Uit mijn klas. Gks U&zc uzchaat. Begin van 't einde. „Achterstand in huisvesting der Zeeuwse scholen is ingehaald" Hel aanJccI van Jen Juïvelt Vrijdag 25 November 1949 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 ben uns afgevraagd: hebben de secten, die uit bijbelse getallen en profetieën, die herrijzenis van de Joodse staat voorspeld hebben, dan toch gelijk? Het valt niet te ontkennen, dat de Staat Israël ons opnieuw tot bezinnine genoopt heelt over wat de Bijbel ons over het Jo dendom te zeggen heeft. En we krijgen voor onze aan dacht de woorden van Paulus: heeft God dan Zijn volk versto ten?, waarop 'Paulus zéér posi tief antwoord geeft met: „Dat zij verre!" We kunnen hetgeen Paulus zegt van het Jodendom vinden in de brief aan de Romeinen, de laatste hoofdstukken. Paulus be toogt daar, dat God het Joodse volk slechts tijdelijk verstoten heeft, totdat de volheid van het heidendom zal zijn in gegaan en alsdan zal ook Israël behouden worden. In Rom. 11 vers 11 leest men, dat door de val van Israël de zaligheid aan de heidenen geworden is, om hen tot jaloers heid te verwekken. En dan geeft hij dat mooie beeld van de na tuurlijke takken, die afgehou wen zijn, opdat de wilde takken zouden worden ingeënt en ver der spreekt hij er van dat „deze verborgenheid" niet onbekend zal zijn, dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, tot dat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan en alzo zal heel Israël zalig worden, gelijk ge schreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloos- Vorige week vertelde ik iets uit het boekje: „Hoe vindt u het moderne jonge meisje?" Ik heb toen beloofd er nog meer van te vertellen en wel uit het rake hoofdstuk „Modecom plexen". En dan moet ik het er verder bij laten, hoewel de ver leiding groot is om er nog veel meer uit te vertellen. Die tan,te, die volgens „meisje- liefs" eigen zeggen, zoveel van haar houdt, weet haar rustigjes pratend toch heel wat onder de aandacht te brengen. Tante gaat niet in op de eindeloze moge lijkheden van: mag dat en dat mag eigenlijk niet. Integendeel ze tast de zaak direct in het hart aan. Ze vertelt nichtje, we leven in een wonderlijke tijd. Alles schijnt op zijn kop te staan. Recht is onrecht, lelijk is mooi en eerlijk is oneerlijk. Maar, vindt tante, we moeten de mannen deze kunsten maar alleen laten uithalen. „Wij vrou wen" moeten dan maar oplet ten, dat wij hen op het juiste ogenblik weer op de been kun nen helpen. Helaas is van deze heden afwenden van Jacob. En verder spreekt Paulus van de Joden als van „beminden om der vaderen wil". Dit alles wijst wel heel duidelijk naar een 'we deroprichting van een „over blijfsel" van het Joodse volk. En nu kon ik bij het lezen van deze merkwaardige auto-biogra fie geen ogenblik loskomen van wat Paulus in Romeinen ons van de Joden zegt. Want twee zeer merkwaardige dingen gaan er in de tijd, waarin wij leven gebeuren: in de eerste plaats is er een grote afval van de christelijke wereld. De Kerk wordt benauwend klein, men kan al lang niet meer van een christelijk Europa spreken, het gaat vooral in onze dagen ont stellend hard achteruit, ook in ons eigen landje, dat steeds aan de top stond en anderzijds zien we, dat uit de chaos van de laat ste jaren verrijst daar plotseling, tegen ieders verwachting in een nieuwe Joodse Staat. Juist op het ogenblik, dat men verwacht zou hebben: het is afgelopen met de Joden, nu ze bij millioenen vermoord zijn en de jodenhaat erger was dan ooit té voren. Zijn dit geen dingen, die ons aan het denken moeten brengen? Welnu, dit boek brengt ons aan het denken. Het geeft ons een diepe blik op de beweging van het Zionisme en de vesti ging van de Joodse Staat. In een paar volgende artike len willen we er iets meer over zeggen. hulp nog niet veel te bemerken. De meeste vrouwen en meisjes maken volgens tante de