Bij ons ilinis
m
rm
Om
TcuHttie&lad
v-eAandeAtn^.
£euwi$> töijwMle> tcouw focU.
Waar over geklaagd wordt.
Hl
i
i gg iHp
m ui
H
jj
Uil liill
Ml
^fy§ft^
81
il
lif
s
DE KINDEREN VAN
HET GROENE HUIS
Peter Cornelis Boutens
Vrijdag 2 September 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
illlu
Jü
Jlnill
üiïüïr
!"l
■Jinil
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg.
Nu de vacantles weer groten
deels tot het verleden behoren,
gaan wij weer beginnen met onze
14-daagse Schaakrubriek ten ge
rieve van do lezers-schaakllefheb-
bers, voort te zetten. De geachte
schaakvrienden, voorzover nog
geen lid van één dor schaakclubs
te hunner plaatse, zou lk willen
aanraden zich als lid van een
schaakclub In te laten schrijven.
Het ls mi de beste gelegenheid,
daar zij nu de wlnterwedstrijden
spoedig zullen gaan beginnen.
Wij laten hier een peity vo>-
gen gespeeld voor het Kampioen
schap ZJ3.B. tussen de heren Dr
M. C. Verburg en M. J. Quakke-
laar op 18 Juni te Goes.
Een Spaanse partij, waarin
Zwart reeds op de 13e zet een
Paardoffer brengt wat' niet wordt
aangenomen. Er volgen dan ver
wikkelingen en Wit raakt door
tijdnood de draad kwijt en komt
tn een matnet.
Wit: Dr M. C. Verburg.
Zwart: M. J. Quakkelaar.
SPAANSE PARTIJ
(Marshall variant).
L e2e4 e7e5
2. Pgl—f3 Pb8c6
3. Lflb5
De Spaanse loperzet.
3a7a6
4. Lb5—a4 Pg8—f6
5. 0—0 b7b5
6. La4b3 Lf8e7
7. Tfl—el 0—0
8. e2—c3 d7—d57
De Marshall-zet, afkomstig van
de Amerikaanse meester Marshall.
9. e4xd5 Pf6xd5
10. Pf3 x Pc6xe5
11. Telxe5 Pd5—f6
Zwart heeft nu een pion geofferd
voor een snelle ontwikkeling.
12. h2—h3 Le7d6
13. Te5—el Pf6—g4!
Een Paardoffer! Op hg4 volgt
Dh4, 15. g3, Lg3; 16. fg3, Dg3t;
17. Kfl, Lg4 en Zwart wint.
14. Ddl—f3
Wit heeft niet veel stukken voor
de verdediging.
1 4Dd8h4!
Tot hiertoe alles theoretisch on
derzocht.
15. Tel—«4
Slaan op g4 gaat nog niet we
gens Dh2f enz.
1 5h7h5
16. Lb3d5?
M.l. beter d2d4, gevolgd door
Le3 en - d2.
1 6Ta8—b8
17. d2d4
Wit kan zich nu ook een beetje
ontwikkelen.
1 7Lc8—e6'.
18. Ld5b3
Slaan op e6 ls natuurlijk niet goed
wegens fe6, en de open f-lijn
wordt fataal voor wit. Wanneer
wit op de 16e zet lnplaats van
Ld5, d4 had gespeeld, was nu d5
mogelijk geweest.
1 8Tb8—e8
19. Lel c3
Beschermt f2. Lf4 ls niet goed
wegens Lb3, 1x16, Te4, De4, Df2f
enz.; of Lb3, Te8 enz.
19Le6xb3
20. a2xb3 f7—f5
21. Te4xe8
Gedwongen.
2 1Tf8xe8
22. Pbld2
Op Df5 volgt Te3: en wit mag
niet terugslaan wegen mat.
2 21x16—h2t
23. Kgl—hl??
De fout die het verlies brengt.
Kfl was de zet en Zwart heeft
dan niet beter als Ld6 enz. Zie
diagram.
2 3f5—f4
24. Le3xft Lh2xf4
25. Df3d5t
Op Df4 volgt Pf2f met Dame-
wlnst.
