Bij ons thuis Om TcmiiieUad ItermwL Ita-aA de dichoa£jeug,d. Onze Opstellen-wedstrijd. VOOR ONZE JONGE MENSEN. DE KINDEREN VAN HET GROENE HUIS Mi&ot deden een deAi ioefi maefvtiq.. Vrijdag 18 November 19-19 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 Beste Henk, Je schrijft me, dat mijn laatste brief je beter heeft doen begrijpen, wat ik bedoelde. Toch zit je nog met vragen en je hebt ook nog tegenwerpingen. Uit wat je me schrijft, blijkt me, dat je werkelijk nog te veel behept bent met de algemene gedachte, dat „intellect" het een en al is. Mensen die knap zijn in het leren en er maar de gelegenheid toe hebben zijn er klaar voor, denk jij. Jongen, je bent zo mis. Het is wel heel toevallig, dat ik juist van de week een artikel in handen kreeg van Prof. Chorus uit Leiden, die interessante proeven gedaan heeft en daarop een lezing hield over de betekenis van het intelligentie- onderzoek. Hjj heeft een onderzoek inge steld, dat zich over duizenden mensen uit strekt. Deze mensen waren allemaal zo tussen de 40 en 50 jaar oud. Het „school succes" heeft hij onderverdeeld in vier groepen: 1. best; 2. goed; 3. voldoende en 4. zwak. En nu moet je eens even onder staand staatje rustig bestuderen, neef. Je zult er perplex van staan. Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4 Artsen 6 22 54 18 Juristen 10 32 48 10 Ingenieurs 7 27 54 12 Leraren 11 35 42 12 Professoren 19 39 35 7 Geestelijken: Protestants 7 27 48 18 R.K. 4 23 46 27 zien we hier uit? Dit beste neef, dat jouw redenering helemaal niet op gaat. Niet het intellect beslist, maar geheel andere factoren geven de doorslag in het leven. Welke die factoren zijn? Vasthoudendheid, doorzettingskracht, betrouwbaarheid, wilskracht, accuratesse, geloof in wat je wil. En nu is juist dit zo funest bij ons huidig systeem van onderwijs, zowel bij lager als middelbaar, dat men dat gewoonweg over het hoofd ziet. De kansen in dit leven worden niet beslist door een stel goede hersens en hoe deze verder worden volgepompt, maar hoe het kind in zijn harmonieuze eigenschappen zich ontwikkelt. Kortom: het is een kwestie van karakter. Deze test leert ons, dat juist de heel gewone middelmatige leer lingen de beste kansen krijgen in het leven. Welnu, neef. Natuurlijk als bij die middelmatigheid komt, dat je in je jeugd veel kunt studeren, dan heb je een voorsprong. Maar toch meer dan een voorsprong is het niet. Jij hebt ook die kansen. Als je maar wilskracht hebt, doorzettingsvermogen en weet wat je wilt. Er staan, zelfs nu nog, wegen genoeg voor je open. Als je maar aanpakt. Heus de school beheerst het leven niet. Gelukkig niet, zou ik zo zeggen, zolang ze daar van de mens niet anders dan een volgepropte worst willen maken. Ik lees nog al eens graag bio grafieën en weet je wat mij dan vaak opvalt? Dat juist grote mannen, genieën op de school de meeste troebel hadden met hun leraren. Ik zou er verscheidene kunnen opnoemen. Ik zie het als een soort instinctieve afscherming van hun talenten, die anders in die intel lect-machine tot gruizels vermaald zouden zijn. En dan de velen, die hun weg gezocht en gevonden hebben zonder dat ze die z.g. classieke opvoeding hebben gehad. Nee, Henk, je geval is niet hopeloos, jongen. De mogelijkheden liggen in je zelf. En hiermee kom ik terug op mijn eerste woord in mijn corres pondentie aan jou: Niet wat je weet maar wat je BENT beslist in je leven. Denk er nog maar eens over na. Je OOM DAAF. Dr van Loy vertelt hierbij: „Ik stel er prijs op, hier mee te de len, dat ik deze waarschuwing destijds acer gewaardeerd heb, al kon ik op dat ogenblik niets anders doen dan ontkennen. Wat meneer Aernoutse vertelde, vormde voor mij zeer slecht nieuws. Van iedere persoon, die ik hielp, had ik ais tegenpresta tie met klem