zaak nog maar erger. Die lijden aan een soort jongen-complex. Mode en sport komen haar hierbij te hulp. Voorgeschreven is een jongensfiguur. Als nichtje een beetje boos wordt en tante na tuurlijk van overdrijving wil beschuldigen, zegt deze: „Kijk zelf eens goed om je heen, en zie hoe jullie in alles jongens achtig trachten te doen. Zie eens bij sport en spel. Een heel regi ment wasechte jongens maakt niet zoveel lawaai en drukte. Die hebben ook niet half zoveel dwaze invallen als deze juffer tjes! Hebben jullie meisjes dan geen gevoel voor het belache lijke? Waarom geven jullie door zo krampachtig mannelijk te doen de man het recht te me nen, dat alleen wat mannelijk is, de moeite waard zou" zijn?" Nu zo gaat het door. Tante maakt die na-aperij van de man nen en jongens belachelijk. Die krijgen er maar verbeelding van. Immers als hun houding en manieren en inzicht niet de moeite waard was, waarom zou den die meisjes het dan zo in alles nadoen. „Je meent, dat je daardoor in zijn achting stijgt en houdt jezelf voor een mens van hogere orde. Maar je groot moeder die niet over het Kanaal is gezwommen, die niet over de zee heeft gevlogen en ook niet alleen een verkenningsvlucht door Afrika heeft gemaakt, die grootmoeder, die alleen maar een echte vrouw was, die voel de zich verheven boven dé man nen en werd door hen be wonderd". Tante neemt dan heel die broekenmanie ook in het ootje. Och ze is niet tegen een broek als dat nodig mocht zijn, maar verder vindt ze het een onding, want het flatteert een meisje nu eenmaal niet, omdat een meisjesfiguur anders is dan van een jongen. Een meisje moet lie ver fier erkennen dat ze een meisje is en zich door goede smaak laten leiden, dat is beter dan door een verkeerde wijs gerige wereldbeschouwing. Nich tje kan het met tantes preekje tegen die modedwaasheid wel stellen. Aan het eind pruttelt ze ook niet meer tegen. Dat komt zeker omdat tante's toon dan weer inniger wordt als ze zegt: „De hele gemartelde mens heid roept om moeders. Wil je weten waarom, lieve kind? Om dat de wereld der mannen al leen door moederlijkheid gene zen kan worden". Je ziet onder tantes praten dat eigenwijze parmantige en eigengereide jonge nest al klei ner en kleiner worden. Doch je ziet ze geestelijk ook groeien, nu ze niet meer leeft van na doen en namaak. Er blijft een aardig schuchter jong meisje over, dat ons veel liever is, dan het bijdehande katje dat haar voorouders zo kordaat de les leest. Het is tante tenslotte ge lukt het eigenlijke meisje aan ons en aan zich zelf te laten zien nu al die would-be obsta kels zijn afgebroken. Nu is meisjelief er ook klaar voor om het slotpreekje te horen: „Jullie moet je ziel in de eeuwigheid verankeren; dan krijgt jullie ge dachtewereld waarde voor de eeuwigheid". Daarmee kan nichtje het doen en nichtje niet alleen. De spraakwaterval. Nu hoop ik, dat ik niet in de narigheden kom vanwege dit opschrift, doordat iemand me beschuldigen gaat van plagiaat, maar ik belijd eerlijk mijn on macht om een ander woord te vinden om Jaantje aan u voor te stellen. Jaantje praat, Jaantje heeft het woord, Jaantje vertelt wat... Onder de les gaat het wel, want dan heb je de zaak in handen, doch buiten de lessen, dan beginnen de moeilijkheden pas recht. Öat komt omdat je buiten de lesuren maar niet een voudigweg dezelfde methode kunt toepassen als onder school tijd. Dan zeg je kort en goed: „Je mag niet praten", en dan is het klaar, behoudens een enkel slippertje, dat meestal na een waarschuwende blik in een angstig stilzwijgen verloopt. Maar buiten die tijd, als er met geleerd hoeft te worden, dan houd ik van zoveel mogelijk vrijheid en blijheid. Ze krijgen dan allemaal een kansje om te vertellen, wat ze op hun hart hebben en je kunt je niet in denken wat ze alzo op hun hart hebben. Is echter Jaantje in de buurt, dan krijgt een ander geen kans om aan het woord te ko men, als ik niet met list en handigheid haar op zij weet te schuiven en een ander een beurtje gun. Het kost echter heel wat, want Jaantje is niet gauw verslagen. Bovendien weet ze elke kans weer te benutten. Is er een hiaat van één seconde, Jaantje plonst er in. „Juffrouw, me moeder zeit.... (Dat hoor je het meeste, zodat ik daaruit wel mag concluderen, dat Jaan tje haar woordenrijkdom van geen vreemde heeft.) Verder: „Juffrouw, me vader zeit..