25Kg8—h8
26. Pd2—f3 Pg4vf2t
27. Khlgl Pf2><h3t
28. g2xh3 Dh4—g3t
29. Kgl—fl Dg3Xh3t
30. Kfl—f2 »Lf4—g3|
31. Kf2—gl Dh3—g4
32. Tal—a6??
Dit verliest direct; met Khl had
Wit nog kunnen vechten.
32Lg3f41
33. Kgl—f2 Dg4g3t
34. Kf2—fl Dg3—h31
35. Kfl—f2 Lf4—g3t
36. Kf2—gl en Wit gaf op.
Er volgt nu mat in 3 zetten.
Wie geeft het aan
En hier een stelling uit een
partij AljechlnArtazolas (Kes-
hemeth 1927).
Wit: Kh2, Dd4, Tg3,- Pf6; pi
onnen a3, b2, f2, g2, h3 (9 stuk
ken).
Zwart: Kh8, Dc4 Tf8, Tc8, Pd3,
pionnen a6, b7, f7, h6 (9 stukken).
Wit aan zet. Wie zoekt en vindt
de snelste winstvoortzetting
Opl. volgende rubriek.
abcdefgh
Stand na de 23e zet van Wit: Khl??
a b c d
e f
g h
Lezers klagen er in de pers
over:
dat te Amersfoort iemand 'n
belastingaanslag kreeg van 25
cent, wegenshet hebben
van twee kelderlichten in het
trottoir voor het perceel;
dat iemand bij de Kamerver
kiezing gestemd had op een
partij, die met de leuze was ge
komen „Het roer moet om in
Indië", maar dat de candidaat
die hij koos, in de Kamer het
roer „omgegooid" had, maar
precies naar de verkeerde zij
de;
dat aan R.K. leerkrachten
alsnog 40 wordt uitgekeerd
op hun salaris, wegens de door
de bezetter toegepaste korting,
maar dat ambtenaren en offi
cieren van het binnenlands be
stuur in Indië, die tijdens de
Japanse bezetting, bijna 100
van hun salaris moesten missen
nu naar huis gestuurd worden
met3 maanden salaris.
dat de Vereniging tot ver
spreiding van de H. Schrift bij
beltjes in de brievenbus stopt
met een briefje; in dit boekje
staat tussen de tekst ergens 'n
regel gedrukt: „tegen inzen
ding van dit boekje aan ons
kantoor krijgt men tot beloning
een zilveren potlood of een
zilveren theelepeltje", dit om
het lezen te stimuleren. Het
lijkt die lezer niet goed, dat
Gods Woord beschouwd wordt
als een soort.... puzzle met
als hoofdprijs een potlood of
theelepeltje;
dat twee stoere Nederlandse
jongens in een vletje tijdens de
bezetting uitweken naar Enge
land, en beiden in de oorlog
omkwamen en nu het Depar
tement van Oorlog aan de ou
ders het volgende briefje zendt:
„Wij verzoeken u een bedrag
van f 1,op te zenden naar
bovengenoemd adres voor de
kosten van bewindvoering van
uw gesneuvelde zoon, vliegtuig-
boordkundige C. H.;
dat vele Joden eerst na de
bevrijding hun bankbiljetten
van f 500 en f 1000 hebben kun
nen inleveren en nu worden
afgescheept met een „afwijzend
beschikt";
dat men het treurig vindt,
dat men in Nederland van re
geringswege onderhandelt en
feest viert met vertegenwoor
digers van de Indonesië-Repu-
bliek, terwijl Nederlandse on
derdanen daar gekidnapt wer
den en nog steeds worden vast
gehouden;
dat een lezer als oud-gepen-
sioeneerde z.g. 25 duurtetoe-
slag krijgt, maar hiervan zóveel
belastingen moet betalen, dat
zijn eigenlijke duurtetoeslag
neerkomt op 5,25
dat een Jodin een onder
grondse werker voor de recht
bank gedaagd heeft omdat
haar broer, eveneens een Jood.
