ons
Om
Het overblijfsel.
VxwJi de, dlchoalfeutyd.
M
J-atnLUMad
VOOR CNZE JONGE MENSEN.
Onze Opstellen-wedstrijd.
Kruiswoordraadsel.
1 2
3 4 5 !1|6|7|8
9 10 11
IB12
si13 mi141 i i ibi
15 16
m n
I18 Ü3I19
20
21
B22123
18 24 25
IBI261
27
28 m291
30| I IBI31 1 1
321 33134
mi 35
1 ®36l :ü37
IB 38
39
B
a«i i kb
«42|
43
B
44l 1 IB45I
B
46 m 47
481
IB
49
BM M IB
52
53154 m
551
B5e
57 mi581 Bi59
60 161
IBI62
l63lül64l65l
661
BI67
fl
68 1 69 ;jgj§| 70
71
72
B
73
74
IBI 75 79
IBI77
78 88
fli79i i i \m
80
8'
9x>ed uil %,'ti oq&ti kiften.
dienii tuut tnift iwEk. (1
Vrijdag 25 November 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
Beste Henk,
Ik ben blij, dat je iets ge
had hebt aan mijn laatste brief
en dat je nu negrepen hebt
wat ik bedoelde met die „af
god" van het intellectualisme.
Maar nu kom je met een
nieuw probleem, waarmee je
zit. Je zegt, dat het zo moeilijk
is tegenwoordig om goed op
gang te komen, vooral als je
geen goede schoolopleiding gohad
hebt.
Ik begrijp dat. Maar denk nu
niet, dat dit alleen nu maar
zo is. Vroeger was het óók moei
lijk voor de meeste jonge men-
son. Weet je wat ik er eigen
lijk van denk?
Het mankeert de meesten aan
wilskracht en doorzettingsvermo
gen. Ik geloof, dat ieder nor
maal jongmens en hij behoeft
heus geen uitblinker te wezen,
denk eens aan dat intelligentie-
onderzoek van die professor,
waar ik je de vorige week over
schreef! kansen heeft. Er zit
wat in dat gezegde van Napo
leon: iedere soldaat draagt de
Biaurschalkstaf in zijn ransel.
Kijk, ik bedoel dit: er zijn
veel jonge mensen die zich laten
leven, die zelf geen wil hebben.
Dan krjjg je die befaamde mis
lukkeling met z'n twaalf ambach
ten en dertien ongelukken. Een
andere fout is, dat vele jonge
mensen naar anderen kijken en
bij zichzelf denken: als ik maar
zijn kansen had, dan zou 't wel
gaan. Daar is niets van aan,
Henk. Je hebt je eigen kansen.
Je moet met beide voeten op
je eigen plaats blijven staan en
zeggen: wat kan ik er met Gods
hulp van maken? En begin dan
je. best te doen op de plaats waar
je staat en kijk niet naar ande
ren, waarvan je denkt, dat zij
betere kansen hebben. Als 't kan
blijf bij het vak, dat je eenmaal
begonnen bent. Stel daar je zelf
de eis: ik wil hier nummer één
worden.
Een ander ding is die valse
schaamte, die je vooral in ons
landje zo vaak aantreft. Ik kreeg
dezer dagen een boek uit mijn
kast weer eens onverwachts in
handen. Het is uitgegeven in
1935 en heet: „Jong Holland,
pak aan!" Daarin komt een bij
drage voor van Dr Colijn, die
daarin tegen die valse schaamte
waarschuwt. Hij schrijft: „Men
is opgevoed en verkeert in een
bepaalde levenskring en meent
dan, dat men slechts een be
paald soort werk verrichten kan;
werk, dat past bij het maat
schappelijk milieu, waartoe we
1 'ïorcn. of bij de schoolvorming,
die we ontvingen. Dat is een
verkeerde gedachte. Alle eer
lijke arbeid heeft recht op waar
dering. Er was eens een moeder,
die, jaren geleden, mijn voor
spraak vroeg voor haar zoon,
die in het bezit was van 't diplo
ma eindexamen H.B.S. Ik slaag
de er in, iets voor de jongen
te vinden. Een eenvoudige be
trekking met een bezoldiging
van ruim f 1800 per jaar. Dat
geld was wel goed genoeg
de moeder had het trouwens
zeer nodig maar de betrek
king was niet voornaam ge
noeg. Daarvoor zo zei deze
moeder heb ik mijn jongen
toch niet de H.B.S. laten af
lopen
Kijk, neef, dat is nu een bij
uitstek hollandse karaktertrek.
