Z.Ueraire
Humol (4)
Ons Uwt uuUaat.
ERASMUS EN ZIJN
ZEEUWSE VRIENDIN.
Uit mijn klas.
Jhr Mr A, F. C. de Casembroot, Commissaris der Koningin in Zeeland:
„üe Zeeuwen «open niei mee hun provinciaal besef te koop i"
Vrijdag 4 November 1949
TT ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
We hebben gezien, dat humor
en ironie scherpe tegenstellingen
bljjven. Dat de één de schone
vrucht is van een hart dat lief
heeft, van een begrijpend hart,
dat opbouwt, zoekt naar wat nog
levend is, zij het verschrompeld
ligt onder dor hout, as of afval.
Ironie kent geen liefde. Zij
breekt af, bliksemt neer, toornt,
maakt af. Maar daarom kan iro
nie nog wel een wapen zijn, dat
gebruikt mag worden. De heilige
Schrift geeft er zelf voorbeelden
van, zowel in het Oude- als in
het Nieuwe Testament. Maar dan
moet ook wel vast staan, dat er
niets meer te verhelpen is, dat
de zonde zodanig triumfeert, dat
er niets meer op te bouwen valt.
In dat geval kan ironie goed en
zelfs noodzakelijk zijn, namelijk
om het kwade te geselen, om het
voor ieder duidelijk te brand
merken en het 't satanisch teken
van de duivelse moedwil tot zon
de in te schroeien.
Deze ironie hoeft ook de Hei
land meermalen gebruikt, zoals
we zagen. Ook in dit bijtend
woord treft de scherpe snede
van de ironie. Wanneer n.l. de
Heiland in het Evangelie van Jo
hannes, tot de overtuiging komt,
dat Hjj tegen de Joden geen
krachten kan doen vanwege hun
ongeloof en Hij die plaats des
ongeloofs gaat verlaten, voegt
Hij hen ironisch toe: „Ik heb u
vele treffelijke werken getoond
van mijn Vader; om welk werk
van die stenigt gij Mij?"
Dit is dodende ironie. Wee hem
of haar die zó door de Heiland
wordt aangesproken.
Maar, ook al blijft het scherpe
wapen van de ironie geoorloofd,
wij die zelf begrepen zijn onder
de last der zonde dienen er wel
heel voorzichtig mede om te
gaan.
Want in ironie schuilt feitelijk
het oordeel des harten. Ironie
laat los, geeft prijs, hekelt zon
der genade, keert zich af. En eer
het daartoe bij ons komen mag,
moeten we wel heel zeker zijn
van onze zaak.
Daarom blijft de humor ons
oneindig veel sympathieker.
Het is een schaars artikel in de
litteratuur onzer dagen. Vroeger
Erasmus heeft eens een reis
door Zeeland gemaakt, waarvan
een levendige schildering be
waard gebleven is in een van
zijn vele brieven.
Om het doel van deze reis (het
is nu al vier honderd jaar gele
den!) te kunnen begrijpen moe
ten we eerst wat anuers vertel
len.
Erasmus liep met het idee een
reis te maken naar Italië. Im
mers dat was het land van de
klassieke schoonheid, van de
oude cultuur, van de beeldhou
wers en dichters en schrijvers
en geleerden. Italië was het
land van waar uit de christelijke
wereld haar beschaving ontving.
Maar hoé er te komen?
Reizen was in die dagen iets
anders dan het nu is. Het kostte
handen vol geld Men moest over
beste paarden beschikken en een
goed gevulde ceurs hebben om
van de ene pleisterplaats naar de
andere te komen. Bovendien
wist men we wanneer men van
huis ging, maar wanneer men
weer thuis zou komen wist nie
mand. Dat hing van honderd en
één omstandigheden af.
Maar Erasmus was arm, zoals
dat behoorde bij monniken. Van
één ding was hij echter goed
hadden we er meer van. Post-"
mus geeft er enkele goede voor
beelden van:
Allereerst de humor in het
kinderleven. Hij zegt: „Is er één
Hollander, die De Genestets „Ik
zie een graf gedolven op 't kerk
hof te Bloemendaal.met die
spelende kinderen er om heen,
zich niet altijd weer herinnert;
die Hillebrand's „jongens" niet
lief heeft? Dat is echte humor,
uit echte liefde geboren. Maar
dit ook: Abraham Blankaart
adres weer bij Betje Wolff
komt op het oorlogschip met de
jonge adelborst, de kleine Ree-
delijk, en daar roept er een van
de matrozen tegen een kame
raad: „Daar heb je Blankaart
met zijn jongen!" En de kinder
loze, de „ouvrijer" Blankaart:
„Met z'n jongen, met z'n jongen,
was dat eens waar!" Is dat kleine
tafereeltje niet fraaier, niet aan
grijpender dan een heel deftig
betoog over oudermin en kinder
liefde? Of ook en wie eert in
Potgieter niet een andere een^
zame? die tranen die hem dat
jonske in de ogen bracht, toen
„Oom Potgieter" hem een ver
rassing had medegebracht en hij
uitriep: „Je bent net als m'n
vader!" Kinderen kunnen on
barmhartig zijn zonder het te
weten, maar een kindermond
kan onwetend ook zegenen
Nog een andere proeve van
wat hij noemt „heilige humor"
geeft Postmus en nu uit de Ne
derlandse poëzie. Hij schrijft:
„Een „prachtige" lijkrede kan u,
in hoogheid van taal, wellicht
verstomd doen staan over zoveel
welsprekendheid, maar als Van
Oosterzee in de vreemde onver
wachts overlijdt is mij Beets' vers
toch wel iets nader:
Hij ging op reis. Waarheen? Wij
[dachten, dat wij 't wisten,
Maar wisten 't waarlijk niet.
