Bij ons thuis
Om
TcmiiieUad
ItermwL
Ita-aA de dichoa£jeug,d.
Onze Opstellen-wedstrijd.
VOOR ONZE JONGE MENSEN.
DE KINDEREN VAN
HET GROENE HUIS
Mi&ot deden een deAi
ioefi maefvtiq..
Vrijdag 18 November 19-19
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
Beste Henk,
Je schrijft me, dat mijn laatste brief je
beter heeft doen begrijpen, wat ik bedoelde.
Toch zit je nog met vragen en je hebt ook
nog tegenwerpingen.
Uit wat je me schrijft, blijkt me, dat je
werkelijk nog te veel behept bent met de
algemene gedachte, dat „intellect" het een
en al is. Mensen die knap zijn in het leren
en er maar de gelegenheid toe hebben zijn
er klaar voor, denk jij.
Jongen, je bent zo mis.
Het is wel heel toevallig, dat ik juist van
de week een artikel in handen kreeg van
Prof. Chorus uit Leiden, die interessante
proeven gedaan heeft en daarop een lezing
hield over de betekenis van het intelligentie-
onderzoek. Hjj heeft een onderzoek inge
steld, dat zich over duizenden mensen uit
strekt. Deze mensen waren allemaal zo
tussen de 40 en 50 jaar oud. Het „school
succes" heeft hij onderverdeeld in vier
groepen: 1. best; 2. goed; 3. voldoende en
4. zwak. En nu moet je eens even onder
staand staatje rustig bestuderen, neef. Je zult er perplex van staan.
Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4
Artsen
6
22
54
18
Juristen
10
32
48
10
Ingenieurs
7
27
54
12
Leraren
11
35
42
12
Professoren
19
39
35
7
Geestelijken:
Protestants
7
27
48
18
R.K.
4
23
46
27
zien we hier uit?
Dit beste neef, dat jouw redenering helemaal niet op gaat. Niet
het intellect beslist, maar geheel andere factoren geven de doorslag
in het leven.
Welke die factoren zijn? Vasthoudendheid, doorzettingskracht,
betrouwbaarheid, wilskracht, accuratesse, geloof in wat je wil.
En nu is juist dit zo funest bij ons huidig systeem van onderwijs,
zowel bij lager als middelbaar, dat men dat gewoonweg over het
hoofd ziet. De kansen in dit leven worden niet beslist door een
stel goede hersens en hoe deze verder worden volgepompt, maar
hoe het kind in zijn harmonieuze eigenschappen zich ontwikkelt.
Kortom: het is een kwestie van karakter.
Deze test leert ons, dat juist de heel gewone middelmatige leer
lingen de beste kansen krijgen in het leven.
Welnu, neef. Natuurlijk als bij die middelmatigheid komt,
dat je in je jeugd veel kunt studeren, dan heb je een voorsprong.
Maar toch meer dan een voorsprong is het niet. Jij hebt ook die
kansen. Als je maar wilskracht hebt, doorzettingsvermogen en weet
wat je wilt.
Er staan, zelfs nu nog, wegen genoeg voor je open. Als je maar
aanpakt. Heus de school beheerst het leven niet. Gelukkig niet,
zou ik zo zeggen, zolang ze daar van de mens niet anders dan een
volgepropte worst willen maken. Ik lees nog al eens graag bio
grafieën en weet je wat mij dan vaak opvalt? Dat juist grote mannen,
genieën op de school de meeste troebel hadden met hun leraren.
Ik zou er verscheidene kunnen opnoemen. Ik zie het als een soort
instinctieve afscherming van hun talenten, die anders in die intel
lect-machine tot gruizels vermaald zouden zijn.
En dan de velen, die hun weg gezocht en gevonden hebben
zonder dat ze die z.g. classieke opvoeding hebben gehad.
Nee, Henk, je geval is niet hopeloos, jongen. De mogelijkheden
liggen in je zelf.
En hiermee kom ik terug op mijn eerste woord in mijn corres
pondentie aan jou: Niet wat je weet maar wat je BENT beslist
in je leven.
