ons Om Het overblijfsel. VxwJi de, dlchoalfeutyd. M J-atnLUMad VOOR CNZE JONGE MENSEN. Onze Opstellen-wedstrijd. Kruiswoordraadsel. 1 2 3 4 5 !1|6|7|8 9 10 11 IB12 si13 mi141 i i ibi 15 16 m n I18 Ü3I19 20 21 B22123 18 24 25 IBI261 27 28 m291 30| I IBI31 1 1 321 33134 mi 35 1 ®36l :ü37 IB 38 39 B a«i i kb «42| 43 B 44l 1 IB45I B 46 m 47 481 IB 49 BM M IB 52 53154 m 551 B5e 57 mi581 Bi59 60 161 IBI62 l63lül64l65l 661 BI67 fl 68 1 69 ;jgj§| 70 71 72 B 73 74 IBI 75 79 IBI77 78 88 fli79i i i \m 80 8' 9x>ed uil %,'ti oq&ti kiften. dienii tuut tnift iwEk. (1 Vrijdag 25 November 1949 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 Beste Henk, Ik ben blij, dat je iets ge had hebt aan mijn laatste brief en dat je nu negrepen hebt wat ik bedoelde met die „af god" van het intellectualisme. Maar nu kom je met een nieuw probleem, waarmee je zit. Je zegt, dat het zo moeilijk is tegenwoordig om goed op gang te komen, vooral als je geen goede schoolopleiding gohad hebt. Ik begrijp dat. Maar denk nu niet, dat dit alleen nu maar zo is. Vroeger was het óók moei lijk voor de meeste jonge men- son. Weet je wat ik er eigen lijk van denk? Het mankeert de meesten aan wilskracht en doorzettingsvermo gen. Ik geloof, dat ieder nor maal jongmens en hij behoeft heus geen uitblinker te wezen, denk eens aan dat intelligentie- onderzoek van die professor, waar ik je de vorige week over schreef! kansen heeft. Er zit wat in dat gezegde van Napo leon: iedere soldaat draagt de Biaurschalkstaf in zijn ransel. Kijk, ik bedoel dit: er zijn veel jonge mensen die zich laten leven, die zelf geen wil hebben. Dan krjjg je die befaamde mis lukkeling met z'n twaalf ambach ten en dertien ongelukken. Een andere fout is, dat vele jonge mensen naar anderen kijken en bij zichzelf denken: als ik maar zijn kansen had, dan zou 't wel gaan. Daar is niets van aan, Henk. Je hebt je eigen kansen. Je moet met beide voeten op je eigen plaats blijven staan en zeggen: wat kan ik er met Gods hulp van maken? En begin dan je. best te doen op de plaats waar je staat en kijk niet naar ande ren, waarvan je denkt, dat zij betere kansen hebben. Als 't kan blijf bij het vak, dat je eenmaal begonnen bent. Stel daar je zelf de eis: ik wil hier nummer één worden. Een ander ding is die valse schaamte, die je vooral in ons landje zo vaak aantreft. Ik kreeg dezer dagen een boek uit mijn kast weer eens onverwachts in handen. Het is uitgegeven in 1935 en heet: „Jong Holland, pak aan!" Daarin komt een bij drage voor van Dr Colijn, die daarin tegen die valse schaamte waarschuwt. Hij schrijft: „Men is opgevoed en verkeert in een bepaalde levenskring en meent dan, dat men slechts een be paald soort werk verrichten kan; werk, dat past bij het maat schappelijk milieu, waartoe we 1 'ïorcn. of bij de schoolvorming, die we ontvingen. Dat is een verkeerde gedachte. Alle eer lijke arbeid heeft recht op waar dering. Er was eens een moeder, die, jaren geleden, mijn voor spraak vroeg voor haar zoon, die in het bezit was van 't diplo ma eindexamen H.B.S. Ik slaag de er in, iets voor de jongen te vinden. Een eenvoudige be trekking met een bezoldiging van ruim f 1800 per jaar. Dat geld was wel goed genoeg de moeder had het trouwens zeer nodig maar de betrek king was niet voornaam ge noeg. Daarvoor zo zei deze moeder heb ik mijn jongen toch niet de H.B.S. laten af lopen Kijk, neef, dat is nu een bij uitstek hollandse karaktertrek. We delen het leven in hokjes en standen in en ieder moet zorgen in zijn „eigen stand" te blijven en zo mogelijk daar bovenuit te komen. We zullen daar ook in ons landje mee moeten breken. Zeker in deze tijd, nu het er op aan gaat komen