Op eenmaal bleek, hoe deerlijk
[wij ons vergisten,
Toen hij zijn reisgenoot verlegen
[achterliet.
Wat was 't? Zijn beste vriend,
[zijn Heiland was gekomen,
En ziende 't reiskleed, dat hij
[droeg,
Had hij hem eensklaps mee-
[genomen
Naar 't beter vaderland, daar
[lang zijn hart voor sloeg.
overtuigd: hij wist, dat hij een
„genie" was, en de wereld dus
grote verplichtingen aan hem
had. En dat maakte hem vrij
moedig. Vrijmoedig om te bede
len, dat was zo de manier in de
middeleeuwen.
In de tijd, toen hij zijn grote
reis wilde ondernemen, waren
er nog niet velen overtuigd van
zijn geniale eigenschappen. Hij
was nog geen „arrivé" en moest
zijn naam nog maken. Hij was
nog een jong geleerde, die al wel
wat geschreven had en hopen
brieven schreef naar bekende fi
guren in binnen- en buitenland,
maar dat hij inderdaad een genie
was, waarover door de eeuwen
heen zou gesproken worden, dat
begrepen er toen nog maar wei
nigen.
Maar onder die weinigen die
het wisten, behoorde dan toch
ook een vrouw. En niet de eerste
de beste.
Zij was de bekende prinses
Anna van Borsselen, die in die
tijd het bekende kasteel „Cort-
gene", vlak tegenover Veere be
woonde.
Anna van Borsselen was ge
huwd geweest met een afstam
meling uit het Huis van Bour-
gondië en reeds jong weduwe
geworden. Zij stond algemeen
bekend als schatrijk. Haar moe
der was een Bourbon; haar va
der, met de abt van Middelburg,
eerste edele van Zeeland, en zij
zelf, als enig kind, de erfgenaam
van al haars vaders inkomsten
en bezittingen als heer van Vlis-
De winter zet onstuimig in.
Het was te verwachten, na een,
voor ons landje ongekend lange
tijd van mooi weer. Onze blijd
schap over dat mooie weer was
natuurlijk groter en dieper dan
vroeger wel het geval kon zijn
want vroeger was er geen kolen-
rantsoen, integendeel toen was er
altijd een willige kolenboer om
je kolenhok te vullen, maar nu
is alles nog mondjesmaat. Geen
wonder dus dat we steeds lief
kozend naar ons kolenhok keken,
omdat dit zolang onbetwist onze
schat bewaarde. Maar nu moest
het er toch van komen. We
maakten, zij het met een be
zwaard hart, toch de kachel aan,
en in het huis, waar de vorige
dagen, we maakten immers niet
bij het eerste buitje de kachel
aan, zulk een klamme kilte was,
kwam als bij toverslag, dat in-
genoegelijke, wat je als met een
magneet binnen vasthoudt.
Je eigen kostelijke home, dat
vooral 's namiddags de thuisko
mers met een zucht doet zeggen:
„He, hier is het goed". Dat is een
beloning op zichzelf, als je het
„eigen volk" weer zo gretig op
huis ziet aankomen en, je zou
haast zeggen, spinnend als een
poes, zich nog even ziet installe
ren voor de glunder gloeiende
haard. „Dat maakt na het zwoe
gen buitenshuis de dag weer
goed", zei een, die zich een best
haardplaatsje had veroverd en
het pas gezette kopje thee keu
rend genoot.
Dit is toch wel een der mooi
ste zijden van ons leven, dat we
Nu zien we elkander aan met stil
[Ontroeren,
Maar niemand keurt het af, al
[doet het pijn;
Want op zijn beurt wenst elk te
[zijn
In 't goede land, waar hij zich
[heen liet voeren.
„Heilige humor" noemt Post-
must dit vers van Beets en te
recht.
Hoe ver blijft de definitie, die
Multatuli geeft van „humor"
hierbij ten achter.
