Uit mijn klas.
Om Uad veckaat.
Mijn vacant per auto.
De kunst van het „lezen
Geziene gast
Van Zeeuwse üadem
Geen nieuws on Jar
de zon:
Vrijdag 30 September 1949
'1 ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
Dit gaat weer anders, n.l. op
de beurt.
Wie op rijm kan antwoorden,
maakt een beste beurt.
We luisteren even:
Er zijn er maar enkele tussen,
die voldoende kennis hebben.
Zie hier enige antwoorden:
„Men vindt dat er geschreven
[staat
In Jesaias het woord „Soldaat"
(Jes. 29:5).
Tweede antwoord.
„Tusschen haakjes ingesloten
Vindt men, dat het woord
[Soldaat
Voorkomt, ziet, zoo 'tu mog
[stooten
Dat 't zoo bij Jesaias staat."
De Opperprins is er echter
niet over te spreken, dat er zo
weinig dichtrijmen op deze
vraag zijn.
Nu past hij de R m p 1 i c h t
toe, d.w.z. het onderwerp sol
daat blijft, maar ieder moet, op
zijn beurt een antwoord geven,
dat rijmt op zijn vraag.
Uit de aard der zaak raakt
het soms kant noch wal.
De Opperprins vraagt aan No.
1 en vervolgens de anderen:
Wat doet een trouw soldaat?
Hu helpt den Staat!
Wat is hij in het veld?
Een trouwe Held!
Waarvoor stelt hij zijn huid?
Voor slag of buit!
Wat waagt hij nog al meer?
Zijn lijf om eer!
Wat is hij voor de Kerk?
Een bollewerck!
Wat doet hij in de stad?
Die loopt hij plat!
Wat doet hij bü den boer?
Hij vraagt om voer!
Wat doet hij bij den Heer?
Hij dient hem zeer!
Wat doet hij in zijn huis?
Hij maakt gedruis!
Wat eet hij in den nood?
Beschimmeld brood!
Wat laaft wel 't meest zijn leven?
Een teug jenever!
Wat geeft hem veel plaisier?
Een Kanne bier!
enz., enz.
Zo gaat dit Rederijkers Vraag
en Antwoordspel door, tot alle
leden geantwoord hebben.
Men mene echter niet, dat de
Kamerbroeders het alleen bij
zeep en soldaten hielden.
Ook Theologische problemen
werden aangesneden.
Daar deinsde men niet voor
terug.
Ziehier een tweetal onder
werpen, die door de Opperprins
mee naar huis werden gegeven
en waarin in de komende sa
menkomst antwoorden in dicht
vorm werden verwerkt.
„Heeft God het al zeer goed en
[ons tot nut geschapen
Wat nut was voor den val, bij
[luis en vlo te rapen?"
En het andere:
„Schiep God op Vierde dag,
[twee lichten, Zon en Maan,
Waar kwam op Tweede dag
[reeds al het licht vandaan?
En waarom schiet de Maan, aan
[Gods bevel te kort,
Wijl 't in den nacht bij ons niet
[altijd licht en word?"
Nogmaals, het bestek laat niet
toe. de diverse antwoorden te
publiceren, maar men had er
wel z'n best op gedaan. Sommi-
Wijze raad uit 'n zeer oud boekje
Dezer dagen, zoekend in de
boekenkast, kwam mij een vroe
ger wel gelezen boek in handen
van Prof. Wcitbrecht, over „Het
Christelijk Huwelijk". Die profes
sor zegt daarin kostelijke dingen
en hij geeft het huwelijk zijn juis
te waarde door heen te wijzen
naar de Bijbel, waar God zelf de
huwelijksgemeenschap vergelijkt
met de verbondsgemeenschap van
Christus met zijn gemeente. Waar
prof. Weitbrecht het huwelijk zo
ziet, wijdt hij zijn boek er aan om
ook anderen dit zo te doen zien en
geeft hij veel goede en wijze raad,
opdat dit huwelijk gaaf en goed
blijve en op de duur uitgroeie tot
volmaakter harmonie. Er staan
heel wat dingen in, die in deze
tijd met al zijn problemen op dit
gebied waard zijn om gelezen te
worden. Al bladerend in het boek
vond ik telkens weer passages,
die me vroeger troffen, maar op
eens zag ik ook weer een gedeel
te, waarbij Pk vroeger in jeugdige
overmoed schreef: „Waar is zulk
een man?"
Of de professor bedoeld gedeel
te niet geheel voor zijn rekening
durfde nemen, of dat hu het mis
schien wat te gewaagd vond dit
op eigen naam te publiceren, ik
weet het niet, maar de volgende
wijze raad, zegt hij gevonden te
hebben in „een tot nu toe niet in
druk verschenen huwelijksboekjè,
zoals het schijnt uit zeer oude
tijd".