-. me broertie zeit". En dan heeft Jaantje ook zei vers wel eens wat te vertel!en. Je staat er eenvoudig versteld van, wat een meisje van zeven jaar alzo te beredeneren kan hebben. Vanmiddag is ze echter voor een poosje verslagen versla gen. Niet door mij, die eer komt mij niet toe, maar door Henkie. Het is noodweer, als we naar de middagschool toe moeten, zo erg zelfs, dat ik mijn dierbare fiets moest thuis laten en naar school gaan lopen. Lang zal ik niet alleen zijn, dat weet ik uit ervaring, want er wonen nogal wat klantjes in mijn buurt. Het klopt precies. Jaantje is nom- mer één die inhaakt. We wor stelen samen verder, het hoofd schuin in de wind. Henkie moet nommer twee worden, want hij woont maar een paar huizen verder. Hij haakt niet in, want dat doen mannen niet. Ondanks stormvlagen en wolkbreuken is Jaantje op volle toeren. Ze praat. Wat ze zegt is niet te verstaan. Hoeft ook niet, ze kan praten en dat is genoeg. Henkie probeert ook wat te zeggen en ik versta iets over het paard dat zo hard gelopen heeft, maar dan krijgt de wind om de hoek ons beet en we moeten draven tegen wil en dank. De boom wordt hoe langer hoe dikker, in dit geval hoe langer hoe breder, want vlak bij school nemen we de hele breedte van de straa* in beslag. Geen nood voor ongelukken, want de or kaan heeft alle verkeer weg gevaagd. Vlak bij het school plein haalt een roekeloze col lega op de fiets ons in. Maar net langs de boerderij van Jansen geeft de wind hem zo'n venijnige en onverwachte duw, dat hij op eens plomp verloren in onze rij terechl komt. Hij moppert boven het geraas van de wind uit, dat De Bilt ook nog wel eens waar schuwingen voor fietsers kon geven, dan wisten ze dat ze lopen moesten. Ik doe een stap je dichter naar hem toe en in formeer belangstellend of hij thuis niet gemerkt had dat het een beetje waaide. Hij geeft maar geen antwoord bij gebrek aan adem. Jaantje heeft echter al door gepraat. Ik hoorde wel niets maar zie haar mond bewegen. Als we veilig in de gang zijn aangeland hoor je verzuchtingen in alle toonaarden. Wat een rust! Henkie moet nu ook zijn ver haal spuien. Dat heeft hij lang genoeg opgekropt. Stel je voor „ons paard", dat hard liep! Jaantje geeft geen kans, ze is op volle sterkte. „Juffrouw me moeder zeit dat die wind...." Dit wordt Henkie te bar. Ik zie een onheil aankomen en houdt mijn hart vast. Ook Henkie zet zijn stem uit.... enMijn moeder zeit, dat je een ouwe kies bëfi Jaantje en de juffrouw zijn sprakeloos, doch bij de juffrouw dringt de plicht tot spreken. „Maar Henkie zeg je dat nou tegen een meisje." Kleintjes en zwijgend gaat hij zijn jasje uitdoen en kleintjes komt hij na Jaantje de klas binnen. Daar zit al een heel stel verwaaide wichten te wachten. De bel heeft nog niet geluid, dus leve de vrijheid. „Niemand omgewaaid?" vraag ik. Dan is er opeens genoeg ver tier. Als het even luwt zeg ik: „Nou ik geloof, dat Henkie n»e daar net vertelde, dat het paard is omgewaaid". Huup dan zit Henk op het paard. „Nietes juf frouw, maar hij heb zo hard gelope, nog harder dan de wind, zeit vader!" Heel nederig zeg ik dat Ik het dan bepaald verkeerd ver staan moet hebben, waarop Hen kie weer helemaal boven Jan is. Jaantje blijft zwijgzaam. Dat is voor het eerst sinds zij op 1 April de klas binnenbabbelde. Daar gaat de bel, dat is zwij gen voor allen! APHORISMEN. De wet, die God de kosmos