Uit mijn klas.
Gks U&zc uzchaat.
Begin van 't einde.
„Achterstand in huisvesting der Zeeuwse scholen is ingehaald"
Hel aanJccI van Jen Juïvelt
Vrijdag 25 November 1949
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
ben uns afgevraagd: hebben de
secten, die uit bijbelse getallen
en profetieën, die herrijzenis
van de Joodse staat voorspeld
hebben, dan toch gelijk?
Het valt niet te ontkennen, dat
de Staat Israël ons opnieuw tot
bezinnine genoopt heelt over
wat de Bijbel ons over het Jo
dendom te zeggen heeft.
En we krijgen voor onze aan
dacht de woorden van Paulus:
heeft God dan Zijn volk versto
ten?, waarop 'Paulus zéér posi
tief antwoord geeft met: „Dat
zij verre!"
We kunnen hetgeen Paulus
zegt van het Jodendom vinden
in de brief aan de Romeinen, de
laatste hoofdstukken. Paulus be
toogt daar, dat God het Joodse
volk slechts tijdelijk verstoten
heeft, totdat de volheid van het
heidendom zal zijn in gegaan en
alsdan zal ook Israël behouden
worden. In Rom. 11 vers 11 leest
men, dat door de val van Israël
de zaligheid aan de heidenen
geworden is, om hen tot jaloers
heid te verwekken. En dan geeft
hij dat mooie beeld van de na
tuurlijke takken, die afgehou
wen zijn, opdat de wilde takken
zouden worden ingeënt en ver
der spreekt hij er van dat „deze
verborgenheid" niet onbekend
zal zijn, dat de verharding voor
een deel over Israël gekomen is,
tot dat de volheid der heidenen
zal zijn ingegaan en alzo zal heel
Israël zalig worden, gelijk ge
schreven is: De Verlosser zal uit
Sion komen en zal de goddeloos-
Vorige week vertelde ik iets
uit het boekje: „Hoe vindt u
het moderne jonge meisje?" Ik
heb toen beloofd er nog meer
van te vertellen en wel uit het
rake hoofdstuk „Modecom
plexen". En dan moet ik het er
verder bij laten, hoewel de ver
leiding groot is om er nog veel
meer uit te vertellen.
Die tan,te, die volgens „meisje-
liefs" eigen zeggen, zoveel van
haar houdt, weet haar rustigjes
pratend toch heel wat onder de
aandacht te brengen. Tante gaat
niet in op de eindeloze moge
lijkheden van: mag dat en dat
mag eigenlijk niet. Integendeel
ze tast de zaak direct in het
hart aan. Ze vertelt nichtje, we
leven in een wonderlijke tijd.
Alles schijnt op zijn kop te
staan. Recht is onrecht, lelijk
is mooi en eerlijk is oneerlijk.
Maar, vindt tante, we moeten
de mannen deze kunsten maar
alleen laten uithalen. „Wij vrou
wen" moeten dan maar oplet
ten, dat wij hen op het juiste
ogenblik weer op de been kun
nen helpen. Helaas is van deze
heden afwenden van Jacob.
En verder spreekt Paulus van
de Joden als van „beminden om
der vaderen wil". Dit alles wijst
wel heel duidelijk naar een 'we
deroprichting van een „over
blijfsel" van het Joodse volk.
En nu kon ik bij het lezen van
deze merkwaardige auto-biogra
fie geen ogenblik loskomen van
wat Paulus in Romeinen ons van
de Joden zegt.
Want twee zeer merkwaardige
dingen gaan er in de tijd, waarin
wij leven gebeuren: in de eerste
plaats is er een grote afval van
de christelijke wereld. De Kerk
wordt benauwend klein, men
kan al lang niet meer van een
christelijk Europa spreken, het
gaat vooral in onze dagen ont
stellend hard achteruit, ook in
ons eigen landje, dat steeds aan
de top stond en anderzijds zien
we, dat uit de chaos van de laat
ste jaren verrijst daar plotseling,
tegen ieders verwachting in een
nieuwe Joodse Staat. Juist op
het ogenblik, dat men verwacht
zou hebben: het is afgelopen met
de Joden, nu ze bij millioenen
vermoord zijn en de jodenhaat
erger was dan ooit té voren. Zijn
dit geen dingen, die ons aan het
denken moeten brengen?
Welnu, dit boek brengt ons
aan het denken. Het geeft ons
een diepe blik op de beweging
van het Zionisme en de vesti
ging van de Joodse Staat.
In een paar volgende artike
len willen we er iets meer over
zeggen.
hulp nog niet veel te bemerken.