Denk er nog maar eens over na. Je OOM DAAF.
Dr van Loy vertelt hierbij: „Ik
stel er prijs op, hier mee te de
len, dat ik deze waarschuwing
destijds acer gewaardeerd heb,
al kon ik op dat ogenblik niets
anders doen dan ontkennen. Wat
meneer Aernoutse vertelde,
vormde voor mij zeer slecht
nieuws. Van iedere persoon, die
ik hielp, had ik ais tegenpresta
tie met klem stilzwijgendheid
geëist. En nu had de een of an
dere kletskous zijn kaken niet
op elkaar kunnen houden".
Deze mededeling bezorgde hem
niet geringe angst. Vught leek
hem nu eenmaal geen aanlokke
lijk oord. Zijn geheim was geen
geheim meer. Wanneer de Duit
sers er achter kwamen, was hij
een verloren man. Hij zette ech
ter zijn werk voort, al was het
onder zulk een spanning, dat hij
oen verhoogde werking der
schildklier kreeg, zodat hij 11
maanden niet in staat was, de
praktijk waar te nemen.
Dat kletspraat in de tijd der
oezetting veel gevaarlijker is dan
men wel vermoedt, bleek na de
oorlog. Toen kwam aan het licht,
.at de N.S.B.-burgemeester van
das van Gent herhaaldelijk brie
ven had ontvangen, waarin werd
meegedeeld, dat hij de Arbeits-
.nsaiz saboteerde. De man heeft
het nooit aan de Duitsers door
gegeven.
Wanneer een door hem be
handelde naar de keuring door
de Arbeitseinsatz ging verkeerde
hij steeds in spanning, hoe het
onderzoek af zou lopen. En als
dë „patiënt" dan terug kwam,
dan was het vreugde. „Ik kon
al aan zijn gezicht zien, dat ons
gemeenschappelijk sabotage
werk prachtig gelukt was; dan
hadden we altijd oven tijd om
eens hartelijk te lachen om de
zeer komische situatie, die zo'n
(keuring soms meebracht. Tel
kens als de Moffen in de Zeeuw
se luren gelegd waren om een
uitdrukking van mijn vriend J.
v. Waes te gebruiken was er
reden tot vreugde en zeer vaak
tot zenuwontspannende vrolijk
heid. Wij waren „nur dumme
Hollander", maar we beduvel
den het Herrenvolk en hun
handlangers waar ze zelf bij wa
ren en iedere keer als dat ge
lukte, deed het de burger goed.
En het succes, dat steeds groter
werd, al nam daarmee ook het
risico toe, spoorde mij aan tot
verder gaan".
Dr van Loy brengt in zijn in
leidend woord ook dank aan
collega's die hem bij zijn sabo-
igewerk geholpen hebben: de
eren Dorrepaal, Ramselaar,
.'uylaert en de Bruin. Ook de
heren Jac. Stouthamer en Jan-
in, die als directeuren van de
arbeidsbeurzen van Sas van
Gent en Neuzen hem bij zijn
werk hebben gesteund, vergat hij
door M. v. d. Bosch.
12
Dik liet er zich echter niet
loor uit het veld slaan. Hij ging
och met de trein, en dan mocht
act van hem wel regenen.
Een half uur voor het vertrek,
kwam Boudewijn al, die Dik mee
uitgeleide wou doen.
Dik had haast geen geduld
meer om nog te wachten, de
morgen had ai zo lang geduurd.
Een kwartier van te voren had
hij zijn regenjas al aan.
„Moeder, de klok gaat toch
wel goed?" Dik bedacht met
schrik, dat de klok misschien
bijna afgelopen was, dan liep
zij langzamer. Maar moe stelde
hem gerust, ze had haar de vorige
dag net opgewonden.
Eindelijk was het toch zo ver,
dat ze gaan konden.
Dik moest bij moeder onder
Nu komen ze los de opstellen!
We zullen er elke week één
plaatsen. Thans volgt eerst een
opstel van Ali ten Hove van
Terneuzen:
DE ELSADANS.