stelde, die wordt niet verbroken. Ook, juist, in de hel niet. Van de Kerk uit moet de vuurhaard van gehoorzaamheid, dus óók van de zuivere cultuur- gloed, over de wereld heen- waaien. Ontplooiing en bederf behoren tot de tijd; ontplooid - z ij n en bedorven - z ij n behoren tot de eeuwigheid. U/. -T> Barend Beyers rammelt even aan de deur van zijn huisje, om zich te overtuigen, dat de deur goed gesloten is. Het is in orde, hij kan rustig gaan. Niet ver be hoeft hij te lopen, want slechts enkele passen en dan is hij bij de kerkdeur. Uit de grote sleu telbos grijpt hij zonder aarzelen de juiste sleutel. Knarsend knoerst de sleutel in het slot, de deur gaat open. Een donkere opening gaapt nu in de lichte gevel, waar de zon langs schijnt. Barend gaat naar binnen, doch de koelte doet hem weifelen. Binnen is het schemerig somber, buiten lokt de late najaarszon. Het zonnige zitje voor zijn huis trekt met schier onweer staanbare kracht. Hij doet weer een stap terug, het licht tege moet. Maar neen, met een reso luut gebaar keert de oude man zich weer om. Een beetje haastig, als vreest hij nog te zullen ver liezen, grijpt hij naar de binnen deur en verdwijnt dan in de kerk. Verbaasd kijkt hij de kerk rond. Vreemd is dat op Maan dag hier te zijn. Dat hadden ze nooit gedaan, 's Maandags de kerk al een beurt gegeven. Zijn vrouw vond, dat je des Maandags genoeg in je eigen huis te doen had. De Dinsdag was al tijd xerkdag geweest. Dan werd er geveegd, gestoft en gewreven. Janna was er niet meer In het vroege voorjaar had God haar tot Zich genomen. En nu woonde Barend allepn in het kostershuis. Daar deed hij het werk, zoals hij het Janna jaren zag doen. Maar als het kerkdag was, kwam Leentje, zijn klein dochter, helpen. In huis weerde hij alle hulp. Als hij 's middags maar bij zijn dochter mocht eten, was hij al genoeg geholpen. Doch in de kerk vertrouwde hij zich niet alleen. Als er eens iets aan zou mankeren.Oude ogen zien niet meer zo scherp. Was het misschien niet beter geweest, als hij Leentjes hulp ook voor de kerk maar gewei gerd had? Ze zei immers laatst al: „Opa moest er maar eens mee uitschei den, met dat gekoster. Kom bij ons Opa, dat is toch veel gezel liger, dan altijd zo alleen te, zit ten in dat ouwe huis...." Dat jonge ding had niet veel zin om elke week een hele dag te zwoegen om de kerk en de kerkeraadskamer weer netjes te krijgen. En nu zou ze het zéker zeggen, na gisteren Ze zou zeggen: „Zie je wel Opa, dat je te oud wordt voor zulk werk Natuurlijk zou ze dat zeggen. Maar Barend zal zorgen, dat ze het niet zeggen kan. Met de onzekere bewegingen van een oud mannetje stapt hij door het zijpad naar het podium. Dat moet hij dwars oversteken om in de gang te komen, die naar de kerkeraadskamer leidt. In die gang is ben diepe kast, waar hij alle werkbenodigdheden als in slagorde geschaard zal vinden. Op het podium büjft Barend staan. Hier is het gister gebeurd. Hier is hij gevallen met een schaal water voor het doopvont in de hand. Men wilde op het dorp nu een maal, dat het water op het laat ste ogenblik pas in het bekken gedaan werd. Waarom men dat z 3 wil, weet men niet meer, maar het is altijd zo gebeurd. En het dorp houdt niet van veranderin gen. Daarom was Barend gister ook onder de dienst naar het podium gegaan om het zilveren bekken te vullen, maar op weg daarheen was hij gestruikeld over een op krullende rand van de cocos- loper. Natuurlijk, dat was de oor zaak geweest Maar wat een consternatie had dat gegeven. Barend doorleeft alles weer opnieuw, en zijn schraal oud fi guurtje schijnt nog meer ineen te krimpen. Hij blijft vlak voor de ouder lingenbank staan. Hier is hij ge vallen. Je kunt de natte plek nog zien van het uitgestorte doopwater. Hulpeloos blikt Barend naar alle kanten, alsof de gemeente daar nog zit om naar hem te kij ken, naar die oude man, die toch