hem tijdens de bezetting f 3000
in bewaring gaf en hij deze,
toen het geëist werd, inleverde
en nu de Ned. Bank geen cent
wil terug betalen, hij uit eigen
middelen die f 3000 moet terug
geven;
dat het niet te begrijpen is,
hoe het mogelijk is, dat men in
Nederland, na de ravage van
Wereldoorlog II methodisch een
straf heeft ingezet op inspan
ning, ijver, durf en onderne
mingsgeest door 100 en 1 rege
ringsmaatregelen;
dat er tegenwoordig een
„vestzakchaos" is, want er cir
culeren drie a vier soorten
centen, dubbeltjes en kwartjes
door elkaar;
dat Amsterdam de belasting
administratie het „kwartje boe
te", dat belastingbetalers verge
ten te gireren, laat innen door
twee volwassen ambtenaren, die
de stad doorwandelen met du
re, fraai bedrukte papieren en
persoonlijk het „kwartje" mits
gaders f 2.85 aan onkosten ko
men innen onder dwangbevel;
dat een hotelhouder vroeger
f 25 contributie betaalde en alles
liep vlot van stapel, dat hij te
genwoordig f 1200 betalen moet
aan contributie aan allerlei be
drijfsgroepen en er nu niets
vlot verloopt.
Men kent de waarde van een
mens aan de weerstand, die hij
biedt aan de ambtelijke ver
wording.
Werk, span u in! Dat is 't ka
pitaal, dat u 't minst in de steek
laat!
door M. v. d. Bosch.
Tik-tik-tik, tikte de regen
eentonig tegen de ruiten; tok-
tok-tok, klonk het in de regen
ton en sjup-sjup-sjup, drupten
de druppels van de boomtakken
in het zachte mos.
Zo ging het nu al de gehele
dag; eer* echt saaie, gestadige
regen. Niet één ogenblik was het
droog geweest.
Bali, wat een vervelende boel
en dat nog wel nu pas de va
cantia was begonnen. Alles was
even naar; gister Moeder op reis
gegaan en vanmorgen Oom Dok
vertrokken.
Met zijn knieën hoog opge
trokken zat Dik in de venster
bank voor het raam met een
mistroostig gezicht naar buiten
te kijken, waar overal van de
bomen de regen neerdrupte'.
Hier en daar in de aflopende
bospaadjes werden kleine beek-
•s gevormd. Op zij aan het eind
an de laan zag hij de heide.
waarover een grijs waas, maar
de jonge dennenaanplant scheen
eens zo helder groen en een en
kele zilverwitte beukenstam
brak schril de eentonigheid van
het landschap.
Jannie, een 16-jarig meisje,
dat midden in de kamer zat, zag
op van haar werk.
„Dik, zou je nu niet meedoen,
je zit je toch maar te vervelen".
„Nee" schudde Dik en hij
greep gauw naar zijn boek, „ik
lees."
„Laat hem toch stootte Han
haar zuster aan. „Kijk eens hoe
ver ik al ben". Midden op de
tafel lag een karton, waarop Han
de stukken van een legkaart bij
elkaar trachtte te passen.
Een molentje, waarbij een
paar boerinnetjes speelden, lag
al klaar, maar nu moest ze nog
de weilanden en de madeliefjes
en daarboven de blauwe lucht
en dat was het moeilijkst.
„Mag ik het molentje even
zien?" klonk een hees stemme
tje vanaf de divan.
Een vuurrood neusje stak bo
ven de divan uit. Iki, die de
vorige week pas vier jaar was
geworden, was snip verkouden.
Ze had de hele morgen niets ge
daan dan niezen, tot Jannie haar
had opgenomen en lekker warm
onder de dekens gestopt.
„Mag ik het nu even zien?"
klonk het weer.
Wacht maar, Jannie wist wel
raad. Voorzichtig tilde ze met
Han het karton op en hield het
Iki voor.
„O, wat mooi! Kijk eens al
drie boerinnetjes. Gaan jullie
nu aan de bloempjes beginnen?"
„Ja, maar het duurt nog wel
een poosje eer we die klaar
hebben."
Han zuchtte er van, zo hard
had ze gewerkt. Jannie legde het
karton weer op de tafel en hielp
Han met het zoeken naar de bij
elkaar passende stukjes.
Dik of Kaasje, zoals hij pla
gend wel eens genoemd werd,
omdat hij zo rond was als een
tonnetje en een bol blozend bol
letje had met blonde haren, zat
nog steeds voor het raam. Van
lezen kwam niet veel. Af en toe
keek hij stiekum naar de twee
bij de tafel.