en niemand meer de gebraden vogels in de mond vliegen en er geworsteld en ge ploeterd zal moeten worden om op gang te komen. Wie tegenwoordig vooruit wil zal alles moeten aanpakken, wat hem voor de voeten komt. En dat goéd moeten aanpakken ook! En dat vind ik niets erg. Zo worden karakters gevormd, mannen van stavast. En aan züilke jonge kerels heeft ook deze moeilijke tijd nog dringen de behoefte, ja, juist deze *tijd. Daarom neefje, laat de moed niet zakken. Ik verzeker je, dat je mogelijkheden hebt. Als je maar wilt. Ook jij draagt de maarschalkstaf in je ransel. Maar wees dan niet als dat strootje, dat zich voor de stroom laat mee drijven, dan zich even aan het ene vastklemt en dan aan het andere. Zwem tegen stroom in, zoek je eigen weg en houd het doel voor ogen. En geef het nooit op. Ik verzeker je: zo kom je er! TROUW AAN Z'N MEESTER. Ergens in Frankrijk was er een onderofficier, die voor zijn com mandant een belangrijke bood schap moest overbrengen. Op de envelop stond: „In volle galop". De onderofficier spant zijn paard in en rijdt weg. Onderweg begint het projectielen te hagelen, ze suizen om hun oren. „Als ik daar maar door kom", dacht de onder officier. Opeens4 meter voor hem barst een bom. Het paard schrikt, stijgert schichtig. Dat redt zijn meester. Het paard krijgt een splinter in zijn buik. Het bloedt hevig. „Vooruit", zegt zijn berijder. En voorts gaat het weer. Doch het paard begint al ongeregelder*te lopen. Het snuift hevig, hinnikt van pijn. De ruiter slaat zijn sporen in de flanken van het paard. Ze komen bij een wa terplas, het water golft zachtjes. Het paard wendt de kop naar zijn meester, alsof het zeggen wil „Laat mij toch even drinken", maar er is geen tijd voor. Ze moe ten vooruit. Nog 4 km. Het paard kan bijna niet meer. „Mijn dap pere", zegt de ruiter „kun je het nog even volhouden?" Het is, als of het paard begrijpt. Het schijnt zijn laatste krachten in te span nen. Opeenshet paard smakt neer. De ruiter vliegt wel 3 m. over de kop van het ros heen. Maar hij snelt voort, zonder zich te bekommeren over zijn paard. Een poosje later reikt de offi cier de kapitein de brief over. Deze scheurt hem vlug- open, leest en zegt: „Nog net op tijd". De rijter loopt terug naar zijn paard. Het dier is bijna dood. „Mijn jon gen", zeg de ruiter „Je heb mij trouw geholpen hoor". Het paard heft zijn kop op, als laatste groet. Het dier is dood. Einde. S. Lokerse, School met de Bijbel Heinkenszand. Je oom DA AF. VERTICAAL. 1 ljng; 13. bijwoord; 16. voortref- 1. vogel; 2. steekwapen; 3. felijk; 17. opening; 18. slijk; 20. vlaktemaat; 4. vertaler; 5. bij- ontkenning; 23. getij; 25. land- woord; 7. rivier in Azië; 8. bouwwerktuig; 28. doorgang; 30. Noorse god; 9. prul; 10. Ameri- dwaas; 31. onderwijs; 34. wapen; kaanse sierplant; 11. vlootafde- 36. gestold sap; 38. plaaggeest; 39. snoes; 40. knaagdier; 41. speelgoed; 46. nonsens; 48. boom; 49. lidwoord; 51. deel van een fuik; 52. varkenshaar; 54. wan deldreef; 56. soldatenkost; 57. vogelverblijf; 59. lichaamsdeel; 61. haast; 62. bloedverwant; 63. noot; 65 man van adel; 67. jong dier; 69. hemellichaam; 72. rivier in Schotland; 74. voegwoord; 76. roofdier; 77. uitgave; 78 meisjes naam:; 79. pers. vnw. HORIZONTAAL. 