Z.Ueraire Humol (4) Ons Uwt uuUaat. ERASMUS EN ZIJN ZEEUWSE VRIENDIN. Uit mijn klas. Jhr Mr A, F. C. de Casembroot, Commissaris der Koningin in Zeeland: „üe Zeeuwen «open niei mee hun provinciaal besef te koop i" Vrijdag 4 November 1949 TT ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 We hebben gezien, dat humor en ironie scherpe tegenstellingen bljjven. Dat de één de schone vrucht is van een hart dat lief heeft, van een begrijpend hart, dat opbouwt, zoekt naar wat nog levend is, zij het verschrompeld ligt onder dor hout, as of afval. Ironie kent geen liefde. Zij breekt af, bliksemt neer, toornt, maakt af. Maar daarom kan iro nie nog wel een wapen zijn, dat gebruikt mag worden. De heilige Schrift geeft er zelf voorbeelden van, zowel in het Oude- als in het Nieuwe Testament. Maar dan moet ook wel vast staan, dat er niets meer te verhelpen is, dat de zonde zodanig triumfeert, dat er niets meer op te bouwen valt. In dat geval kan ironie goed en zelfs noodzakelijk zijn, namelijk om het kwade te geselen, om het voor ieder duidelijk te brand merken en het 't satanisch teken van de duivelse moedwil tot zon de in te schroeien. Deze ironie hoeft ook de Hei land meermalen gebruikt, zoals we zagen. Ook in dit bijtend woord treft de scherpe snede van de ironie. Wanneer n.l. de Heiland in het Evangelie van Jo hannes, tot de overtuiging komt, dat Hjj tegen de Joden geen krachten kan doen vanwege hun ongeloof en Hij die plaats des ongeloofs gaat verlaten, voegt Hij hen ironisch toe: „Ik heb u vele treffelijke werken getoond van mijn Vader; om welk werk van die stenigt gij Mij?" Dit is dodende ironie. Wee hem of haar die zó door de Heiland wordt aangesproken. Maar, ook al blijft het scherpe wapen van de ironie geoorloofd, wij die zelf begrepen zijn onder de last der zonde dienen er wel heel voorzichtig mede om te gaan. Want in ironie schuilt feitelijk het oordeel des harten. Ironie laat los, geeft prijs, hekelt zon der genade, keert zich af. En eer het daartoe bij ons komen mag, moeten we wel heel zeker zijn van onze zaak. Daarom blijft de humor ons oneindig veel sympathieker. Het is een schaars artikel in de litteratuur onzer dagen. Vroeger Erasmus heeft eens een reis door Zeeland gemaakt, waarvan een levendige schildering be waard gebleven is in een van zijn vele brieven. Om het doel van deze reis (het is nu al vier honderd jaar gele den!) te kunnen begrijpen moe ten we eerst wat anuers vertel len. Erasmus liep met het idee een reis te maken naar Italië. Im mers dat was het land van de klassieke schoonheid, van de oude cultuur, van de beeldhou wers en dichters en schrijvers en geleerden. Italië was het land van waar uit de christelijke wereld haar beschaving ontving. Maar hoé er te komen? Reizen was in die dagen iets anders dan het nu is. Het kostte handen vol geld Men moest over beste paarden beschikken en een goed gevulde ceurs hebben om van de ene pleisterplaats naar de andere te komen. Bovendien wist men we wanneer men van huis ging, maar wanneer men weer thuis zou komen wist nie mand. Dat hing van honderd en één omstandigheden af. Maar Erasmus was arm, zoals dat behoorde bij monniken. Van één ding was hij echter goed hadden we er meer van. Post-" mus geeft er enkele goede voor beelden van: Allereerst de humor in het kinderleven. Hij zegt: „Is er één Hollander, die De Genestets „Ik zie een graf gedolven op 't kerk hof te Bloemendaal.met die spelende kinderen er om heen, zich niet altijd weer herinnert; die Hillebrand's „jongens" niet lief heeft? Dat is echte humor, uit echte liefde geboren. Maar dit ook: Abraham Blankaart adres weer bij Betje Wolff komt op het oorlogschip met de jonge adelborst, de kleine Ree- delijk, en daar roept er een van de matrozen tegen een kame raad: „Daar heb je Blankaart met zijn jongen!" En de kinder loze, de „ouvrijer" Blankaart: „Met z'n jongen, met z'n jongen, was dat eens waar!" Is dat kleine tafereeltje niet fraaier, niet aan grijpender dan een heel deftig betoog over oudermin