stilzwijgendheid geëist. En nu had de een of an dere kletskous zijn kaken niet op elkaar kunnen houden". Deze mededeling bezorgde hem niet geringe angst. Vught leek hem nu eenmaal geen aanlokke lijk oord. Zijn geheim was geen geheim meer. Wanneer de Duit sers er achter kwamen, was hij een verloren man. Hij zette ech ter zijn werk voort, al was het onder zulk een spanning, dat hij oen verhoogde werking der schildklier kreeg, zodat hij 11 maanden niet in staat was, de praktijk waar te nemen. Dat kletspraat in de tijd der oezetting veel gevaarlijker is dan men wel vermoedt, bleek na de oorlog. Toen kwam aan het licht, .at de N.S.B.-burgemeester van das van Gent herhaaldelijk brie ven had ontvangen, waarin werd meegedeeld, dat hij de Arbeits- .nsaiz saboteerde. De man heeft het nooit aan de Duitsers door gegeven. Wanneer een door hem be handelde naar de keuring door de Arbeitseinsatz ging verkeerde hij steeds in spanning, hoe het onderzoek af zou lopen. En als dë „patiënt" dan terug kwam, dan was het vreugde. „Ik kon al aan zijn gezicht zien, dat ons gemeenschappelijk sabotage werk prachtig gelukt was; dan hadden we altijd oven tijd om eens hartelijk te lachen om de zeer komische situatie, die zo'n (keuring soms meebracht. Tel kens als de Moffen in de Zeeuw se luren gelegd waren om een uitdrukking van mijn vriend J. v. Waes te gebruiken was er reden tot vreugde en zeer vaak tot zenuwontspannende vrolijk heid. Wij waren „nur dumme Hollander", maar we beduvel den het Herrenvolk en hun handlangers waar ze zelf bij wa ren en iedere keer als dat ge lukte, deed het de burger goed. En het succes, dat steeds groter werd, al nam daarmee ook het risico toe, spoorde mij aan tot verder gaan". Dr van Loy brengt in zijn in leidend woord ook dank aan collega's die hem bij zijn sabo- igewerk geholpen hebben: de eren Dorrepaal, Ramselaar, .'uylaert en de Bruin. Ook de heren Jac. Stouthamer en Jan- in, die als directeuren van de arbeidsbeurzen van Sas van Gent en Neuzen hem bij zijn werk hebben gesteund, vergat hij door M. v. d. Bosch. 12 Dik liet er zich echter niet loor uit het veld slaan. Hij ging och met de trein, en dan mocht act van hem wel regenen. Een half uur voor het vertrek, kwam Boudewijn al, die Dik mee uitgeleide wou doen. Dik had haast geen geduld meer om nog te wachten, de morgen had ai zo lang geduurd. Een kwartier van te voren had hij zijn regenjas al aan. „Moeder, de klok gaat toch wel goed?" Dik bedacht met schrik, dat de klok misschien bijna afgelopen was, dan liep zij langzamer. Maar moe stelde hem gerust, ze had haar de vorige dag net opgewonden. Eindelijk was het toch zo ver, dat ze gaan konden. Dik moest bij moeder onder Nu komen ze los de opstellen! We zullen er elke week één plaatsen. Thans volgt eerst een opstel van Ali ten Hove van Terneuzen: DE ELSADANS. 't Was avond en overal in het bos zoemde het. Boven de grond zoemden de elfjes de elke zomer avond weerkerende avondzang. Onder de grond maakten de ka boutertjes muziek. 't Was feest in Kabouterland. De kabouterkoning verjaarde en nu dansten ze een vreugdedans. Ieder had een vrouwtje opge zocht. Ze zwierden in de mooiste kleren op de maat van de mu ziek door de zaal. In een hoekje zat Elsa. Geen der kabouters had haar geno men: ze was te lelijk. Elsa wist, dat ze lelijk was, met haar ge scheurde, grijze, korte jurk, ver sieten schoenen en stugge, zwar te haar. Tegenover haar, in de andere hoek zat Grijsmuts. Hij was ook alleen. Hij kon met Elsa dansen, maar zijn klompen zou den zo klotsen op de stenen vloer en iedereen zou hen uit lachen. Opeens stond naast Elsa een snoezig elfje met een glin sterend, gouden stokje in de hand: een toverstafje. Het elfje was door een gaatje gekomen, dat een regenworm geboord had in de mossige bosgrond. Het