1. vogel; 6. vleesgerecht; 12. bewoner van Noord-Europa; schietwapen; 15. meetk. lichaam; 17. liefdesuiting; 19. ziek; 21. plaats in Gelderland; 22. steen; 24. gesteente; 26. langs; 27. na komeling; 29. werkzaam; 31. smart; 32. aardr. term; 33. spil; 35. zeehond; 36. pers. vnw.; 37. voorz.; 38. plaats; 40. overblijfsel; 42. noot; 43. vis; 44. pen of klamp; 45. voegw.; 47. plant; 50. zinken of aarden bak; 53. reeds; 55. lengtemaat; 56. snelle loop; 58. voorz.; 59. soort onderwijs; 60. keukengereedschap; 62. gees telijke; 64. maal; 66. kraan; 67. vrag. vnw.68. zoon van Noach; 70. voegw.; 71. positieve electrode; 73. tennisiarm; 75. ingewijde; 77. huidverharding; 79. groot ver trek; 80. willoos werktuig; 81. tekengerei. Oplossingen inzenden vóór 9 December a.s. aan de kantoren van Zeeuwsch Dagblad te Goes, Middelburg, Vlissingen, Zierik- zee en Terneuzen. In de linker bovenhoek vermelden Oplossing Fuzzle. Voor goede oplossingen worden enige boekwerken be schikbaar gesteld. ONZE OPSTELLEN WEDSTIJD. Helaas hebben we verleden week een vergissing begaan, waarop een hartelijk meelevend schoolhoofd onze aandacht komt vestigen. Wij hebben n.L 't opstel van Ali ten Hove geplaatst, zonder dat er bij vermeld was, dat het de klas of het schoolhoofd gecasseerd was. Dit moet in iedlar geval gebeu ren, wil men aan de prijswedstrijd meedoen. Dus Ten Hoventje, laat het nog even de meester passeren. We herhalen duidelijkheidshalve nog even onze voorwaarde: 1. Maximaal 100 gedrukte krantenregels 2. Zeer beslist eigen werk, dus niet overschrijven of navertellen; 3. mag niet door'meester of een ander eerst gecorrigeerd of ver beterd zijn; 4. naam en school, en klas moe ten vermeld worden. D ANDEREN VAN Her GROEME HUIS door M. v. d. Bosch. 13 „Moe, we gaan even een jon gen naar het knapenkamp bren gen, die verdwaald is!" „Goed hoor, maar denk er om, niet te lang in de regen blijven." „Dat vind ik effies aardig van jullie", zei de jongen, toen Koos weer terug kwam. „Nou zelle me wel goed terecht komme!" „Hoe heet je?" vroeg Koos. „Ik? Piet de Noot en jullie?" „Hij heet Koos, en ik Boude- wijn", verklaarde Boudewijn plechtig. „Boudewaan, da's effe een fnnne naam!" De jongens schaterden het uit. „Hij heet niet Boudewaan, maar Boudewijn!" „Nou, dat zeg ik toch, Boude waan!" De joogens gaven elkaar maar eeofc-eon knipoogje. Ze begrepen nu wel, dat Piet het toch niet anders kon zeggen. Onderweg vertelde Piet, dat ze al zulke mooie tochten ge maakt hadden. „En achter de loods is een heel groot stuk hei, daar spele me en houwe me wedstrijden." „Kijk, daar heb je meneer Wils." De jongens waren bij de ioodsen gekomen, en een der leiders kwam juist naar buiten. „Zo, Piet, heb jij al een paar vrienden opgedaan?" „Ja meneer, dat zal ik U zegge. Bij het station dacht ik, twee keer dezelfde weg, dat moet je niet doen Piet, nou, en toen wou ik dat bospaadje maar weer neme. Als er nu naambordjes geweest waren had ik het wel gevonden, maar je ken die weg getjes zo niet uit mekaar houwe, ze lijke allemaal op mekaar. Nou, en toen kwam ik Boude waan en Koos tege en die hebbe me effe weggebracht", besloot Piet z(jn verhaal. „Nu heb je het zelf al onder vonden, Piet, dat je hier goed uit moet kijken, je kunt hier lelijk verdwalen." „Komen jullie even binnen, jongens, je bent zo nat van de regen!" Ze keken elkaar eens aan, nu, dat wilden ze wat graag. „Zetten jullie je fiets dan maar onder dat afdakje." Piet was al omgelopen om de zijne in de bergplaats te bren gen. „Zo, nu moeten jullie maar eens komen kijken. Wonen jullie hier allebei in de buurt?" „Boudewijn logeert bij een tante, maar ik woon hier wel." „Wat gezellig!" riepen de jon gens haast tegelijk, toen ze in de grote zaal kwamen. Het was een lang, laag vertrek, met aan weerszijden grote ramen. Door het mooie uitzicht, dat ze gaven leken het wel schilderijen van bos en hei, hoewel het nu met de regen wel wat sombere schil derijen waren. Bij de ramen, waarlangs brede banken gemaakt waren, en ook bij de tafels in het midden, overal waron jongens. Sommi gen zaten