ons ilinis
Om
EPIGONEN.
VxwA de, ydfoo&jeuqd.
Onze Opstellen-wedstrijd.
VOOR ONZE JONGE MENSEN.
DE KINDEREN VAN
HET GROENE HUIS
Bloemen
in duió.
Vrijdag 4 November 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
Beste Henk,
Je maakt nogal bezwaar
tegen mijn vorige briei.
Je vindt, dat ik overdrijf en
dat ik blijkbaar geen waarde
schijn te hechten aan een
„klassieke" opvoeding. En jij
vindt, dat, als je wat beteke
nen wilt in de wereld, je toch
zo n „klasieke opvoeding" ge
had moet hebben.
Nu, we willen daar wel eens
iets van zeggen.
Want dat woord „klassiek"
is een héél groot woord en jij
schijnt je er blind op te staren
en te denken, dat nu jij door
omstandigheden zo'n opvoe
ding missen moet, je leven
feitelijk mislukt is.
Laat ik je uit de droom hel
pen, Henk!
Wat is eigenlijk „klassiek"?
We spreken van een „klassieke
beschaving", „klassieke talen",
„klassieke letteren", enz.
Je weet waarschijnlijk wel, dat
het woord afkomstig is van het
latijns „classici", met welke naam
men vooral de Romeinse burgers
bestempelde, die tot de eerste of
voornaamste klassen behoorden.
En studie der klassieken, het
laat zich nu vanzelf verstaan, wil
zeggen, dat men studie maakt
van de grote geesten ener bescha
ving, van hen, die tot een bloei
tijdperk der wetenschap of der
letteren behoren.
En nu wil jij zeggen, dat bij
het middelbaar onderwijs, al
thans in die scholen, waar Latijn
en Grieks gestudeerd en gelezen
wordt uit de z.g. „klassieken",
men dan ook een „klassieke" op
voeding krijgt.
Vergis je niet!
Het kunnen lezen en schrijven
van Grieks en Latijn, ook het
kunnen lezen van die z.g. „klas
sieken" maakt iemand nog vol
strekt niet klassiek.
Iemand heeft eens zeer juist
opgemerkt, en hij was een clas
sicus: de klassieke opleiding
moet niet dienen om kennis bij
te brengen, maar om geesten te
vormen, in staat tot weten en
scheppen. En nu gaat mijn be
zwaar tegen d<^ tegenwoordige
opleiding juist hiertegen, dat
men op de knieën gevallen is voor
de afgod van het intellectualisme
en men in zijn dwaasheid meent,
dat men daarmee bezig was de
jeugd een „klassieke" opvoeding
te geven.
Want een mondje vol Latijn
en Grieks maakt iemand heus
nog niet klassiek, beste neef.
Laat je niet van de kook bren
gen.
De paria's, het plebs uit de tijd
van de Griekse en Romeinse be
schaving, kenden immers ook
hun Latijn of hun Grieks. Waren
ze daarmee „klassiek"? De tegen,
stelling tussen de patriciërs en
de plebejers was nooit zo groot
als juist in die z.g. „klassieke"
tijd.
En daarmee wil ik nu maar
zeggen: breek radicaal met het
waandenkbeeld, dat een klassieke
opvoeding besloten blijft achter
de deuren van een middelbare
school. Ik zou zelfs durven be
weren, dat juist dat middelbaar
onderwas, zoals het tegenwoor
dig verwrongen is, de echte klas
sieke ontwikkeling van een volk
terdege in de weg staat, juist
omdat men niet meer klassiek is.
Een christen-schrijver, die zelf
ook middelbacr onderwijs gehad
had, schreef eens een opmerke
lijk boek, waarin de volgende
passage voorkomt: „Het blijkt
veelal, dat juist bij de gewone
mensen meer grond aanwezig is,
om kunstzinnig en wetenschap
pelijk en technisch ontwikkeld
te worden, dan bij de quasie-
intellectuelen. Mijn eigen vader
had, evenals velen van zijn tijd
genoten, weinig onderwijs geno
ten, maar hij was het, die mij de
Bijbel leerde lezen en ook Plu-
tarchus. Hij heeft mijn oog ge
opend voor de schoonheid van
het werk van een Augustinus en
van een Milton, Van Dante,
Shakespeare en Carlyle. Zijn
geest heeft mij doordrongen van
de betekenis van grote mannen
voor land en volk. Ik zeg u, hij
was een klassiek man. Maar ik
ken professoren en docenten, die
zich klassiek noemen, die krui
denier hadden moeten zijn...."