De meeste vrouwen en meisjes
maken volgens tante de zaak nog
maar erger. Die lijden aan een
soort jongen-complex. Mode en
sport komen haar hierbij te
hulp. Voorgeschreven is een
jongensfiguur. Als nichtje een
beetje boos wordt en tante na
tuurlijk van overdrijving wil
beschuldigen, zegt deze: „Kijk
zelf eens goed om je heen, en
zie hoe jullie in alles jongens
achtig trachten te doen. Zie eens
bij sport en spel. Een heel regi
ment wasechte jongens maakt
niet zoveel lawaai en drukte. Die
hebben ook niet half zoveel
dwaze invallen als deze juffer
tjes! Hebben jullie meisjes dan
geen gevoel voor het belache
lijke? Waarom geven jullie door
zo krampachtig mannelijk te
doen de man het recht te me
nen, dat alleen wat mannelijk
is, de moeite waard zou" zijn?"
Nu zo gaat het door. Tante
maakt die na-aperij van de man
nen en jongens belachelijk. Die
krijgen er maar verbeelding
van. Immers als hun houding
en manieren en inzicht niet de
moeite waard was, waarom zou
den die meisjes het dan zo in
alles nadoen. „Je meent, dat je
daardoor in zijn achting stijgt
en houdt jezelf voor een mens
van hogere orde. Maar je groot
moeder die niet over het Kanaal
is gezwommen, die niet over de
zee heeft gevlogen en ook niet
alleen een verkenningsvlucht
door Afrika heeft gemaakt,
die grootmoeder, die alleen maar
een echte vrouw was, die voel
de zich verheven boven dé man
nen en werd door hen be
wonderd".
Tante neemt dan heel die
broekenmanie ook in het ootje.
Och ze is niet tegen een broek
als dat nodig mocht zijn, maar
verder vindt ze het een onding,
want het flatteert een meisje
nu eenmaal niet, omdat een
meisjesfiguur anders is dan van
een jongen. Een meisje moet lie
ver fier erkennen dat ze een
meisje is en zich door goede
smaak laten leiden, dat is beter
dan door een verkeerde wijs
gerige wereldbeschouwing. Nich
tje kan het met tantes preekje
tegen die modedwaasheid wel
stellen. Aan het eind pruttelt
ze ook niet meer tegen. Dat
komt zeker omdat tante's toon
dan weer inniger wordt als ze
zegt: „De hele gemartelde mens
heid roept om moeders. Wil je
weten waarom, lieve kind? Om
dat de wereld der mannen al
leen door moederlijkheid gene
zen kan worden".
Je ziet onder tantes praten
dat eigenwijze parmantige en
eigengereide jonge nest al klei
ner en kleiner worden. Doch je
ziet ze geestelijk ook groeien,
nu ze niet meer leeft van na
doen en namaak. Er blijft een
aardig schuchter jong meisje
over, dat ons veel liever is, dan
het bijdehande katje dat haar
voorouders zo kordaat de les
leest. Het is tante tenslotte ge
lukt het eigenlijke meisje aan
ons en aan zich zelf te laten
zien nu al die would-be obsta
kels zijn afgebroken. Nu is
meisjelief er ook klaar voor om
het slotpreekje te horen: „Jullie
moet je ziel in de eeuwigheid
verankeren; dan krijgt jullie ge
dachtewereld waarde voor de
eeuwigheid".
Daarmee kan nichtje het doen
en nichtje niet alleen.
De spraakwaterval.
Nu hoop ik, dat ik niet in de
narigheden kom vanwege dit
opschrift, doordat iemand me
beschuldigen gaat van plagiaat,
maar ik belijd eerlijk mijn on
macht om een ander woord te
vinden om Jaantje aan u voor
te stellen.
Jaantje praat, Jaantje heeft
het woord, Jaantje vertelt wat...
Onder de les gaat het wel,
want dan heb je de zaak in
handen, doch buiten de lessen,
dan beginnen de moeilijkheden
pas recht. Öat komt omdat je
buiten de lesuren maar niet een
voudigweg dezelfde methode
kunt toepassen als onder school
tijd. Dan zeg je kort en goed:
„Je mag niet praten", en dan
is het klaar, behoudens een
enkel slippertje, dat meestal na
een waarschuwende blik in een
angstig stilzwijgen verloopt.
Maar buiten die tijd, als er met
geleerd hoeft te worden, dan
houd ik van zoveel mogelijk
vrijheid en blijheid. Ze krijgen
dan allemaal een kansje om te
vertellen, wat ze op hun hart
hebben en je kunt je niet in
denken wat ze alzo op hun hart
hebben. Is echter Jaantje in de
buurt, dan krijgt een ander geen
kans om aan het woord te ko
men, als ik niet met list en
handigheid haar op zij weet te
schuiven en een ander een
beurtje gun. Het kost echter
heel wat, want Jaantje is niet
gauw verslagen. Bovendien weet
ze elke kans weer te benutten.