Humor is niet los te maken
van geloof, dat in liefde bran
dende is.
singen, van Veere, van Cortgene
en verdere plaatsen op de
Zeeuwse eilanden. Haar beelte
nis in half middeleeuws-, half
renaissance-gewaad, vult nog
heden een der zeven nissen van
het stadhuis te Veere.
Maar.... schijn bedriegt. Ka-
rel de Stoute, Maximiliaan van
Oostenrijk, Filips van Spanje,
waren gewoon hun Zeeuwse en
Hollandse edelen telkens, wan
neer zij maar geld nodig hadden
(en dat kwam nogal eens voor!)
te onderwerpen aan geduchte
aderlatingen; heffingen in sche
pen; in geld; in troepen; in be
lastingen, in de vorm van kost
bare opdrachten of gezantschap
pen, enz. Al die belastingen had
den de bronnen van Anna's va
der volkomen uitgeput. Inplaats
van millionair, zoals ieder dacht
dat zij was, waren haar bezittin
gen met schulden belast.
Dit alles was Erasmus echter
onbekend.
En daarom heeft hij er een
Zeeu ie reis voor over om haar
op haar kasteel te komen bezoe
ken.
Een „Zeeuwse reis", en dat
was wat in die dagen. Bovendien
viel het midden in de winter, in
de eerste dagen van Februari,
terwijl het bovendien nog een
extra harde winter was, zodat
de Zeeuwse boeren vertelden,
dat zij zich zulk een strenge win
ter niet herinneren konden.
We weten reeds, dat het
kasteel „Cortgene" vlak tegen
over Veere lag, terwijl het nau-
voor de onzen elke avond weer
een veilige vluchthaven klaar
hebben.
Ais je overdag al eens draven
moet om de honderd en èèp din
gen klaar te krijgen die nu een
maal noodzakelijkerwijs gedaan
moeten worden, dan zucht je wel
eens opstandig en denkt het is
werk, werk, werk, waar ik ook
kijk in huis, in de keuken wacht
een vaal en de pannen wachten
weer op nieuwe inhoud voor het
volgend maal, de kamers en
gang en trap moeten „even ge
nomen" worden, in de kasten
wacht weer je „zittend werk", ja
werkelijk dan komt er nog al
eens een zucht, maar tegen de
avond is alles weer goed. De ka
mer is in de juiste stemming ge
bracht voor de thuiskomers, en
dan wil je niet ruilen al was het
met de koningin. En al krijg je
dan geen schitterende redevoe
ring voor de volbrachte presta
ties, als je het hele span vredig
en veilig om de haard ziet zitten,
dan voel je je zelf al zielstevree.
Gelukkig dat in ons land dit
gezinsleven nog meestal regel is,
vooral op het platteland. Dit is
de kracht van ons volk, het is te
hopen dat het zo blijven zal. Be-
schouw# zulks niet als iets ge
woons. 'We worden zo langza
merhand eenlingen op de wereld
met dit huiselijk leven. Van de
zomer sprak ik een Hollandse
vrouw, die in Engeland woont.
Zij vertelde dat het daar meer en
meer regel wordt, dat élke vrouw
die maar enigszins kan, een
werkkring buitenshuis zoekt.
Moet je zo'n leven indenken,
's Morgens vliegensvlug het al-
lerijodigste in huis gedaan, dan
ongeveer gelijk met manlief de
deur uit naar het werk, 's mid
dags ergens in een restaurant
eten, 's avonds op een draf naar
huis, met een handomdraai
wat avondeten klaar gemaakt en
als er geen kleine kinderen zijn,
die overdag ergens „goed ver
zorgd werden", dan is er des
avonds altijd wel ergens een ge
zellig program in een bioscoop
of iets dergelijks.
Voordelen van zulk leven? Te
over. Je verdubbelt het inkomen,
als vrouw heb je gemakkelijker
beschikking over eigen geld. De
nare huishoudelijke karweitjes
worden tot een minimum be-
welijks gezegd behoeft te wor
den, dat er toen nog geen land
tong bestond tussen Walcheren
en Zuid-Beveland, zoals thans.
Wat daar tussen lag was, in de
tijd toen Erasmus de tocht maak
te, niet anders dan een barre ijs
baan.
Nu was de eerste handreiking
van Anna Erasmus wel wat
schraal voorgekomen. Zij had
hem een paard gegeven om de
reis te maken, maar het was een
oude knol, die eigenlijk de moei
lijke reis niet goed meer kon
volbrengen en bovendien vond
Erasmus het geld, dat ze hem
had doen toekomen om naar
haar kasteel te Veere de reis te
financieren, ook maar heel ma
tig, althans voor een vrouw die,
naar hij dacht, millionair was.