't Was avond en overal in het
bos zoemde het. Boven de grond
zoemden de elfjes de elke zomer
avond weerkerende avondzang.
Onder de grond maakten de ka
boutertjes muziek.
't Was feest in Kabouterland.
De kabouterkoning verjaarde en
nu dansten ze een vreugdedans.
Ieder had een vrouwtje opge
zocht. Ze zwierden in de mooiste
kleren op de maat van de mu
ziek door de zaal.
In een hoekje zat Elsa. Geen
der kabouters had haar geno
men: ze was te lelijk. Elsa wist,
dat ze lelijk was, met haar ge
scheurde, grijze, korte jurk, ver
sieten schoenen en stugge, zwar
te haar. Tegenover haar, in de
andere hoek zat Grijsmuts. Hij
was ook alleen. Hij kon met Elsa
dansen, maar zijn klompen zou
den zo klotsen op de stenen
vloer en iedereen zou hen uit
lachen. Opeens stond naast Elsa
een snoezig elfje met een glin
sterend, gouden stokje in de
hand: een toverstafje. Het elfje
was door een gaatje gekomen,
dat een regenworm geboord had
in de mossige bosgrond.
Het lichtblauw van het jurkje
stond prachtig bij de mooie,
kleine schoentjes, de doorzich-
niet. Wat de laatste betreft: de
heer Jansen, heeft velen uit
Neuzen en omgeving door zijn
adviezen en andere hulpverle
ning aan zich verplicht.
Ook zijn „vrouwke" is ze
soms gelijk de dokter uit Sas
maar klein van persoon?
brengt hij dank voor haar morele
steun, hem in deze dagen ver
leend.
Ik kan niet nalaten, dit arti
keltje te eindigen mot het slot
der Inleiding: „Toen op 19 Sep
tember 1944, 's avonds om kwart
voor acht de Canadese tanks ons
dorp binnen rolden was het, of
een zware last van mij af viel.
In de neerdalende schemering
zag ik infanteristen lopen naast
de traag voortrollende strijdwa
gens. Ik wilde schreeuwen, maar
kon niet. Het was, of mijn keel
werd dichtgeknepen, er kromp
iets samen in mijn borst. Dan
golfde wilde vreugde op en luid
de grote parapluie, anders zou
hij veel te nat in de trein komen.
Koos en Boudewijn volgden met
de fiets, waar ze de koffer op
hadden gezet.
Aan 't eind van het laantje
moest Dik nog even wuiven naar
Han en Iki, die samen onder
één regenjas, bij het hekje ston
den, Jannie stond in de deur.
Van vader had hij 's morgens
al afscheid genomen, toen hij
naar kantoor ging.
Tik, tik, tik, tikten de drup
pels heel hard op de parapluie,
alsof ze Dik plagen wilden. „Tik,
tik, tik, zou je maar niet thuis
blijven!"
Maar Dik trok er zich niets
van aan, hij ging op reis, en
de regen kon hem lekker niet
tegen houden.
Ze waren nog maar even op
het perron, toen de trein al
binnen stoomde.
Zodra Dik een leeg raampje
zag, schoot hij vooruit, en wilde
met de trein meehollen. Maar
moeder riep hem terug, ze zou
tige vleugeltjes en het haar.
Even raakte ze Elsa aan met het
toverstafje. En plotseling was
Elsa helemaal veranderd.
Dadelijk verdween het elfje
weer. De kabouters stonden op
eens stil en allen lieten de meis
jes, waar ze mee gedanst hadden,
staan. Ze groepten om haar heen
en daar brak het rumoer los.
„Ik, Elsa, ik", en de zoon van
het hoofd der kabouters kwam
naar voren. „Ik, Elsa!"
Dat was meer dan een vraag,
dat was een gebod. De kabouters
stonden roerloos. Fier ging Elsa
staan en ze keek de zaal rond.
„Op zij!" beval ze en ze deden
het. Ze liep regelrecht naar de
andere kant.
„Grijsmuts!" riep ze.
Niemand had op hem gelet.
Het elfje had ook hem omge
toverd in een prins.