te schrijven, anderen te lezen. Er werden spelletjes gedaan, of ze zaten in groepjes druk te praten. Op een van de tafels lag een grote kaart, waar omheen een groep jongens met een leider stonden, die bezig waren de om geving alvast te verkennen. „Vind je het niet enig!" fluis terde Boudewijn zijn vriend toe. „Nou joh, reusachtig!" Daar kwam Piet de zaal bin nen. Hij was er wat trots op, dat hij de jongens meegebracht had, en deed tegenover de an deren of het zijn beste vrienden waren. „Hoe vinden jullie de hei?" hij wees naar een paar pullen met de lichtpaarse pas ontloken bloempjes. „Hebbe me self ge plukt". Het stond wat gezellig, von den de jongens. „In de zaal zijn we, als we niet naar buiten kunnen, wat niet veel voor zal komen, naar we hopen, hier wordt dan ook gegeten, met mooi weer doen we het buiten", vertelde mijn heer Wils verder. „Nu moeten jullie de slaapzaal ook nog even zien, kom maar mee!" „Kijk eens, wat leuk, twee bedden boven elkaar", riep Bou dewijn, zodra de deur open ging. Piet was al vooruit gelopen. „Da's mijn ledikant", wees hp", ze slape faan, hoor!" „Wat zul je hier lekker kun nen slapen", veronderstelde Koos, „zo'n bovenbed, daar zou ik ook wel eens in willen." In lange rijen stonden de ijzeren ledikanten, telkens twee boven elkaar. „De eerste avond wilden alle jongens „boven" slüpen, maar dat ging natuurlijk niet. Weet jullie, wat we doen? Op de helft van de kamptijd ruilwn we om. Wie beneden geslapen heeft mag dan naar boven." Ze stonden nu tussen een poort van bedden. Op de bo venste kijken konden ze niet, meneer wel, die stak er net met zijn hoofd boven uit. „Klim er maar even op!" „Mag dat" Koos keek naar zijn voeten „met onae schoe nen aan?" „Ja, toe maar hoor", lachte meneer. Daar stonden ze allebei al op een ijzeren rand. Hoep, Koos zat al, en met een flinke sprong volgde Boudewijn zijn voorbeeld. „O, wat ben je hier dicht bij de zolder! En kijk eens,- ie zit zo in de hanebalken!" „Die hanebalken, nou, dk; we ten wat." Mijnheer was zn echt genoegelijk ook op een bed gaan zitten naast Boudewijn. „De eerste avond dat we hier sliepen had ik de jongens een half uur tijd gegeven om zich uit te kle den, en dan zou ik ze komen toe dekken, dat zijn ze nu eenmaal in Amsterdam zo gewend." (.Woull vemoigdl). behorende bij het ZEEUWSCH DAGBLAD en 't SCHOUWSCH DAGBLAD van 25 November 1949. eei/u/scH u/eexem VOOR DE ZONDAG We hebben gewezen op de geestelijke verschijnselen, die gepaard gingen aan de nationale ondergang van ons volk in de franse tijd. Al wat leiding had te geven, an Kerk en Staat en Maatschap pij verzaakte zijn plicht. Men leefde niet meer uit de reforma torische beginselen van het bloeitijdperk onzer geschiedenis. Men heette nog „orthodox" maar het was een versteends ortho doxie, waarbij ongemerkt de valse beginselen van het huma nisme waren binnen gedrongen en van hogerhand werden ge propageerd. Wanneer Nederland dan ook straks door Napoleon wordt ge ïncorporeerd bij het revolutio naire Frankrijk, is Nederland al geen Nederland meer. Het woord dat Von Bismarck later eens spreken zou: Nederland annexeert zichzelf wel, was .reeds toen een feit geweest. En wat hebben de „brave" mensen geboet voor hun geeste lijke ontrouw, voor de verzaking van de gereformeerde Gods dienst, en de beginselen waar bij Nederland eens groot gewor den was. Wanneer het franse dwangjuk ondragelijk wordt, ons land is léeg geroofd en ons volk uitge mergeld en onze jongens zijn weggesleept naar de russische slagvelden en daar een ellen dige dood stierven, komt er een zogenaamde inkeer. Als de ver loren zoon komt men „tot zich- zelve", alleen maar: men keert niet