en kinder liefde? Of ook en wie eert in Potgieter niet een andere een^ zame? die tranen die hem dat jonske in de ogen bracht, toen „Oom Potgieter" hem een ver rassing had medegebracht en hij uitriep: „Je bent net als m'n vader!" Kinderen kunnen on barmhartig zijn zonder het te weten, maar een kindermond kan onwetend ook zegenen Nog een andere proeve van wat hij noemt „heilige humor" geeft Postmus en nu uit de Ne derlandse poëzie. Hij schrijft: „Een „prachtige" lijkrede kan u, in hoogheid van taal, wellicht verstomd doen staan over zoveel welsprekendheid, maar als Van Oosterzee in de vreemde onver wachts overlijdt is mij Beets' vers toch wel iets nader: Hij ging op reis. Waarheen? Wij [dachten, dat wij 't wisten, Maar wisten 't waarlijk niet. Op eenmaal bleek, hoe deerlijk [wij ons vergisten, Toen hij zijn reisgenoot verlegen [achterliet. Wat was 't? Zijn beste vriend, [zijn Heiland was gekomen, En ziende 't reiskleed, dat hij [droeg, Had hij hem eensklaps mee- [genomen Naar 't beter vaderland, daar [lang zijn hart voor sloeg. overtuigd: hij wist, dat hij een „genie" was, en de wereld dus grote verplichtingen aan hem had. En dat maakte hem vrij moedig. Vrijmoedig om te bede len, dat was zo de manier in de middeleeuwen. In de tijd, toen hij zijn grote reis wilde ondernemen, waren er nog niet velen overtuigd van zijn geniale eigenschappen. Hij was nog geen „arrivé" en moest zijn naam nog maken. Hij was nog een jong geleerde, die al wel wat geschreven had en hopen brieven schreef naar bekende fi guren in binnen- en buitenland, maar dat hij inderdaad een genie was, waarover door de eeuwen heen zou gesproken worden, dat begrepen er toen nog maar wei nigen. Maar onder die weinigen die het wisten, behoorde dan toch ook een vrouw. En niet de eerste de beste. Zij was de bekende prinses Anna van Borsselen, die in die tijd het bekende kasteel „Cort- gene", vlak tegenover Veere be woonde. Anna van Borsselen was ge huwd geweest met een afstam meling uit het Huis van Bour- gondië en reeds jong weduwe geworden. Zij stond algemeen bekend als schatrijk. Haar moe der was een Bourbon; haar va der, met de abt van Middelburg, eerste edele van Zeeland, en zij zelf, als enig kind, de erfgenaam van al haars vaders inkomsten en bezittingen als heer van Vlis- De winter zet onstuimig in. Het was te verwachten, na een, voor ons landje ongekend lange tijd van mooi weer. Onze blijd schap over dat mooie weer was natuurlijk groter en dieper dan vroeger wel het geval kon zijn want vroeger was er geen kolen- rantsoen, integendeel toen was er altijd een willige kolenboer om je kolenhok te vullen, maar nu is alles nog mondjesmaat. Geen wonder dus dat we steeds lief kozend naar ons kolenhok keken, omdat dit zolang onbetwist onze schat bewaarde. Maar nu moest het er toch van komen. We maakten, zij het met een be zwaard hart, toch de kachel aan, en in het huis, waar de vorige dagen, we maakten immers niet bij het eerste buitje de kachel aan, zulk een klamme kilte was, kwam als bij toverslag, dat in- genoegelijke, wat je als met een magneet binnen vasthoudt. Je eigen kostelijke home, dat vooral 's namiddags de thuisko mers met een zucht doet zeggen: „He, hier is het goed". Dat is een beloning op zichzelf, als je het „eigen volk" weer zo gretig op huis ziet aankomen en, je zou haast zeggen, spinnend als een poes, zich nog even ziet installe ren voor de glunder gloeiende haard. „Dat maakt na het zwoe gen buitenshuis de dag weer goed", zei een, die zich een best haardplaatsje had veroverd en het pas gezette kopje thee keu rend genoot. Dit is toch wel een der mooi ste zijden van ons leven, dat we Nu zien we elkander aan met stil [Ontroeren, Maar niemand keurt het af, al [doet het pijn; Want op zijn beurt wenst elk te [zijn In 't goede land, waar hij zich [heen liet voeren. „Heilige humor" noemt Post- must dit vers van Beets en te recht. Hoe ver blijft de definitie, die Multatuli geeft van „humor" hierbij ten achter. Humor is niet los te maken van