Denk daar van de week eens
over na, neef Henk.
Je Oom DAAF.
schappen. Wél moet er, waar mo.
gelijk, door de gemeenten wor
den samengewerkt, maar over
die samenwerking mag in Zee
land niet geklaagd worden".
Het culturele leven.
„Hoe is uw mening over het
culturele leven in Zeeland?"
„Op cultureel gebied ligt er
allereerst een taak voor de kerk
en het gezin. In ons dun bevolkte
Zeeland met zijn vele protes
tants christelijke divergenties en
zijn rooms-katholiek volksdeel is
het heel moeilijk op algemeen
cultureel gebied bijzondere din
gen te verrichten. Een instelling
als de ZVU., die ongetwijfeld
voor culturele gebeurtenissen
zorgde, die wij anders nooit in
Zeeland meegemaakt zouden
hebben, zit met dit feit en moet
daarmede rekening houden. Maar
is Zeeland werkelijk zo arm aan
cultuur? Ik ben van mening van
niet. Verschillende plaatsen heb
ben zang- en muziekverenigin
gen en de mensen verlangen ook
niet meer. Toch blijkt, dat sa
menwerking op algemeen cultu
reel gebied mogelijk is, getuige
de „Instrumentale" en „Tot Oefe
ning en Uitspanning" in Middel
burg".
T roetelkinderen.
„Ik heb enkele troetelkinde
ren", zo vertelt de Commissaris
in de loop van het gesprek, „en
dat zijn wederopbouw, wegen,
verkeer, gedemobiliseerde mili
tairen, natuurschoon en beplan
ting. Nog wel meer, maar deze
zijn toch wel de voornaamste!"
„Wat de terugkerende Zeeuw
se mannen uit Indië betreft moet
ik zeggen, dat het steeds moeilij
ker gaat worden hen in het ar
beidsproces op te nemen. Maar
wij zullen niet rusten, voordat ze
allen een plaats hebben. En dank
zij de medewerking van het be
drijfsleven en tal van instanties
is het zeker niet hopeloos. Er
komt een boekje voor deze man
nen, waarin zij een wegwijzer
zullen vinden om weer een baan
te vinden in Zeeland".
De wederopbouw.
De wederopbouw. Lang wordt
daarover gesproken. Met blijd
schap constateert de Commissa
ris talloze verbeteringen op het
gebied der volkshuisvesting,
waarvoor men dankbaar moet
zijn. Voor „Den Haag" heeft jhr
de Casembroot, trots velerlei
moeilijkheden, grote waardering.
Er zijn natuurlijk nog veel puzz
les. Wat de steden betreft ligt
dat voor Middelburg in het bij
zonder op het terrein van de ar
beiderswoningen, terwjjl voor
Vlissingen het accent juist op
de middenstandswoningen valt,
evenals voor Goes.
door M. v. d. Bosch.
10
Al spoedig kwamen ze op een
brede weg met karresporen,
waarlangs een fietspad liep. De
randen waren overal met hei be
groeid, dit al een lila tint begen
te krijgen. De weg slingerde zich
steeds tussen de bossen door.
Heuvel op, heuvel af, ging het
en soms was het maar zwaar
trappen, er tegen op te komen.
De zon blakerde alles lekker
warm, want erg veel schaduw
gaven de dennebossen niet.
Boudewijn was telkens nieuws
gierig, wat er achter do hoogte
te zien zou zijn. Maar meestal
was er een eindje verder weer
een nieuwe hoogte.
„Hier even afstappen!" riep
Koos, toen ze bij een driesprong
kwamen.
Links van de weg hadden de
bossen opgehouden en stonden
Hier volgt opstel nummer 2:
De jonge zwerveling.
Het was in de maand Decem
ber. In de namiddag was het
reeds begonnen te sneeuwen. Nu
ligt alles onder de sneeuw bedol
ven.