We delen het leven in hokjes
en standen in en ieder moet
zorgen in zijn „eigen stand" te
blijven en zo mogelijk daar
bovenuit te komen.
We zullen daar ook in ons
landje mee moeten breken. Zeker
in deze tijd, nu het er op aan
gaat komen en niemand meer
de gebraden vogels in de mond
vliegen en er geworsteld en ge
ploeterd zal moeten worden om
op gang te komen.
Wie tegenwoordig vooruit wil
zal alles moeten aanpakken, wat
hem voor de voeten komt. En
dat goéd moeten aanpakken
ook! En dat vind ik niets erg.
Zo worden karakters gevormd,
mannen van stavast. En aan
züilke jonge kerels heeft ook
deze moeilijke tijd nog dringen
de behoefte, ja, juist deze *tijd.
Daarom neefje, laat de moed
niet zakken. Ik verzeker je, dat
je mogelijkheden hebt. Als je
maar wilt. Ook jij draagt de
maarschalkstaf in je ransel. Maar
wees dan niet als dat strootje,
dat zich voor de stroom laat mee
drijven, dan zich even aan het
ene vastklemt en dan aan het
andere. Zwem tegen stroom in,
zoek je eigen weg en houd het
doel voor ogen. En geef het
nooit op.
Ik verzeker je: zo kom je er!
TROUW AAN Z'N MEESTER.
Ergens in Frankrijk was er een
onderofficier, die voor zijn com
mandant een belangrijke bood
schap moest overbrengen. Op de
envelop stond: „In volle galop".
De onderofficier spant zijn paard
in en rijdt weg. Onderweg begint
het projectielen te hagelen, ze
suizen om hun oren. „Als ik daar
maar door kom", dacht de onder
officier. Opeens4 meter
voor hem barst een bom. Het
paard schrikt, stijgert schichtig.
Dat redt zijn meester. Het paard
krijgt een splinter in zijn buik.
Het bloedt hevig. „Vooruit", zegt
zijn berijder. En voorts gaat het
weer. Doch het paard begint al
ongeregelder*te lopen. Het snuift
hevig, hinnikt van pijn. De ruiter
slaat zijn sporen in de flanken van
het paard. Ze komen bij een wa
terplas, het water golft zachtjes.
Het paard wendt de kop naar zijn
meester, alsof het zeggen wil
„Laat mij toch even drinken",
maar er is geen tijd voor. Ze moe
ten vooruit. Nog 4 km. Het paard
kan bijna niet meer. „Mijn dap
pere", zegt de ruiter „kun je het
nog even volhouden?" Het is, als
of het paard begrijpt. Het schijnt
zijn laatste krachten in te span
nen. Opeenshet paard smakt
neer. De ruiter vliegt wel 3 m.
over de kop van het ros heen.
Maar hij snelt voort, zonder zich
te bekommeren over zijn paard.
Een poosje later reikt de offi
cier de kapitein de brief over.
Deze scheurt hem vlug- open, leest
en zegt: „Nog net op tijd". De
rijter loopt terug naar zijn paard.
Het dier is bijna dood. „Mijn jon
gen", zeg de ruiter „Je heb mij
trouw geholpen hoor". Het paard
heft zijn kop op, als laatste groet.
Het dier is dood.
Einde.
S. Lokerse,
School met de Bijbel
Heinkenszand.
Je oom DA AF.
VERTICAAL. 1 ljng; 13. bijwoord; 16. voortref-
1. vogel; 2. steekwapen; 3. felijk; 17. opening; 18. slijk; 20.
vlaktemaat; 4. vertaler; 5. bij- ontkenning; 23. getij; 25. land-
woord; 7. rivier in Azië; 8. bouwwerktuig; 28. doorgang; 30.