geloof, dat in liefde bran dende is. singen, van Veere, van Cortgene en verdere plaatsen op de Zeeuwse eilanden. Haar beelte nis in half middeleeuws-, half renaissance-gewaad, vult nog heden een der zeven nissen van het stadhuis te Veere. Maar.... schijn bedriegt. Ka- rel de Stoute, Maximiliaan van Oostenrijk, Filips van Spanje, waren gewoon hun Zeeuwse en Hollandse edelen telkens, wan neer zij maar geld nodig hadden (en dat kwam nogal eens voor!) te onderwerpen aan geduchte aderlatingen; heffingen in sche pen; in geld; in troepen; in be lastingen, in de vorm van kost bare opdrachten of gezantschap pen, enz. Al die belastingen had den de bronnen van Anna's va der volkomen uitgeput. Inplaats van millionair, zoals ieder dacht dat zij was, waren haar bezittin gen met schulden belast. Dit alles was Erasmus echter onbekend. En daarom heeft hij er een Zeeu ie reis voor over om haar op haar kasteel te komen bezoe ken. Een „Zeeuwse reis", en dat was wat in die dagen. Bovendien viel het midden in de winter, in de eerste dagen van Februari, terwijl het bovendien nog een extra harde winter was, zodat de Zeeuwse boeren vertelden, dat zij zich zulk een strenge win ter niet herinneren konden. We weten reeds, dat het kasteel „Cortgene" vlak tegen over Veere lag, terwijl het nau- voor de onzen elke avond weer een veilige vluchthaven klaar hebben. Ais je overdag al eens draven moet om de honderd en èèp din gen klaar te krijgen die nu een maal noodzakelijkerwijs gedaan moeten worden, dan zucht je wel eens opstandig en denkt het is werk, werk, werk, waar ik ook kijk in huis, in de keuken wacht een vaal en de pannen wachten weer op nieuwe inhoud voor het volgend maal, de kamers en gang en trap moeten „even ge nomen" worden, in de kasten wacht weer je „zittend werk", ja werkelijk dan komt er nog al eens een zucht, maar tegen de avond is alles weer goed. De ka mer is in de juiste stemming ge bracht voor de thuiskomers, en dan wil je niet ruilen al was het met de koningin. En al krijg je dan geen schitterende redevoe ring voor de volbrachte presta ties, als je het hele span vredig en veilig om de haard ziet zitten, dan voel je je zelf al zielstevree. Gelukkig dat in ons land dit gezinsleven nog meestal regel is, vooral op het platteland. Dit is de kracht van ons volk, het is te hopen dat het zo blijven zal. Be- schouw# zulks niet als iets ge woons. 'We worden zo langza merhand eenlingen op de wereld met dit huiselijk leven. Van de zomer sprak ik een Hollandse vrouw, die in Engeland woont. Zij vertelde dat het daar meer en meer regel wordt, dat élke vrouw die maar enigszins kan, een werkkring buitenshuis zoekt. Moet je zo'n leven indenken, 's Morgens vliegensvlug het al- lerijodigste in huis gedaan, dan ongeveer gelijk met manlief de deur uit naar het werk, 's mid dags ergens in een restaurant eten, 's avonds op een draf naar huis, met een handomdraai wat avondeten klaar gemaakt en als er geen kleine kinderen zijn, die overdag ergens „goed ver zorgd werden", dan is er des avonds altijd wel ergens een ge zellig program in een bioscoop of iets dergelijks. Voordelen van zulk leven? Te over. Je verdubbelt het inkomen, als vrouw heb je gemakkelijker beschikking over eigen geld. De nare huishoudelijke karweitjes worden tot een minimum be- welijks gezegd behoeft te wor den, dat er toen nog geen land tong bestond tussen Walcheren en Zuid-Beveland, zoals thans. Wat daar tussen lag was, in de tijd toen Erasmus de tocht maak te, niet anders dan een barre ijs baan. Nu was de eerste handreiking van Anna Erasmus wel wat schraal voorgekomen. Zij had hem een paard gegeven om de reis te maken, maar het was een oude knol, die eigenlijk de moei lijke reis niet goed meer kon volbrengen en bovendien vond Erasmus het geld, dat ze hem had doen toekomen om naar haar kasteel te Veere de reis te financieren, ook maar heel ma tig, althans voor een vrouw die, naar hij dacht, millionair was. Intussen, hij maakte de reis en later heeft hij in een zijner brie