. Nu
'laat men zich dit getal opgeven.
Het is steeds een getal van 2 of
3 cijfers. Het laatste cijfer blijft
buiten beschouwing en men trekt
van het eerste of de twee eerster
2 af, dan geeft dit het getal dei
jaren.
Voorbeeld: Leeftijd 3 jaar, ver
dubbeld 6, 5 er bij 11, met
5 vermenigvuldigd s= 55 (het
laatste cijfer komt niet in aan
merking), van het eerste 2 afge
trokken, geeft 3 jaar.
Of 65 (jaar) x 2 5 X 5
675, van 67 nog 2 afgetrokken
geeft 65 (jaar).
4
Laat het kostelijks van al
U niet reukeloos ontslippen,
Dat 's de tijd die snel gaat
glippen
Zonder dat hij keren zal.
VONDEL.
behorende by bet
ZEEUW SCH DAGBLAD en
't SCHOUWSCH DAGBLAD
van 2 December 1949.
eeuu/scM
u/ee/(ew
VOOR DE ZONDAG
Er is onlangs een boek ver
schenen van een 1 rans-Zwitsers
theoloog, Denis de Rougemont
genaamd, getiteld: „Het aanoeei
van de Duivel". In dit boek wor
den zéér merkwaardige dingen
gezegd. Eén daarvan is deze: „Het
is de mooiste list van de duivel,
ons te overtuigen, dat hij niet be
staat. Hoe meer de duivel door
dringt in ons leven, des te min
der kunnen we hem herkennen.
Hoe doeltreffender hij te werk
gaat, des te minder gevaarlijk
schijnt hij. Hij lost zich op in zijn
succes. Zijn triumf is zijn incog
nito".
Dat is óók het gevaar geweest
van het tijdperk, waarover wij
in enkele artikelen schreven. Aan
het einde der achttiende eeuw
heette ieder en alles nog „ortho
dox", maar het was een ortho
doxie, waarmee de duivel heel
graag genoegen nam en waarin
iiij zich best kon vinden. Hij was
incognito onder het „vrome"
kerkvolk en de leiders, die zich
nog graag „orthodox" noemden.
Onder hen bevond zich ook
prof. v. d. Palm, die ondanks zijn
orthodoxie mee deed aan de wa
penoefeningen der vrijcorpsen.
Toen de Pruisen in 1787 ons land
binnen kwamen, verdween hij
plotseling op een Zondagavond
uii. zijn gemeente te Maartens
dijk. Hij vreesde de wraak der
Oranjegezinde Bunschoter vis
sers. Maar in 1795, toen de Fran
sen ons land binnenkwamen,
hield hij een dankstond, in de
kerk te Middelburg, omdat de
„Franse broeders" nu waren ge
komen om ons de „rechten van
de mens" te brengen en hij zag
er de leiding Gods in, dat de ri
vieren bevroren waren, zodat de
Franse legers gemakkelijk ons
landje konden overstromen. Zo
haalde men de Revolutie, gebo
ren uit bruut atheïsme en Gods
verzaking binnen onze grenzen.
Nochtans bleef men prijs stellen
op de naam „orthodox".
Gedurende de Franse tijd bleef
Van der Palm Fransgezind. Eerst
tegen het eind, toen de kansen
gingen keren, werd hij, wat we
tegenwoordig zouden noemen,
een „herverzekeraar" en toen
Oranje terug kwam in 1813, liep
hij als een der eersten met een
grote oranjerpset op de borst en
hield dankstonden om God te
danken voor de terugkeer van
Oranje. En hij bleef óók toen de
gevierde man. Hij kreeg erepos-
ten, een professoraat en zelfs de
ere-medaille. Zonder blikken of
blozen schreef hij in 1813 zijn
„Vaderlandsche Uitboezeming"
en in 1815 schreef hij een „Chris
telijke opwekking tot helden
moed", ten behoeve van onze
strijd bij Waterloo tegen.... de
zelfde Fransen, waarvoor hij God
in de Kerk zo gedankt had, dat
zij ons land waren binnen ge
komen.
Zó ging het toen.