lichtblauw van het jurkje stond prachtig bij de mooie, kleine schoentjes, de doorzich- niet. Wat de laatste betreft: de heer Jansen, heeft velen uit Neuzen en omgeving door zijn adviezen en andere hulpverle ning aan zich verplicht. Ook zijn „vrouwke" is ze soms gelijk de dokter uit Sas maar klein van persoon? brengt hij dank voor haar morele steun, hem in deze dagen ver leend. Ik kan niet nalaten, dit arti keltje te eindigen mot het slot der Inleiding: „Toen op 19 Sep tember 1944, 's avonds om kwart voor acht de Canadese tanks ons dorp binnen rolden was het, of een zware last van mij af viel. In de neerdalende schemering zag ik infanteristen lopen naast de traag voortrollende strijdwa gens. Ik wilde schreeuwen, maar kon niet. Het was, of mijn keel werd dichtgeknepen, er kromp iets samen in mijn borst. Dan golfde wilde vreugde op en luid de grote parapluie, anders zou hij veel te nat in de trein komen. Koos en Boudewijn volgden met de fiets, waar ze de koffer op hadden gezet. Aan 't eind van het laantje moest Dik nog even wuiven naar Han en Iki, die samen onder één regenjas, bij het hekje ston den, Jannie stond in de deur. Van vader had hij 's morgens al afscheid genomen, toen hij naar kantoor ging. Tik, tik, tik, tikten de drup pels heel hard op de parapluie, alsof ze Dik plagen wilden. „Tik, tik, tik, zou je maar niet thuis blijven!" Maar Dik trok er zich niets van aan, hij ging op reis, en de regen kon hem lekker niet tegen houden. Ze waren nog maar even op het perron, toen de trein al binnen stoomde. Zodra Dik een leeg raampje zag, schoot hij vooruit, en wilde met de trein meehollen. Maar moeder riep hem terug, ze zou tige vleugeltjes en het haar. Even raakte ze Elsa aan met het toverstafje. En plotseling was Elsa helemaal veranderd. Dadelijk verdween het elfje weer. De kabouters stonden op eens stil en allen lieten de meis jes, waar ze mee gedanst hadden, staan. Ze groepten om haar heen en daar brak het rumoer los. „Ik, Elsa, ik", en de zoon van het hoofd der kabouters kwam naar voren. „Ik, Elsa!" Dat was meer dan een vraag, dat was een gebod. De kabouters stonden roerloos. Fier ging Elsa staan en ze keek de zaal rond. „Op zij!" beval ze en ze deden het. Ze liep regelrecht naar de andere kant. „Grijsmuts!" riep ze. Niemand had op hem gelet. Het elfje had ook hem omge toverd in een prins. Het was een pracht-gezicht, Elsa, in haar rose jurk met dia manten knopen, gouden schoen tjes en het zilverig blonde haar met Grijsmuts, die een vuur rode muts op had, in tegenstel ling met z'n naam, met een flon kerende smaragd, een eveneens rode jas en blauwe broek aan, te zien dansen. Over die dans werd nog altijd gesproken als een zeer wonder lijke dans. Dat was het dan ook, dit werd door het feit bewezen, dat het was opgenomen in het kroniekboek, dat op 't kabouter- gemeentehuis in een grote kast lag. ALI TEN HOVE. keels schreeuwend rende ik de straat op, de bevrijders tege moet. En heller dan ooit stond met vlammende letters in mijn ziel geschreven: Voor Koningin en Vaderland!" J. G. Liefde is zuinig op haar voca tieven, meen ik. Wie speelt met de wet, ver speelt het Evangelie. Grond voor ons Schriftgeloof ls de Heilige Schrift zelf. De Heilige Geest zelf stuurt altijd naar het Woord toe, en dringt altijd naar het Woord te rug. Wij hebben geen enkel theolo gisch begrip op te bouwen uit onze „ervaring". den best een mooi plaatsje vinden. En ja, spoedig hadden ze een leeg hoekje gevonden. Koos zorgde voor de koffer, en ging toen ook op de bank zitten. „Zal ik maar meegaan?" riep hij tegen- moe. „Wel ja", knikte deze, „ik heb Boudewijn nu toch." „En ik zal U niet in de steek laten!" „Past op de handen", klonk de stem van de conducteur al een paar coupé's verder. „Koos, 't wordt tijd, jongen." „Ja