Noorse god; 9. prul; 10. Ameri- dwaas; 31. onderwijs; 34. wapen;
kaanse sierplant; 11. vlootafde- 36. gestold sap; 38. plaaggeest;
39. snoes; 40. knaagdier; 41.
speelgoed; 46. nonsens; 48. boom;
49. lidwoord; 51. deel van een
fuik; 52. varkenshaar; 54. wan
deldreef; 56. soldatenkost; 57.
vogelverblijf; 59. lichaamsdeel;
61. haast; 62. bloedverwant; 63.
noot; 65 man van adel; 67. jong
dier; 69. hemellichaam; 72. rivier
in Schotland; 74. voegwoord; 76.
roofdier; 77. uitgave; 78 meisjes
naam:; 79. pers. vnw.
HORIZONTAAL.
1. vogel; 6. vleesgerecht; 12.
bewoner van Noord-Europa;
schietwapen; 15. meetk. lichaam;
17. liefdesuiting; 19. ziek; 21.
plaats in Gelderland; 22. steen;
24. gesteente; 26. langs; 27. na
komeling; 29. werkzaam; 31.
smart; 32. aardr. term; 33. spil;
35. zeehond; 36. pers. vnw.; 37.
voorz.; 38. plaats; 40. overblijfsel;
42. noot; 43. vis; 44. pen of
klamp; 45. voegw.; 47. plant; 50.
zinken of aarden bak; 53. reeds;
55. lengtemaat; 56. snelle loop;
58. voorz.; 59. soort onderwijs;
60. keukengereedschap; 62. gees
telijke; 64. maal; 66. kraan; 67.
vrag. vnw.68. zoon van Noach; 70.
voegw.; 71. positieve electrode;
73. tennisiarm; 75. ingewijde; 77.
huidverharding; 79. groot ver
trek; 80. willoos werktuig; 81.
tekengerei.
Oplossingen inzenden vóór 9
December a.s. aan de kantoren
van Zeeuwsch Dagblad te Goes,
Middelburg, Vlissingen, Zierik-
zee en Terneuzen. In de linker
bovenhoek vermelden Oplossing
Fuzzle. Voor goede oplossingen
worden enige boekwerken be
schikbaar gesteld.
ONZE OPSTELLEN WEDSTIJD.
Helaas hebben we verleden
week een vergissing begaan,
waarop een hartelijk meelevend
schoolhoofd onze aandacht komt
vestigen.
Wij hebben n.L 't opstel van Ali
ten Hove geplaatst, zonder dat
er bij vermeld was, dat het de
klas of het schoolhoofd gecasseerd
was.
Dit moet in iedlar geval gebeu
ren, wil men aan de prijswedstrijd
meedoen.
Dus Ten Hoventje, laat het nog
even de meester passeren.
We herhalen duidelijkheidshalve
nog even onze voorwaarde:
1. Maximaal 100 gedrukte
krantenregels
2. Zeer beslist eigen werk, dus
niet overschrijven of navertellen;
3. mag niet door'meester of een
ander eerst gecorrigeerd of ver
beterd zijn;
4. naam en school, en klas moe
ten vermeld worden.
D ANDEREN VAN
Her GROEME HUIS
door M. v. d. Bosch.
13
„Moe, we gaan even een jon
gen naar het knapenkamp bren
gen, die verdwaald is!"
„Goed hoor, maar denk er om,
niet te lang in de regen blijven."
„Dat vind ik effies aardig van
jullie", zei de jongen, toen Koos
weer terug kwam. „Nou zelle
me wel goed terecht komme!"
„Hoe heet je?" vroeg Koos.
„Ik? Piet de Noot en jullie?"
„Hij heet Koos, en ik Boude-
wijn", verklaarde Boudewijn
plechtig.
„Boudewaan, da's effe een
fnnne naam!"
De jongens schaterden het uit.
„Hij heet niet Boudewaan, maar
Boudewijn!"