Intussen, hij maakte de reis en
later heeft hij in een zijner brie
ven aan een vriend, er een ver
slag van gegeven, dat niet on
geestig is en waaraan wij het
volgende ontlenen:
Hjj begint zijn brief, die hij
schreef, toen hij op het kasteel
„Cortgene" logeerde, met de vol
gende woorden: „Eindelijk ben
ik hier behouden aangekomen,
ik mag zeggen in spijt der ver
enigde machten van hemel en
het Welk een verschrikkelijke
reis! Spreek niet van Hercules of
van Ulysses: voortaan acht ik
beiden als kinderen. Juno, de
dichters steeds ongezind, ver
klaarde mij de oorlog.
Oudergewoonte stookte zij
Aeolus (de wind) op; en ware
perkt. Eten buitenshuis spaart
heel wat werk en 's avonds kun
je het jezelf financieel gemak
kelijker veroorloven om je te
gaan amuseren en het werk wat
je overdag verricht, zoek je een
beetje naar je zin uit.
Allemaal prachtig, alleen maar
als ieder 's avonds naar huis
komt, vader van het werk, moe
der van het werk, de grotere
kinderen van school of van het
werk, wel, dan is ieder moe, hon
gerig en huiverig in de winter.
Er is dan natuurlijk geen gezel
lige kamer, met een gedekte
tafel klaar en geen gezellige
lampen lokken naar een knus
zitje bij de haard. Nee, we ne
men nog aan dat ieder van goede
wille is, dus gaat ieder weer een
beetje aanpakken om wat op
tafel te krijgen. Moet je moe,
hongerig en huiverig zijn. Men
sen, de springstoffen voor een
explosie liggen maar voor het
grijpen. Geen wonder dat men
dan gemakkelijk 's avonds er
maar weer op uit trekt om zich
wat te vermaken. Maar waar
blijft de rust, zo nodig voor
lichaam en geest!
Die Hollandse mevrouw, die
ru in Engeland woont, vertelde
verder, dat men de Zondag ge
bruikt om wat huishoudelijk
werk te doen. Er wordt gewassen
en gestoft en wat maar nodig is.
Dan spreken ze nog over de zo
hoog geroemde Engelse Zondags
rust. De massa geniet die niet
zei ze. Zelf bleef deze dame
trouw aan onze Hollandse ge
woonte om van haar huis een
echt thuis te maken, maar ja, dat
eist enige kordaatheid om daar
aan trouw te blijven. Ze kende
een andere jonge Hollandse
vrouw, die ook naar Engeland
kwam met het plan om daar net
als hier een huiselijk leven te
leiden. Ze hield het niet langer
dan een paar maanden vol, toen
zocht ze een baantje, ieder deed
het en het stond zo raar als je
het niet deed!
Ik ben heel blij, dat het bij ons
zo niet is. Wat komen man en
kinderen dan te kort, want als
je thuis komt in een huis, waar
geen vrouw zich geheel aan geeft,
dan kom je wel in een gebouw
met kamers en gang en keuken,
maar dat maakt nog geen
„Thuis".
En dat maakt ons leven rijk en
mooi, want met alle vervelende
karweitjes er bij, bouwen we zo
aan de toekomst van het volgend
geslacht, dat zijn rust en even
wicht voor een heel leven vaak
dankt aan een heerlijk huiselijk
leven.
het slechts bij stormen gebleven!
Alle wapenen des hemels bracht
zij tegen mij in het veld, vin
nige koude, sneeuw, hagel, regen,
mist, één kort begrip der ver
enigde vormen van slecht weer.
Nu zond zij die plagen afzonder
lijk, dan te zamen.
De eerste nacht ging het, na
langdurig regenen, weder fel
vriezen; hetgeen de weg zeer
moeilijk maakt. Voeg daarbij een
overvloedige hoeveelheid sneeuw
vervolgens hagel, vervolgens
nogmaals regen, die, zodra hij de
bodem of een boomstam raakte,
ijs werd. De weg was over zijn
volle breedte één ijskorst; niet
effen, maar golvend, en met een
scherpe punt op de top van iede
re kleine heuvel. De bomen wa
ren met ijs bekleed, zó dik en
zó zwaar, dat de toppen van
sommigen de grond raakten.
Van anderen waren de takken
afgescheurd, van anderen de
stammen door midden gespleten;
nog anderen waren geheel ont
worteld. Verschillende landlie
den, mannen van jaren, betuig
den mij zulk een schouwspel nog
niet beleefd te hebben. Intussen
moesten onze paarden nu door
sneeuwhopen waden, dan zich
een weg banen door met ijs be
groeide dorenstruiken, dan spo
ren volgen, hard als steen door
de vorst en daarna door de ij zei
gescherpt, dan over een bevro
ren sneeuwkorst treden, die niet
stevig genoeg was om hen te
dragen, maar wel om hun de
enkels te kwetsen. Hoe denkt gij,
Vrijdag 4 November 1949
•T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
T oekomsimuziek.