ven aan een vriend, er een ver slag van gegeven, dat niet on geestig is en waaraan wij het volgende ontlenen: Hjj begint zijn brief, die hij schreef, toen hij op het kasteel „Cortgene" logeerde, met de vol gende woorden: „Eindelijk ben ik hier behouden aangekomen, ik mag zeggen in spijt der ver enigde machten van hemel en het Welk een verschrikkelijke reis! Spreek niet van Hercules of van Ulysses: voortaan acht ik beiden als kinderen. Juno, de dichters steeds ongezind, ver klaarde mij de oorlog. Oudergewoonte stookte zij Aeolus (de wind) op; en ware perkt. Eten buitenshuis spaart heel wat werk en 's avonds kun je het jezelf financieel gemak kelijker veroorloven om je te gaan amuseren en het werk wat je overdag verricht, zoek je een beetje naar je zin uit. Allemaal prachtig, alleen maar als ieder 's avonds naar huis komt, vader van het werk, moe der van het werk, de grotere kinderen van school of van het werk, wel, dan is ieder moe, hon gerig en huiverig in de winter. Er is dan natuurlijk geen gezel lige kamer, met een gedekte tafel klaar en geen gezellige lampen lokken naar een knus zitje bij de haard. Nee, we ne men nog aan dat ieder van goede wille is, dus gaat ieder weer een beetje aanpakken om wat op tafel te krijgen. Moet je moe, hongerig en huiverig zijn. Men sen, de springstoffen voor een explosie liggen maar voor het grijpen. Geen wonder dat men dan gemakkelijk 's avonds er maar weer op uit trekt om zich wat te vermaken. Maar waar blijft de rust, zo nodig voor lichaam en geest! Die Hollandse mevrouw, die ru in Engeland woont, vertelde verder, dat men de Zondag ge bruikt om wat huishoudelijk werk te doen. Er wordt gewassen en gestoft en wat maar nodig is. Dan spreken ze nog over de zo hoog geroemde Engelse Zondags rust. De massa geniet die niet zei ze. Zelf bleef deze dame trouw aan onze Hollandse ge woonte om van haar huis een echt thuis te maken, maar ja, dat eist enige kordaatheid om daar aan trouw te blijven. Ze kende een andere jonge Hollandse vrouw, die ook naar Engeland kwam met het plan om daar net als hier een huiselijk leven te leiden. Ze hield het niet langer dan een paar maanden vol, toen zocht ze een baantje, ieder deed het en het stond zo raar als je het niet deed! Ik ben heel blij, dat het bij ons zo niet is. Wat komen man en kinderen dan te kort, want als je thuis komt in een huis, waar geen vrouw zich geheel aan geeft, dan kom je wel in een gebouw met kamers en gang en keuken, maar dat maakt nog geen „Thuis". En dat maakt ons leven rijk en mooi, want met alle vervelende karweitjes er bij, bouwen we zo aan de toekomst van het volgend geslacht, dat zijn rust en even wicht voor een heel leven vaak dankt aan een heerlijk huiselijk leven. het slechts bij stormen gebleven! Alle wapenen des hemels bracht zij tegen mij in het veld, vin nige koude, sneeuw, hagel, regen, mist, één kort begrip der ver enigde vormen van slecht weer. Nu zond zij die plagen afzonder lijk, dan te zamen. De eerste nacht ging het, na langdurig regenen, weder fel vriezen; hetgeen de weg zeer moeilijk maakt. Voeg daarbij een overvloedige hoeveelheid sneeuw vervolgens hagel, vervolgens nogmaals regen, die, zodra hij de bodem of een boomstam raakte, ijs werd. De weg was over zijn volle breedte één ijskorst; niet effen, maar golvend, en met een scherpe punt op de top van iede re kleine heuvel. De bomen wa ren met ijs bekleed, zó dik en zó zwaar, dat de toppen van sommigen de grond raakten. Van anderen waren de takken afgescheurd, van anderen de stammen door midden gespleten; nog anderen waren geheel ont worteld. Verschillende landlie den, mannen van jaren, betuig den mij zulk een schouwspel nog niet beleefd te hebben. Intussen moesten onze paarden nu door sneeuwhopen waden, dan zich een weg banen door met ijs be groeide dorenstruiken, dan spo ren volgen, hard als steen door de vorst en daarna door de ij zei gescherpt, dan over een bevro ren sneeuwkorst treden, die niet stevig genoeg was om hen te dragen, maar wel om hun