Het was een pracht-gezicht,
Elsa, in haar rose jurk met dia
manten knopen, gouden schoen
tjes en het zilverig blonde haar
met Grijsmuts, die een vuur
rode muts op had, in tegenstel
ling met z'n naam, met een flon
kerende smaragd, een eveneens
rode jas en blauwe broek aan,
te zien dansen.
Over die dans werd nog altijd
gesproken als een zeer wonder
lijke dans. Dat was het dan ook,
dit werd door het feit bewezen,
dat het was opgenomen in het
kroniekboek, dat op 't kabouter-
gemeentehuis in een grote kast
lag. ALI TEN HOVE.
keels schreeuwend rende ik de
straat op, de bevrijders tege
moet. En heller dan ooit stond
met vlammende letters in mijn
ziel geschreven:
Voor Koningin en Vaderland!"
J. G.
Liefde is zuinig op haar voca
tieven, meen ik.
Wie speelt met de wet, ver
speelt het Evangelie.
Grond voor ons Schriftgeloof ls
de Heilige Schrift zelf.
De Heilige Geest zelf stuurt
altijd naar het Woord toe, en
dringt altijd naar het Woord te
rug.
Wij hebben geen enkel theolo
gisch begrip op te bouwen uit
onze „ervaring".
den best een mooi plaatsje
vinden.
En ja, spoedig hadden ze een
leeg hoekje gevonden.
Koos zorgde voor de koffer,
en ging toen ook op de bank
zitten.
„Zal ik maar meegaan?" riep
hij tegen- moe.
„Wel ja", knikte deze, „ik heb
Boudewijn nu toch."
„En ik zal U niet in de steek
laten!"
„Past op de handen", klonk
de stem van de conducteur al
een paar coupé's verder.
„Koos, 't wordt tijd, jongen."
„Ja moe, ik kom al! Dik, goeie
reis, hoor, veel plezier. En denk
er om, niet uit het raampje han
gen", kon hij niet nalaten nog
even te plagen.
Moeder moest Dik nog even
voor het laatst goedendag zeg
gen, en: „Denk er om, niet ver
geten de briefkaart te posten
vanavond!"
„Op zij!"
Dik kon moeder nog juist een
zoen geven, en floep, daar was
het deurtje al dicht.
Koos keek toe, hoe overal de
portieren gesloten werden. Ver
derop stond de chef, het bordje
ging omhoog, de trein stoomde
weg.
Lachend en wuivend zat Dik
achter het raampje, heel zijn
gezicht straalde van plezier.
Een klein eindje liepen de
jongens nog mee. Maar de trein
ging al zo hard, nee, nu konden
ze Dik niet meer zien.
Met z'n drieën nu onder de
parapluie, de jongens elk aan 'n
kant van moeder, gingen ze naar
huis.
„Heb je er nu geen spijt van,
Koos, dat jij niet wilde?"
Nou, zo'n reisje had Koos ook
Wel fijn gevonden, dat bekende
hjj eerlijk. Maar de rest, die lo
geerpartij, daar voelde hij niets
voor.
Even stonden de jongens nog
bij het tuinhek te praten. Wat
zouden ze doen, naar het Huis
gaan of hier bij Koos blijven?
Een schelle jongensstem:
„Kenne jullie me ook zegge, hoe
ik in het knapenkamp mot kom-
me?" deed ze opkijken.
„Het knapenkamp!" deed Koos
verwonderd, „dan ben je hele
maal de verkeerde kant uitge
gaan." En wat nieuwsgierig
voegde hij erbij: „Ben je zopas
met de trein meegekomen?"
„Welnee, we benne d'r al een
paar dagen. We zijn helemaal op
de fiets er naar toegegaan, en
toen het laatste eind, zo'n lollig
bospaadje. En nu moest ik van
morgen de post naar het station
brengen. E' .enlijk mocht ik niet
alleen, maar ik zei, toe meneer,
laat me maar gaan, we zalle niet
in seve slote tegelijk lope.