Lang geleden las ik eens 'n dwaas
verhaal. Een zeer rijk en zeer
deftig heer had één dochter, die
natuurlijk (dat hoort in zulke
verhalen) zeer beminnelijk en
schoon was en verder innerlijk
nog versierd met een aantal kos
telijke deugden. Logisch gevolg
hiervan was, dat de aanbidders in
kolonnen kwamen opzetten. De
zorgzame papa, die zelf de echt
genoot zou uitkiezen kreeg een
moeilijke taak. Hij wist echter
raad. Eerst maakte hij uit het
grote aantal een vier of vijftal
op. Daaruit zou hij de beslissende
keuze doen. Gelukkig had hij een
onfeilbaar middel om licht te
verschaffen in deze duistere zaak.
Hij stuurde n.l. zijn geliefd huis
diertje, een aap bij elk der hu
welijkspretendenten een tijdlang
op visite. Als het diertje van zo'n
logeerpartij terugkwam, kon je
aan zijn manieren en heel zijn
doen en laten de hele dagorder
en gedragingen der huwelijks-
candidaat aflezen.
Dat gaf de oplossing voor de
schrandere papa. Van zijn erva
ringen vertel ik niets verder,
aangezien het aapje niet tot klas
één behoort. Maar toch denk ik
dikwijls aan dit fraai verhaal en
denk dan, ik heb zo'n verrader
lijk aapje niet nodig aangezien ik
een klas vol aapjes heb, die mij
haast iedere dag met een gebaar
of woord verraden hoe het er
thuis naar toe gaat. Als Jantje
van de melkboer, die altijd bluft
op zijn sterke vader, omdat die
de melkkar vooruit duwt als het
„paard" het niet kan mij ook nog
vertelt, dat vader wel honderd
moeilijke werken doet omdat
ie zo sterk is en dat vader moe
der altijd helpt met de was, dan
zie je zo'n gezin voor je. Je ziet
die sterke kerel handreiking doen
bij het zware werk aan zijn dap
per en proper wijfje en je houdt
van dit trouwhartige .span men
sen, dat samen ploetert om met
hun grote gezin netjes en eerlijk
door de wereld te komen.
Zo gaat het me dikwijls, een
woord, een gebaar soms en ik zie
het gezin voor me met al zijn
goecl en.zijn kwaad. Zo ging
het me vanmorgen weer. In het
speelkwartier was ik naar buiten
gegaan, want een armetierig en
winterig zonnetje deed toch zijn
best en zette ons speelplein in
een schrale lichtglans. 'kHad ze
allemaal naar buiten gestuurd,
bedenkend dat straks als het echt
winter werd, we weinig kansen
kregen om even een frisse neus
te halen in het speelkwartier,
riet knusse hoekje naast de por
ties, waar wel de zon, maar niet
de wind me vandaag kon berei
ken werd mijn uitverkoren plek
je. In een ogenblik had ik na
tuurlijk weer een heel stel om mij
heen. Meest mijn kleintjes, maar
ook nogal wat grotere meisjes.
„He", verzucht ik, als ik tegen
de muur leun, „als ik nog eens
rijk word, dan ga ik elke winter
naar een heel ver land, waar el
ke dag de zon schijnt". Prompt
daarop zegt Wimpie: „Juffrouw
als ik groot ben, word ik rijk en
dan koop ik een auto en dan mag
u meerije". Er is eenvoudig geen
tijd om over deze gouden toe
komst te mediteren, want het
hek is van de dam, opeens weten
ze allemaal wat ze later worden
zullen. Als je dat aanhoort, zie
je meteen, dat een school reeds
een maatschappijtje in het klein
is.
Onder ons gezegd en gezwegen
staat Wimpies toekomstideaal
nogal op losse schroeven, aange
zien zijn vader tuindersknecht is.
maar wie weetJantje van
de melkboer, die zich nooit onbe
tuigd laat, voert ook nu vrijmoe
dig het woord. „Ikke word melk
boer net als me vader en dan ga
ik met 't „paard" rije". Dat
eigenwijze mirakel van een hit
hoeft dus geen werkloosheid te
duchten voorlopig.
Maar had ik ooit kunnen den
ken, dat er zoveel jacht naar
goud in mijn klas was. Wat wil
len er een massa rijk worden. De
jongens allemaal haast. En dan
blijft een auto een begeerlijk be
zit. Toch zijn veel van die toe
komstige rijkaards tevreden met
een hele grote vrachtauto.