Is er een hiaat van één seconde,
Jaantje plonst er in. „Juffrouw,
me moeder zeit.... (Dat hoor
je het meeste, zodat ik daaruit
wel mag concluderen, dat Jaan
tje haar woordenrijkdom van
geen vreemde heeft.) Verder:
„Juffrouw, me vader zeit..-.
me broertie zeit".
En dan heeft Jaantje ook zei
vers wel eens wat te vertel!en.
Je staat er eenvoudig versteld
van, wat een meisje van zeven
jaar alzo te beredeneren kan
hebben.
Vanmiddag is ze echter voor
een poosje verslagen versla
gen. Niet door mij, die eer komt
mij niet toe, maar door Henkie.
Het is noodweer, als we naar
de middagschool toe moeten, zo
erg zelfs, dat ik mijn dierbare
fiets moest thuis laten en naar
school gaan lopen. Lang zal ik
niet alleen zijn, dat weet ik uit
ervaring, want er wonen nogal
wat klantjes in mijn buurt. Het
klopt precies. Jaantje is nom-
mer één die inhaakt. We wor
stelen samen verder, het hoofd
schuin in de wind. Henkie moet
nommer twee worden, want hij
woont maar een paar huizen
verder. Hij haakt niet in, want
dat doen mannen niet. Ondanks
stormvlagen en wolkbreuken is
Jaantje op volle toeren. Ze praat.
Wat ze zegt is niet te verstaan.
Hoeft ook niet, ze kan praten en
dat is genoeg. Henkie probeert
ook wat te zeggen en ik versta
iets over het paard dat zo hard
gelopen heeft, maar dan krijgt
de wind om de hoek ons beet
en we moeten draven tegen wil
en dank.
De boom wordt hoe langer hoe
dikker, in dit geval hoe langer
hoe breder, want vlak bij school
nemen we de hele breedte van
de straa* in beslag. Geen nood
voor ongelukken, want de or
kaan heeft alle verkeer weg
gevaagd. Vlak bij het school
plein haalt een roekeloze col
lega op de fiets ons in. Maar
net langs de boerderij van Jansen
geeft de wind hem zo'n venijnige
en onverwachte duw, dat hij op
eens plomp verloren in onze rij
terechl komt. Hij moppert boven
het geraas van de wind uit, dat
De Bilt ook nog wel eens waar
schuwingen voor fietsers kon
geven, dan wisten ze dat ze
lopen moesten. Ik doe een stap
je dichter naar hem toe en in
formeer belangstellend of hij
thuis niet gemerkt had dat het
een beetje waaide. Hij geeft maar
geen antwoord bij gebrek aan
adem. Jaantje heeft echter al
door gepraat. Ik hoorde wel niets
maar zie haar mond bewegen.
Als we veilig in de gang zijn
aangeland hoor je verzuchtingen
in alle toonaarden. Wat een rust!
Henkie moet nu ook zijn ver
haal spuien. Dat heeft hij lang
genoeg opgekropt. Stel je voor
„ons paard", dat hard liep!
Jaantje geeft geen kans, ze is
op volle sterkte. „Juffrouw me
moeder zeit dat die wind...."
Dit wordt Henkie te bar. Ik zie
een onheil aankomen en houdt
mijn hart vast. Ook Henkie zet
zijn stem uit.... enMijn
moeder zeit, dat je een ouwe
kies bëfi
Jaantje en de juffrouw zijn
sprakeloos, doch bij de juffrouw
dringt de plicht tot spreken.
„Maar Henkie zeg je dat nou
tegen een meisje."
Kleintjes en zwijgend gaat hij
zijn jasje uitdoen en kleintjes
komt hij na Jaantje de klas
binnen. Daar zit al een heel stel
verwaaide wichten te wachten.
De bel heeft nog niet geluid,
dus leve de vrijheid.
„Niemand omgewaaid?" vraag
ik. Dan is er opeens genoeg ver
tier. Als het even luwt zeg ik:
„Nou ik geloof, dat Henkie n»e
daar net vertelde, dat het paard
is omgewaaid". Huup dan zit
Henk op het paard. „Nietes juf
frouw, maar hij heb zo hard
gelope, nog harder dan de wind,
zeit vader!"
Heel nederig zeg ik dat Ik
het dan bepaald verkeerd ver
staan moet hebben, waarop Hen
kie weer helemaal boven Jan
is. Jaantje blijft zwijgzaam. Dat
is voor het eerst sinds zij op 1
April de klas binnenbabbelde.
Daar gaat de bel, dat is zwij
gen voor allen!
APHORISMEN.
De wet, die God de kosmos
stelde, die wordt niet verbroken.