„Nou, dat zeg ik toch, Boude
waan!"
De joogens gaven elkaar maar
eeofc-eon knipoogje. Ze begrepen
nu wel, dat Piet het toch niet
anders kon zeggen.
Onderweg vertelde Piet, dat
ze al zulke mooie tochten ge
maakt hadden. „En achter de
loods is een heel groot stuk hei,
daar spele me en houwe me
wedstrijden."
„Kijk, daar heb je meneer
Wils." De jongens waren bij de
ioodsen gekomen, en een der
leiders kwam juist naar buiten.
„Zo, Piet, heb jij al een paar
vrienden opgedaan?"
„Ja meneer, dat zal ik U zegge.
Bij het station dacht ik, twee
keer dezelfde weg, dat moet je
niet doen Piet, nou, en toen wou
ik dat bospaadje maar weer
neme. Als er nu naambordjes
geweest waren had ik het wel
gevonden, maar je ken die weg
getjes zo niet uit mekaar houwe,
ze lijke allemaal op mekaar.
Nou, en toen kwam ik Boude
waan en Koos tege en die hebbe
me effe weggebracht", besloot
Piet z(jn verhaal.
„Nu heb je het zelf al onder
vonden, Piet, dat je hier goed
uit moet kijken, je kunt hier
lelijk verdwalen."
„Komen jullie even binnen,
jongens, je bent zo nat van de
regen!"
Ze keken elkaar eens aan, nu,
dat wilden ze wat graag.
„Zetten jullie je fiets dan maar
onder dat afdakje."
Piet was al omgelopen om de
zijne in de bergplaats te bren
gen.
„Zo, nu moeten jullie maar
eens komen kijken. Wonen jullie
hier allebei in de buurt?"
„Boudewijn logeert bij een
tante, maar ik woon hier wel."
„Wat gezellig!" riepen de jon
gens haast tegelijk, toen ze in
de grote zaal kwamen. Het was
een lang, laag vertrek, met aan
weerszijden grote ramen. Door
het mooie uitzicht, dat ze gaven
leken het wel schilderijen van
bos en hei, hoewel het nu met
de regen wel wat sombere schil
derijen waren.
Bij de ramen, waarlangs brede
banken gemaakt waren, en ook
bij de tafels in het midden,
overal waron jongens. Sommi
gen zaten te schrijven, anderen
te lezen. Er werden spelletjes
gedaan, of ze zaten in groepjes
druk te praten.
Op een van de tafels lag een
grote kaart, waar omheen een
groep jongens met een leider
stonden, die bezig waren de om
geving alvast te verkennen.
„Vind je het niet enig!" fluis
terde Boudewijn zijn vriend toe.
„Nou joh, reusachtig!"
Daar kwam Piet de zaal bin
nen. Hij was er wat trots op,
dat hij de jongens meegebracht
had, en deed tegenover de an
deren of het zijn beste vrienden
waren.
„Hoe vinden jullie de hei?"
hij wees naar een paar pullen
met de lichtpaarse pas ontloken
bloempjes. „Hebbe me self ge
plukt".
Het stond wat gezellig, von
den de jongens.
„In de zaal zijn we, als we
niet naar buiten kunnen, wat
niet veel voor zal komen, naar
we hopen, hier wordt dan ook
gegeten, met mooi weer doen
we het buiten", vertelde mijn
heer Wils verder.
„Nu moeten jullie de slaapzaal
ook nog even zien, kom maar
mee!"
„Kijk eens, wat leuk, twee
bedden boven elkaar", riep Bou
dewijn, zodra de deur open ging.
Piet was al vooruit gelopen.
„Da's mijn ledikant", wees hp",
ze slape faan, hoor!"
„Wat zul je hier lekker kun
nen slapen", veronderstelde
Koos, „zo'n bovenbed, daar zou
ik ook wel eens in willen."
In lange rijen stonden de
ijzeren ledikanten, telkens twee
boven elkaar.
„De eerste avond wilden alle
jongens „boven" slüpen, maar
dat ging natuurlijk niet. Weet
jullie, wat we doen? Op de helft
van de kamptijd ruilwn we om.