de enkels te kwetsen. Hoe denkt gij, Vrijdag 4 November 1949 •T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 T oekomsimuziek. Lang geleden las ik eens 'n dwaas verhaal. Een zeer rijk en zeer deftig heer had één dochter, die natuurlijk (dat hoort in zulke verhalen) zeer beminnelijk en schoon was en verder innerlijk nog versierd met een aantal kos telijke deugden. Logisch gevolg hiervan was, dat de aanbidders in kolonnen kwamen opzetten. De zorgzame papa, die zelf de echt genoot zou uitkiezen kreeg een moeilijke taak. Hij wist echter raad. Eerst maakte hij uit het grote aantal een vier of vijftal op. Daaruit zou hij de beslissende keuze doen. Gelukkig had hij een onfeilbaar middel om licht te verschaffen in deze duistere zaak. Hij stuurde n.l. zijn geliefd huis diertje, een aap bij elk der hu welijkspretendenten een tijdlang op visite. Als het diertje van zo'n logeerpartij terugkwam, kon je aan zijn manieren en heel zijn doen en laten de hele dagorder en gedragingen der huwelijks- candidaat aflezen. Dat gaf de oplossing voor de schrandere papa. Van zijn erva ringen vertel ik niets verder, aangezien het aapje niet tot klas één behoort. Maar toch denk ik dikwijls aan dit fraai verhaal en denk dan, ik heb zo'n verrader lijk aapje niet nodig aangezien ik een klas vol aapjes heb, die mij haast iedere dag met een gebaar of woord verraden hoe het er thuis naar toe gaat. Als Jantje van de melkboer, die altijd bluft op zijn sterke vader, omdat die de melkkar vooruit duwt als het „paard" het niet kan mij ook nog vertelt, dat vader wel honderd moeilijke werken doet omdat ie zo sterk is en dat vader moe der altijd helpt met de was, dan zie je zo'n gezin voor je. Je ziet die sterke kerel handreiking doen bij het zware werk aan zijn dap per en proper wijfje en je houdt van dit trouwhartige .span men sen, dat samen ploetert om met hun grote gezin netjes en eerlijk door de wereld te komen. Zo gaat het me dikwijls, een woord, een gebaar soms en ik zie het gezin voor me met al zijn goecl en.zijn kwaad. Zo ging het me vanmorgen weer. In het speelkwartier was ik naar buiten gegaan, want een armetierig en winterig zonnetje deed toch zijn best en zette ons speelplein in een schrale lichtglans. 'kHad ze allemaal naar buiten gestuurd, bedenkend dat straks als het echt winter werd, we weinig kansen kregen om even een frisse neus te halen in het speelkwartier, riet knusse hoekje naast de por ties, waar wel de zon, maar niet de wind me vandaag kon berei ken werd mijn uitverkoren plek je. In een ogenblik had ik na tuurlijk weer een heel stel om mij heen. Meest mijn kleintjes, maar ook nogal wat grotere meisjes. „He", verzucht ik, als ik tegen de muur leun, „als ik nog eens rijk word, dan ga ik elke winter naar een heel ver land, waar el ke dag de zon schijnt". Prompt daarop zegt Wimpie: „Juffrouw als ik groot ben, word ik rijk en dan koop ik een auto en dan mag u meerije". Er is eenvoudig geen tijd om over deze gouden toe komst te mediteren, want het hek is van de dam, opeens weten ze allemaal wat ze later worden zullen. Als je dat aanhoort, zie je meteen, dat een school reeds een maatschappijtje in het klein is. Onder ons gezegd en gezwegen staat Wimpies toekomstideaal nogal op losse schroeven, aange zien zijn vader tuindersknecht is. maar wie weetJantje van de melkboer, die zich nooit onbe tuigd laat, voert ook nu vrijmoe dig het woord. „Ikke word melk boer net als me vader en dan ga ik met 't „paard" rije". Dat eigenwijze mirakel van een hit hoeft dus geen werkloosheid te duchten voorlopig. Maar had ik ooit kunnen den ken, dat er zoveel jacht naar goud in mijn klas was. Wat wil len er een massa rijk worden. De jongens allemaal haast. En dan blijft een auto een begeerlijk be zit. Toch zijn veel van die toe komstige rijkaards tevreden met een hele grote vrachtauto. Doch er zijn ook andere klanken te beluisteren. „Ikke wor net als vader.Dat doet toch goed om het te horen. Liesje van de dok ter zegt stralend: „Ik word zus ter (verpleegster) en dan ga ik pappie helpen bij alle zieke men sen, mammie vindt het ook fijnMieke van bakker de Hoog zegt zachtjes tegen me: „Juffrouw ikke wor moeder, net als moeder Een paar oudere jaars studen tjes smalen wat. Die hebben be ter omlijnde toekomst-idealen. Claartje de Vries uit de vierde vertrouwt me toe, dat ze school juffrouw wil worden, net als ik. Dat vind ik nogal vererend en we spreken meteen maar af, later te proberen op dezelfde school te komen voor de gezelligheid. De twee zusjes De Zwart, uit een bescheiden middenstandsge zin, één uit vier en één uit zes, staan ook bij mij. De jongste een De meeste voorkeur voor een „'opende audiëntie". „TJ vraagt mijn mening over het „provinciaal besef"? Een echte na-oorlogse hobby, waar iedereen over mee wil praten. Er is in Zeeland gebrek aan „provinciaal besel", wordt gezegd, maar op vele manieren en in allerlei gevallen komt het zich-als-Zeeuw- gevoelen en het Zeeuw-zijn tot uiting. Maar wij Zeeuwen lopen er niet mee te koop! Hoe dikwijls krijg ik niet het verzoek: geef ons toch een Zeeuwse burgemeester. En kijkt u eens naar het Bataljon Zeeland, volkomen Zeeuws! Voldoende om aan te tonen, dat er toch wel grote belangstelling bestaat voor Zeeland en het Zeeuws-eigene". Met deze woorden antwoordde de hoogste gezagsdrager in onze provincie, de Commissaris der Koningin, jhr mr A. F. C. de Casembroot, op de vraag naar zijn mening over wat men tegen woordig als „provinciaal besef" pleegt aan te duiden. Het gesprek liep verder over zo ongeveer alles wat er in de provincie Zeeland aan de orde is. En dat is heel wat! Bezoeken in heel de provincie. Deze Commissaris, die zijn ambt pas sedert begin 1948 ver vult, heeft het hart van de Zeeu wen al gestolen en er zullen weinig inwoners van onze pro vincie zijn, die hem nog nooit hebben gezien bij één of andere echt stukje eigenwijsheid opent de rij voor haar zelf en de oude re zus, ze zegt: „Ik word later net als mamma, dan hoef je niks te doen als mooie boeken te lezen„Nee hoor valt de oudste nu in ik word later dienstmeisje net als Dientje bij ons, dan kun je het gezellig ma ken bij de mensen, maar ik ga niet bij mamma dienen, want dan moet je zo heel hard wer ken Ik schrik hevig bij deze toe komstmuziek met felle dissonan ten en neem meteen zelf het woord, bang dat bij een der an dere groten iets zou blijven han gen van dit gesprek. „Nou en als ik groot word dan word ik chauf feur op een hele grote bus en dan mogen jullie allemaal mee rijden heel ver weg". Onder groot spektakel vragen ze allemaal nog eens ten over vloede of ze heus mee mogen rijden en waar we naar toe gaan. Ik beloof ze, dat we naar Spanje zullen rijden om Sint Nicolaas goeden dag te gaan zeggen. Zo, we waren weer in veiliger wateren terecht gekomen, net toen de bel luidde, maar ik moest, in mijn eigen klas terug gekomen, aldoor nog denken aan dat: „Niet bij mamma...." En ik vind het zo erg. R. T. officiële gebeurtenis of op privé- bezoek in hun gemeente. De Commissaris wil van dat eerste graag iets zeggen. „Sommi gen denken misschien, dat ik zo gesteld ben op al die officiële plechtigheden. En zij stellen dan de vraag, of mijn ambt niet in de verdrukking komt. Het is inder daad ontzettend moeilijk hier de gulden middenweg te vinden, maar zeer vele uitnodigingen neem ik eenvoudig aan, omdat er na het officiële gedeelte een officieus gedeelte volgt en dan kan ik zaken doen. I* ongedwon gen gesprekken met allerlei slag mensen krijg je dan veel meer dingen te horen over alle moge lijke zaken, die het leven in al zijn facetten raken dan in offi ciële samenkomsten. Bij officieel gemeentebezoek krijg je via B. en W. toch aller lei dingen over de gemeente te horen. Maar in het andere geval hoor je veel meer van de men sen zelf, hoe de vork in de steel zit. En dan blijkt, dal er zeer veel belangstelling bestaat, ook voor de publieke zaak. Op excursies loop ik bij rustpunten het liefst maar en biijf dan zo weinig mo gelijk in de auto zitten. Het