Ook, juist, in de hel niet.
Van de Kerk uit moet de
vuurhaard van gehoorzaamheid,
dus óók van de zuivere cultuur-
gloed, over de wereld heen-
waaien.
Ontplooiing en bederf behoren
tot de tijd; ontplooid - z ij n en
bedorven - z ij n behoren tot de
eeuwigheid.
U/.
-T>
Barend Beyers rammelt even
aan de deur van zijn huisje, om
zich te overtuigen, dat de deur
goed gesloten is. Het is in orde,
hij kan rustig gaan. Niet ver be
hoeft hij te lopen, want slechts
enkele passen en dan is hij bij
de kerkdeur. Uit de grote sleu
telbos grijpt hij zonder aarzelen
de juiste sleutel.
Knarsend knoerst de sleutel
in het slot, de deur gaat open.
Een donkere opening gaapt nu
in de lichte gevel, waar de zon
langs schijnt.
Barend gaat naar binnen, doch
de koelte doet hem weifelen.
Binnen is het schemerig somber,
buiten lokt de late najaarszon.
Het zonnige zitje voor zijn
huis trekt met schier onweer
staanbare kracht. Hij doet weer
een stap terug, het licht tege
moet. Maar neen, met een reso
luut gebaar keert de oude man
zich weer om. Een beetje haastig,
als vreest hij nog te zullen ver
liezen, grijpt hij naar de binnen
deur en verdwijnt dan in de
kerk.
Verbaasd kijkt hij de kerk
rond. Vreemd is dat op Maan
dag hier te zijn. Dat hadden ze
nooit gedaan, 's Maandags de
kerk al een beurt gegeven.
Zijn vrouw vond, dat je des
Maandags genoeg in je eigen huis
te doen had. De Dinsdag was al
tijd xerkdag geweest. Dan werd
er geveegd, gestoft en gewreven.
Janna was er niet meer In
het vroege voorjaar had God
haar tot Zich genomen. En nu
woonde Barend allepn in het
kostershuis. Daar deed hij het
werk, zoals hij het Janna jaren
zag doen. Maar als het kerkdag
was, kwam Leentje, zijn klein
dochter, helpen. In huis weerde
hij alle hulp. Als hij 's middags
maar bij zijn dochter mocht eten,
was hij al genoeg geholpen.
Doch in de kerk vertrouwde hij
zich niet alleen. Als er eens iets
aan zou mankeren.Oude
ogen zien niet meer zo scherp.
Was het misschien niet beter
geweest, als hij Leentjes hulp
ook voor de kerk maar gewei
gerd had?
Ze zei immers laatst al: „Opa
moest er maar eens mee uitschei
den, met dat gekoster. Kom bij
ons Opa, dat is toch veel gezel
liger, dan altijd zo alleen te, zit
ten in dat ouwe huis...."
Dat jonge ding had niet veel
zin om elke week een hele dag
te zwoegen om de kerk en de
kerkeraadskamer weer netjes te
krijgen.
En nu zou ze het zéker zeggen,
na gisteren
Ze zou zeggen: „Zie je wel
Opa, dat je te oud wordt voor
zulk werk
Natuurlijk zou ze dat zeggen.
Maar Barend zal zorgen, dat
ze het niet zeggen kan.
Met de onzekere bewegingen
van een oud mannetje stapt hij
door het zijpad naar het podium.
Dat moet hij dwars oversteken
om in de gang te komen, die
naar de kerkeraadskamer leidt.
In die gang is ben diepe kast,
waar hij alle werkbenodigdheden
als in slagorde geschaard zal
vinden.
Op het podium büjft Barend
staan.
Hier is het gister gebeurd.
Hier is hij gevallen met een
schaal water voor het doopvont
in de hand.
Men wilde op het dorp nu een
maal, dat het water op het laat
ste ogenblik pas in het bekken
gedaan werd. Waarom men dat
z 3 wil, weet men niet meer, maar
het is altijd zo gebeurd. En het
dorp houdt niet van veranderin
gen.
Daarom was Barend gister ook
onder de dienst naar het podium
gegaan om het zilveren bekken
te vullen, maar op weg daarheen
was hij gestruikeld over een op
krullende rand van de cocos-
loper.
Natuurlijk, dat was de oor
zaak geweest
Maar wat een consternatie had
dat gegeven.
Barend doorleeft alles weer
opnieuw, en zijn schraal oud fi
guurtje schijnt nog meer ineen
te krimpen.
Hij blijft vlak voor de ouder
lingenbank staan. Hier is hij ge
vallen. Je kunt de natte plek
nog zien van het uitgestorte
doopwater.
Hulpeloos blikt Barend naar
alle kanten, alsof de gemeente
daar nog zit om naar hem te kij
ken, naar die oude man, die
toch eigenlijk met dat werk
maar eens moest ophouden.