Wie beneden geslapen heeft mag
dan naar boven."
Ze stonden nu tussen een
poort van bedden. Op de bo
venste kijken konden ze niet,
meneer wel, die stak er net met
zijn hoofd boven uit.
„Klim er maar even op!"
„Mag dat" Koos keek naar
zijn voeten „met onae schoe
nen aan?"
„Ja, toe maar hoor", lachte
meneer. Daar stonden ze allebei
al op een ijzeren rand. Hoep,
Koos zat al, en met een flinke
sprong volgde Boudewijn zijn
voorbeeld.
„O, wat ben je hier dicht bij
de zolder! En kijk eens,- ie zit
zo in de hanebalken!"
„Die hanebalken, nou, dk; we
ten wat." Mijnheer was zn echt
genoegelijk ook op een bed gaan
zitten naast Boudewijn. „De
eerste avond dat we hier sliepen
had ik de jongens een half uur
tijd gegeven om zich uit te kle
den, en dan zou ik ze komen toe
dekken, dat zijn ze nu eenmaal
in Amsterdam zo gewend."
(.Woull vemoigdl).
behorende bij het
ZEEUWSCH DAGBLAD en
't SCHOUWSCH DAGBLAD
van 25 November 1949.
eei/u/scH
u/eexem
VOOR DE ZONDAG
We hebben gewezen op de
geestelijke verschijnselen, die
gepaard gingen aan de nationale
ondergang van ons volk in de
franse tijd.
Al wat leiding had te geven,
an Kerk en Staat en Maatschap
pij verzaakte zijn plicht. Men
leefde niet meer uit de reforma
torische beginselen van het
bloeitijdperk onzer geschiedenis.
Men heette nog „orthodox" maar
het was een versteends ortho
doxie, waarbij ongemerkt de
valse beginselen van het huma
nisme waren binnen gedrongen
en van hogerhand werden ge
propageerd.
Wanneer Nederland dan ook
straks door Napoleon wordt ge
ïncorporeerd bij het revolutio
naire Frankrijk, is Nederland al
geen Nederland meer. Het
woord dat Von Bismarck later
eens spreken zou: Nederland
annexeert zichzelf wel, was .reeds
toen een feit geweest.
En wat hebben de „brave"
mensen geboet voor hun geeste
lijke ontrouw, voor de verzaking
van de gereformeerde Gods
dienst, en de beginselen waar
bij Nederland eens groot gewor
den was.
Wanneer het franse dwangjuk
ondragelijk wordt, ons land is
léeg geroofd en ons volk uitge
mergeld en onze jongens zijn
weggesleept naar de russische
slagvelden en daar een ellen
dige dood stierven, komt er een
zogenaamde inkeer. Als de ver
loren zoon komt men „tot zich-
zelve", alleen maar: men keert
niet terug tot God. Er is spijt,
maar geen berouw.
De Van Lenneppen, die ook
braaf „meegekeesd" hebben, zien
toch langzamerhand in, dat zij
op het verkeerde paard gewed
hebben. Schaamde de amster-
damse regent zich eerst om met
Oranje op de borst op de deftige
grachten gezien te worden, hij
gaat nu beseffen, dat dit toch
verkeerd geweest is. En hij
schrijft in zijn dagboek, dat hij
in een bovenvertrek van zijn
huis op de amsterdamse Heren
gracht ergens een verborgen
hoekje heeft, waar „het oog van
den verklikker niet kon door
dringen" en daar hangt in een
doodeenvoudige lijst een portret.
Het stelt voor Prins Willem V,
in een mantel gewikkeld, die op
de borst een ster zichtbaar
laatOnder dat portret heeft
de oude Van Lennep, wellicht
met een traan in het oog, een
vers geschreven (hij was immers
ook nog dichter!). En hij schreef:
„De mantel teekent een
[bewolkten luister;
Oranje's ster alléén blinkt in het
[duister;
Voor 'toog der hoop stroomt in
['t verschiet de zee
En Holland ia het hart vergoedt
[al 'twee...."