Het luidt dan in het oude boek
je als volgt:
„Idem van koken en eten, zoo
njpet gij aan uwen disch niet kies
keurig zijn, veeleer, wat uwe
echtgenoote bereidt met dankzeg
ging genieten en haar een pluimp
je geven, dat zij zoo voortreffelijk
de kookkunst verstaat. Want de
vrouwen mogen het graag lijden,
dat men haar nu en dan in het
gezicht prijst. Wanneer het echter
eens mocht gebeuren, vooral in
tijden dat het in huis erg druk is,
dat de soep of de groente aange-
gen gaven eigen theologische
beschouwingen, waarin Roomse,
Gereformeerde en Doperse ten-
denzen dooreen gemengd wa
ren. Op de dichtvorm werd meer
gelet, dan op dogmatische juist
heid.
Nadat de agenda is afgewerkt
zingt men nog uit de „Gedenck-
clanck" van Valerius:
„Gedanckt moet zijn de Heer,
De God die eeuwig leeft...."
H. M. W.
brand is, zoo hoed u, dat gij geen
zuur gezicht zet of ook wel met
de vuist op tafel slaat, want zoo
iets verstoort den vrede. Maar
spreek op deze wijze: „Ei mijn lief
vrouwtje, wat hebt gij heden voor
kostelijke kruiden in de soep ge
daan? Ik vind, dat ze vandaag
voortreffelijk is uitgevallen. Zoo
iets hooren de vrouwen gaarne.
Idem wanneer de soep te hartig
is, zoo spreek op dergelijke wijze.
Idem, wanneer het eten niet op
den gewonen tijd op tafel staat
en gij thuis komt, daar de vrouw
veel te doen heeft in het wasch-
hok of aan den oven, zoo raad ik
u, dat gij niet jaagt of haast
maakt en van slechte orde in het
huishouden spreekt. Want indien
ge dit doet, krijgt uwe echtge
noote een rood en verhit gelaat
en haar oogjes worden droef, en
de zaak wordt erger. Maar spreek
op deze wijze: „Wel, mijn harte
lijk geliefde vrouw, wat verheugt
het mij, dat het eten thans la
ter gereed is. Want ik gevoel op
dit oogenblik nog volstrekt geen
honger, maar straks zal ik des te
meer eetlust gevoelen. Bezorg
uwe zaken dus in vrede ik wil
ondertusschen een beetje in den
tuin gaan wandelen en naar de
rozen zien en roep mij maar wan
neer ge gereed zijt. Zie mijn zoon
het is beter een te hartige of aan
gebrande groente en een weinig
verlaat eten met liefde en vrede,
dan dat uw zitten aan den disch
door twist bedorven, en het hart
door mismoedigheid gezengd
wordt".
Er volgt in dat oude boekje dat
de professor vond nog meer van
die goede raad voor kwade dagen
als er in elke schoonmaaktijd wel
komen.
Ja, als de mannen zo zijn, dan
zijn er ook geen huwelijksproble
men meer.
Nee ik lees liever, als de pro
fessor zelf aan het woord is. Dat
is een beetje nuchterder en meer
gefundeerd want steeds wijst hij
naar de Bijbel.
Het huwelijk is een gave Gods,
maar daarom moeten we ook om
die reden het huwelijk heilig hou
den en jagen naar de volmaking.
Dat eist vaak zelfverloochening.
Een hard woord vaak. Maar ook
hier geldt het wie zijn leven wil
behouden zal het verliezen. Het
zijn ouderwetse klanken die men
in prof. Weitbrechts boek beluis
tert, maar hield men er zich te
genwoordig ook aan, het aantal
huwelijksproblemen zou snel slin
ken. Men praat tegenwoordig ge
makkelijker over rechten.
Ja, dat ouderwetse gemoede
lijke boekje is toch nog wel waard
om nu gelezen te worden.
Eer» „sireberije".
Ze spreken in de internationale
verhoudingen over een koude oor
log. 'k Begrijp er de laatste dagen
alles van, want ik maak zulk een
oorlog dagelijks mee. Nee, er ge
beuren geen geweldige dingen,
dat heb je niet in een koude oor
log, maar intussen kost het je
hoofdbrekens. Bij mij in de klas
is het zelfs zo, dat niemand merkt
dat er wat .gaande" is, zelfs de
betrokken partijen niet. 't Geval
zit zo, sinds ik 1 Mei mijn nieuwe
stel kreeg, was Niek al gauw on
betwist nummer één van de klas.
'k Wed, als ik U even voor de klas
zette, dat u hem zo er uit haalde.
Kijk, daar op de achterste bank,
een vertrouwensplaatsje. Een
stevig kereltje met grote felle
grijze ogen. Het jochie heeft alle
aandacht als ik wat zeg, en moet
hij zelf werken, dan ploetert hij
compleet. Niek kan best leren,
maar toch is het de ijver, of lie
ver zijn eerzucht, die het hem
doet. Toevallig, enkele weken na
1 Mei, trof me als een slag de
uitdrukking op dit kindergezicht,
toen een ander een hoger cijfer
haalde dan hij.