moe, ik kom al! Dik, goeie reis, hoor, veel plezier. En denk er om, niet uit het raampje han gen", kon hij niet nalaten nog even te plagen. Moeder moest Dik nog even voor het laatst goedendag zeg gen, en: „Denk er om, niet ver geten de briefkaart te posten vanavond!" „Op zij!" Dik kon moeder nog juist een zoen geven, en floep, daar was het deurtje al dicht. Koos keek toe, hoe overal de portieren gesloten werden. Ver derop stond de chef, het bordje ging omhoog, de trein stoomde weg. Lachend en wuivend zat Dik achter het raampje, heel zijn gezicht straalde van plezier. Een klein eindje liepen de jongens nog mee. Maar de trein ging al zo hard, nee, nu konden ze Dik niet meer zien. Met z'n drieën nu onder de parapluie, de jongens elk aan 'n kant van moeder, gingen ze naar huis. „Heb je er nu geen spijt van, Koos, dat jij niet wilde?" Nou, zo'n reisje had Koos ook Wel fijn gevonden, dat bekende hjj eerlijk. Maar de rest, die lo geerpartij, daar voelde hij niets voor. Even stonden de jongens nog bij het tuinhek te praten. Wat zouden ze doen, naar het Huis gaan of hier bij Koos blijven? Een schelle jongensstem: „Kenne jullie me ook zegge, hoe ik in het knapenkamp mot kom- me?" deed ze opkijken. „Het knapenkamp!" deed Koos verwonderd, „dan ben je hele maal de verkeerde kant uitge gaan." En wat nieuwsgierig voegde hij erbij: „Ben je zopas met de trein meegekomen?" „Welnee, we benne d'r al een paar dagen. We zijn helemaal op de fiets er naar toegegaan, en toen het laatste eind, zo'n lollig bospaadje. En nu moest ik van morgen de post naar het station brengen. E' .enlijk mocht ik niet alleen, maar ik zei, toe meneer, laat me maar gaan, we zalle niet in seve slote tegelijk lope. Meneer zei, dat ik de straatweg moest nemen, dan kwam je er vanzelf. Maar bij het station dacht ik, twee keer dezelfde weg, dat doene me niet, ik kan best dat bospaadje weer neme, maar nou benne me toch verkeerd uit- gekomme." „Kijk", wees Koos, „je moet eerst dat kronkelpaadje nemen, dan het karrespoor een eind vol gen „Het karrespoor, wat is dat?" „Zo'n brede weg met diepe sporen waar de wagens langs gaan." „Kenne me daar wel fietse?" „Ja natuurlijk, er is een fiets pad naast." „O, dan weet ik toch wel, wat je bedoelt." „Dus eerst het kronkelpaadje", begon Koos nog eens, „dan het karrespoor tot het tweede wegje Hier viel Boudewijn hem in de rede. „Als we hem eens weg brachten, dat zou veel gemak kelijker zijn, anders verdwaalt hij misschien nog." Daar was Koos wel voor te vinden. Dom, dat hij daar zelf niet aan gedacht had. En weg was hij al om zijn fiets te halen. (Wordt vervolgd) behorende bij het ZBEBW8CH DAGBLAD en 't 8CMWWSCH DAGBLAD van 18 November 1949. eeumcH u/eexem VOOK DB ZONDAG. n Van Koning Lode wijk XVI is bekend, dat hij aan de avond van dezelfde dag, waarop het Parijse gepeupel de beruchte Bastille te Parijs bestormde in zjjn dagboek schreef: „Schoot heden een hert. Verder niets ge beurd Toch was de slechting van de Bastille het sein tot de grote Franse revolutie en zou in de storm, die ontketende, straks het hoofd van Lodewijk XVI en van zijn gemalin, beide op het scha vot vallen en hun koninklijk bloed gemengd worden in de brede bloedstroom, die weldra de straten van Parijs zou kleu ren. Terwijl een ontzaggelijke re volutie het aanschijn van geheel Europa zou gaan veranderen, hield een Koning zich bezig met zijn lievelingswerk: sloten ma ken. Hij had niet de minste idee van wat er rondom hem plaats greep. En het heeft hem zijn hoofd gekost. Krachtig en tijdig ingrijpen zou hem en zijn dynas tie hebben kunnen redden. Zo gaat het altijd in tijden van algemeen verval. Geweldige gebeurtenissen ont wikkelen zich en de tijdgenoten, leiders noch massa, weten wat er plaats grijpt. Zo is het ook vandaag. Een