wordt dan vaak een lopende audiëntie, maar één, die je blik verruimt, op alle terreinen. Na tuurlijk ligt dit ook wel aan het gebied, waarin je komt. Maar toch merk ik steeds weer, dat er belangstelling is, uiteraard het meest voor het terrein, dat hem of haar die je spreekt, interes seert". De Zeeuwse gemeenten. „Hebt u tijdens uw ambtspe riode al vele gemeenten be zocht?" „Zeker heb ik dat. Hoeveel precies zou ik niet kunnen zeg gen. Ik ben begonnen met de ge meenten, waarin mijn voorgan ger, jhr Quarles van Ufford, na de bevrijding nog niet was ge weest, maar er zijn uitzonderin gen. En bovendien bracht ik nog al eens een bezoek aan gemeen ten, waar bepaalde problemen leefden en waarvan ik mij per soonlijk op de hoogte wilde stel len". Ja, die gemeenten, dat is mo menteel een kwestie apart. Want er hangt wat in de lucht over grenswijzigingen en opheffing en samenvoeging van gemeenten. Ook daarover wil de Commissa ris zijn mening zeggen. „Persoon lijk heb ik tegen grenswijzigin gen niets, wanneer ze logisch zijn. Het zijn dan grenscorrec ties. Maar tegenover opheffing en samenvoeging sta ik heel an ders. Hier moet uiterst voorzich tig en behoedzaam te werk wor den gegaan. Een levende, niet overdreven kleine dorpsgemeen schap mag niet worden aange tast. Nooit mag uit het oog wor den verloren, hoe een gemeente juist kleine gemeenschappen zijn van grote waarde. Er ligt vooral voor de burgemeester, die, al is het woord dan misschien wat af gezaagd, burgervader moet zijn, een mooie taak om voor deze ge meenschap te zorgen. Hij kan meer begrip bijbrengen voor de taak van de overheid en zodoen de brengt hij de burgers dichter bij die overheid. Op psychologi sche gronden ben ik dus tegen opheffing van levende gemeen- dat het mij in die stand te moe de was? De verbijstering van mijn paard deelde zich mede aan de berijder. Zo vaak het dier de oren spitste zonk mijn moed, en telkens als het stortte sprong mijn hart overeind. Het ene ogenblik bekroop mij de vrees getroffen te zijn door het nood lot van Bellerofon, het andere verwenste ik mijn lichtzinnig heid, die geleerdheid en leven mij had doen toevertrouwen aan een redeloos dier. Doch verneem een avontuur, dat gij wanen zoudt aan de waarachtige fabelen van Lucia- nus ontleend te zijn, ware het niet in levende lijve mij zelf overkomen, en ware niet Battus er ooggetuige van geweest. Het kasteel lag vóór ons, en een baan van ijs scheidde er ons van. Het woei die dag zo hevig, dat van de andere zijde twee mannen te vergeefs de overtocht beproefd hadden. De wind had hen omvergeworpen en gedood. Doch ik, gelukkig, had hem in de rug. Ik ging op de rand van de dijk zitten en liet mij naar beneden glijden, zeilde de ijs vlakte over en bestuurde mijn vaart met een stok, die dienst deed als roer. Nieuwe soort van navigatie! Op de gehele reis naar hier ben ik bijna geen schepsel tegen gekomen; en niemand kwam mij achterop, zo ongunstig was het weer. Eerst de vierde dag is de zon zich komen vertonen, indien bet vertonen mag heten...." Tot zover de brief van Eras mus over zijn Zeeuwse reis. Een interessante brief van een beroemd man. Men moet zich dat even trachten te realiseren: Erasmus in zijn dikke pij, plat op zijn achterwerk op de dijk het ijs af, in een vaart naar be neden naar het kasteel, zijn rich ting sturend met een stok, die hij als een roer achter zich houdt. Wanneer Anna gevoel gehad heeft voor humor zal zij achter haar venster met haar hofdames hebben staan gieren van het lachen. Of zij gevoel voor humor had? Het verhaal zegt er niets van. Wel, dat zij een uitstekende gast vrouw is geweest voor de be roemde man. Erasmus heeft het op het kasteel best naar de zin gehad. Hij schrijft over haar: „Een zediger, verstandiger, be- valliger of vriendelijker vrouw werd door de natuur nooit ge vormd. Van haar heusheid heb ik de uitstekendste blijken ont vangen, en zonder dat ik in de gelegenheid was haar één dienst te bewijzen, heeft zij in de hoog ste mate mij aan zich