eigenlijk met dat werk maar eens moest ophouden. Dat zouden ze vandaag alle maal zeggen. Barend kijkt al maar rond. Hij ziet ze allemaal zitten, zoals hij ze elke Zondag op hun plaatsen ziet zitten. En nou hadden ze het allemaal gister gezien. De oude ogen, waarin weer iets van het hulpeloze en arge loze van een kind te vinden is, staren triest voor zich uit. Opeens richt de oude man zich met een energiek gebaar weer op. Hij zou ze immers eens laten zien, dat hij het werk nog wel aan kan. Hij zal werken, heel Vrijdag 25 November 1949 •T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 De heer A. Schout, lid van Ged. Staten: Wedijver tussen gemeentebesturen, wie de moois;te schooi heelt. Wat hebben tie leden van Ged. Staten het toch druk! Zij trekken de provincie door en zitten de éne dag- op Schouwen en de volgende dag in Zeeuwscli-Vlaanderen. Je hebt werkelijk geluk, als je na vier ot' vijf vergeefse pogingen eindelijk de man, die je hebben moet, te pakken krijgt. En dan gaat het dikwijls nog op het horloge, want andere, dringende vergaderingen, besprekingen of conferenties staan op het program. Enfin, het lukte ons tenslotte ook de lieer A. Schout uit Vlissingen te vangen en omdat hij een echte onderwijsman is (hij beheert met de heer Mes Sn het college van G.S. het onderwijs) hebben wij hem een massa vragen, gesteld over zijn werk voor het onderwijs in Zeeland. Bijzondere aandacht voor buitengewoon lanter onderwijs. „Wat zag U als Uw voor naamste opdracht, toon U lid van G.S. werd?" „Ik heb me altijd voorgesteld de achterstand, die in Zeeland be stond op het gebied der huisves ting van het onderwijs, te doen verdwijnen. Door de oorlog waren vele scholen verwoest of zwaar beschadigd. Er moe:sten nieuwe scholen komen en In nauwe sa menwerking met de beide inspec teurs van het lager onderwijs en met de steun van het departement is het gelukt tal van nieuwe scho len te bouwen, b.v. te Vlissingen, Bruinisse, 's-Gravenpolder enz." „Zijn dit permanente of semi- permanente scholen en was het bouwvolume voldoende om in de b&hoeften te voorzien „Er zijn semi-permanente scho len gebouwd, terwijl andere scho len in gewone bouw werden opge trokken. De semi-permanente doen echter niet ia het minst on der voor de blijvende scholen. Daarvoor wijs ik alleen maar naar de Oranjeschool te Vlissingen en de school aan 't Zand te Middel burg. En ja, dat 'bouwvolume was zeker niet voldoende. Het ging erg moeilijk, maar ik moet zeggen, dat er in Den Haag toch wel re kening is gehouden met de zware getroffenheid van Zeeland op dit ,punt". De gemeentebesturen. „Hoe is bij de scholenbouw de medewerking der gemeente besturen?" „In één woord uitstekend. Dat maakt een - groot verschil met vóór de oorlog, toen het onder wijs er vaak maar bekaaid af kwam. Vele gemeentebesturen gaan steeds meer inzien, dat de omgeving op het schoolgaande kind van grote invloed is en ik moet zeggen, dat de nieuwere on- derwijsinzichten wat de inrichting der scholen betreft zich ook bij de gemeentebesturen steeds meer baanbreker». Met hen wordt meestal onderhandeld over de vraag, of de begrotingsmogelijk- .man van het onderwijs heden vaxt die aard zijn, dat er wat kon worden gedaan. En weet u, wat zo aardig is? Dat er op sommige plaatsen een zekere wed ijver bestaat in het maken van de mooiste scholen. Waterlandkerkje en Nieuwerkerk zou ik als voor beelden willen noemen van hoe het moet met platteiandsscholen". „Zijn U nog gevallen bekend, dat de inrichting en ligging van het schoolgebouw eigenlijk een belemmering vormt voor het ge ven van goed onderwijs?" „Die gevallen zijn er in Zee land beslist niet meer. Natuurlijk zijn'er nog plaatsen, waar aan de scholen diverse verbeteringen kunnen worden aangebracht, maar van een belemmering van liet onderwijs is geen sprake". Het kleuteronderwijs. „Een ander onderwerp, mijn