machtig welvarend en schoon bezit, waaraan drie eeuwen cul- tuurarbeid ten grondslag ligt, wordt met een paar pennestre- ken overgegeven aan de revolu tie en de chaos; en in dezelfde week stromen de tienduizenden op de Zondag naar Rotterdam om zich te vergapen aan een voetbalwedstrijd Holland-België. In hun dagboek schrijven ze: „Schoot een hert. Verder niets gebeurd Dat is het beangstigende van onze tijd. We gaan naar de kel der, economisch, staatkundig en geestelijk en niemand heeft er erg in. We dansen op de vul kaan en zijn nog erg tevreden met onszelf. Zo was het ook in ons land in het Franse tijdperk. In enkele artikelen hebben we iets van die mentaliteit bij de nationale zelfmoord laten zien. Het was de tjjd van de epigo nen, de dwergen, die geen be grip meer hadden van enige stijl en de diepergaande chris telijke beginselen, waardoor een maal ons volksbestaan was ont loken en tot eer der eerste rij ken van Europa was uitgegroeid, hadden ingeruild, voor wat hu manistisch religieuse denkbeel den over de „waarde van de mens", waarbij de „eigenwaarde" natuurlijk de primeur had. En toch: wanneer men de lei ders in die dagen, de Van Len- neps, de Van der Palmen, en wie er verder de lakens uitdeel den, gezegd zou hebben, dat zij de Revolutiegeest binnen haal den, zouden zij u vreemd hebben aangezien. Ze leefden in feite uit geen enkel beginsel meer. Ze waren eraan ontzonken. Ze waren ver burgerlijkt en wilden hun eigen goed burgerlijk bestaan slechts handhaven. Hoger reikten ze niet. Ze willen een „hert schieten" en verder moet er niets gebeu ren. Wanneer een patriot van een reis naar Parijs is weergekeerd en de familie Van Lennep bij Heemstede een bezoek brengt, treft hij vader Van Lennep niet aan, daar deze zijn Vroedschaps plichten te Amsterdam vervult. De man hangt een zeer bloedig verhaal op tegen moeder en dochter, over de franse Revolu tie in Parijs, waar „alle konings- gezinden" een kop kleiner ge maakt werden. De man besloot zijn luguber verhaal met de woorden: „Ja, men liep tot aan de enkels in het bloed en zo moet het hier ook gaanEn wanneer de vrouwen het relaas aan de brave Van Lennep over brengen, is hij diep verontwaar digd, neemt de lange pijp uit de mond, staat recht op de voeten en reciteert theatraal de zin uit Vondels Lucifer: „Dat zal ick keeren, is het anders in mijn macht Neen, men wil in ons verbur- gelijkt landje wél de matige toe passing van de Franse Revolutie, maar geen bloedhet moet een beetje christelijk er naar toe gaan. „Vrijheid, gelijkheid en broederschap!" is dat geen chris telijke leus? Zo waren de Van Lenneppen en zó waren ze allemaal, die hier de lakens uitdeelden. Maar met dat al hebben deze gematigde mannen ons land en volk naar de afgrond gebracht. Zij willen geen geknoei met bijbelteksten in het openbare le ven. Godsdienst is goed voor het intieme leven. Maar ze wilden ook geen bloed op de straten. Er zo net precies een beetje tus- Want als ik zwak ben, dan ben ik machtig. 2 Kor. 12:10b. Kracht is in onze dagen een toverwoord. Voor wat zwak en hulpeloos is, heeft men in de wereld weinig eerbied; men doet het altaar roken voor de Kracht; voor de spierkracht, de denk kracht, de wilskracht en wat klein en zwak is, wordt met een forse stoot opzij geduwd. Stel daartegenover de orde die in het koninkrijk der he melen geldt. Hier juist het om gekeerde. De armen van geest, die niets uit zichzelf hebben, worden zaUg gesproken. Zij die hongeren en dorsten, m- plaats van verzadigd te zijn, ontvangen de belofte van de rijkste overvloed. De kreupelen die niet kun nen gaan, verkrijgen de buit. De groten worden van hun tronen gestoten en de klei nen worden uit het stof ver hoogd. De mensen verdiepen zich gaarne in de aanschouwing van de kracht. God de Heere buigt