Dat zouden ze vandaag alle
maal zeggen.
Barend kijkt al maar rond. Hij
ziet ze allemaal zitten, zoals hij
ze elke Zondag op hun plaatsen
ziet zitten. En nou hadden ze
het allemaal gister gezien.
De oude ogen, waarin weer
iets van het hulpeloze en arge
loze van een kind te vinden is,
staren triest voor zich uit.
Opeens richt de oude man zich
met een energiek gebaar weer
op.
Hij zou ze immers eens laten
zien, dat hij het werk nog wel
aan kan. Hij zal werken, heel
Vrijdag 25 November 1949
•T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
De heer A. Schout, lid van Ged. Staten:
Wedijver tussen gemeentebesturen, wie de
moois;te schooi heelt.
Wat hebben tie leden van Ged. Staten het toch druk! Zij trekken
de provincie door en zitten de éne dag- op Schouwen en de volgende
dag in Zeeuwscli-Vlaanderen. Je hebt werkelijk geluk, als je na
vier ot' vijf vergeefse pogingen eindelijk de man, die je hebben moet,
te pakken krijgt. En dan gaat het dikwijls nog op het horloge, want
andere, dringende vergaderingen, besprekingen of conferenties staan
op het program. Enfin, het lukte ons tenslotte ook de lieer A. Schout
uit Vlissingen te vangen en omdat hij een echte onderwijsman is (hij
beheert met de heer Mes Sn het college van G.S. het onderwijs) hebben
wij hem een massa vragen, gesteld over zijn werk voor het onderwijs
in Zeeland.
Bijzondere aandacht voor
buitengewoon lanter
onderwijs.
„Wat zag U als Uw voor
naamste opdracht, toon U lid
van G.S. werd?"
„Ik heb me altijd voorgesteld
de achterstand, die in Zeeland be
stond op het gebied der huisves
ting van het onderwijs, te doen
verdwijnen. Door de oorlog waren
vele scholen verwoest of zwaar
beschadigd. Er moe:sten nieuwe
scholen komen en In nauwe sa
menwerking met de beide inspec
teurs van het lager onderwijs en
met de steun van het departement
is het gelukt tal van nieuwe scho
len te bouwen, b.v. te Vlissingen,
Bruinisse, 's-Gravenpolder enz."
„Zijn dit permanente of semi-
permanente scholen en was het
bouwvolume voldoende om in de
b&hoeften te voorzien
„Er zijn semi-permanente scho
len gebouwd, terwijl andere scho
len in gewone bouw werden opge
trokken. De semi-permanente
doen echter niet ia het minst on
der voor de blijvende scholen.
Daarvoor wijs ik alleen maar naar
de Oranjeschool te Vlissingen en
de school aan 't Zand te Middel
burg. En ja, dat 'bouwvolume was
zeker niet voldoende. Het ging erg
moeilijk, maar ik moet zeggen,
dat er in Den Haag toch wel re
kening is gehouden met de zware
getroffenheid van Zeeland op dit
,punt".
De gemeentebesturen.
„Hoe is bij de scholenbouw
de medewerking der gemeente
besturen?"
„In één woord uitstekend. Dat
maakt een - groot verschil met
vóór de oorlog, toen het onder
wijs er vaak maar bekaaid af
kwam. Vele gemeentebesturen
gaan steeds meer inzien, dat de
omgeving op het schoolgaande
kind van grote invloed is en ik
moet zeggen, dat de nieuwere on-
derwijsinzichten wat de inrichting
der scholen betreft zich ook bij de
gemeentebesturen steeds meer
baanbreker». Met hen wordt
meestal onderhandeld over de
vraag, of de begrotingsmogelijk-
.man van het onderwijs
heden vaxt die aard zijn, dat er
wat kon worden gedaan. En weet
u, wat zo aardig is? Dat er op
sommige plaatsen een zekere wed
ijver bestaat in het maken van de
mooiste scholen. Waterlandkerkje
en Nieuwerkerk zou ik als voor
beelden willen noemen van hoe
het moet met platteiandsscholen".
„Zijn U nog gevallen bekend,
dat de inrichting en ligging van
het schoolgebouw eigenlijk een
belemmering vormt voor het ge
ven van goed onderwijs?"
„Die gevallen zijn er in Zee
land beslist niet meer. Natuurlijk
zijn'er nog plaatsen, waar aan de
scholen diverse verbeteringen
kunnen worden aangebracht,
maar van een belemmering van
liet onderwijs is geen sprake".
Het kleuteronderwijs.
„Een ander onderwerp, mijn
heer Schout. Hoe staat Iret met
het kleuteronderwijs in onze
provincie? Want daarover strek
ken Uw zorgen zich toch ook
uit?"