Ach ja, de troost 'is wel heel
schraal. Maar toch: Oranje's
Ster!
Een diepe tragiek. Een tragiek
die welhaast een donkere af
grond wordt, wanneer de klein
zoon aan dit veelzeggend ver
haal gaat toevoegen:
„De dag der vrijheid heeft hij
reeds in 1812 tegemoet gezien,
maar hij had als Mozes het be
loofde land uit de verte begroet,
evenmin als Mozes werd het
hem. vergund, het te bereiken,."
De oude Van Lennep stierf
vóór 0**nje terugkeerde.
Als Mozes?
Het blijkt wel: het is hier mis
verstand op misverstand.
Zeker. Mozes is gestraft voor
zijn ambtsvergrijp, zwaar en
hard, en hoe heeft hij God ge
beden die straf weg te nemen,
maar zijn zonde was tenslotte de
felle reactie tegen de zonde van
het ongeloof en de godsverza
king van een geheel volk, dat
hij liefhad.
Maar Van Lennep en de vele
anderen, die leiding hadden be
horen te geven in deze dagen van
verval, hebben zichzelf lief ge
had en zichzelf gezocht en hun
deftige plaats onder het volk be
mind en zij hebben het volk
doen zondigen zoals Jerobeam
het volk zondigen deed.
Dat is het allesbeheersend ver
schil.
En dat hebben zij niet gezien.
Daarom was er wel spijt, maar
geen berouw, geen terugkeer tot
de reformatorische beginselen
der zestiende eeuw, niet een ver
zuchten: O God, wees mij arme
zondaar genadig. Men sprak van
vergissing en misverstand.
En daarom ging men princi
pieel op dezelfde weg des ver-
derfs voort. Als straks Oranje
terug is, handhaaft men de be
ginselen der franse Revolutie.
Ze worden wat bijgeschaafd en
humaner opgevat. Maar we gaan
een tijd te gemoet van de libe
rale idee, dus, van verdere afval
van het Woord.
En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte
der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde. Gen. 1310.
Geleerd door de beschamen
de les in Egypte, ziet Abraham
thans meer en beter dan Lot
Het is niet enkel geloof, óók
weer zijn toegeeflijk karakter,
dat hem aanstonds bij de op
gekomen twist onder hun her
ders doet voorstellen om uit
een te gaan en de kans aan
zijn neef laat.
En dan heft Lot zijn ogen op!
Lot die toch op een andere
manier, dieper vast zit aan
déze wereld.
Hij lijkt die wereld goed,
veel beter dan zijn oom te zien-
Of is het niet waar, dat de
Jordaan de ganse vlakte be
vochtigt? Nu, dan is zijn
keus bepaald, 't Gaat er enkel
nog maar om hoé dit beleefd
te zeggen. Maar dat juweel van
'n land rond Sodom wordt zijn.
Hoe dikwijls heffen ook wij
de ogen op en zien.verkeerd.
Terwijl wij juist als koop
lieden, als boeren, als beroepen
dominees maanden extra goed
uit onze ogen kijken. Men
liet ons toch, Gód liet ons toch
de keus!
En wij kózen.de wereld,
de vlotte wereld-
Abraham bleef slechts het
steenachtig gebergte van Juda,
waar juist de wind het stof
rond de kudde opdwarrelen
deed. Maar zelfs in dat stof
zag de kinderloze, die God voor
zich kiezen liet, Gods belofte:
als dit stof zó talrijk zal uw
zaad zijn! D. J. COUVEE.
En daarom gaat er óók in Ne
derland gebeuren wat er een
maal in Israël gebeurd is: slechts
een „overblijfsel" wordt behou
den, een overblijfsel, dat bijna
uitsluitend bestaat uit de „kley-
ne luyden", die instinctief zich
blijven vastklemmen aan het
Woord en dus aan de reforma
torische beginselen, die Neder
land eenmaal hadden groot ge
maakt.
Een „overblijfsel", ja, een heel
klein overblijfsel
Zoals het altijd geweest is.