En het ergste was, dat deze
mensen, want het waren er ver-
scheidenen, die precies zó gehan
deld hebben, (we wezen op de
Van Lenneppen), er prijs op ble
ven stellen zich versierd te zien
met de naam „orthodox".
En het zijn weer dezelfde men
sen, die ons land na 1813 in de
liberale koers gestuurd hebben,
der Palm, die in de Franse
tijd geridderd was door Napoleon
in de ofde „de la Réunion", en
daarna door Koning Willem I
geridderd in de Orde van de Ne
derlandse Leeuw, kreeg de lei
dende functies, was lid van bijna
alle „Maatschappijen", droeg de
erepenning der Maatschappij
van Nederlanasche Letterkunde
en was de leidende prolessor in
de godgeleerdheid aan de Uni
versiteit te Leiden.
Hier liggen de wortelen van
het doorgaand verval in de vo
rige eeuw.
Ons volk had zwaar geleden,
God had het vreselijk getuchtigd,
het kwam verarmd, berooid, van
zijn zonen beroofd uit de Franse
tijd te voorschijn, maar het had
niets geleerd. Het nam de draad
weer op, waar het deze in de
vorige eeuw vóór de Franse tijd
had laten liggen.
De versteende orthodoxie bleef
zogenaamd in ere, maar voor de
goegemeente onmerkbaar, wer
den de oude bekende klanken en
termen een andere inhoud ge
geven. Men bleef zogenaamd ge
reformeerd, maar geloofde niet
meer in de uitverkiezing,
men bleef orthodox, maar
geldofde niet meer in het zalig
worden alleen uit genade, aan de
totale verdorvenheid des mensen,
en aan het alleen genoegzame of
fer van Jezus Christus. Zeker
het werd niet openlijk van de
kansel-gezegd. Het ging allemaal
onder ftiedekte termen. Maar de
„brave^ Hendrikkentijd" vierde
hoogtij, het was de tijd van de
religieuse aandoening, van het
oppoetsen van eigen zieleleven
en van stap tot stap werd de mo
derne leer brutaler op de voor
grond gebracht, zodat de massa
bleef insluimeren en in haar ge
slachten verloren ging.
2)e PAxj-ciatrvaiie. luut bet Kxmiti^ödbxtp.
Luid, als een wekker, klinkt
boven alle rumoer van dit le
ven uit de boodschap oan Ga
briel tot Maria in Nazareth.
Het is de proclamatie van het
koningschap van Jezus Chris
tus. Hij zal heersen over deze
wereld, en Davids plaats ten
volle innemen.
David streed de oorlogen
des Heeren, om vrede voor
het volk van God te brengen.
David's grote Zoon zal deze
oorlogen doen ophouden, om
dat Hij overwint over alle
duistere machten.
Het vrederijk komt. Vanuit
Bethlehem breekt dat rijk
zich baan. En, zoals Jezus
vóór Zijn geboorte wordt aan-
J£n God, de Heere,
vader David geven."
gekondigd, zo staat Hij aan
het eind van het Evangelie,
roepend: Mij is gegeven alle
macht, in hemel en op aarde.
Sinds gaat Zijn heerscliappij
over Kerk en wereld. Gij kunt
die heerschappij ontdekken,
ook waar de onwil en de
vijandschap tegen het Evan
gelie duidelijk wordt. Elke ex
plosie van boosheid tegen de
Heere én Zijn Woord, getuigt
er van, dat Hij er IS én....
macht uitoefent. Daarom is
het een hopeloze strijd, die
'tschepsel aanbindt, dat zich
niet onderwerpen wil aan God.
Alle organisatie van dit le
ven is gebonden aan de
„kleine tijd", welke de vorst
zal Hem de
troon van Zijn
Luc. 1 32b.
der duisternis gegeven is.
Daarom moet het waarschu
wend sein worden opgeheven,
eer dat de Koning vol ma
jesteit zich doet gelden. In
Zijn rijk zal niet inkomen,
wat gruwelijkheid doet, en
leugen spreekt. Over de cul
tuur builen God luidt reeds
de doodsklok, en over alle
werking der zonde.
Aanbidt de Majesteit in de
nederigheid van Bethlehem.