„Inderdaad. Het kleuteronder
wijs is de laatste jaren heel ern
stig onder de loupe genomen. Hier
viel zeer veel te verbeteren. Er
waren kleuterscholen, die deze
naam niet waard waren, zó er
barmelijk was de inrichting. Dat
is veranderd. In verschillende
plaatsen heeft een grondige mo
dernisering plaats gehad en ande
re gemeenten volgen nog. Daar
het kleuteronderwijs in geen en
kele vorm door het Rijk wordt ge
subsidieerd moest met beperkte
middelen worden gewerkt. Tal
van gemeentebesturen bieden ech
ter door ccn subsidie per leerling
de mogelijkheid verbeteringen tot
stand te brengen. Natuurlijk ben
ik honderd procent voorstander
van het particulier .initiatief en
dat moedig ik zoveel mogelijk aan.
Gelukkig met succes. In de na
oorlogse jaren zijn in Zeeland tal
van nieuwe kleuterscholen tot
stand gekomen".
„En hoe staat het met de leer
krachten voor het kleuteronder
wijs?"
„Kort na de bevrijding was er
een ontstellend gefirek aan be
voegde onderwijzeressen. Er zijn
toen opleidingscursussen geslicht
aan de Rijkskweekschool en aan
de Chr. Kweekschool. Deze heb
ben veel succes gehad, zodat er
nu veel meer bevoegde leerkrach
ten in dienst zijn. Ook in Hulst
bestaat een goed bezochte cursus
voor de opleiding van R.K. onder
wijzeressen".
Het buitengewoon lager
onderwijs.
„Mag ik U ook iets Dragen
over het buitengewoon lager on
derwijs ih onze provincie? Hoe
staat het momenteel daarmede?"
„Ha B.L.O. heeft altijd mijn
bijzondere aandacht gehad. Ik ben
jaren lang bestuurlid geweest van
de B.L.O.-school in Middelburg.
Om vrij te staan als lid van Ged.
Staten heb ik voor deze functie
bedankt, evenals trouwens voor
alle andere onderwijsfuncties.
Maar u begrijpt, dat ik voor het
B.L.O. altijd een zwak houd. Wel
nu, de christelijke B.L.O.-school te
Middelburg voor Walcheren
breidt zich steeds uit. Het zal een
zeer blijde dag zijn, wanneer
straks het nieuwe gebouw betrok
ken kan worden, want dat is zeer
hard nodig.
In Goes is voor de Bevelanden
een school voor B.L.O. tot stand
gekomen en voor de R.K.-school
te Hulst is een gemeenschappe
lijke regeling getroffen, die liet
mogelijk maakt, dat zij haar vleu
gels breder uitslaat. In andere
delen der provincie wordt hard
gewerkt om B.L.O.-scholen tot
stand te brengen".
De schoolartsen- en school
tandartsendienst.
„Een andere vraag. De school
artsen- en de schooltandartsen
dienst?"
„Zoals u weet is de organisatie
van laatstgenoemde dienst in onze
provincie ver gevorderd. In som
mige streken draait de dienst al
en in andere gedeelten wordt hard
aan de totstandkoming gewerkt.
Dit is zeer verheugend. Ik zou
het ten zeerste toejuichen, wan
neer de schoolarlsendienst op de
zelfde leest zou worden geschoeid.
Met de schoolartsen wordt thans
op ongeregelde tijden vergaderd.
Dan worden allerlei gerezen
kwesties grondig besproken en dit
heeft tot gevolg, mode door de
indiening der rapporten vari de
schoolartsen bij het college van
G.S., dat de arbeid van de artsen
niet tevergeefs is en de verdiende
aandacht heelt van het Provin
ciaal Bestuur".
Weinig beroepschriften
ingevolge de Woonruimtewet.
Als lid van Ged. Staten is de
heer Schout ook belast met de be-
De eerste kunstgreep.
In de Petils Poèmes en prose
van Baudelaire kan men de diep
zinnigste zinsnede van 'n modern
auteur over de Satan lezen:
„Het is de mooiste list van do
Duivel, ons te overtuigen dat hij
niet bestaat". Hoe meer de Duivel
doordringt in ons leven, des te
minder kunnen wij hem herken
nen. Hoe doeltreffender hij te
werk gaat, des te minder gevaar
lijk schijnt hij. Hij lost zich op in
zijn succes en zijn triomf is zün
incognito.
Het bewijs, dat de Duivel be
staat, werkt en slaagt, is juist het
feit dat wij niet meer aan hem
geloven.
De tweede kunstgreep.