Toch liep er, of beter gezegd,
strompelde er een jongen van
een jaar of twaalf over de weg
van R. naar B. Hij had onder zijn
rechterarm een mandje met blik-
werk. Hij had de hele middag de
boerderijen afgelopen om zijn
koopwaar aan te bieden. Dode
lijk vermoeid had hij de terug
weg aanvaard. Hij had honger
en was verkleumd van kou. Hem
wachtte geen vrolijke thuis
komst. Hem wachtte een koude
kermiswagen, en in die kermis
wagen woonde een vader, die
hem meer slaag geeft dan eten
als hij geen geld thuis brengt.
Zijn moeder was al gestorven.
Rillend sleepte hij zich voort.
Dan overviel hem een huivering
en hij zakte ineen. Hij was te
vermoeid om op te staan en bleef
liggen. De sneeuwvlokken dwar
relden over hem heen. Slaap
zacht, jongen, God zal over je
waken.
Terzelfdertijd reed baas
Jochems op die zelfde weg naar
huis. Hij had in R. zaken gedaan.
Nu keert hij in zijn huifkar naar
huis. Opeens willen zijn paarden
niet meer vooruit. Hij ziet de
De Ficus elastics.
De laatste jaren is de palm
in onze woonkamers door an
dere groene planten verdron
gen. We behoeven dit heus niet
als een gemis te voelen want
de palm is uit de tijd. Andere,
meer decoratieve planten ne
men nu zijn plaats in. Dit komt
vooral, doordat onze kamers an
ders zijn geworden. Lichter en
minder vol gepropt met allerlei
overbodige meubelstukken.
In onze moderne interieurs
neemt de ficus elastica een be
langrijke plaats in. En geen
wonder, want deze plant met
zijn regelmatige, glimmend
ze voor de grote heide. Heel ver
en wijd strekte de heide zich
voor hen uit; hier en daar stond
een eenzame den of struik cn
aan de horizon waren weer ae
licht- en donkergetinte bossen.
Op een flinke afstand kwamen
een paar fietsers aan, die maar
heel klein en nietig leken in deze
wijde wereld.
Kijk, zie je daar dat toren
spitsje boven dat donkere bos
uitsteken?" wees Koos Boude
wijn, „dat is het torentje van ons
dorp".
„En daar, wat zou dat zijn?"
vroeg Boudewijn, die tegen een
helling iets wits zag bewegen.
„O, dat is een kudde schapen",
Koos had al gezien, wat hij be
doelde. Als kleine, witte vlekjes
trioelden ze door elkaar, zodat
je ze naast niet kon onderschei-
oen. Var. de herder zagen ze
mets, die zat misschien wel op
de grond, in dc schaduw van een
struik.
Han zette in, en zachtjes zon
gen ze:
jongen liggen en raapt hem op
en neemt hem mee naar huis. De
volgende morgen gaat baas
Jochems en zijn vrouw naar het
kamertje van Kees (want zo
heette de jongen) en vroegen
hem of hij ook wist waar zijn
vader was. Zijn vader woonde in
een bruine kermiswagen. Maar
geen mens wist een bruine ker
miswagen te vinden. Maar hij
mocht wel blijven. Zo bleef hij
bij baas Jochems.
Op een nacht werd hij wakker
en hoorde gestommel. Dat was
een dief, begreep Kees. Kees
wekte de baas en de baas de
knecht en gingen naar beneden.
Daar zagen ze de dief en pakten
hem beet. Kees zag de dief en
gilde: „Vader". En keek ontzet
de dief aan. De dief keek ver
baasd en stamelde: „Kees, ik
dacht dat je al lang dood was".
Baas Jochems (keek) begreep
alles en zei: „Omdat je de vader
van Kees bent mag je los. Kees
zei: „Mag vader vannacht bij me
blijven?" Dat mocht. De volgen
de morgen heeft de baas met
Kees' vader gesproken en deze
mocht blijven. Kees' vader ging
trouw naar de kerk en later is
hij bekeerd.
ANNA HUIGENS, Kerkwerve.
Koskensweg K 39.
School: Chr. Nat. School,
Moriaanshoofd, Kerkwerve.
Wie zal de derde zijp?
groene bladeren doet het heel
goed. Niet alleen door zijn
vorm maar ook door zijn ge
willige groei.
Ze verlangen een goede lichte
plaats, echter niet in de zon.