Meneer zei, dat ik de straatweg
moest nemen, dan kwam je er
vanzelf. Maar bij het station
dacht ik, twee keer dezelfde weg,
dat doene me niet, ik kan best
dat bospaadje weer neme, maar
nou benne me toch verkeerd uit-
gekomme."
„Kijk", wees Koos, „je moet
eerst dat kronkelpaadje nemen,
dan het karrespoor een eind vol
gen
„Het karrespoor, wat is dat?"
„Zo'n brede weg met diepe
sporen waar de wagens langs
gaan."
„Kenne me daar wel fietse?"
„Ja natuurlijk, er is een fiets
pad naast."
„O, dan weet ik toch wel, wat
je bedoelt."
„Dus eerst het kronkelpaadje",
begon Koos nog eens, „dan het
karrespoor tot het tweede
wegje
Hier viel Boudewijn hem in de
rede. „Als we hem eens weg
brachten, dat zou veel gemak
kelijker zijn, anders verdwaalt
hij misschien nog."
Daar was Koos wel voor te
vinden. Dom, dat hij daar zelf
niet aan gedacht had. En weg
was hij al om zijn fiets te halen.
(Wordt vervolgd)
behorende bij het
ZBEBW8CH DAGBLAD en
't 8CMWWSCH DAGBLAD
van 18 November 1949.
eeumcH
u/eexem
VOOK DB ZONDAG.
n
Van Koning Lode wijk XVI is
bekend, dat hij aan de avond
van dezelfde dag, waarop het
Parijse gepeupel de beruchte
Bastille te Parijs bestormde in
zjjn dagboek schreef: „Schoot
heden een hert. Verder niets ge
beurd
Toch was de slechting van de
Bastille het sein tot de grote
Franse revolutie en zou in de
storm, die ontketende, straks het
hoofd van Lodewijk XVI en van
zijn gemalin, beide op het scha
vot vallen en hun koninklijk
bloed gemengd worden in de
brede bloedstroom, die weldra
de straten van Parijs zou kleu
ren.
Terwijl een ontzaggelijke re
volutie het aanschijn van geheel
Europa zou gaan veranderen,
hield een Koning zich bezig met
zijn lievelingswerk: sloten ma
ken. Hij had niet de minste idee
van wat er rondom hem plaats
greep. En het heeft hem zijn
hoofd gekost. Krachtig en tijdig
ingrijpen zou hem en zijn dynas
tie hebben kunnen redden.
Zo gaat het altijd in tijden
van algemeen verval.
Geweldige gebeurtenissen ont
wikkelen zich en de tijdgenoten,
leiders noch massa, weten wat
er plaats grijpt.
Zo is het ook vandaag. Een
machtig welvarend en schoon
bezit, waaraan drie eeuwen cul-
tuurarbeid ten grondslag ligt,
wordt met een paar pennestre-
ken overgegeven aan de revolu
tie en de chaos; en in dezelfde
week stromen de tienduizenden
op de Zondag naar Rotterdam
om zich te vergapen aan een
voetbalwedstrijd Holland-België.
In hun dagboek schrijven ze:
„Schoot een hert. Verder niets
gebeurd
Dat is het beangstigende van
onze tijd. We gaan naar de kel
der, economisch, staatkundig en
geestelijk en niemand heeft er
erg in. We dansen op de vul
kaan en zijn nog erg tevreden
met onszelf.
Zo was het ook in ons land in
het Franse tijdperk.
In enkele artikelen hebben we
iets van die mentaliteit bij de
nationale zelfmoord laten zien.
Het was de tjjd van de epigo
nen, de dwergen, die geen be
grip meer hadden van enige
stijl en de diepergaande chris
telijke beginselen, waardoor een
maal ons volksbestaan was ont
loken en tot eer der eerste rij
ken van Europa was uitgegroeid,
hadden ingeruild, voor wat hu
manistisch religieuse denkbeel
den over de „waarde van de
mens", waarbij de „eigenwaarde"
natuurlijk de primeur had.