Tot nu toe was er echter wei
nig reden tot ergernis bij de klei
ne student. Bij het uitreiken van
het eerste rapport was hij glans
rijk nummer één. Doch nu, na de
vacantie, begon de narigheid. De
eerste morgen na de vacantie zei
de baas: „Het nieuwe dokters
gezin is gearriveerd en wij krijgen
er vier bij op onze school. Eén
er van is voor u".
„Hmrn", zei ik enkel maar. 'lt
Was niets verrukt over zulk een
vreemde eend in de bijt. 't Klinkt
misschien vreemd, maar als je 'n
paar maanden met zo'n span hebt
gewerkt, dan wordt dit je eigen
klasse-gezin en een ander, die
komt is dan weer vreemd. Dwaas
natuurlijk, want na een paar we
ken is elke vreemde weer een deel
van het „gezin" geworden.
Alle bezwaren versmolten even
wel als sneeuw voor de zon, toen
Liesje binnen stapte. Net bijtijds
hield ik een enthousiaste opmer
king binnen, maar ik dacht, men
sen wat een snoesje, 'n Wandelend
plaatje! En de paar weken dat ze
nu bij ons is hebben wel bewezen,
dat hier geen schijn bedroog, 't Is
een zonnetje in huis en een meisje
dat buitengewoon goed leert ook.
En hiermee ben ik gelijk aan de
narigheden toe. De eerste paar
dagen moest Liesje aan alles wen
nen, maar toentoen regende
het negenen en tienen. Eerlijk
verdiend! Liesje leest, of ze alles
ziet gebeuren, ze schrijften
ze rekent
Arme Niek. Dagelijks kijkt hij
somberder. Ik heb meelij met hem
en zorg daarbij. Waar moet dat
op uitlopen? Soms dacht ik, zie
ik het niet te donker het zijn nog
maar zulke peuters. Deze middag
echter toonde me wel, dat het
Niek ernst is.
We moesten lezen. Voor afwis
seling hielden we een „wedstrijd".
Dat gaat zo: ieder krijgt een
beurt en mag dan net zo lang le
zen, tot er een fout gemaakt
wordt. Jonge, jonge wat letten ze
dan op. Een vergissing en de vin
gers suizen omhoog. Ik tel het
aantal regels dat gemaakt is en
houdt aantekening. Natuurlijk
ken ik mijn span wel en weet dat
er velen een goede beurt kunnen
maken. Hier komt het niet in de
eerste plaats op „mooi lezen",
maar wel op nauwkeurigheid aan.
Merkwaardigerwijze zie ik het
vaak gebeuren dat de zwakke
krachten het met dit „spel" vaak
het verst brengen. Voor zo'n
„wedstrijd" heb ik een aantal prij
zen van je welste. Er zijn dus
kansen te over.
Zelf krijg ik ook een beurt. En
dan moet je ze eens zien. Ze
juichen als ze me op een fout be
trappen, en het allermooiste is,
als ik niet het hoogste aantal re
gels heb gehaald. De kinderen
vinden dit altijd een leuk spel en
ze letten op, dat het een lust is.
De verliezers nemen het in de re-
gei ook zeer sportief, want die
vragen hoe lang het nou duurt
voor we weer eens zoiets doen.
Vanmiddag ging het weer uitste
kend. Er werden veel goede beur
ten gemaakt. Een heel stel ont
liep elkaar niet veel. Liesje had
echter royaal gewonnen, alleen
door Niek vlak op de hielen ge
zeten met een regel verschil. Eer
lijk is eerlijk, Liesje kreeg het
potlood en Niek een grote plaat,
en veel anderen kregen ook een
prijs. Een verliezer bedelde om
morgen weer
Om vier uur waren ze allemaal
gauw gevlogen, de gewonnen
schatten moesten natuurlijk in
glorie naar moeder gebracht.
Toen ik van de deur terug liep
naar mijn lessenaar viel mijn oog
op Niek's bank. Daar lag de grote
plaatde tweede prijs, achte
loos achtergelaten. Ik zuchtte en
piekerde er over. Wat moet ik
doen, wat kunnen de ouders doen
om zo grote eerzucht in een klein
kereltje te breken
Ik weet het nog niet. R. T.
Alle mensen plaatten over vacan
tie en het was er ook de tijd voor.
Nu de mijne is al een poosje voor
bij en nou pas begin ik eindelijk
de moed te krijgen o:/s er over te
praten. In het begin van Februari
zegt je baas zo tegen me: „Wil
lem, ie ken een week vacantie
krijgen, maar je moet 'm vroeg
nemen, want als het volop zomer
is, ken ik je niet missen in de
garage. Je moet dan maar es zien,
wat je doet."
Ja, vacantie wilde ik wel heb
ben, maar wat moest ik 'r eigen
lijk mee doen, want voor vacan
tie moet je geld hebben en dat...