Verder, in de groeitijd van
Maart tot November wekelijks
wat Pokon. Ze moeten in die
tijd goed vochtig staan, maar
vooral niet steeds met de pot in
het water op de schotel. Óm de
bladeren mooi glimmend te hou
den kunt U ze nu en dan voor
zichtig mei een flanellen lapje
afnemen, dat >.vei. met slaolie
is vochtig gemaakt. Ze houden
van een voedzame grond en een
niet te grote pot. Verpotten
kunt U ze het best in het voor
jaar en de zomer. De pot mag
dan iets grotei genomen wor
den.
Eigenaardig is, dat de nieuwe
bladeren gehuld zijn in een rood
schutblad, dat er als een bloem
knop uitziet.
SANDERSE.
Op de grote, stille heide
Dwaalt de herder eenzaam rond,
Wijl de witgewolde kudde
Trouw bewaakt wordt door de
[hond.
En al dwalend ginds en her,
Denkt de herder, ach, hoe ver,
Hoe ver is mijn heide.
Hoe ver is mijn heide.
„Alleen maar jammer, dat we
de herder nu ook niet zien rond
dwalen", vond Boudewijn, „dan
was het nog veel echter".
Een poosje bleven ze nog zit
ten in de stralende zon. Han
lag languit op haar rug, naar
de lucht te turen. „Kijk eens,
nog een kudde schapen!"
„Waar?" vroegen de jongens
tegelijk.
„Daar!" En Han wees naar
boven, waar drommen donzige
witte wolkjes langzaam langs
de lucht dreven.
Een heerlijk plekje was het
hier. De heide stond zo hoog,
dat je er helemaal in ver
dween. Om hen heen was het
gesjilp van de krekels en het
gezoem van de bijen, verder
was alles stil. Alleen heel in de
verte hoorden ze flauw stem-
mengerucht.
Al te lang konden ze hier
echter niet blijven, het doel
van de tocht was nog een eind
je verder.
Ze kwamen nu langs boer
derijen temidden van bouw
en korenlanden, daarna volg
den ze weer een bospaadje.
Eindelijk, op een open piek in
het bos, sprong Koos van zijn
fiets en riep: „Hier is het!"
Boudewijn keek eens om zich
heen. Hadden ze daar nu zo'n
drukte voor gemaakt? Veel bij
zonders was hier niet te zien,
meende hij.
„Toch wel", zei Koos. Kom
maar mee, deze kant op"
Dik was al verdwenen, en nu
volgden de anderen hem tussen
de bomen door, tot ze aan een
grote kuil kwamen, zo diep, dat
de kruinen van de bomen, die
er in stonden, nog beneden de
begane grond bleven. In het
midden was een klein beekje,
waarom heen struiken en va
rens groeiden; de grond was
overal met een dikke moslaag
bedekt, en de zon toverde er
vrolijke lichtplekken op, tussen
de bladeren van de eeuwen
oude bomen door.
Dik was al beneden. „Komen
jullie ook? Het is hier zo lek
ker koel!"
Erg gemakkelijk liep het
niet, want het ging vrij steil
naar beneden en het mos
maakte de bodem glad.
„Kijk eens, een konijn!" en
Boudewijn er achter aan. Ver
schrikt schoot het beestje tus
sen de bomen door, en eer Bou
dewijn wist wat er gebeurde,
lag h(j op de grond te rollen.
Hij sloeg met armen en benen,
maar kon geen houvast krijgen,
en rolde naar beneden, tot hij
tegen een boomstam bleef lig
gen.
„Houd hem!" riep hij tegen
Koos, maar die had meer oog
voor Boudewijn, zodat langoor
allang ontsnapt was.
Boudewijn troostte zich er
maar mee, dat hij nu tenmin
ste dat eind niet meer hoefde
te lopen.
Dik had niets te veel gezegd,
het was een heerlijk koel plek
je, daar beneden. Languit lieten
de jongens zich in het mos
neervallen. Ze hadden het flink
warm gekregen van de tocht.
Han die er nog het minste
last van had, haalde nu de
veldflessen te voorschijn. Ze
lieten zich het heerlijke frisse
water best smaken.
„Toe Koos, vertel jij nu eens
van de spoken?" vroeg Dik.