En toch: wanneer men de lei
ders in die dagen, de Van Len-
neps, de Van der Palmen, en
wie er verder de lakens uitdeel
den, gezegd zou hebben, dat zij
de Revolutiegeest binnen haal
den, zouden zij u vreemd hebben
aangezien.
Ze leefden in feite uit geen
enkel beginsel meer. Ze waren
eraan ontzonken. Ze waren ver
burgerlijkt en wilden hun eigen
goed burgerlijk bestaan slechts
handhaven. Hoger reikten ze
niet.
Ze willen een „hert schieten"
en verder moet er niets gebeu
ren.
Wanneer een patriot van een
reis naar Parijs is weergekeerd
en de familie Van Lennep bij
Heemstede een bezoek brengt,
treft hij vader Van Lennep niet
aan, daar deze zijn Vroedschaps
plichten te Amsterdam vervult.
De man hangt een zeer bloedig
verhaal op tegen moeder en
dochter, over de franse Revolu
tie in Parijs, waar „alle konings-
gezinden" een kop kleiner ge
maakt werden. De man besloot
zijn luguber verhaal met de
woorden: „Ja, men liep tot aan
de enkels in het bloed en zo
moet het hier ook gaanEn
wanneer de vrouwen het relaas
aan de brave Van Lennep over
brengen, is hij diep verontwaar
digd, neemt de lange pijp uit de
mond, staat recht op de voeten
en reciteert theatraal de zin uit
Vondels Lucifer: „Dat zal ick
keeren, is het anders in mijn
macht
Neen, men wil in ons verbur-
gelijkt landje wél de matige toe
passing van de Franse Revolutie,
maar geen bloedhet moet
een beetje christelijk er naar toe
gaan. „Vrijheid, gelijkheid en
broederschap!" is dat geen chris
telijke leus?
Zo waren de Van Lenneppen
en zó waren ze allemaal, die hier
de lakens uitdeelden.
Maar met dat al hebben deze
gematigde mannen ons land en
volk naar de afgrond gebracht.
Zij willen geen geknoei met
bijbelteksten in het openbare le
ven. Godsdienst is goed voor het
intieme leven. Maar ze wilden
ook geen bloed op de straten.
Er zo net precies een beetje tus-
Want als ik zwak ben, dan ben ik machtig.
2 Kor. 12:10b.
Kracht is in onze dagen een
toverwoord.
Voor wat zwak en hulpeloos
is, heeft men in de wereld
weinig eerbied; men doet het
altaar roken voor de Kracht;
voor de spierkracht, de denk
kracht, de wilskracht en wat
klein en zwak is, wordt met
een forse stoot opzij geduwd.
Stel daartegenover de orde
die in het koninkrijk der he
melen geldt. Hier juist het om
gekeerde. De armen van geest,
die niets uit zichzelf hebben,
worden zaUg gesproken. Zij
die hongeren en dorsten, m-
plaats van verzadigd te zijn,
ontvangen de belofte van de
rijkste overvloed.
De kreupelen die niet kun
nen gaan, verkrijgen de buit.
De groten worden van hun
tronen gestoten en de klei
nen worden uit het stof ver
hoogd.
De mensen verdiepen zich
gaarne in de aanschouwing
van de kracht.
God de Heere buigt zich in
genade neder tot de zwak
heid.
Zolang we nog over een
snipper eigen kracht beschik
ken, gaat Hij ons met Zijn
gunst voorbij.
Zijn we echter in ons zelf
tot niets geworden, de on
waardigste der zondaren, dan
buigt Hij zich tot ons, om ons
met Zijn kracht te vervullen.
Voor die Goddelijke kracht
moet alles zwichten: de zwak
heid van het geloof, de ver
zoeking der zonde, de vreze
des doods, zodat we met Pau-
lus kunnen zeggen: Als ik
zwak ben, dan ben ik machtig.
sendoor. Humanitair religieus,
dat was het summum van hun
staatsmans wijsheid.
„Schoot heden een hert. Ver
der niets gebeurd...." schreef
Lodewijk XVI in zijn dagboek.
De Nederlandse regenten
schreven precies hetzelfde in hun
dagboeken. En beiden hebben
hun land naar de afgrond ge
bracht.