En nogmaals: ziet ge niet de
parallellen tussen de tijd van
toén en die van nü?
De post krijgt het teugeswoor-
dig druk bij mijn an huis. Daar
kreeg ik me zo maar opeens heel
wat brieven, uit verschillende
dele van Zeeland. Nou, ik mag
dat wel. En wat me bezonder
lijkt is dat er zoveul andacht
door de vrouwtjes an me ge
schrijf gegeve wordt. Ik ken ne-
tuurlijk niet op al die brieve in
gaan, want dan wordt het een
krispondentie tusse een paar lui
en de rest komt niet meer an
de beurt en dan raak ik hele-
gaar van me sjampieter af. Maar
één briefie, ook alweer van een
vrouwspersoon, mot ik toch atj-
hale. Ze heit het nog over die
rooie briefkaarte waar ik on
langs over schreef en daar zeit
ze nou het volgende van:
„Zoals gewoonlijk las ik deze
week uw „Bij ons thuis". Dat
U geen beste dag gehad hebt,
geloof ik. U dacht zeker: als die
dame nu maar eens begonnen
was met bijv. Mijnheer Bramse,
hebt u zich niet vergist? enz.
Maar met dat al mag ik zulk
een beetje gekrakeel wel, als
ik zoo iets lees ben ik net als
uw vrouw, dan heb ik last van
binnenpretjes. Wat die rode
kaart betreft, u hebt zeker in
de bezettingstijd nooit geen ge
brek aan briefkaarten gehad,
want anders hadden ze u ook
wel alle kleuren van de regen
boog in uw handen gestopt, om
dat er op moment geen andere
waren. Getrouw aan onze Minis
ter, die steeds roept: sparen, spa
ren, heeft die dame zeker gedacht:
die kaarten hebben toen ook
geld gekost en die zal ik eerst
opruimen. Dus hebt u nog een
curiositeit er bij ook. Met de
meeste hoogachting, een leze
res
Zo, die zit ai weer. De vrouw
tjes nemen het altoos voor me
kaar op, docht ik, toen ik dat
geleze had. Nou die binnen
pretjes neem ik dan maar op
de koop toe en dat ik die rooie
kaarte nog nooit in me leve ge
zien heb is ook eerlijk waar.
Maar het zal wel zo weze as
deze dame nou weer schrijft, en
dat er iemand gevonde wordt,
die eerlijk het advies van de
Minister van Finansies nakomt,
nou dat mag ook wel is in de
krant, want daar heb ik nou
eerlijk gezeid groot respect voor.
Ik mot zegge as dat ik er wel
is an te- kort schiet, an dat
spare bedoel ik dan. Maar dat
leit niet an mijn, laat ik er dat
b[j zegge, ik wil wel. Maar deze
nieuwe dame wordt alvast weer
bedankt. Ik ben blij met haar
attensie, maar ik zeg er bij, dat
dit briefje mijn vrouw niet in
handen gekrege heit, één bin
nenpretje, zoas deze dame het
belieft te noeme, is voor me
vrouwe voorlopig al weer is meer
dan genocht. En nou ik weet,
dat er kans bestaat op brieve
over m'n geschrijf, ben ik er op
uit de post zeivers een beetje
op te vange. As ik an me schrijf
tafeltje zit ken ik net door 't
raam op de weg kijke as er wat
ankomt.
Nou was er nog een brief deze
week, die mezelf weer is een
binnenpretje bezorgd heit. Me
vriend Pier van den Duunkant,
zoas tie z'n eige noemt, schreef
weer is. Nou data- was ik blij
Onder deze titel is dezer da
gen verschenen een zeer merk
waardig boek, dat zeker de moei
te waard is in enkele vervolg
artikelen in deze rubriek voor
onze lezers te bespreken.