„Daar weet Boudewijn vast
niets van".
„Spoken? Spookt het hier ook-
al?"
Boudewijn geloofde er niet
veel van. 't Was maar jammer,
dat je er nooit één zag.
,,'t Is toch zo. Iedere nacht
om twaalf uur, iedere boer hier
in de omtrek weet het".
(Wordt vervolgd).
behorende bij het
ZEEUWSCH DAGBLAD en
't SCHOUWSCH DAGBLAIr
van 5 NOVEMBER 1949.
eeuwscH
VOOR DE ZONDAG.
Wanneer het volk nationaal
ten onder gaat en dus het alge
meen verval zich openbaart, dat
volk zijn verleden gaat ver
loochenen, typeert zó'n treurige
tijd zich vooral hierin, dat er
geen grote mannen meer zijn.
Hoogstens grijpen „epigonen"
naar het roer.
Epigonen, weet ge wie dat
zijn?
Epigonen zijn „later gebore
nen". In de oudheid waren zij
de zonen der „Zeven Helden", die
tegen Thebe ten strijde trokken.
Zij probeerden in de schoenen
huns vaders te gaan staan, maar
verongelukten, ze waren er te
klein voor. In de litteratuur wer
den de schrijvers „epigonen" ge
noemd, die na Schiller en Goethe
in Duitsland publiceerden. In het
algemeen worden zij er mede be
doeld, die een of ander genie
proberen na te volgen. Iemand
zei eens van dit geslacht: „wan
neer de nachtegalen ophouden te
zingen, beginnen de krekels te
sjirpen".
Wanneer een volk de tijd van
het epigonisme ingaat, staat het
er niet best mee. Een ander
schrijver zegt van de epigonen
dit: „Zij zijn als de wagentjes,
die achter een grote Jumbo heb
ben aangereden. Toen die er
voor was, hadden zij gang en
richting, maar toen die weg was,
stonden zij geheel stil. Staan
zulke vehikels lang stil, dan zet
men ze op een dood spoor, ont
doet ze van hun wielen en zet ze
op een buitenperronnetje. Dan
komen er geraniums voor de
ruitjes, men zaagt een loket in
de wand. Een conducteur komt
er inzitten, die de kaartjes con
troleert van lieden, die meegaan
met een trein die nog wél rijdt.
En de ruimte, die overblijft
wordt wachtlokaal. Zie hier het
eind. Maar dit is het einde van
elke groep, die een machtig voor
trekker heeft gehad, maar in
diens geest niet blijft voort
gaan
Feller oordeel over het epigo
nen-dom kan niet worden ge
veld.
Welnu in zó'n tijd bevond zich
ons vaderland, toen het op het
eind der achttiende eeuw begon
zichzelf te liquideren.
Er waren geen grote mannen
meer. De tijd van Oranje, Mau-
rits, Stadhouder-Koning Willem
III, de Ruyter, Rembrandt, Bo-
german, Huygens, was voorbij.
Hun namen waren eenvoudig
vergeten.
We hadden nu andere namen.
Epigonen weten zelf niet, dat zij
epigonen zijn. Dat is hun grootste
ongeluk. Ze denken, dat ze min
stens even groot zijn als het
voorgeslacht van titanen; zij
achten, zich óók baanbrekers,
wegbereiders voor de grote
„doorbraak" zij achten zich de
inluiders van een grote, nieuwe
tijd. Zij zijn zielsverwant aan de
haan uit het dieren-epos: Rein-
aard de Vos, Cantecleer, die ver
waand genoeg was om te menen,
dat de zon opkwam omdat hij be
gon te kraaien.
Maar wanneer men de lectuur
dier dagen eens opslaat, staat
men verstomd over de klein-bur-
gerlijkheid dezer ,„grote" man
nen, de angstwekkende middel,
matigheid, het kleinzielig hofjes-
gedoe, van mensen, die van zich
zelf waanden, dat zij de wegbe
reiders waren van een nieuwe,
grootse tijd.
Er bestaat een lijvig werk van
vier delen over: „Het leven van
Mr C. van Lennep en Mr D. J.
van Lennep", beschreven door
Mr J. van Lennep, de bekende
romanschrijver. Prachtig materi
aal om het vervaltijdperk te le
ren verstaan en doorgronden.