De mensen praten wel over de
hoge lonen, de grote verdiensten
die de vakmensen hebben, maar
Nee, laat ik daar niet over
beginnen te praten of te klagen,
maar ik zeg je kort en goed, veel
heb ik niet. 'k Ben ook nog jong
en vanzelf volg je dan vakcursus
sen, dat kost wat, en dan net als
ik denk, dat ik wat over heb ge
houden, dan trekt moeder aan mijn
jasje en verteld, dat ik een pak
of zoiets nodig heb. Dan weet je
de rest wel. Ik wil dus maar zeg
gen, breed heb ik het nog niet.
Maar ja, als de baas zo zegt, dat
je een weekje d'r tussen uit mag
dan ga je prakkeseren en mensen,
daar krijg ik me een idee!
De baas heeft een garage als
een marktplein, en helemaal ach
terin staat een oud, heel oud
tweepersoonsfordje. 't Is zó'n oud
gevalletje, dat zelfs de Duitsers,
die een poosje heer en meester
gespeeld hebben in onze garage,
*er niet naar omkeken. Nou, zei
de baas, juist voor hij over die
vacantiegeschiedenis begon tegen
me: ,Ik moet dat ouwe ding maar
es opruimen, 'k Heb er nog nooit
afstand van kunnen doen, dat
komt zeker omdat ik met dat ding
m'n zaak begonnen ben."
Nou dan, toen ik over m'n va
cantie prakkeseerde schoot me
die ouwe ford te binnen. Zou ik
'k Kon het proberen
Zo begon ik met de baas te
praten.
„Baas, als ik die ouwe ford aan
het rijden krijg, mag ik 'm dan
in m'n vacantie gebruiken?"
Toen had je de baas eens moe
ten horen lachen. Ik Werd er van
binnen eigenlijk nijdig om, maar
toen hij zag, dat ik op antwoord
bleef wachten, zei hij eindelijk:
„Nou, als jij dat ding aan het
rijden krijgt, mag je hem in je
vacantie gebruiken. Als je wat no
dig hebt, rommel je maar eens in
dc oude onderdelen."
Dat was dus voor mekaar en
toen heb ik er met mijn vrind
Jaap over gesproken. Jaap is op
een kantoor, maar 't is een kerel,
fijn. Hij was dadelijk enthousiast
voor het plan. Zeker hij kon op
tijd wel vacantie krijgen van zijn
kantoor. Ook dat was dus in orde.
We spraken af, voorlopig thuis
nog niets te zeggen. Van dat ogen
blik af kreeg ik het druk met
„onze auto". Al mijn vrije tijd zat
ik in die achterste hoek van de
garage, tot grote verbazing van
mijn moeder, die maar niet be
greep, dat het zo druk was.
Ik kreeg het ding, ik bedoel
onze auto aan het rijden, een
paar dagen voor de grote vacan-
tiedag aanbrak. Toen wisten ze
er thuis natuurlijk ook allang al
les van.
We vertrokken 's Maandagsmor
gens om zeven uur. De hele Za
terdagmiddag hadden we al het
nodige naar onze auto gebracht.
En dat was nogal wat, want aan
gezien er van hotels geen sprake
zou zijn, namen we dekens mee,
want we rekenden op gastvrije
boerenschuren. En met het eten
zouden we onszelf ook zoveel mo
gelijk helpen. De tijd, die we nog
over hadden, hebben we gebruikt
om de auto nog eens extra op te
poetsen en te wrijven. Ik moet
zeggen, dat Jaap net zo hard
wreef en poetste als ik en dat zegt
wat voor eetj kantoorman. Ten
slotte glom onze auto, nou ja niet
als een spiegel, dat kun je ook
niet verwachten van een wagen
op zulk een vergevorderde leeftijd.
Maar de auto zag er netjes uit.
We vertrokken dus om zeven
uur. De baas en z'n vrouw en
Lientje, dat is de oudste dochter,
een aardig meisje hoor, deden ons
uitgeleide.
Het regende. Jammer vond
Lientje, maar Jaap zei monter:
„Och in een auto heb je daar zo
geen weet van", en hij meende het
ernstig.
Jaap heeft niet veel verstand
van auto's. Dat is niet erg, ik weet
er als man van het vak, genoeg
van. Maar hij wist toch wel zo
veel, dat een gestroomlijnde ne-
gen-cn-veertiger wel een dikke
100 K.M. kan halen. Daarom had
ik hem zachtjes er op voorbereid,
dat onze wagen niet vlugger ging
dan een 40 KM.
„Niets erg", vond de onverbe
terlijke optimist, als je wat van
het land wil zien, moet je er niet
zo door vliegen."
We waren dus op weg, met zes
dagen voor ons en een plan!!
Niets minder dan ten elf pro-
vinciëntocht. Onze startplaats was
in Zeeland, de eerste pleister
plaats zou Rotterdam worden, we
hoopten tenminste, dat daar in de
omtrek wel een gastvrije boeren
schuur zou zijn.
Jonge, wat liep dat karretje.
Die lange oprit naar het viaduct,
nam hij zomaar zonder aarzelen.
Natuurlijk niet op zijn maximum
snelheid van 40 K.M., maar we
kwamen boven. Toen begon mijn
hart gerust te worden. De wereld
lag voor ons.