terug tot God. Er is spijt, maar geen berouw. De Van Lenneppen, die ook braaf „meegekeesd" hebben, zien toch langzamerhand in, dat zij op het verkeerde paard gewed hebben. Schaamde de amster- damse regent zich eerst om met Oranje op de borst op de deftige grachten gezien te worden, hij gaat nu beseffen, dat dit toch verkeerd geweest is. En hij schrijft in zijn dagboek, dat hij in een bovenvertrek van zijn huis op de amsterdamse Heren gracht ergens een verborgen hoekje heeft, waar „het oog van den verklikker niet kon door dringen" en daar hangt in een doodeenvoudige lijst een portret. Het stelt voor Prins Willem V, in een mantel gewikkeld, die op de borst een ster zichtbaar laatOnder dat portret heeft de oude Van Lennep, wellicht met een traan in het oog, een vers geschreven (hij was immers ook nog dichter!). En hij schreef: „De mantel teekent een [bewolkten luister; Oranje's ster alléén blinkt in het [duister; Voor 'toog der hoop stroomt in ['t verschiet de zee En Holland ia het hart vergoedt [al 'twee...." Ach ja, de troost 'is wel heel schraal. Maar toch: Oranje's Ster! Een diepe tragiek. Een tragiek die welhaast een donkere af grond wordt, wanneer de klein zoon aan dit veelzeggend ver haal gaat toevoegen: „De dag der vrijheid heeft hij reeds in 1812 tegemoet gezien, maar hij had als Mozes het be loofde land uit de verte begroet, evenmin als Mozes werd het hem. vergund, het te bereiken,." De oude Van Lennep stierf vóór 0**nje terugkeerde. Als Mozes? Het blijkt wel: het is hier mis verstand op misverstand. Zeker. Mozes is gestraft voor zijn ambtsvergrijp, zwaar en hard, en hoe heeft hij God ge beden die straf weg te nemen, maar zijn zonde was tenslotte de felle reactie tegen de zonde van het ongeloof en de godsverza king van een geheel volk, dat hij liefhad. Maar Van Lennep en de vele anderen, die leiding hadden be horen te geven in deze dagen van verval, hebben zichzelf lief ge had en zichzelf gezocht en hun deftige plaats onder het volk be mind en zij hebben het volk doen zondigen zoals Jerobeam het volk zondigen deed. Dat is het allesbeheersend ver schil. En dat hebben zij niet gezien. Daarom was er wel spijt, maar geen berouw, geen terugkeer tot de reformatorische beginselen der zestiende eeuw, niet een ver zuchten: O God, wees mij arme zondaar genadig. Men sprak van vergissing en misverstand. En daarom ging men princi pieel op dezelfde weg des ver- derfs voort. Als straks Oranje terug is, handhaaft men de be ginselen der franse Revolutie. Ze worden wat bijgeschaafd en humaner opgevat. Maar we gaan een tijd te gemoet van de libe rale idee, dus, van verdere afval van het Woord. En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde. Gen. 1310. Geleerd door de beschamen de les in Egypte, ziet Abraham thans meer en beter dan Lot Het is niet enkel geloof, óók weer zijn toegeeflijk karakter, dat hem aanstonds bij de op gekomen twist onder hun her ders doet voorstellen om uit een te gaan en de kans aan zijn neef laat. En dan heft Lot zijn ogen op! Lot die toch op een andere manier, dieper vast zit aan déze wereld. Hij lijkt die wereld goed, veel beter dan zijn oom te zien- Of is het niet waar, dat de Jordaan de ganse vlakte be vochtigt? Nu, dan is zijn keus bepaald, 't Gaat er enkel nog maar om hoé dit beleefd te zeggen. Maar dat juweel van 'n land rond Sodom wordt zijn. Hoe dikwijls heffen ook wij de ogen op en zien.verkeerd. Terwijl wij juist als koop lieden, als boeren, als beroepen dominees maanden extra goed uit onze ogen kijken. Men liet ons toch, Gód liet ons toch de keus! En wij kózen.de wereld, de vlotte wereld- Abraham bleef slechts het steenachtig gebergte