Doch er zijn ook andere klanken
te beluisteren. „Ikke wor net als
vader.Dat doet toch goed om
het te horen. Liesje van de dok
ter zegt stralend: „Ik word zus
ter (verpleegster) en dan ga ik
pappie helpen bij alle zieke men
sen, mammie vindt het ook
fijnMieke van bakker de
Hoog zegt zachtjes tegen me:
„Juffrouw ikke wor moeder, net
als moeder
Een paar oudere jaars studen
tjes smalen wat. Die hebben be
ter omlijnde toekomst-idealen.
Claartje de Vries uit de vierde
vertrouwt me toe, dat ze school
juffrouw wil worden, net als ik.
Dat vind ik nogal vererend en we
spreken meteen maar af, later te
proberen op dezelfde school te
komen voor de gezelligheid.
De twee zusjes De Zwart, uit
een bescheiden middenstandsge
zin, één uit vier en één uit zes,
staan ook bij mij. De jongste een
De meeste voorkeur voor een „'opende audiëntie".
„TJ vraagt mijn mening over het „provinciaal besef"? Een echte
na-oorlogse hobby, waar iedereen over mee wil praten. Er is in
Zeeland gebrek aan „provinciaal besel", wordt gezegd, maar op
vele manieren en in allerlei gevallen komt het zich-als-Zeeuw-
gevoelen en het Zeeuw-zijn tot uiting. Maar wij Zeeuwen lopen
er niet mee te koop! Hoe dikwijls krijg ik niet het verzoek:
geef ons toch een Zeeuwse burgemeester. En kijkt u eens naar
het Bataljon Zeeland, volkomen Zeeuws! Voldoende om aan te
tonen, dat er toch wel grote belangstelling bestaat voor Zeeland
en het Zeeuws-eigene".
Met deze woorden antwoordde de hoogste gezagsdrager in onze
provincie, de Commissaris der Koningin, jhr mr A. F. C. de
Casembroot, op de vraag naar zijn mening over wat men tegen
woordig als „provinciaal besef" pleegt aan te duiden.
Het gesprek liep verder over zo ongeveer alles wat er in de
provincie Zeeland aan de orde is. En dat is heel wat!
Bezoeken in heel de
provincie.
Deze Commissaris, die zijn
ambt pas sedert begin 1948 ver
vult, heeft het hart van de Zeeu
wen al gestolen en er zullen
weinig inwoners van onze pro
vincie zijn, die hem nog nooit
hebben gezien bij één of andere
echt stukje eigenwijsheid opent
de rij voor haar zelf en de oude
re zus, ze zegt: „Ik word later
net als mamma, dan hoef je
niks te doen als mooie boeken te
lezen„Nee hoor valt
de oudste nu in ik word later
dienstmeisje net als Dientje bij
ons, dan kun je het gezellig ma
ken bij de mensen, maar ik ga
niet bij mamma dienen, want
dan moet je zo heel hard wer
ken
Ik schrik hevig bij deze toe
komstmuziek met felle dissonan
ten en neem meteen zelf het
woord, bang dat bij een der an
dere groten iets zou blijven han
gen van dit gesprek. „Nou en als
ik groot word dan word ik chauf
feur op een hele grote bus en
dan mogen jullie allemaal mee
rijden heel ver weg".
Onder groot spektakel vragen
ze allemaal nog eens ten over
vloede of ze heus mee mogen
rijden en waar we naar toe gaan.
Ik beloof ze, dat we naar Spanje
zullen rijden om Sint Nicolaas
goeden dag te gaan zeggen.
Zo, we waren weer in veiliger
wateren terecht gekomen, net
toen de bel luidde, maar ik
moest, in mijn eigen klas terug
gekomen, aldoor nog denken
aan dat: „Niet bij mamma...."
En ik vind het zo erg.
R. T.
officiële gebeurtenis of op privé-
bezoek in hun gemeente.
De Commissaris wil van dat
eerste graag iets zeggen. „Sommi
gen denken misschien, dat ik zo
gesteld ben op al die officiële
plechtigheden. En zij stellen dan
de vraag, of mijn ambt niet in de
verdrukking komt. Het is inder
daad ontzettend moeilijk hier de
gulden middenweg te vinden,
maar zeer vele uitnodigingen
neem ik eenvoudig aan, omdat
er na het officiële gedeelte een
officieus gedeelte volgt en dan
kan ik zaken doen. I* ongedwon
gen gesprekken met allerlei slag
mensen krijg je dan veel meer
dingen te horen over alle moge
lijke zaken, die het leven in al
zijn facetten raken dan in offi
ciële samenkomsten.
Bij officieel gemeentebezoek
krijg je via B. en W. toch aller
lei dingen over de gemeente te
horen. Maar in het andere geval
hoor je veel meer van de men
sen zelf, hoe de vork in de steel
zit. En dan blijkt, dal er zeer veel
belangstelling bestaat, ook voor
de publieke zaak. Op excursies
loop ik bij rustpunten het liefst
maar en biijf dan zo weinig mo
gelijk in de auto zitten. Het
wordt dan vaak een lopende
audiëntie, maar één, die je blik
verruimt, op alle terreinen. Na
tuurlijk ligt dit ook wel aan het
gebied, waarin je komt. Maar
toch merk ik steeds weer, dat er
belangstelling is, uiteraard het
meest voor het terrein, dat hem
of haar die je spreekt, interes
seert".