Het regende, regende....! Maar
Jaap zei monter: „Wat zit je lek
ker binnen, 'k Zal maar es een
boterhammetje nemen, vanmor
gen nog geen tijd gehad."
Taap at en ik stuurde en luis
terdenaar de motor. Er was
zo'n raar knortoontje bij geko
men, maar toch onze wagen liep
en bleef lopen. We „vlogen" Ber
gen op Zoom en Roosendaal al
door. Dat was nog te beker ter
rein. Ja, ik begon hoe langer hoe
geruster te worden. De motor
bleef wel knorren, maar de auto
Vrijdag 30 September 1949
Pagina 3
Het ABC leerden we als kind
spelenderwijs. Een vriendelijke
juffrouw onderwees ons, dat de
vreemde tekens onder het grap
pige aapje AAP betekenden en
ze vertelde ons verhaaltjes over
Mies, Wim, Zus, Jet en Gijs, met
de stok gaande van pretje tot
prentje en telkens weer wijzend
op de tekens, die daar onder
stonden. We leerden ook de let
ters van het alfabeth achter el
kaar opzeggen, soms met behulp
van een melodietje, waarbij je
moest oppassen het L-M-N-O-P
heel vlug te zeggen, anders raak
te je uit de maat. En zo kwa
men we eindelijk tot lezen. Aan
vankelijk waren de meerletter
grepige woorden door streepjes
in gemakkelijk leesbare stukjes
verdeeld, maar weldra behoefde
dat niet meer; wat het lezen
betrof, waren we volleerd
meenden we. Toen gingen we
„romans" lezen. We vonden ze
„spannend" en bevalen ze onze
vrienden aan, of „vervelend",
in welk geval we het boek ge
ërgerd of teleurgesteld weg
legden. En velen zijn niet ver
der gekomen. Zijn nu deze men
sen, die het soms presteren om
een boek van meer dan twee
honderd bladzijden in een uur
tijds door te vliegen, de kunst
van lezen werkelijk wel mach
tig?
Kort geleden besprak Abe
Brouwer zijn boek „Marijke"
voor ons. Hij vertelde, hoe hij
er toe gekomen was, dit boek
te schrijven en wat hij de lezer
daarin had willen zeggen. Tref
fende gedeelten las hij voor,
waarbij men in zijn stem de
zelfde ontroering kon beluiste
ren, die hem tijdens het schrij
ven van deze fragmenten had
beheerst. En was er wel één
onder ons, die niet eenzelfde
ontroering onderging? Hoevelen
zijn er echter geweest, die, toen
zij zélf het boek lazen, op ge
lijke wijze werden gepakt? Ze
ker, men kon „het verhaal" in
enkele woorden samenvatten en
er „over meepraten", zoiets van
„wel aardig" of „een beetje sen
timenteel", maar zag men het
hart van de schrijver kloppen
achter de rijen woorden, waar
de ogen snel overheen gigden?
Beleefde men het boek als een
gesprek van hart tot hart?
Het is de vloek van onze tijd,
dat er zoveel leegheid en on
waarachtigheid wordt geschre
ven en gedrukt. Wie de eerste
beginselen van de spelling be
heerst, meent geroepen te zijn
om z'n vermeende of echte ge
voelens en fantasieën te noteren
en te doen verspreiden. Het is
ook zo aardig, je naam gedrukt
te zien onder een verhaaltje in
de krant of op de kleurige om
slag van een boekje. Wij zijn
bleef lopen. En de zon ging schij
nen!
„Jonge, jonge, wat een rijkeluis
vacantie", peinsde Jaap net hard
op en toenstop.
„Hé, wat is dat?" vroeg Jaap,
mij verwachtingsvol aankijkend,
er blijkbaar zeker van, dat ik het
allemaal direct wel wist. Ik was
er al uit en had de motorkap al
op. Maar daarbinnen zag alles er
nog net za uit als ik het in de
weken te voren aa.. elkaar ge
prutst had. Wat dan 'n Vuiltje
in de benzineleiding.
„Jaap, gas geven", comman
deerde ik.
„Hé wat?"
„Gas geven, vol gas!"
„Hoe moet dat?"
Jaap kreeg zijn eerste les in de
techniek. Hij gaf gas en ja, mijn
diagnose was juist geweest. Alles
weer oké en daar gleed onze wa
gen (niet bepaald geruisloos)
weer heen.
Diep in de namiddag trokken
we Rotterdam binnen. „Nog nooit
gebeurd", zei Jaap, „dat ik Rot
terdam per auto binnenkwam, 'n
Hele sensatie."
De verdere conversatie kwam
alleen van Jaaps kant, want ik
moest mijn weg zoeken't Ge
luk zat mee, want ik kwam al
gauw op de Coolsingel terecht in
er aan gewend geraakt rommel
te lezen, niet het minst in kran
ten en weekbladen. Sommige
schrijvers maken het de lezer
nog gemakkelijker, door „beeld
romans" te fabriceren, om toch
vooral niet te veel te vergen
van diens voorstellingsvermo
gen. En zo staan we onwennig
tegenover het goede boek, dat
we lezen met dezelfde vluchtig
heid, waarmee we de krant
doornamen.