van Juda, waar juist de wind het stof rond de kudde opdwarrelen deed. Maar zelfs in dat stof zag de kinderloze, die God voor zich kiezen liet, Gods belofte: als dit stof zó talrijk zal uw zaad zijn! D. J. COUVEE. En daarom gaat er óók in Ne derland gebeuren wat er een maal in Israël gebeurd is: slechts een „overblijfsel" wordt behou den, een overblijfsel, dat bijna uitsluitend bestaat uit de „kley- ne luyden", die instinctief zich blijven vastklemmen aan het Woord en dus aan de reforma torische beginselen, die Neder land eenmaal hadden groot ge maakt. Een „overblijfsel", ja, een heel klein overblijfsel Zoals het altijd geweest is. En nogmaals: ziet ge niet de parallellen tussen de tijd van toén en die van nü? De post krijgt het teugeswoor- dig druk bij mijn an huis. Daar kreeg ik me zo maar opeens heel wat brieven, uit verschillende dele van Zeeland. Nou, ik mag dat wel. En wat me bezonder lijkt is dat er zoveul andacht door de vrouwtjes an me ge schrijf gegeve wordt. Ik ken ne- tuurlijk niet op al die brieve in gaan, want dan wordt het een krispondentie tusse een paar lui en de rest komt niet meer an de beurt en dan raak ik hele- gaar van me sjampieter af. Maar één briefie, ook alweer van een vrouwspersoon, mot ik toch atj- hale. Ze heit het nog over die rooie briefkaarte waar ik on langs over schreef en daar zeit ze nou het volgende van: „Zoals gewoonlijk las ik deze week uw „Bij ons thuis". Dat U geen beste dag gehad hebt, geloof ik. U dacht zeker: als die dame nu maar eens begonnen was met bijv. Mijnheer Bramse, hebt u zich niet vergist? enz. Maar met dat al mag ik zulk een beetje gekrakeel wel, als ik zoo iets lees ben ik net als uw vrouw, dan heb ik last van binnenpretjes. Wat die rode kaart betreft, u hebt zeker in de bezettingstijd nooit geen ge brek aan briefkaarten gehad, want anders hadden ze u ook wel alle kleuren van de regen boog in uw handen gestopt, om dat er op moment geen andere waren. Getrouw aan onze Minis ter, die steeds roept: sparen, spa ren, heeft die dame zeker gedacht: die kaarten hebben toen ook geld gekost en die zal ik eerst opruimen. Dus hebt u nog een curiositeit er bij ook. Met de meeste hoogachting, een leze res Zo, die zit ai weer. De vrouw tjes nemen het altoos voor me kaar op, docht ik, toen ik dat geleze had. Nou die binnen pretjes neem ik dan maar op de koop toe en dat ik die rooie kaarte nog nooit in me leve ge zien heb is ook eerlijk waar. Maar het zal wel zo weze as deze dame nou weer schrijft, en dat er iemand gevonde wordt, die eerlijk het advies van de Minister van Finansies nakomt, nou dat mag ook wel is in de krant, want daar heb ik nou eerlijk gezeid groot respect voor. Ik mot zegge as dat ik er wel is an te- kort schiet, an dat spare bedoel ik dan. Maar dat leit niet an mijn, laat ik er dat b[j zegge, ik wil wel. Maar deze nieuwe dame wordt alvast weer bedankt. Ik ben blij met haar attensie, maar ik zeg er bij, dat dit briefje mijn vrouw niet in handen gekrege heit, één bin nenpretje, zoas deze dame het belieft te noeme, is voor me vrouwe voorlopig al weer is meer dan genocht. En nou ik weet, dat er kans bestaat op brieve over m'n geschrijf, ben ik er op uit de post zeivers een beetje op te vange. As ik an me schrijf tafeltje zit ken ik net door 't raam op de weg kijke as er wat ankomt. Nou was er nog een brief deze week, die mezelf weer is een binnenpretje bezorgd heit. Me vriend Pier van den Duunkant, zoas tie z'n eige noemt, schreef weer is. Nou data- was ik blij Onder deze titel is dezer da gen verschenen een zeer merk waardig boek, dat zeker de moei te waard is in enkele vervolg artikelen in deze rubriek voor onze lezers