„Als het zo doorgaat", zeide de
Duivel tot zichzelf, „zullen de
mensen bemerken, dat ik nog al
tijd besta. Zo doorgaan moet het
natuurlijk, maar ik wens niet,
herkend te worden. Ik moest dit
onhoudbaar geworden incognito
verwisselen voor een verstandiger
alibi. Het verleidelijke valse spoor
het bedriegelijkste beeld van het
kwaad dat zij in hun hart lief
hebben, moeten zij menen te ver
achten
En zo gebeurde het, dat sedert
1933 de Duivel ons in de waan
bracht, dat hij eenvoudig de heer
Adolf Hitler was en niemand an
ders. Dat was zijn tweede kunst
greep.
n goede raad.
Als gij de eerste truc van de
Duivel en ook de tweede in één
sla_ onschadelijk wilt maken,
wanneer ge hem werkelijk wilt
vangen, laat mij u dan zeggen
waar ge hem met de grootste ze
kerheid zult vinden: op de stoel
waar gij op zit!
Do Di !vcl en de philantroop.
Op zekere dae een philan
troop langs Fifth Avenue. Hij had
handeling der beroepschriften in
gevolge de Woonruimtewet 1947.
Hij vertelde daarvan:
„Bij het inwerkingtreden dezei
wet was onze verwachting, dat
deze materie zeer veel werk voor
het college zou medebrengen. Dit
is erg meegevallen. Het beroep op
G.S. is tot enkele gevallen be
perkt gebleven. Deze gevallen wa
ren dan ook zeer moeilijk en in
gewikkeld.
Zulk een beroep op G.S. is
slechts mogelijk, wanneer de
plaatselijke woonruimtecommis-
sies niet met eenstemmigheid be
slissen en toch tot vordering van
een woning of gedeelte daarvan
wordt overgegaan. Met de wel in
de hand en naar eer en geweten
doen G.S. dan een uitspraak".
zijn hoofd en n zukken vol phi-
lantropische plannen en was be
reid de menshei." tc hervormen,
ver boven al wat ik zelfs zou dur
ven dromen. Enkele meters ach
ter hem volgden de Duivel en een
zijner handlangers. Zij sloegen de
philantroop gade met een critisch
oog. „Ben je niet bang voor
hem?" vroeg de handlanger aan
de Duivel „Hij lijkt mij verschrik
kelijk goed! En zijn plannen schij
nen onberispelijk te zijn, intelli
gent, edelmoedig, idealistisch, rea
listisch."
„Laat mij maar begaan met dat
mannetje", antwoordde de Duivel.
Zijn plan is volmaakt, net zoals
gij vreesde. Maar ik zal het wel
organiseren."
Het kwaad van deze tijd.
Satan gaat mot zijn tijd mee en
schijnt er hoe langer hoe minder
op uit, de individu te overtuigen
in deze tijd, waarin de individu
nauwelijks meer bestaat. Zijn am
bitie gaat uit naar de massa.
Kierkegaard heeft beter dan
enig ander en vóór alle anderen
het duivelse van het beginsel der
massa begrepen: zün eigen per
soonlijkheid ontvluchten, dus ook
niet schuldig zijn en tegelijk deel
hebben aan de vergoddelijkte
macht van de Anonyme. En de
Anonyme wie zou dat anders zijn
dan degene die zo gaarne zegt:
Ik ben niemand. De wereld is vol
demonen; zij woeden bij mil
lioenen en het gelukt ons niet, ze
te verdelgen. Maar in werkelijk
heid kan men ook de Demon ner
gens uitbannen dan in zichzelf.
Diogenes zocht met een lantaarn
naar een mens. Het verwondert
me niet, dat hij er geen gevonden
heeft. De ware manier om een
mens te vinden, is er zelf een te
worden.
Iedere mens, die een verant
woordelijk leven leidt, is een ne
derlaag voor de Duivel, nu reeds,
en ook voor de Tyrannen, een vol
strekt onherstelbare nederlaag.
Enkele citaten uit liet gelijknamige boek van de bekende
Frans-Zwitserse theoloog Denls de Rougemont.
hard werken en als Leentje dan
morgen komt, dan kan ze ineens
met dat stofzuigerding aan de
gang. Wat zal ze kijken!
Dan zal hij zeggen: „Zie je wel
kind, dat je ouwe Opa zijn werk
nog wel kan doen."
Ze móét dan wel zeggen, dat
het nog heel best gaat. Natuur
lijk ze kan immers niet anders.
Sloom sloffend loopt hij naar
de gang en haalt uit de kast alle
benodigdheden voor het werk.