heer Schout. Hoe staat Iret met het kleuteronderwijs in onze provincie? Want daarover strek ken Uw zorgen zich toch ook uit?" „Inderdaad. Het kleuteronder wijs is de laatste jaren heel ern stig onder de loupe genomen. Hier viel zeer veel te verbeteren. Er waren kleuterscholen, die deze naam niet waard waren, zó er barmelijk was de inrichting. Dat is veranderd. In verschillende plaatsen heeft een grondige mo dernisering plaats gehad en ande re gemeenten volgen nog. Daar het kleuteronderwijs in geen en kele vorm door het Rijk wordt ge subsidieerd moest met beperkte middelen worden gewerkt. Tal van gemeentebesturen bieden ech ter door ccn subsidie per leerling de mogelijkheid verbeteringen tot stand te brengen. Natuurlijk ben ik honderd procent voorstander van het particulier .initiatief en dat moedig ik zoveel mogelijk aan. Gelukkig met succes. In de na oorlogse jaren zijn in Zeeland tal van nieuwe kleuterscholen tot stand gekomen". „En hoe staat het met de leer krachten voor het kleuteronder wijs?" „Kort na de bevrijding was er een ontstellend gefirek aan be voegde onderwijzeressen. Er zijn toen opleidingscursussen geslicht aan de Rijkskweekschool en aan de Chr. Kweekschool. Deze heb ben veel succes gehad, zodat er nu veel meer bevoegde leerkrach ten in dienst zijn. Ook in Hulst bestaat een goed bezochte cursus voor de opleiding van R.K. onder wijzeressen". Het buitengewoon lager onderwijs. „Mag ik U ook iets Dragen over het buitengewoon lager on derwijs ih onze provincie? Hoe staat het momenteel daarmede?" „Ha B.L.O. heeft altijd mijn bijzondere aandacht gehad. Ik ben jaren lang bestuurlid geweest van de B.L.O.-school in Middelburg. Om vrij te staan als lid van Ged. Staten heb ik voor deze functie bedankt, evenals trouwens voor alle andere onderwijsfuncties. Maar u begrijpt, dat ik voor het B.L.O. altijd een zwak houd. Wel nu, de christelijke B.L.O.-school te Middelburg voor Walcheren breidt zich steeds uit. Het zal een zeer blijde dag zijn, wanneer straks het nieuwe gebouw betrok ken kan worden, want dat is zeer hard nodig. In Goes is voor de Bevelanden een school voor B.L.O. tot stand gekomen en voor de R.K.-school te Hulst is een gemeenschappe lijke regeling getroffen, die liet mogelijk maakt, dat zij haar vleu gels breder uitslaat. In andere delen der provincie wordt hard gewerkt om B.L.O.-scholen tot stand te brengen". De schoolartsen- en school tandartsendienst. „Een andere vraag. De school artsen- en de schooltandartsen dienst?" „Zoals u weet is de organisatie van laatstgenoemde dienst in onze provincie ver gevorderd. In som mige streken draait de dienst al en in andere gedeelten wordt hard aan de totstandkoming gewerkt. Dit is zeer verheugend. Ik zou het ten zeerste toejuichen, wan neer de schoolarlsendienst op de zelfde leest zou worden geschoeid. Met de schoolartsen wordt thans op ongeregelde tijden vergaderd. Dan worden allerlei gerezen kwesties grondig besproken en dit heeft tot gevolg, mode door de indiening der rapporten vari de schoolartsen bij het college van G.S., dat de arbeid van de artsen niet tevergeefs is en de verdiende aandacht heelt van het Provin ciaal Bestuur". Weinig beroepschriften ingevolge de Woonruimtewet. Als lid van Ged. Staten is de heer Schout ook belast met de be- De eerste kunstgreep. In de Petils Poèmes en prose van Baudelaire kan men de diep zinnigste zinsnede van 'n modern auteur over de Satan lezen: „Het is de mooiste list van do Duivel, ons te overtuigen dat hij niet bestaat". Hoe meer de Duivel doordringt in ons leven, des te minder kunnen wij hem herken nen. Hoe doeltreffender hij te werk gaat, des te minder gevaar lijk schijnt hij. Hij lost zich op in zijn succes en zijn triomf is zün incognito. Het bewijs, dat de Duivel be staat, werkt en slaagt, is juist het feit dat wij niet meer aan hem geloven. De tweede kunstgreep. „Als