Het boek, dat de omvang kreeg
mee. Hij staat helegaar an mijn
kant, heb ik uit z'n schrijve be-
grepe. Dat steekt een mens een
hart onder de riem ('k geloof dat
ik het nou goed schrijf?) Hij
heit 't ook over een kerkelijke
bijeenkomst waar ze de bevrij
ding herdacht hebben en toen
gingen z'n gedachten terug naar
3 October 1944, toen hij van de
duunkant most vluchten met
z'n gezin. Ik ken me levendig
begrijpe dat Pier na die bevrij
ding Psalm 66 vers 5 van heel
z'n harte gezonge heit. We ver-
gete die dinge soms maar weer
al te gauw. Een mens leeft er
vaak maar op los en houdt niet
in gedachtenisse wat de Here
in bange ogenblikke gedaan heit.
We zitte al weer gauw met aller
lei zurrege en bekommernisse
en vergete dat de psalmdichter
van de ouwe dag ons heit voor-
gezonge: 'kZal gedenke hoe voor
deze ons de Heer heeft gunst
beweze en in plaats van bittere
klacht, daar van zingen, dag en
nacht. Ik denk wel is: bekom-
mere we ons eige niet veul te
veul om allerlei dinge die ons
gebeure kenne en late we niet
veul te weinig aan de Here over?
Er wordt zoveul getobd en ge
klaagd en gevraagd: hoe mot
dit nou en hoe mot dat nou?
terwijl as 't er op an komt, de
Here al lang voorzien heit. De
hoofdzaak is maar, dat we dicht
bij de Here leven wille en Hem
wille late zurrege. Wentel uwe
weg op de Here want Hij zorgt
voor je, staat er geschreve.
Pier, ik hoop van harte, dat
je daar ook kennis an mag
hebbe, want jonge, dan benne
we rijk in alle omstandighede,
ook al gaat het dwars teuge bet
vlees in.
Maar kom, nou ben ik onge
merkt an het preke geslage, en
dat is eigenlijk de schuld van
jouw brief, Pier. Maar dat hou
julder me wel te goeie.
En nou tot de volgende weke,
je FLIP BRAMSE.
van 544 pagina's compresse druk,
is een auto-biografie van Chaim
Weizmann, de eerste President
van Israël.
Het boek verscheen onder de
oorspronkelijke titel: „Trial and
Error", wat moeilijk in twee
Hollandse woorden te vertalen
is. „Trial" is een proef, een on
derzoek, en „error" is vergis
sing, dwaling, fout. In ieder ge
val wijst deze titel op beschei
denheid, een deugt, welke deze
hoogst interessante biografie op
elke bladzijde siert. Maar min
der juist is deze oorspronkelijke
titel weL Want zeker komen er
op deze pagina's gebeurtenissen
in het licht, waarvan de schrij
ver zou kunnen zeggen: hier heb
ik gedwaald. Maar zijn leven, en
dat is een lang leven geweest
(Weizmann werd geboren in 1874
en is dus nu 75 jaar oud) is een
uitnemend geslaagd leven ge
weest.
In zeer armelijke omstandig
heden in een vergeten hoek van
Rusland, in een dorpje in de
Pripet-moerassen geboren, ver
vuld van de jeugd af aan met
Zionistische dromen, deze dro
men verwerkelijkt te zien, zo
zelfs, dat hij persoonlijk de eer
ste President werd van de nieu
we Joodse Staat in Palestina, is
een levenssucces, waarvan Weiz
mann, bij al zijn dromen nooit
gedroomd heeft.
Wij krijgen in dit werk te
doen met het Zionisme, de jood
se beweging, die er op gericht
was Palestina weer als eigen va
derland en als vrije onafhanke
lijke staat te mogen begroeten.
Dit boek is een levensbeschrij
ving, maar tevens een beschrij
ving van het Zionisme.
En het Zionisme is een ver
schijnsel van de twintigste eeuw,
dat onze volle aandacht ver
dient.
In niet-Joodse kringen werd
het genegeerd, men nam er
hoogstens kennis van als van een
eigenaardige Joodse hobby,
waaraan men niet veel waarde
toekende.
Tot, plots, als bij verrassing de
nieuwe Joodse staat werd geïn
stitueerd, ais een wonder voor
ieders oog.
Toen zijn we ei aandacht aan
gaan geven en hebben de lec
tuur er op nageslagen en heb-