Een voorbeeld: D. J. van Len
nep is student te Leiden, en hij
schrijft zijn vader over een stu
dentenrelletje. Een officier, blijk
baar een Oranje-man, had bij
een oploop van mensen baan
willen maken voor zijn soldaten,
maar toen enkele studenten wat
erg langzaam het bevel opvolg
den, van zijn sabel gebruik ge
maakt. De man bedoelde het niet
zo kwaad, maar het ongeluk was
gebeurd: een student kreeg een
houw over het gelaat en stierf.
Hij was een studievriend van de
jonge Van Lennep. Deze maakte,
in zijn verontwaardiging, een
„latijns" vers op het geval en
schreef er zijn vader over. En
hoor nu de reactie in de „vader
lijke vermaning: „Op die onder
stelling doorgaande, vraag ik u
nu, bedaardelijk of het nodig, of
het raadzaam was, op zulk een
ogenblik dat Enthusiasmus (het
geen meestal behalve in de
Poëzie een nadelig en hinder
lijk ding is), meerder op te wak
keren en gaande te houden?" En
aan het slot luidt deze brief:
„Nu, jongenlief! God zij geloofd,
dat alles goed en naar genoegen
is afgelopen (hij bedoelde niet
met de doodgeslagen student,
maar met het latijnse vers van
zijn zoon!) Ik heb u als Vader
geschreven en als Vader schrijf
ik u nog, dat het mij veel genoe
gen geeft, dat ge u de zaak van
uwe snood verongelijkte mede
student hebt aangetrokken. Ook
ben ik verzekerd, dat uw gedrag
in desen u te Leyden zekerlijk
geen nadeel zal doen. Thans
hoop ik, dat gij den afgebroken
Want God, de Heere, is een Zon en
Schild. Psalm. 84 12a.
Wat bedient zich de onge
noemde dichter, van dit heer
lijk lied, toch van schone beel
den ten aanzien van z'n Bonds
God.
Allereerst vergelijkt hij Je
hova bij de helder stralende
dagvorstinne, die haar gulden
stralenbundels uitgiet over
berg en beemd, zee en dal. De
ganse schepping verheugt zich
in haar glanzend licht en koes
terende warmte. Zij veroor
zaakt daardoor de weelderijke
groei, gepaard met geurende
bloei, zachte verbreking of ook
wel keiharde verharding.
Precies zo werkt des Heeren
Geest in 't, van nature, arme
zondaarshart. Stikdonker is 't,
zónder meer, in de koud-kille
zielekamer. Zodra er echter
des Heeren Geest intrek neemt,
verlicht Hij 't ganse hart. De
tastbre duisternis moet er blij
vend plaats maken voor de
alles verlichtende Geest Gods.
Bij 't glanslicht van die Geest,
mede door Zijn onweer-
staanbre kracht, verbreekt en
vertedert 't koudkille, harde
hart van voorheen. Dit, we
derom wegens eigen zonde
schuld, tenens uantuege des
Heeren onzegbare zondaars
liefde.
't Verbroken hart, dat inner
lijk pijnt en klagend treurt,
wordt lieflijk geheeld, door
'yChristussterkend heil. De bo
vennatuurlijke warmte, die de
Zon der Gerechtigheid inner
lijk doet ervaren, doet 't koude
hart, nan toeteer, in toeder-
liefde tot Hem ontvonken.
De herboren ziel getuigt nu
van haar God, zingt om haar
God, jubelt in haar God. Een
goede reuke, te beginnen in
eigen familie-kring en verre
daarbuiten, gaat er voortaan
van haar uit. Wie dit nu uit
staan kan, allerminst de Over
ste der wereld
Hij duldt niet, dat er iemand
een schoon getuigenis geeft
van zijn Oervijand. Daarom
zet hij, alles op alles, om des
Heeren kind onschadelijk te
maken.
De Heere Jehova is
echter óók 'n Schild. Achter
Herr is de getuig end-zingende
ziel, eeuwig veilig. Genadig
lijk.
Is Jehova uw Zon en
Schild? Nog niet? Haast u dan
om uw 's levens wil.
Want de Zon verhardt ook.