het zo doorgaat", zeide de Duivel tot zichzelf, „zullen de mensen bemerken, dat ik nog al tijd besta. Zo doorgaan moet het natuurlijk, maar ik wens niet, herkend te worden. Ik moest dit onhoudbaar geworden incognito verwisselen voor een verstandiger alibi. Het verleidelijke valse spoor het bedriegelijkste beeld van het kwaad dat zij in hun hart lief hebben, moeten zij menen te ver achten En zo gebeurde het, dat sedert 1933 de Duivel ons in de waan bracht, dat hij eenvoudig de heer Adolf Hitler was en niemand an ders. Dat was zijn tweede kunst greep. n goede raad. Als gij de eerste truc van de Duivel en ook de tweede in één sla_ onschadelijk wilt maken, wanneer ge hem werkelijk wilt vangen, laat mij u dan zeggen waar ge hem met de grootste ze kerheid zult vinden: op de stoel waar gij op zit! Do Di !vcl en de philantroop. Op zekere dae een philan troop langs Fifth Avenue. Hij had handeling der beroepschriften in gevolge de Woonruimtewet 1947. Hij vertelde daarvan: „Bij het inwerkingtreden dezei wet was onze verwachting, dat deze materie zeer veel werk voor het college zou medebrengen. Dit is erg meegevallen. Het beroep op G.S. is tot enkele gevallen be perkt gebleven. Deze gevallen wa ren dan ook zeer moeilijk en in gewikkeld. Zulk een beroep op G.S. is slechts mogelijk, wanneer de plaatselijke woonruimtecommis- sies niet met eenstemmigheid be slissen en toch tot vordering van een woning of gedeelte daarvan wordt overgegaan. Met de wel in de hand en naar eer en geweten doen G.S. dan een uitspraak". zijn hoofd en n zukken vol phi- lantropische plannen en was be reid de menshei." tc hervormen, ver boven al wat ik zelfs zou dur ven dromen. Enkele meters ach ter hem volgden de Duivel en een zijner handlangers. Zij sloegen de philantroop gade met een critisch oog. „Ben je niet bang voor hem?" vroeg de handlanger aan de Duivel „Hij lijkt mij verschrik kelijk goed! En zijn plannen schij nen onberispelijk te zijn, intelli gent, edelmoedig, idealistisch, rea listisch." „Laat mij maar begaan met dat mannetje", antwoordde de Duivel. Zijn plan is volmaakt, net zoals gij vreesde. Maar ik zal het wel organiseren." Het kwaad van deze tijd. Satan gaat mot zijn tijd mee en schijnt er hoe langer hoe minder op uit, de individu te overtuigen in deze tijd, waarin de individu nauwelijks meer bestaat. Zijn am bitie gaat uit naar de massa. Kierkegaard heeft beter dan enig ander en vóór alle anderen het duivelse van het beginsel der massa begrepen: zün eigen per soonlijkheid ontvluchten, dus ook niet schuldig zijn en tegelijk deel hebben aan de vergoddelijkte macht van de Anonyme. En de Anonyme wie zou dat anders zijn dan degene die zo gaarne zegt: Ik ben niemand. De wereld is vol demonen; zij woeden bij mil lioenen en het gelukt ons niet, ze te verdelgen. Maar in werkelijk heid kan men ook de Demon ner gens uitbannen dan in zichzelf. Diogenes zocht met een lantaarn naar een mens. Het verwondert me niet, dat hij er geen gevonden heeft. De ware manier om een mens te vinden, is er zelf een te worden. Iedere mens, die een verant woordelijk leven leidt, is een ne derlaag voor de Duivel, nu reeds, en ook voor de Tyrannen, een vol strekt onherstelbare nederlaag. Enkele citaten uit liet gelijknamige boek van de bekende Frans-Zwitserse theoloog Denls de Rougemont. hard werken en als Leentje dan morgen komt, dan kan ze ineens met dat stofzuigerding aan de gang. Wat zal ze kijken! Dan zal hij zeggen: „Zie je wel kind, dat je ouwe Opa zijn werk nog wel kan doen." Ze móét dan wel zeggen, dat het nog heel best gaat. Natuur lijk ze kan immers niet anders. Sloom sloffend loopt hij naar de gang en haalt uit de kast alle benodigdheden voor het werk. Dat het schemerig donker is in de kast, deert hem niet. Zonder mistasten grijpt hij naar het manclje met 'stofdoeken, de zwafober, de veger en wat hij verder die