zich in genade neder tot de zwak heid. Zolang we nog over een snipper eigen kracht beschik ken, gaat Hij ons met Zijn gunst voorbij. Zijn we echter in ons zelf tot niets geworden, de on waardigste der zondaren, dan buigt Hij zich tot ons, om ons met Zijn kracht te vervullen. Voor die Goddelijke kracht moet alles zwichten: de zwak heid van het geloof, de ver zoeking der zonde, de vreze des doods, zodat we met Pau- lus kunnen zeggen: Als ik zwak ben, dan ben ik machtig. sendoor. Humanitair religieus, dat was het summum van hun staatsmans wijsheid. „Schoot heden een hert. Ver der niets gebeurd...." schreef Lodewijk XVI in zijn dagboek. De Nederlandse regenten schreven precies hetzelfde in hun dagboeken. En beiden hebben hun land naar de afgrond ge bracht. Omdat ze niet leefden uit de beginselen van Gods Woord, doch dit Woord hadden ze in gewisseld voor menselijke wijs heid, die wanneer zij zich niet reguleren laat door wat God zegt in de Bijbel, altijd dwaasheid is en tot vernietiging leiden moet. Dat was in 1789 zo, dat is in 1949 nog precies hetzelfde. Ik had in de leste dage, de meester al is werom verwacht, want die zou nog is komme zeg ge hoe dat zat met die gelijke nis van de Heiland over het mosterdzaad. Hij beloofde er met de doomnie over te prate. Maar ik heb 'm tot nog toe niet gezien. Maar nou wil het geval, dat ik Zondag jongstleje in ue kerke zit met me gezin en dat de doomnie de tekst opgeeft waar over ie zou preke die morge en laat dat nou dezelfde tekst weze as waar wij het over gehad heb- be? Is dat niet kasiweel? Me vrouw zeit: 't ken best gebeure dat de meester er met de doom nie over gepraat heit en dat die docht de zaak is belangrijk ge- nogt om er is een preek over te make. Nou we hebbe er dan een preek over gehad en 't was best naar me zin. Niet dat ik nou precies weet hoe dat zit met dat mosterdzaad. Want het blijft in elk geval een feit, dat er zaad genogt is dat kleiner is als mos terd, maar affijn, dat doet er teslotte ook niet toe. De doomnie zeit in z'n preek asdat we dat zo motte bezien, dat de Heiland hier allenig maar mee wil ge- zeit hebbe asdat het Woord des Heren net werkt as dat mosterd zaad. Dat is op z'n eige heel ge ring en nietig, niet veul groter as een speldeknop, maar as het maar gezaaid wordt gaat het uit- schiete en het wordt een grote plant, groter dan menig zaad dat van z'n eiges groter is. Nou en dat is genogt voor ons om te wete. De doomnie zeit, dat wij dik- maals denke asdat het veul te gering is om overal waar het pas geeft het Woord te spreke. We denke zo gauw: wat geeft het hier in deze kring of teuge die kerel. Maar daarmee onder schatte we de kracht van het Woord, zeit ie. Dat Woord is niet as een geweun boek, dat je leze ken en dan naast je neer ken legge. Nee, dat Woord is een kracht, want de Geest werkt door cn met dat woord. Dat wordt door ons veul te weinig gezien. We denke zo vaak: 't benne maar woorden uit een boek, het benne dooie letters, gedrukt net as alle andere let ters. Maar hij zeit: zo is 't nou net niet. De Geest werkt door dat Woord. As wij het maar uit- drage. dan doet het alles wat Hem behaagt. Zo is 't ommers ook in de eerste tijd gegaan. De Apostels preekten maar en de mensen die geloofden gaven het verder deur. En zo werd een heel werelddeel christelijk. En zo is het Evangelie over de hele wereld uitgegaan. Dat kleine woord, zo nietig en onbeteke nend op z'n zeivers. De vogeltjes nestelen zich in de takken. Jul- der en ik, we magge er in weu- nen en in leven. En het was toch enkel maar een gesproke Woord. Kijk, as je daar nou weer is bepaald mag worde, dan ziet een Wie regelmatig de prospectus sen ontvangt van de grote uit gevers uit Engeland en Ameri ka, vraagt zich wel eens angstig af: waar gaan we heen met onze