te bespreken. Het boek, dat de omvang kreeg mee. Hij staat helegaar an mijn kant, heb ik uit z'n schrijve be- grepe. Dat steekt een mens een hart onder de riem ('k geloof dat ik het nou goed schrijf?) Hij heit 't ook over een kerkelijke bijeenkomst waar ze de bevrij ding herdacht hebben en toen gingen z'n gedachten terug naar 3 October 1944, toen hij van de duunkant most vluchten met z'n gezin. Ik ken me levendig begrijpe dat Pier na die bevrij ding Psalm 66 vers 5 van heel z'n harte gezonge heit. We ver- gete die dinge soms maar weer al te gauw. Een mens leeft er vaak maar op los en houdt niet in gedachtenisse wat de Here in bange ogenblikke gedaan heit. We zitte al weer gauw met aller lei zurrege en bekommernisse en vergete dat de psalmdichter van de ouwe dag ons heit voor- gezonge: 'kZal gedenke hoe voor deze ons de Heer heeft gunst beweze en in plaats van bittere klacht, daar van zingen, dag en nacht. Ik denk wel is: bekom- mere we ons eige niet veul te veul om allerlei dinge die ons gebeure kenne en late we niet veul te weinig aan de Here over? Er wordt zoveul getobd en ge klaagd en gevraagd: hoe mot dit nou en hoe mot dat nou? terwijl as 't er op an komt, de Here al lang voorzien heit. De hoofdzaak is maar, dat we dicht bij de Here leven wille en Hem wille late zurrege. Wentel uwe weg op de Here want Hij zorgt voor je, staat er geschreve. Pier, ik hoop van harte, dat je daar ook kennis an mag hebbe, want jonge, dan benne we rijk in alle omstandighede, ook al gaat het dwars teuge bet vlees in. Maar kom, nou ben ik onge merkt an het preke geslage, en dat is eigenlijk de schuld van jouw brief, Pier. Maar dat hou julder me wel te goeie. En nou tot de volgende weke, je FLIP BRAMSE. van 544 pagina's compresse druk, is een auto-biografie van Chaim Weizmann, de eerste President van Israël. Het boek verscheen onder de oorspronkelijke titel: „Trial and Error", wat moeilijk in twee Hollandse woorden te vertalen is. „Trial" is een proef, een on derzoek, en „error" is vergis sing, dwaling, fout. In ieder ge val wijst deze titel op beschei denheid, een deugt, welke deze hoogst interessante biografie op elke bladzijde siert. Maar min der juist is deze oorspronkelijke titel weL Want zeker komen er op deze pagina's gebeurtenissen in het licht, waarvan de schrij ver zou kunnen zeggen: hier heb ik gedwaald. Maar zijn leven, en dat is een lang leven geweest (Weizmann werd geboren in 1874 en is dus nu 75 jaar oud) is een uitnemend geslaagd leven ge weest. In zeer armelijke omstandig heden in een vergeten hoek van Rusland, in een dorpje in de Pripet-moerassen geboren, ver vuld van de jeugd af aan met Zionistische dromen, deze dro men verwerkelijkt te zien, zo zelfs, dat hij persoonlijk de eer ste President werd van de nieu we Joodse Staat in Palestina, is een levenssucces, waarvan Weiz mann, bij al zijn dromen nooit gedroomd heeft. Wij krijgen in dit werk te doen met het Zionisme, de jood se beweging, die er op gericht was Palestina weer als eigen va derland en als vrije onafhanke lijke staat te mogen begroeten. Dit boek is een levensbeschrij ving, maar tevens een beschrij ving van het Zionisme. En het Zionisme is een ver schijnsel van de twintigste eeuw, dat onze volle aandacht ver dient. In niet-Joodse kringen werd het genegeerd, men nam er hoogstens kennis van als van een eigenaardige Joodse hobby, waaraan men niet veel waarde toekende. Tot, plots, als bij verrassing de nieuwe Joodse staat werd geïn stitueerd, ais een wonder voor ieders oog. Toen zijn we ei aandacht aan gaan geven en hebben de lec tuur er op nageslagen en heb-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 5