Brengt Hem de Koningshulde,
door als zondaar uw belijdenis
voor Hem te fluisteren; en,
houdt Zijn heerschappij voor
ogen, elke dag, opdat gij Zijn
wil moogt doen.
Goes. Drs C. STAM.
Dat is het verschrikkelijke
proces van ontkerstening der
vorige eeuw geweest. Men gleed
schier ongc .erkt over in de ver
lichte liberale ideologie tot de
vrijzinnigen het roer van Staat
grijpen konden, die zich ten doel
stelden: de staat te liberaliseren,
de kerk te moderniseren en de
school te neutraliseren.
Onze vaders en grootvaders
hebben het nog aan den lijve on
dervonden.
Maar laat ons goed blijven
zien: deze toestand van ont
kerstening is voorbereid en in de
hand gewerkt door een kerk, die
zogenaamd „orthodox" heette,
maar niet meer leefde bij het
Woord en het Woord alléén. Men
geloofde in stelsels en begrippen,
in zogenaamde „afgeleide begin
selen". Maar de Bijbel als levend
Woord van God was een geslo
ten boek geworden.
Dat is het beginsel van de al
gemene afval geweest.
•3 li
Als je zo'n groot huishouwe
heb as ik, dan gebeurt het nog
al is, dat je een en ander over
je kinders met je vrouwe be
prate wil, waar de kinders zei
vers nou niet altijd bij nodig
benne. Nou, en zo komt het, dat
me vrouwe nog al is de gewoonte
heb om as we 's avonds naar bed
gaan en we in ons kamertje ben
ne, over een of ander te beginnen.
En zo dee ze ook van de weke
op een avond. Ze zeit teuge me:
is het jou ook niet opgevalle
Flip, dat Henk, nou dat ie uit
Indië werom gekomme is, veul
stiller geworde is asdat ie vroe
ger was?
Ik zegge: ja, dat ken wel. 'k
Heb er nooit zo opgelet, maar de
vrouwlui zien dat altoos veul eer
as de manne, vooral as moeder
wezende.
't Is de ouwe Henk niet meer,
ik hebbe somwijle net het gevoel
of die jonge over een of ander
an het tobbe is, zei m'n vrouwe.
En ze voegde er nog an toe:
je mot is met 'm prate.
Nou ik las. ondertusse in bed
en dan heb ik nooit veul woorde
meer. Me vrouwe verwijt me wel
is: jij legt 's avonds al je zurrege
met je sokken naast je op je
stoel. Je hoofd raakt het kosse
nog niet an of je leit al te sneur-
ke. Of dat leste waar is, weet ik
niet want ik heb' me zeivers nooit
gehoord, maar as me vrouwe het
zeit durf ik het niet teuge te
spreke.
Maar ik heb de volgende morge
toch nog is over een en ander na
gedacht en toen heb ik met Henk
in de schure is een stuitje ge
praat. Ten leste zeit ie tege me:
Och vader, zeit ie, je mot daar
je eige maar niks van an trekke.
Je mot rekene: as je in Indië ge
weest heit heb ie zoveul meege
maakt dat je genocht heit om
jare lang over te denke. En dan
ben ik wel werom gekomme en
daar ben ik erg blij mee, maar
je mot rekene, dat ik veul kam-
merade heb achter gelate, die
nog een jaar of langer voor de
boeg hebbe en daar denk ik ook
nog al is an. Ik hebbe ze beloofd
nog is te schrijve en dat doe ik
dan ook somwijle, maar dan ben
ne je gedachte weer helegaar bij
ze in die grote rommel en heb
ie medelijje met die stakkers.
Nou, dat zeit ie teuge me en ik
knikte maar is, want ik begon
'm goed te begrijpe. En toen ben
ik er nog wat verder op deur ge
gaan. Want eigenlijk is onze jon
ge nou al weer een aardig stuit
je bij ons thuis, maar veul ver
teld heit ie niet. Je mot 't er
soms uittrekke as je wat wete
wiL Meestal zeit ie: la we daar
maar over zwijge.