De Zeeuwse gemeenten.
„Hebt u tijdens uw ambtspe
riode al vele gemeenten be
zocht?"
„Zeker heb ik dat. Hoeveel
precies zou ik niet kunnen zeg
gen. Ik ben begonnen met de ge
meenten, waarin mijn voorgan
ger, jhr Quarles van Ufford, na
de bevrijding nog niet was ge
weest, maar er zijn uitzonderin
gen. En bovendien bracht ik nog
al eens een bezoek aan gemeen
ten, waar bepaalde problemen
leefden en waarvan ik mij per
soonlijk op de hoogte wilde stel
len".
Ja, die gemeenten, dat is mo
menteel een kwestie apart. Want
er hangt wat in de lucht over
grenswijzigingen en opheffing en
samenvoeging van gemeenten.
Ook daarover wil de Commissa
ris zijn mening zeggen. „Persoon
lijk heb ik tegen grenswijzigin
gen niets, wanneer ze logisch
zijn. Het zijn dan grenscorrec
ties. Maar tegenover opheffing
en samenvoeging sta ik heel an
ders. Hier moet uiterst voorzich
tig en behoedzaam te werk wor
den gegaan. Een levende, niet
overdreven kleine dorpsgemeen
schap mag niet worden aange
tast. Nooit mag uit het oog wor
den verloren, hoe een gemeente
juist kleine gemeenschappen zijn
van grote waarde. Er ligt vooral
voor de burgemeester, die, al is
het woord dan misschien wat af
gezaagd, burgervader moet zijn,
een mooie taak om voor deze ge
meenschap te zorgen. Hij kan
meer begrip bijbrengen voor de
taak van de overheid en zodoen
de brengt hij de burgers dichter
bij die overheid. Op psychologi
sche gronden ben ik dus tegen
opheffing van levende gemeen-
dat het mij in die stand te moe
de was? De verbijstering van
mijn paard deelde zich mede aan
de berijder. Zo vaak het dier de
oren spitste zonk mijn moed, en
telkens als het stortte sprong
mijn hart overeind. Het ene
ogenblik bekroop mij de vrees
getroffen te zijn door het nood
lot van Bellerofon, het andere
verwenste ik mijn lichtzinnig
heid, die geleerdheid en leven
mij had doen toevertrouwen aan
een redeloos dier.
Doch verneem een avontuur,
dat gij wanen zoudt aan de
waarachtige fabelen van Lucia-
nus ontleend te zijn, ware het
niet in levende lijve mij zelf
overkomen, en ware niet Battus
er ooggetuige van geweest.
Het kasteel lag vóór ons, en
een baan van ijs scheidde er ons
van. Het woei die dag zo hevig,
dat van de andere zijde twee
mannen te vergeefs de overtocht
beproefd hadden. De wind had
hen omvergeworpen en gedood.
Doch ik, gelukkig, had hem in
de rug. Ik ging op de rand van
de dijk zitten en liet mij naar
beneden glijden, zeilde de ijs
vlakte over en bestuurde mijn
vaart met een stok, die dienst
deed als roer. Nieuwe soort van
navigatie!
Op de gehele reis naar hier
ben ik bijna geen schepsel tegen
gekomen; en niemand kwam mij
achterop, zo ongunstig was het
weer. Eerst de vierde dag is de
zon zich komen vertonen, indien
bet vertonen mag heten...."
Tot zover de brief van Eras
mus over zijn Zeeuwse reis.
Een interessante brief van een
beroemd man. Men moet zich dat
even trachten te realiseren:
Erasmus in zijn dikke pij, plat
op zijn achterwerk op de dijk
het ijs af, in een vaart naar be
neden naar het kasteel, zijn rich
ting sturend met een stok, die
hij als een roer achter zich
houdt.
Wanneer Anna gevoel gehad
heeft voor humor zal zij achter
haar venster met haar hofdames
hebben staan gieren van het
lachen.
Of zij gevoel voor humor had?
Het verhaal zegt er niets van.