ver plicht Toch heeft Erasmus later zich weer in andere toon over zijn weldoenster uitgelaten. Dan schrijft hij: „Zij Verdoet tijd en geld aan haar Lodewijk; en zo dit haar voorwendsel is om niets te geven, dan voorzie ik, dat zij nóóit iets geven zal; want zulke verontschuldigingen hebben de groten altijd bij de hand. Een fraaie zaak, inderdaad, dat zij niet een paar honderd franken voor mij kan afzonderen, waar zulke kapitale sommen in de bo demloze put der huishouding verdwijnen. Aan middelen voor het onderhoud van ik weet niet welke domme priesters heeft zij geen gebrek; maar om de on afhankelijkheid te verzekeren van een die boeken zou kunnen schrijven, waardig onsterflijk te blijven voortleven houd mij deze grootspraak ten goede! daarvoor schiet niet over...." Wat was er gebeurd? Erasmus, had haar bezocht op haar kasteel en was daar weer gauw vergeten hoe zij hem maar een oud paard had gestuurd om hem te halen met te weinig reis geld. Op het kasteel zelve was zij een en al vriendelijkheid en daar bespraken ze zijn Italiaanse reis. Ze beloofde hem te zullen helpen, en zijn reis te zullen fi nancieren. Maar.... er kwam geen geld, om de heel eenvou dige reden dat er géén geld was. Maar daar wist Erasmus niet van. Hij dacht dat ze millionair was en daarom begint hij te brommen en zich mismoedig te gedragen. In een andere brief schrijft hij: „....Meen niet, dat ik zo schrijf uit vijandige ge zindheid! Integendeel, ik heb haar lief; gelijk niet meer dan mijn plicht is, als ik bedenk hoe voorkomend zij mij ontvangen heeft. Maar ik bid u, welk ver schil zou het maken, voor een fortuin als het hare, zo ik twee honderd franken bekwam? Op mijn woord, zeven uur daarna zou zij zich nauwelijks herinne ren het geld te hebben wegge schonken!" Deze en andere brieven van gelijke strekking schreef Eras mus aan Battus, de gouverneur van Anna's zoontje, Adolf van Boirgondië. In deze brieven herinnert hij de gouverneur er aan, dat Anna hem beloofd heeft een jaargeld te zullen geven van twee hon derd gouden franken. Maar de franken komen niet los. Niet dat Anna haar belofte niet wil inlossen. Zij is van goe de wille. Maar de belastingen, die zij moet opbrengen, leggen al zwaarder druk op haar bezit tingen. Ten slotte worden al haar goederen, op hoog bevel, in be slag genomen en valt zij eer in de termen om ondersteund te worden dan om een ander te kunnen steunen. Maar van deze berooide staat weet Erasmus niets af. En daar om blijft hij knorrig. Ook pro beert hij andere middelen om geld los te krijgen. De gouver neur ontvangt regelmatig brieven van hem en zo doet hij in één van deze het voorstel er de klei ne Adolf voor te spannen. Deze moet dan als pleitbezorger voor Erasmus bij zijn moeder optre den en een van buiten geleerd, vertederend lesje opzeggen. En daarbij moet Battus zelf dan de prinses doen opmerken, dat Erasmus te bescheiden is om rechtstreeks haar met zijn wen sen bekend te maken. Battus moet haar vertellen, dat iemand met zo'n zwakke gezondheid niet naar Italië kan reizen zonder veel geld; dat de kloosterbroe ders in haar dienst hoogstens in één of twee kerken haar deugden weten te verbreiden, terwijl de boeken van Erasmus gelezen zul len worden door Grieken, door Latijnen, door alle volkeren der aarde; dat men zulke ongeletter de theologen als die anderen slechts voor het grijpen heeft, maar z ij n gelijke nauwelijks éénmaal in verscheiden eeuwen voorkomt. „Tenzij uw geweten te nauw is om ten behoeve van uw vriend wat noodleugens te vor kopen", voegt Erasmus er aan toe! Maar, ofschoon het spreek woord wellicht toen nog niet be kend zal zijn geweest; pluk eens veren van een kikvors, als we Anna tenminste, oneerbiedig, met dit dier vergelijken mogen. Ze heeft haar vriend niet kun nen helpen. Maar hij is op later leeftijd op andere manier gehol pen, en Later schrijft hij weer heel wat milder over zijn Zeeuwse vriendin, die wel gewild heeft, maar niet kón

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 5