Maar nou heit ie dan zo een en
ander verteld en nou ken ik jul-
der eerlijk zegge asdat ik er be
nauwd onder wier. Wat leve die
jonges daar somwijlen in een
verschrikkelijke toestand. Geen
wonder, dat ze soms tien jaar
ouwer weröm komme en er stil
onder worde. Je mot rekene ze
gaan as kinders feitelijk nog
maar weg. Wat is nou een jonge
van twintig jaar as 't er op an
komt? En ze worde zo maar op
eens in het allerergste leven ge-
smete met Jan rap en z'n maat
en ze motte derlui eige maar zien
te redden. Henk vertelde me dan
ook dat 'n massa jongens veron
gelukken. Want ook het zedelijke
leven is daar zo verleidelijk. Het
wordt derlui soms zomaar as op
'n schaaltje angeboje. Ze komme
daar in een verleiding waar ze
bij ons op het platteland nooit
van gehoord hebbe. En daar staat
het zo maar opeens voor de deur.
Henk zeit, dat er veul afhangt
van de commandant. Is die goed,
dan is een compagnie voor de
grootste helft ook wel goed, maar
waar de commandanten en de
andere officieren zwabbers zijn,
loopt het met de meeste mis. Hij
heit er dinge van verteld die ik
niet graag in de krant zou zette.
Hij ging in z'n kamertje op zol
der een pampiertje halen van
een soort soldatenkrant, klaar
gemaakt door de officieren, en
daarop heb i'c met me eige ogen
geleze van een cabaretavond die
ze in mekaar gezet hadde om wat
lol te make. Nou is dat netuurlijk
op z'n eige niet zo erg. Het ben
ne jonge kerels, die wel is een
beetje bezig gehouwe magge
worde, maar het mot toch alle
maal in het betamelijke blijve,
zeg ik maar. Maar op dat pam
piertje las ik, behalve van een
bioscoop en allerlei pretmakerij,
dat er ook een dansavond in me
kaar gezet zou worden en nou
schrijf ik het letterlijk over:
„met de mooiste meisjes van Soe-
rabaja en omgeving, want alleen
de mooiste en snoczigste zullen
er toegelater worden. En dat
feest zal dan de herdenking we
zen van de verjaardag van'Prin
ses Irene, 't Heb drie dagen ge
duurd. Kijk, zo iets vind ik nou
heel erg. Dat is in plekke van
onze jonges te bescherme, ze no
deloos in verzoeking brenge. En
de gevolge benne dan ook niet
uitgebieve, zcas ik van me zeune
hoor. Ik zegfce teuge z'n: dat jij
er voor bewaard gebleve ben is
niet jouw verdienste, maar en
kel genade, jonge.
En hij Zc. toen: ja, maar thuis
doet er veul af of toe. As je elke
weke een brief van je moeder
krijg, dat helpt veul. De post in
Indië is een geweldig ding, dat
houdt veul jonges op de been.
Maar dan motte ze geen llauwe
onzin schrijve, maar werkelijk
brieve waar je wat an heb. Dat
zeit ie. En ik vroeg: heb je moe
der je dan zukke goeie brieve
geschreve? Want ik ken me niet
herinnere, dat me vrouwe zo'n
penvoerster was en toen zeit ie:
ze ware stukke beter as die brie
ve die jie in de krante schrijft,
vader. Nou, toen was ie de schu
re uit, anders had ie een draaie
om z'n ore kenne krijge, zo oud
as die is.
Maar ik docht bij me eige: ik
zal het toch maar is deurgeve.
Meschien ken die of gene er nog
z'n wihsle met doen. Schrijf veul
brieve en dan brieve waar je
jonge wat an heit, as ie in Indië
zit. En laat vooral moeder de
vrouw het veul doen. Ik heb wel
gemorreke, ook al ken je as
vrouw zijnde bekant geen pen
goed vast houwe, as je jonge
daar in de rimboe, zoas ze dat
noeme, in de rommel en de ver
leiding zit, dan wordt iedere
moeder een schrijfster van per-
fessie.
En dat komt van het moeder
hart, waar niks anders teuge op
ken in deze wereld. Maar nou is
me brief al weer veul te lang.
En daarom gegroet van
je FLIP BRAMSE.
Aan de tijd is de „ont-plooi-
ing" eigen, of anders het „be
derf".
Er zal nood zijn tot het eindi
der dagen toe. E '.j groeit er
wordt gaande weg groter.