Wel, dat zij een uitstekende gast
vrouw is geweest voor de be
roemde man. Erasmus heeft het
op het kasteel best naar de zin
gehad. Hij schrijft over haar:
„Een zediger, verstandiger, be-
valliger of vriendelijker vrouw
werd door de natuur nooit ge
vormd. Van haar heusheid heb
ik de uitstekendste blijken ont
vangen, en zonder dat ik in de
gelegenheid was haar één dienst
te bewijzen, heeft zij in de hoog
ste mate mij aan zich ver
plicht
Toch heeft Erasmus later zich
weer in andere toon over zijn
weldoenster uitgelaten. Dan
schrijft hij: „Zij Verdoet tijd en
geld aan haar Lodewijk; en zo
dit haar voorwendsel is om niets
te geven, dan voorzie ik, dat zij
nóóit iets geven zal; want zulke
verontschuldigingen hebben de
groten altijd bij de hand. Een
fraaie zaak, inderdaad, dat zij
niet een paar honderd franken
voor mij kan afzonderen, waar
zulke kapitale sommen in de bo
demloze put der huishouding
verdwijnen. Aan middelen voor
het onderhoud van ik weet niet
welke domme priesters heeft zij
geen gebrek; maar om de on
afhankelijkheid te verzekeren
van een die boeken zou kunnen
schrijven, waardig onsterflijk te
blijven voortleven houd mij
deze grootspraak ten goede!
daarvoor schiet niet over...."
Wat was er gebeurd?
Erasmus, had haar bezocht op
haar kasteel en was daar weer
gauw vergeten hoe zij hem maar
een oud paard had gestuurd om
hem te halen met te weinig reis
geld. Op het kasteel zelve was
zij een en al vriendelijkheid en
daar bespraken ze zijn Italiaanse
reis. Ze beloofde hem te zullen
helpen, en zijn reis te zullen fi
nancieren. Maar.... er kwam
geen geld, om de heel eenvou
dige reden dat er géén geld was.
Maar daar wist Erasmus niet
van. Hij dacht dat ze millionair
was en daarom begint hij te
brommen en zich mismoedig te
gedragen. In een andere brief
schrijft hij: „....Meen niet, dat
ik zo schrijf uit vijandige ge
zindheid! Integendeel, ik heb
haar lief; gelijk niet meer dan
mijn plicht is, als ik bedenk hoe
voorkomend zij mij ontvangen
heeft. Maar ik bid u, welk ver
schil zou het maken, voor een
fortuin als het hare, zo ik twee
honderd franken bekwam? Op
mijn woord, zeven uur daarna
zou zij zich nauwelijks herinne
ren het geld te hebben wegge
schonken!"
Deze en andere brieven van
gelijke strekking schreef Eras
mus aan Battus, de gouverneur
van Anna's zoontje, Adolf van
Boirgondië.
In deze brieven herinnert hij
de gouverneur er aan, dat Anna
hem beloofd heeft een jaargeld
te zullen geven van twee hon
derd gouden franken. Maar de
franken komen niet los.
Niet dat Anna haar belofte
niet wil inlossen. Zij is van goe
de wille. Maar de belastingen,
die zij moet opbrengen, leggen
al zwaarder druk op haar bezit
tingen. Ten slotte worden al haar
goederen, op hoog bevel, in be
slag genomen en valt zij eer in
de termen om ondersteund te
worden dan om een ander te
kunnen steunen.
Maar van deze berooide staat
weet Erasmus niets af. En daar
om blijft hij knorrig. Ook pro
beert hij andere middelen om
geld los te krijgen. De gouver
neur ontvangt regelmatig brieven
van hem en zo doet hij in één
van deze het voorstel er de klei
ne Adolf voor te spannen. Deze
moet dan als pleitbezorger voor
Erasmus bij zijn moeder optre
den en een van buiten geleerd,
vertederend lesje opzeggen. En
daarbij moet Battus zelf dan de
prinses doen opmerken, dat
Erasmus te bescheiden is om
rechtstreeks haar met zijn wen
sen bekend te maken. Battus
moet haar vertellen, dat iemand
met zo'n zwakke gezondheid niet
naar Italië kan reizen zonder
veel geld; dat de kloosterbroe
ders in haar dienst hoogstens in
één of twee kerken haar deugden
weten te verbreiden, terwijl de
boeken van Erasmus gelezen zul
len worden door Grieken, door
Latijnen, door alle volkeren der
aarde; dat men zulke ongeletter
de theologen als die anderen
slechts voor het grijpen heeft,
maar z ij n gelijke nauwelijks
éénmaal in verscheiden eeuwen
voorkomt. „Tenzij uw geweten te
nauw is om ten behoeve van uw
vriend wat noodleugens te vor
kopen", voegt Erasmus er aan
toe!
Maar, ofschoon het spreek
woord wellicht toen nog niet be
kend zal zijn geweest; pluk eens
veren van een kikvors, als we
Anna tenminste, oneerbiedig,
met dit dier vergelijken mogen.
Ze heeft haar vriend niet kun
nen helpen. Maar hij is op later
leeftijd op andere manier gehol
pen, en
Later schrijft hij weer heel
wat milder over zijn Zeeuwse
vriendin, die wel gewild heeft,
maar niet kón