Enige tijd geleden las ik een
goed opstel van Tersteeg over
„De kunst van het lezen", waar
in hij het volgende opmerkte:
„Stellig is lezen een kunst, reeds
omdat schrijven er een is, want
hoe zou iedereen dadelijk kun
nen lezen wat een schrijver, dik
wijls tot eigen verrassing en
zonder er zelf terstond de innig
ste betekenis van te vatten, uit
zijn diepste verzonkenheid te
voorschijn bracht en met zin
voor schoonheid en met vak
kundig vernuft vorm deed aan
nemen?"
„Eindelijk heb ik geleerd,
langzaam te lezen", zei Nietz
sche eens.
Wanneer ge een goed boek in
handen krijgt onze biblio
theek heeft er verscheidene en
stellig hebt ge zaalgenoten, die
U bij Uw keuze van het weke
lijkse boek kunnen en willen
adviseren beschouw het dan
niet als een paar honderd blad
zijden met gedrukte woorden,
maar tracht U in te leven in
de geest van de schrijver en
door te dringen tot de zin der
regels en woorden. Lees lang
zaam en nadenkend. Plaats U
aan het slot in gedachten bóven
het boek en overdenk het ge-
lezene nog eens. Vond ge het
„mooi", probeer dan U te reali
seren waaróm? Een goed boek
is inderdaad een goede vriend;
het bevat het beste, dat een be
genadigd mens U van zichzelve
kan geven. Laat niet luiheid of
achteloosheid verhinderen, dat
ge geestelijk rijker wordt.
(„De Schijnwerper" week
blad v. d. gedetineerden in
de bijz. strafgev. te Leeu
warden.)
Slechts het bedrog onteert, de
dwaling nooit.
Hoe meer men algemeen be
haagt, des te minder diep gaat
het.
De vrucht van de arbeid is het
zoetste van alles.
Verzorg uw brieven; bedenk dat
men iets verzendt, waarnaar ta
lent, geest en opvoeding worden
beoordeeld.
het oude hart der stad. Maar
toennet toen een verkeers
agent me vriendelijk permissie gaf
om door te rijden, op een heel
druk puntstop zei de Ford.
,,'n Vuiltje in de benzinelei
ding", luchtte Jaap zijn nieuwver-
worven kennis.
Ik gaf gas, vol gas, chokete,
maar bleef staan. Toen ging alles
mis. De verkeersagent werd nij
dig, alle mensen in de auto's wer
den nijdig en toeterden, maar wij
bleven staan. Opeens gingen we,
maar niet op eigen kracht, 'n Ste
vige kerel, bestuurder van een
vrachtauto, duwde ons een meter
of wat op zij en het verkeer had
weer vrije baan. „Jochies", zei de
chauffeur goedig, „je mot met dat
speeltuig niet op de drukke straat
komen."
Jaap kreeg gelegenheid zijn
nieuwe kennis te benutten, 't
Kunstje hielp weer en we sloten
ons weer aan in de stoet.
„Het zijn tenslott maar klei
nigheden", vond Jaap.
Van Rotterdam zagen we niet
veel. We vonden het beste vlak
bij Den Haag een slaapplaats te
zoeken, dan hadden we de vol
gende dag alle tijd om die stad te
bekijken.
We vonden een gastvrije boer
c„ sliepen als koningen op de
„Daar hei je die vent al weer!"
riep mijn vrouw en zij stampte
uit pure nijd een knappe deuk in
de vloer. Die vent was een net
gekleed heer, die bij ons rond
een-en-twintig maal het voortva
rende verzekeringshoofd had ge
stoten. Terwijl ik naar de deur
liep, zei ik nog, gemoedelijk sus
send:
„Koest maarwe zullen dat
varkentje wel eventjes wassen."
„Zeg maar zwijn!" meende mijn
vrouw, zo onbehoorlijk hard, dat
de ramen zachtjes rinkelden. Ik
zette een gezicht, of ik iedere dag
jarig was, probeerde enthousiast
de deurscharnieren en riep gast
vrij:
„Nee, maarmeneer Hanse
mankom d'r inIs-ie effe
toffe". Meneer Hanseman verze
kerde mij, zij het wantrouwend,
een buitengewone avond.
Eerst stak hij het welbekende
knotsje met gaten (dat ik altijd
voor zijn neus had versleten) naar
binnen en toen kwam-ie zelf.
„Ik kom nog es praten", zei ie
en 't was net, of ik dat al had
vermoed. Met een virtuoze zwaai
ontdeed hij de poetslappen, die
hem al jaren als oren dienden,
van een soort hoed, die hij met
verfijnd gemak op het derde tree
tje van de trap keilde.
Zwijgend hing hij de rest aan
een nutteloze spijker, die vlak
naast de kapstok gevaarlijk uit de
muur stak.