Dat het schemerig donker is in
de kast, deert hem niet. Zonder
mistasten grijpt hij naar het
manclje met 'stofdoeken, de
zwafober, de veger en wat hij
verder die middag moet gebrui
ken. Alles staat immers al jaren
op dezelfde plaats. Janna had
dat vroeger zo geregeld en eerst
had hij wel eens moeite gehad
zich aan haar reglementen te
dien opzichte te houden. Onno
dig vond hij toen al die precies
heid, maar nu zou hij het niet
anders kunnen doen, dan zoals
zijn vrouw het altijd deed, want
nu was zij er niet meer om de
orde te herstellen, als hij het
verkeerd deed en het zou lijken
alsof hij tegen haar misdeed, zo
hij nu iets zóu wijzigen.
Met stofdoek, veger en kwast
gewapend gaat hij eerst de
preekstoel op. Die krijgt steeds
het eerst de beurt. Met gespan
nen aandacht verricht hij het
werk. Zorgvuldig worden alle
vegen weggewreven. De hoek
jes krijgen een beurt met het
kwastje. Het glas zal hij straks
mee naar beneden nemen.
Barend knikt goedkeurend.
Dat is weer klaar. Er zal nu eens
niets aan mankeren. Dat mag
ook niet. De preekstoel, daar
vandaan wordt Zondags het
Woord van God gebracht.
Bezinnend blijft de oude man
op de preekstoeltrap staan.
Ja, alles is in orde. Leentje
mag daar nooit met dat stofzui
gerding aankomen.
Dat is zijn werk.
Hoe vaak heeft hij dat al ge
daan in zijn levenDertig
jaar toen de ouwe dominé er nog
was. En toen twaalf jaar onder
dominé Jansen en nou al weer
drie jaar onder dezen. Dit is ock
weer een beste. Hij preekt goed,
heeft altijd een vriendelijk
woord voor hem over en loopt
van tijd tot tijd eens even naar
het kostershuis over om een
praatje te maken. En gisteravond
is hij nog komen vragen.
Barend schudt het hoofd. Hij
blijft weer staan piekeren. Zo
komt hij nooit klaar. En hij wil
klaar zijn, want morgen moet hij
aan Leentje laten zien, dat hij
het werk nog wel alleen kan als
het moet, anders zal ze weer
gaan zeggen.
Het mandje met stofdoeken
verhuist naar de ouderlingen
bank. Natuurlijk, het kussen van
Meijer ligt weer op de grond.
Dat is nog nooit anders geweest.
De Bijbel van de ouwe Van Dijk
ligt weer ondersteboven.
Zorgend en beredderend gaat
de oude man zijn gang. Doch tel
kens blijft hij weer staan. Hij
moet vanmiddag zoveel denken
en hij is zo moe.
Hier zat de ouwe Prinsen al-
tr'd. 'n Schatrijke'man, die veel
goed deed. Niks trots was 'tie.
Kwam wel eens een praatje ma
ken in het kostershuisBa
rend knikt nu tevreden. Hij heeft
tóch al heel wat gedaan. Morgen
als Leentje komt.
Hij heeft het nu toch wel goed
getoond, dat hij het desnoods al
leen aan kan met zijn werk. Ze
kan nou niet meer zeggen:
„Schei er toch uit met dat ge-
koster."
Wat zou hij ook moeten doen
alle dagen, als hij niet voor de
kerk te zorgen had. En hoe zou
hij kunnen wennen in een ander
huis, al was het ook bij zijn
eigen kind. Hier had hij zoveel
jaren, wel vijf en veertig, ge
woond met Janna. Ze hadden zo
veel samen doorleefd. Maar al
tijd samenNou was hij al
leen en als ze hem nou ook nog
uit zijn huisje haalden, dan zou
het wezen of het leven geen
houvast meer had.
Het werk is bijna klaar. Mor
gen zal hij wel vroeg beginnen,
eer Leentje nog komt, is alles
klaar. Enkel nog maar wat wer
ken met dat lawaaiding. Alles
eerst opbergen en dan, precies
als altijd, vanaf het podium de
kerk nog eens overzien.
Het is weer in orde. De kerk
boeken en bijbels liggen weer
nauwkeurig op de plaats, waar
ze liggen moeten. Hij behoeft
nooit naar de naam in de boek
jes te kijken. Hij weet zo wel
waar hun plaatsje is.
Zo stond hij vroeger ook altijd
met Janna te kijken als het werk
klaar was. Dan zei ze: „'t Is
weer voor een week klaar,
vader!"
Ze zou nou ook wel tevreden
zijn geweest. De kerk is weer
zo netjes. Even glijdt de oude
hand liefkozend over de bank-
leuning. Dan gaat hij naar huis.
Morgen vroeg zal hij het aller
laatste nog doen.
Meer gebogen dan anders,
maar tevreden glimlachend gaat
de oude man naar de deur.
De sleutel knerpt weer in het
slot en de kerk is gesloten.
R. T.