Biezelinge. A. GRUPPEff.
draad uwer studiën weder zult
opvatten en met nieuwen lust
aan 't werk zult gaanEn de
zoon, die naar de vader „aardt",
schrijft terug: „Uw brief, mijn
liefste Ouders is dus recht van
pas gekomen om mij te doen be
grijpen, dat ik tenminste onvoor
zichtig gehandeld heb
Een typisch staaltje van de
klein-burgerlijkheid in de regen
tenkringen van die dagen. Vóór
alles zorgdragen voor eigen
hachje, uiterst „voorzichtig" zijn,
de „moeder van de porcelein-
kast", weet ge?
Och het is nog maar een klein
staaltje van het klein-burgerlijk
gedoe dier dagen, ze waren alle
maal zo. We zullen gelegenheid
krijgen er meer van te horen.
Van de weke was de onderwij
zeres van de schole bij me vrou
we. Die komt wel is meer prate.
Ze ken nog al aardig opschiete
met me vrouwe ook al benne
ze 't niet altijd met mekaar eens.
Zij ik bedoel die schooljuf
frouw is nog al een beetje
vooruitstrevend angeleid, mot je
wete en as 't maar wat nieuws
is, dan is 't al gauw goed bij d'r.
En me vrouwe is net een beetje
de andere kant uit. Maar dat
houd de praat levendig. En daar
gaat het bij de meeste vrouw
tjes maar om, denk ik.
Nou van de weke kwam ze dan
en toen zeit ze teuge me vrouwe
ik zat in een ampart hoekie
wat rekeninge na te kijke en be
moeide me er dus niet mee
nou en toen zeit ze: nou motte ze
het huwelijksformulier ook maar
is wijzige. Dat is ook helegare
uit d'n tijd. Ze had 't namelijk
over de wijziging van de huwe
lijkswetten, door de minister,
waardoor de vrouw zo gezeid
niet meer gehoorzaam hoeft Ne
weze an de man.
Me vrouwe zeit teuge d'r: het
huwelijksformulier, wat man
keert daar dan an?
Heb ie dat nog nooit gevoeld?
zeit de schooljuffrouw.
Ikke niet, zeit me vrouwe.
Nou daar staat toch ommers
ook met zoveul woorde in asdat
de vrouw onderdanig mot weze
an de man en toen je trouwde
heit d'n doomnié toch ook an je
gevraagd of ie belooft je man ge
hoorzaam te weze en toen heb
ie toch ommers ook „ja" gezeit,
anders wasse ie nooit getrouwd
geraakt. En ik zeg nou maar, dat
is uit d'n tijd, dat mot nou maar
is angepast worre an de nieuwe
tijd.
Me vrouwe zeit toen: Gunst
mens allieve, staat dat allegaar
in het huwelijksformulier, daar
heb ik nooit bij stil gestaan. Ik
zal dat toch is motte gaan na-
leze, eerlijk gezeit weet ik dus
nou, na meer dan vijf en twin
tig jaar getrouwd te weze, nog
niet wat ik beloofd heb toen we
trouwde.
Ik voelde, dat ze met d'r oge
in me rugge boorde. Maar ik dee
nog maar net asof ik niks hoorde.
Toen zeit de schooljuffrouw:
Maar vrouw Bramse, ben jij dan
altijd gehoorzaam geweest teuge
je man?
Netuurlijk, zeit me vrouwe,
wat anders? Ook zonder dat ik
wist wat er in het formulier
stong. ging alles goed. M'n man
heit teminste nog nooit naar het
formulier verweze, as ik me goed
herinner. Wat zeit jij man? vroeg
ze.
Toen was 't mijn tijd me er
mee te bemoeie. Ik vroeg waar
ze 't over hadden en toen me
vrouw verslag dee van wat ik al
wist, zei ik: Ze benne tegeswoor-
dig met d'n tijd ten achter.
Wat zeit u? vroeg de onder
wijzeres, achter, waarmee dan?
Ik zegge: wel vroeger zeie de
mense: de vrouw mot gehoor
zaam weze an de man en toen
ware de vrouwe de baas en nou
zegge ze: de vrouw behoeft niet
meer gehoorzaam te weze an de
man en nou worre alle vrouwe
slavinnen. Zo zie ik de toestand.
Leit me dat is uit, zeit de
schooljuffrouw.