„Zozozei de man,
toen-ie tamelijk ongemanierd,
maar energiek voor mij de kamer
instapte.
Mijn vrouw groette hem uit
bundig (ik vond, dat ze huichelde)
en ik zei maar:
„Zozoom het gesprek
een beetje op peil te houden.
Meteen rende ik naar de keuken
en kwam terug met een aard
appelemmer, waarvan ik met
vaardige hand een aannemelijk
zitje maakte. Mijn vrouw had me
(als altijd) direct door.
„Gaat u zitten, mijnheer Han
seman", teemde ze (dat gehui-
chel kan ik niet uitstaan, daar!).
Mijnheer Hanseman van de ver
zekeringen stond te draaien als
een hondje om een aantrekkelijk
paaltje en werd zo wit als de
suiker.
„Geneer u nietmoedigde
ik hem aan, terwijl ik vadsig in
m'n luie stoel zakte. Mijn vrouw
duwde hem familiair met de
zwaartekracht mee en daar zat-ie,
in gekleurde eenvoud.
„ZeggeGerda
zei ik. „Geef es even een fijn
buisje asperientjes uit de hang
kastvan die pikante
weet je?"
„We zullen het er es goed van
nemen", knikte ik Hanseman
vriendelijk toe, die ziekelijk in het
niet staarde. Charmant als ze is,
mijn keus van jaren her, hield ze
schuurzolder. Ruimte te over,
frisse lucht in overvloed en goede
teerkost nog van huis mee ge
kregen. Wat wil je nog meer!
De volgende morgen bleef de
motor „dood". Te koud geworden
zeker. Jaap dacht een vuiltje in
de benzineleiding. Hij hielp dapper
mee, gaf gas, vol gas, chokete. De
boer kwam meehelpen, duwde wat
op, om een beginnetje te krijgen,
toen hielp de vrouw ook wat mee.
Jaap kwam uit de auto en duwde
ook wat en zelfs de knecht deed
mee, maar die maakte een hate
lijke opmerking over een vehikel
uit de tijd van de volksverhuizing,
wat Jaap stiekum giftig maakte.
De boer zei: „Jongens, jullie
kunnen Den Haag toch niet goed
per auto zien, ga vandaag maar
eens zo op stap, kom vanavond
hier maar weer slapen en probeer
het morgen nog eens. Jaap vond
het een prachtidee en zo lieten we
onze wagen in de zorg van de
boer achter en gingen te voet het
Haagje bekijken.
We hebben Den Haag bekeken,
Dinsdag, Woensdag, Donderdag...
Onze auto stond en bleef staan
en ik kon maar niets vinden.
Maar Vrijdagmorgen moest het
ernst worden. Ik deed mijn overall
aan, die ik voor alle zekerheid
maar mee genomen had. Ik
even later in gepaste feestvreugde
het tubetje onder het voornoemde
knotsje:
„Pik d'r maar een fijne uit,
meneer", offreerde ze gul. (Dat
huichelachtige kan ik niet zet
ten).
Met een „Zoen nou nog
een lekker glaasje leidingsap",
nam ik de teugels weer in han
den en complimenteerde mijn
gast:
„U ziet er goed uit, meneer
Hanseman, tast toe... tast toe..."
Het bleekgezicht maakte van zijn
blauwe lippen een zielig o-tje en
toen een O, maar je kon de stilte
wel snijden.
Hij puilde verdrietig over het
emmertje heen, met een asperien-
tje in zijn bevende worstvinger
tjes. Net, toen mijn vrouw twee
pinten glashelder water binnen
bracht op een dienblad, gaf hu
een kreet weg, zo hartverscheu
rend, dat het melkkannetje barst
te. Met vibrerende knietjes ver
overde hij de deurknop, dook de
gang in en trok zijn hele hebben
en houwen met spijker en al de
muur uit. Uit het erge sluiten
van de voordeur maakte ik op,
dat hij was heengegaan. Op de
stoep riep ik nog:
„Meneer.... uw hoed....!" maar
ik geloof, dat-ie me niet meer
hoorde.
Toen ik de volgende morgen
met m'n nieuwe hoed op, mijn
ochtend-ommetje pikte, vertelde
een goede kennis mij in vertrou
wen, dat-ie had gehoord, dat ik
stapelgek wasen m'n vrouw
d'r Dij. (Zo gauw als dat rond
gaat, hè?)
Ik heb hem maar bedankt, en
fijntjes geglimlacht
(Apel. Crt.)
DE KANDELAAR.
Vlam in het morgenlicht,
die mij, kind van de nacht,
zo onverwacht
verkoos, mijn plicht
Uw kandelaar te zijn,
drager van Piifastervuur,
om in dit uur
Gods lichte lijn
te trekken, valt mij zwaar,
Gij ziet: Koper voor goud,
gehavend, oud,
een kandelaar,
die niemand ooit verkoos.
Maar toch gezegend maar
Uw kandelaar,
en eindeloos.