Westerse cultuur? De boekenmarkt wordt over stroomd met een lawine van lec tuur die van de allerminste ge halte is. De zonde viert er hoogtij in, zij wordt gedetailleerd en met wellust beschreven en niet meer als zonde herkend en aangeduid. Echtbreuk, moord, schijnheilig heid, sadisme, bedrog, vloeken, het is in de moderne litteratuur alles heel gewoon geworden. Men huivert er van. Het is een symptoom van er gerlijke degeneratie. mens hoeveul dat ie wel te kort komt in z'n leve. Ik had dat diezelfde Zondag middag nog bij de hand, toen me buur kwam anlope om te vertelle asdat een koeie van me was uitgebroke en op zijn land liep. Nou ik er de jonges op af gestierd en ben toen met 'm een beetje an de praat gebleve. Nou is hij een beste kaerel, maar hij komt in geen kerk of kluis. En toen ie weg was docht ik bij me eige: waar hei je nou eigenlijk over zitte prate? Over koeie en varkes en over de regeringspol- letiek en waar ben je nou ge bleve met je mosterdzaad? Kijk, dat was een zelfbeschul diging, waar ik achterna last van kreeg. Was het nou niet de tijd geweest om die buur is te wijze op de heerlijkheid as je gelove mag en elke Zondag op mag gaan naar Gods huis om daar het Woord te hore? Zo is nou een mens. Hij praat wel veul over de Bijbel, maar as 't er op an komt gelooft ie veul te weinig in de kracht van de Bijbel. We houwe dat kleine zaadje maar angstvallig voor ons zeivers, in plekke dat we het wijd uit strooie, waar het maar valle wil en zo ken het nou net nooit ontkieme en vruchte drage. En toen ik er zo nog is over na docht, heb ik me voorgenome: ik wil me toch is vrij make van die man. As de gelegenheid z'n eige weer is voor doet, praat ik er met 'm over. De doomnie zeit- we motte getuige en zo is 't. Je FLIP BRAMSE. Want deze voortgaande en breder wordende modderstroom, bewijst niet slechts, dat er een leger van verdorven auteurs prostitutie met hun pen pleegt, maar dat een honderdmaal gro ter leger bereid is om het te blijven lezen. Want waar blijft het gezegde: de mens is niet beter dan de lec tuur, die hij bij voorkeur leest. En: wie leest baadt zijn geest. Maar wie dan bij voorkeur in zo'n stinkende modderstroom onderduikt, moet niet vragen hoe zijn geest er uit komt! Dit genieten in het vuile en het gemene, in het zondige, is een van de symptomen van onze tijd, een zeer beangstigend symptoom. De Westerse cultuur vertoont al de degeneratieverschijnselen van voorgaande beschavingen, die zijn ondergegaan. Er is dezer dagen een opmer kelijk boek verschenen in de En gelse taal van de filosoof Toyn- bee, een man die zelf volstrekt geen overtuigd christen is. Deze man heeft grondige studie ge maakt van de verschijnselen, die vroegere beschavingen tot de ondergang gebracht hebben. En nu komt hij tot de slotsom, dat tenzij de Westerse cultuur te rugkeert tot het christendom, zij even zeer gedoemd is onder te gaan als vroegere wereldmachten. Hij baseert dit op de conclu sie, dat geen cultuur ooit stand heeft kunnen houden zonder een algemeen geloof, dat het gehele leven van de betreffende cul tuur beheerste- En, zo zegt hij, nu is het christendom het algemeen heer sende geloof geweest der Wes terse cultuur. Verdwijnt dit, dan gaat deze beschaving ten onder. Het is wel opmerkelijk, dat iemand, die zélf zich niet tot het positieve christendom gere kend wil zien, zulk een uitspraak doet. De fout in zijn redenering is, dat hij het christendom nivel leert met de oud-heidense gods diensten (op zichzelf al een de cadentie-verschijnsel van de mo derne Westerse cultuur). Dat de oude beschavingen zijn onderge gaan, komt hierdoor, dat zij zich niet door het positieve christen dom hebben willen laten beheer sen. Maar onze Westerse beseha-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 6