Omdat ze niet leefden uit de
beginselen van Gods Woord,
doch dit Woord hadden ze in
gewisseld voor menselijke wijs
heid, die wanneer zij zich niet
reguleren laat door wat God zegt
in de Bijbel, altijd dwaasheid is
en tot vernietiging leiden moet.
Dat was in 1789 zo, dat is in
1949 nog precies hetzelfde.
Ik had in de leste dage, de
meester al is werom verwacht,
want die zou nog is komme zeg
ge hoe dat zat met die gelijke
nis van de Heiland over het
mosterdzaad. Hij beloofde er
met de doomnie over te prate.
Maar ik heb 'm tot nog toe niet
gezien.
Maar nou wil het geval, dat ik
Zondag jongstleje in ue kerke
zit met me gezin en dat de
doomnie de tekst opgeeft waar
over ie zou preke die morge en
laat dat nou dezelfde tekst weze
as waar wij het over gehad heb-
be? Is dat niet kasiweel? Me
vrouw zeit: 't ken best gebeure
dat de meester er met de doom
nie over gepraat heit en dat die
docht de zaak is belangrijk ge-
nogt om er is een preek over te
make. Nou we hebbe er dan een
preek over gehad en 't was best
naar me zin. Niet dat ik nou
precies weet hoe dat zit met dat
mosterdzaad. Want het blijft in
elk geval een feit, dat er zaad
genogt is dat kleiner is als mos
terd, maar affijn, dat doet er
teslotte ook niet toe. De doomnie
zeit in z'n preek asdat we dat
zo motte bezien, dat de Heiland
hier allenig maar mee wil ge-
zeit hebbe asdat het Woord des
Heren net werkt as dat mosterd
zaad. Dat is op z'n eige heel ge
ring en nietig, niet veul groter
as een speldeknop, maar as het
maar gezaaid wordt gaat het uit-
schiete en het wordt een grote
plant, groter dan menig zaad
dat van z'n eiges groter is.
Nou en dat is genogt voor ons
om te wete.
De doomnie zeit, dat wij dik-
maals denke asdat het veul te
gering is om overal waar het
pas geeft het Woord te spreke.
We denke zo gauw: wat geeft
het hier in deze kring of teuge
die kerel. Maar daarmee onder
schatte we de kracht van het
Woord, zeit ie. Dat Woord is niet
as een geweun boek, dat je leze
ken en dan naast je neer ken
legge. Nee, dat Woord is een
kracht, want de Geest werkt
door cn met dat woord. Dat
wordt door ons veul te weinig
gezien. We denke zo vaak:
't benne maar woorden uit een
boek, het benne dooie letters,
gedrukt net as alle andere let
ters. Maar hij zeit: zo is 't nou
net niet. De Geest werkt door
dat Woord. As wij het maar uit-
drage. dan doet het alles wat
Hem behaagt. Zo is 't ommers
ook in de eerste tijd gegaan. De
Apostels preekten maar en de
mensen die geloofden gaven het
verder deur. En zo werd een
heel werelddeel christelijk. En
zo is het Evangelie over de hele
wereld uitgegaan. Dat kleine
woord, zo nietig en onbeteke
nend op z'n zeivers. De vogeltjes
nestelen zich in de takken. Jul-
der en ik, we magge er in weu-
nen en in leven. En het was toch
enkel maar een gesproke Woord.
Kijk, as je daar nou weer is
bepaald mag worde, dan ziet een
Wie regelmatig de prospectus
sen ontvangt van de grote uit
gevers uit Engeland en Ameri
ka, vraagt zich wel eens angstig
af: waar gaan we heen met onze
Westerse cultuur?
De boekenmarkt wordt over
stroomd met een lawine van lec
tuur die van de allerminste ge
halte is.
De zonde viert er hoogtij in,
zij wordt gedetailleerd en met
wellust beschreven en niet meer
als zonde herkend en aangeduid.
Echtbreuk, moord, schijnheilig
heid, sadisme, bedrog, vloeken,
het is in de moderne litteratuur
alles heel gewoon geworden.