Ik zegge: makkelijk genocht:
ga de bijbelse vrouwe maar na:
Sara noemde haar man „heer",
maar wat zij wou gebeurde, dat
heb ie gezien an Hagar, die ze
de deur uit wou hebbe. En wat
Rebecca met haar man heit uit
gevoerd behoef ik je niet te zeg
ge. Ook Izaak deed precies wat
zij wou, was het niet willens, dan
met bedrog, maar d'r zin kreeg
ze. En kijk is hoe echt vrouwe
lijk Rachel d'r vader er tusse
nam, toen ze d'r terafim niet
misse wou. Van Thamar hoef ik
je niks te vertelle. Ook die kreeg
d'r zin, is het niet goedschiks dan
kwaadschiks. Wat Jaël met een
man dee wete jullie ook. Dat het
Simson z'n oge en tenslotte z'n
leven gekost heit, omdat ie niet
teuge de vrouw op kon, is ook
bekend genocht. En wat Michal,
Davids vrouw dee om d'r vader
te bedriege, weet je ook. En zo
ken ik deur gaan. Salomo most
het ook aflegge teuge de vrouwe.
Mot ik nog verder gaan? De
vrouw is altijd onderdanig ge
weest an de man, jawel, maar
as 't er op an kwam dee ze wat
ze wou en speulde ze de baas.
Waar of niet? Juist omdat ze
vrouw was. Maar nou gaat het
net omgekeerd. Nou wil de
vrouw niet meer vrouw weze
maar ze wil man worde, dat
noeme ze emancipasie as ik 't
wel heb. En dat wordt nou net
d'r ongeluk. Want daarmee be
wijst ze, dat ze de man ommers
beter vind as de vrouwe? Anders
wil je niet verandere, zeg ik
maar. En juist nou ze een halve
man gaat worde, een hele ken
nou eenmaal niet nou gaat ze
het speul verlieze. Let is op me
woorde. De Schrift zeit: het komt
in de tijd van de antichrist, dat
de manne geen acht meer zalle
slaan op de begeerte van de
vrouwe. Daar zit veul in. Dat be.
tekent, dat ze geweun slaaf ben
ne geworde.
Je ziet die huwelijkswijziging
dus net verkeerd. Het is geen
vooruitgang maar een terugzette
van de klok, naar de tijd van de
kaffers en de negers. Daar benne
de vrouwe ook gelijk met de
manne.
Toen ben ik maar weer an 't
schrijve gegaan en de vrouwen
begonne over wat anders. Alleen
hoorde ik me vrouwe nog zegge:
die nieuwe wet, die ze wille in-
voere zal in mijn huwelijk wel
niet zoveul verandering brenge.
Ik keerde me nog even met me
gezicht naar de vrouwe toe en
zei: Juust gezeit, vrouwe, want
wij hebbe nog een ouwerwes hu
welijk en dat is maar 't beste.
Toen zeit die schooljuf: dat
wil dan zegge, as ik 't goed be
grijp, dat de vrouwe hier nog de
baas is
Toen heb ik maar niks meer
gezeit.
En nou mot ik nog effe Jan
Looij hartelijk bedanke, die me
een arige brief stuurde, die me
een riem onder 't harte stak. M'n
zeune die op de Ulo gaat zeit dat
ik dat altoos verkeerd zeit, en dat
't mot weze: een hart onder de
riem, maar ze kenne me veul
wijs make, maar dat belief ik
niet te gelove. Je ken wel iemand
een riem onder 't harte steke, om
de boel goed vast te houwe, maar
een hart in iemands lichaam te
steke is een kunst dat ze nog
lere motte.
Affijn, Jan, je brief heit me
goed gedaan. Ik merke d'r uit,
dat ik toch lezers heb! Weder
zijds alles wat je gelokkig ken
make man!
En nou een punt, want ik ben
alweer veul te lange.
Je FLIP BRAMSE.
Correspondentie
Schaak- en Damrubriek.
Wij vestigen dc aandacht van onze
Schaak- en Damliefhebbers er op,
dal door het invoegen van enkele
nieuwe rubrieken in het „Week
end" onze Schaak- en Damrubriek
in het vervolg regelmatig in ons
dagblad van Zaterdag zal worden
geplaatst. Red.