(Polemios.) ANTH. STOLK.
schroefde los en schroefde vast,
ik keek overal en ontdekte maar
geen maleur. De boer kwam er
ook weer eens bij staan en vroeg:
„Heb je nog wel benzine genoeg
jongen?"
„O ja, kijk maar eens, nog half
vol." De wijzer op het dashbord
vertelde dat klaar genoeg.
,,'k Zou het toch eens proberen,"
zei de boer bedachtzaam en sleep
te een blik benzine uit de schuur.
De benzine viel klokkend in de
leegte.
„Probeer het nou nog eens
jong", zei de boer vaderlijk.
De motor ronkte en knorde
Levenswijs zei Jaap: „Ja, dat je
mensen niet altijd vertrouwen kan,
dat weet ik al wel, maar dat zo'n
wijzertje zo bedrieglijk is, is toch
ook erg".
Ik heb toen een lelijk woord
gezegd.
We hebben toen rondom Den
Haag nog een beetje rondgetoerd
en zijn 's avonds weer bij onze
boer terecht gekomen. De volgen
de morgen zou het vroeg dag voor
ons zijn. We moesten voor de Zon
dag thuis zijn en je kunt nooit
weten wat er gebeurt. Onze Ford
was nu eenmaal niet jong meer.
We hadden een voorspoedige
tocht tot Bergen op Zoom. Daar
gaf de claxon opeens een rare
m
Een proclamatie uil de Franse t[jd
In het palels van het Gouver
nement te Vlissingen.
De divisie-generaal, gouverneur
vuil het eiland Walcheicn, bevel
voerende over de Zeeuwsche
eilanden, in staat van bcieg zijnde.
Vernomen hebbende dat kwaad
willigen, of personen die zonder
reden zich bevreesd maken, het
gerucht hebben uitgestrooid dat
de steden Amsterdam, 's-Graven-
hage en andere plaatsen in Hol
land in opstand zouden zijn tegen
onzen doorluchtigcn souvercin; dut
de oranjevlag aldaar openlijk zou
zijn uitgestoken, enz. Willende de
welgezinde bewoners van Zeelund
voor de ongelukkige gevolgen be
hoeden, welke zouden voortsprui
ten uit hunne deelneming in de
gevoelens, die men in de voorma
lige Hollanders onderstelt, ver
wittigt hen dal, terwijl hunne
landstreek in staat van beleg is
verklaard, ieder persoon, die uoor
woopden of door liet verspreiden
van schrikverwekkende geruchten
tot opstand mogt aanzetten,oogen-
biikkelijk zal worden gevat, naar
het hoofdkwartier gebragt en bin
nen 24 uren door eene militaire
commissie veroordeeld als oproer
maker.
De generaal gelast voorts den
bevelhebbers der eilanden Schou
wen, Zuid-Beveland en Walche
ren, om alle openbare of geheime
vereenigingen te beletten, aile
sociëteiten onder welken naam
opgerigt, te doen sluiten, alsmede
alle kotfijhuizen of herbergen,
waarin veels zoodanige gesprek
ken mogten zijn gehouden of wel
ke tot vergaderplaatsen strekken
van personen, die tenopzigte hun
ner gevoelens van getrouwheid
jegens onzen doorluchtigen Keizer
mogten verdacht zijn.
In overleg met de burgerlijke
autoriteiten zullen zij overigens
overal huiszoekingen doen, waar
zij dit noodig achten, ten einde
zich meester te maken van de
vereenigingsteekenen, welke zich
aldaar mogten bevinden. In dit
geval zullen de personen in wier
bezit dergelijke teekenen gevon
den worden, en ook daarvan gee-
ne voorafgaande verklaring heb
ben gedaan aan den bevelhebber,
gevat en naar het hoofdkwartier
gebragt worden om aldaar te
worden gevonnisd.
Op bevel van den divisie-generaal
gouverneur van het eiland
Walcheren.
De chef van den staf,
Baron de Fays.
schreeuw en daar stonden we.
„Dat is nou toch geen vuiltje, ge
loof ik" zei Jaap bedachtzaam. Ik
zuchtte en vreesde het ergste. De
accu. Mijn ergste vrees werd be
waarheid er was geen redden
meer aan.
„Gelukkig net voor een bak
kerswinkel", zei Jaap. nou kunnen
we eerst nog hier binnen eten. In
je eigen auto zit je tenminste vrij".
Smadelijk hebben we zelf ach
ter de auto lopen duwen, tot we
een geschikte rustplaats buiten
het verkeer voor „onze auto"
vonden. Een blaag van een jon
gen, die daar in de buurt rond
liep vroeg of we een auto voor
een historische optocht hadden
gehaald. Per trein zijn we van
Bergen op Zoom naar huis ge
gaan. Gelukkig hadden we daar
voor nog genoeg geld bij ons.
Jaap zei, dat hij een „reuze va
cantie" had gehad.
De baas lacht telkens als die
het woord vacantie maar hoort
Ik heb er al die tijd het zwijgen
maar aan toe gedaan. Het is nou
voor het eerst dat ik er over pra
ten kanP. L.