Men huivert er van.
Het is een symptoom van er
gerlijke degeneratie.
mens hoeveul dat ie wel te kort
komt in z'n leve.
Ik had dat diezelfde Zondag
middag nog bij de hand, toen
me buur kwam anlope om te
vertelle asdat een koeie van me
was uitgebroke en op zijn land
liep. Nou ik er de jonges op af
gestierd en ben toen met 'm een
beetje an de praat gebleve. Nou
is hij een beste kaerel, maar hij
komt in geen kerk of kluis. En
toen ie weg was docht ik bij me
eige: waar hei je nou eigenlijk
over zitte prate? Over koeie en
varkes en over de regeringspol-
letiek en waar ben je nou ge
bleve met je mosterdzaad?
Kijk, dat was een zelfbeschul
diging, waar ik achterna last van
kreeg. Was het nou niet de tijd
geweest om die buur is te wijze
op de heerlijkheid as je gelove
mag en elke Zondag op mag
gaan naar Gods huis om daar
het Woord te hore?
Zo is nou een mens. Hij praat
wel veul over de Bijbel, maar
as 't er op an komt gelooft ie
veul te weinig in de kracht van
de Bijbel. We houwe dat kleine
zaadje maar angstvallig voor ons
zeivers, in plekke dat we het
wijd uit strooie, waar het maar
valle wil en zo ken het nou net
nooit ontkieme en vruchte drage.
En toen ik er zo nog is over na
docht, heb ik me voorgenome:
ik wil me toch is vrij make van
die man. As de gelegenheid z'n
eige weer is voor doet, praat ik
er met 'm over. De doomnie zeit-
we motte getuige en zo is 't.
Je FLIP BRAMSE.
Want deze voortgaande en
breder wordende modderstroom,
bewijst niet slechts, dat er een
leger van verdorven auteurs
prostitutie met hun pen pleegt,
maar dat een honderdmaal gro
ter leger bereid is om het te
blijven lezen.
Want waar blijft het gezegde:
de mens is niet beter dan de lec
tuur, die hij bij voorkeur leest.
En: wie leest baadt zijn geest.
Maar wie dan bij voorkeur in
zo'n stinkende modderstroom
onderduikt, moet niet vragen
hoe zijn geest er uit komt!
Dit genieten in het vuile en
het gemene, in het zondige, is
een van de symptomen van onze
tijd, een zeer beangstigend
symptoom.
De Westerse cultuur vertoont
al de degeneratieverschijnselen
van voorgaande beschavingen,
die zijn ondergegaan.
Er is dezer dagen een opmer
kelijk boek verschenen in de En
gelse taal van de filosoof Toyn-
bee, een man die zelf volstrekt
geen overtuigd christen is. Deze
man heeft grondige studie ge
maakt van de verschijnselen, die
vroegere beschavingen tot de
ondergang gebracht hebben. En
nu komt hij tot de slotsom, dat
tenzij de Westerse cultuur te
rugkeert tot het christendom, zij
even zeer gedoemd is onder te
gaan als vroegere wereldmachten.
Hij baseert dit op de conclu
sie, dat geen cultuur ooit stand
heeft kunnen houden zonder een
algemeen geloof, dat het gehele
leven van de betreffende cul
tuur beheerste-
En, zo zegt hij, nu is het
christendom het algemeen heer
sende geloof geweest der Wes
terse cultuur. Verdwijnt dit, dan
gaat deze beschaving ten onder.
Het is wel opmerkelijk, dat
iemand, die zélf zich niet tot
het positieve christendom gere
kend wil zien, zulk een uitspraak
doet.
De fout in zijn redenering is,
dat hij het christendom nivel
leert met de oud-heidense gods
diensten (op zichzelf al een de
cadentie-verschijnsel van de mo
derne Westerse cultuur). Dat de
oude beschavingen zijn onderge
gaan, komt hierdoor, dat zij zich
niet door het positieve christen
dom hebben willen laten beheer
sen.
Maar onze Westerse beseha-