middag moet gebrui ken. Alles staat immers al jaren op dezelfde plaats. Janna had dat vroeger zo geregeld en eerst had hij wel eens moeite gehad zich aan haar reglementen te dien opzichte te houden. Onno dig vond hij toen al die precies heid, maar nu zou hij het niet anders kunnen doen, dan zoals zijn vrouw het altijd deed, want nu was zij er niet meer om de orde te herstellen, als hij het verkeerd deed en het zou lijken alsof hij tegen haar misdeed, zo hij nu iets zóu wijzigen. Met stofdoek, veger en kwast gewapend gaat hij eerst de preekstoel op. Die krijgt steeds het eerst de beurt. Met gespan nen aandacht verricht hij het werk. Zorgvuldig worden alle vegen weggewreven. De hoek jes krijgen een beurt met het kwastje. Het glas zal hij straks mee naar beneden nemen. Barend knikt goedkeurend. Dat is weer klaar. Er zal nu eens niets aan mankeren. Dat mag ook niet. De preekstoel, daar vandaan wordt Zondags het Woord van God gebracht. Bezinnend blijft de oude man op de preekstoeltrap staan. Ja, alles is in orde. Leentje mag daar nooit met dat stofzui gerding aankomen. Dat is zijn werk. Hoe vaak heeft hij dat al ge daan in zijn levenDertig jaar toen de ouwe dominé er nog was. En toen twaalf jaar onder dominé Jansen en nou al weer drie jaar onder dezen. Dit is ock weer een beste. Hij preekt goed, heeft altijd een vriendelijk woord voor hem over en loopt van tijd tot tijd eens even naar het kostershuis over om een praatje te maken. En gisteravond is hij nog komen vragen. Barend schudt het hoofd. Hij blijft weer staan piekeren. Zo komt hij nooit klaar. En hij wil klaar zijn, want morgen moet hij aan Leentje laten zien, dat hij het werk nog wel alleen kan als het moet, anders zal ze weer gaan zeggen. Het mandje met stofdoeken verhuist naar de ouderlingen bank. Natuurlijk, het kussen van Meijer ligt weer op de grond. Dat is nog nooit anders geweest. De Bijbel van de ouwe Van Dijk ligt weer ondersteboven. Zorgend en beredderend gaat de oude man zijn gang. Doch tel kens blijft hij weer staan. Hij moet vanmiddag zoveel denken en hij is zo moe. Hier zat de ouwe Prinsen al- tr'd. 'n Schatrijke'man, die veel goed deed. Niks trots was 'tie. Kwam wel eens een praatje ma ken in het kostershuisBa rend knikt nu tevreden. Hij heeft tóch al heel wat gedaan. Morgen als Leentje komt. Hij heeft het nu toch wel goed getoond, dat hij het desnoods al leen aan kan met zijn werk. Ze kan nou niet meer zeggen: „Schei er toch uit met dat ge- koster." Wat zou hij ook moeten doen alle dagen, als hij niet voor de kerk te zorgen had. En hoe zou hij kunnen wennen in een ander huis, al was het ook bij zijn eigen kind. Hier had hij zoveel jaren, wel vijf en veertig, ge woond met Janna. Ze hadden zo veel samen doorleefd. Maar al tijd samenNou was hij al leen en als ze hem nou ook nog uit zijn huisje haalden, dan zou het wezen of het leven geen houvast meer had. Het werk is bijna klaar. Mor gen zal hij wel vroeg beginnen, eer Leentje nog komt, is alles klaar. Enkel nog maar wat wer ken met dat lawaaiding. Alles eerst opbergen en dan, precies als altijd, vanaf het podium de kerk nog eens overzien. Het is weer in orde. De kerk boeken en bijbels liggen weer nauwkeurig op de plaats, waar ze liggen moeten. Hij behoeft nooit naar de naam in de boek jes te kijken. Hij weet zo wel waar hun plaatsje is. Zo stond hij vroeger ook altijd met Janna te kijken als het werk klaar was. Dan zei ze: „'t Is weer voor een week klaar, vader!" Ze zou nou ook wel tevreden zijn geweest. De kerk is weer zo netjes. Even glijdt de oude hand liefkozend over de bank- leuning. Dan gaat hij naar huis. Morgen vroeg zal hij het aller laatste nog doen. Meer gebogen dan anders, maar tevreden glimlachend gaat de oude man naar de deur. De sleutel knerpt weer in het slot en de kerk is gesloten. R. T.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 6