Hij had eigenlijk wel erge zin
om mee te doen, want hij was
er dol op, en kon het t beste
van allemaal, maar hij was nu
eenmaal boos en nee, mi deed
hij niet meer mee.
Euuuutverbrak een schel
gefluit de stilte.
Han sprong op van haar stoel:
„Daar is Koos".
„Niet waar zei Dik, die het
eerst naar buiten kon kijken,
het is een jongen op een fiets."
,,'t Was toch het fluitje van
Koos."
Han was nu ook bij het raam
gaan staan, ,,'t Is Koos wel, kijk
maar" en ze pakte Dik bij z'n
arm. „Maar op een fiets, hoe
komt hij daar nu aan?"
Koos, die de bospaden door-
gereesd was, reed nu heel be
daard, met één hand i n zijn zak
en keek onverschillig voor zich
uit.
Han stond met twee vuisten
op de ruiten te bonzen: „van
wie is die fiets, hoe kom je er
aan!"
Vlak voor de ramen sprong
Koos er af en vol trots naar de
fiets wijzend riep hij: „die is van
mij, van mij!" en toen reed hij
verder de paadjes langs.
Han was al naar buiten ge
rend.
„Jannie, kom mee, Koos heeft
een fiets."
Dik was ook opgesprongen,
maar toch was Jannie nog het
eerst de kamer uit.
Juist toen Han buiten kwam,
was Koos voor de deur en greep
de fiets vast.
„Eerst zeggen van wie hij is,
want ik geloof er niets van; hij
is vast niet van jou."
Achter Jannie en Dik was ook
Iki, zo van de warme divan van
daan, naar buiten gekomen en
stond nu bij de anderen in de
regen.
,,'t Is de fiets van oom Dok;
hij stond in het schuurtje met
een briefje er bij, dat hij nu
voor mij is, hoera!" En Koos
sprong als een dolle in het rond
en Han danste met hem mee.
Dik stond er maar een beetje
jaloers naar te kijken; Koos
een mooie fiets en hij had er
geen.
„Maar Ikie, ben jij ook naar
buiten gekomen? Hoe kon je
dat nu doen? Jannie schrok ge
ducht, pakte het kleine zusje
vlug op en droeg het naar
binnen.
Nu ze daar zo bij elkaar ston
den, viel direct op de spreken
de gelijkenis tussen Han en
Koos, wat ook geen wonder was,
want Koos was Han's tweeling
broer. Ze geleken in alles op
elkaar; ze hadden allebei de
zelfde zwarte krullen, die alleen
bij Han niet zo kort werden ge
knipt als bij Koos, dezelfde blau
we ogen en het ronde mops
neusje.
Altijd waren ze samen te vin
den; ze gingen ook samen naar
school en hoewel Han niet zo
vlug kon leren als Koos, deed
ze toch al haar best hem bij te
bHjven, wat haar ook gelukt
was.
Voor de vacantie waren ze
allebei, Han met een iets min
der goed rapport dan Koos, naar
de Uk) overgegaan.
(Wordt vervolgd)
behorende bij het
ZEEUWSCH DAGBLAD en
't SCHOUWSCH DAGBLAD
van 2 SEPT. 1949
eeuu/scH
u/eexem
VOOR DE ZONDAG.
„De ziel overwint", schreef
aan het begin van deze eeuw
een bekend christelijk professor.
Hij bedoelde daarmee te zeg
gen, dat bij de eeuwswisseling
reeds de verschijnselen te zien
waren, dat de eeuw van het
materialisme, van de stofvergo-
ding aan het verdwijnen was en
dat de tijd weer aanlichtte, dat
de ziel haar rechten zou verkrij
gen.
Hij heeft niet mis gezien.
De negentiende eeuw heeft,
óók wat haar materialistische
structuur betreft, radicaal afge
daan. Het historisch-materialis-
me, met haar geloof in de ont
wikkeling uit de oer-stof, sa
menwerkend met de oer-kracht
tot wat het mensdom geworden
is, vindt geen ingang meer bij
de mensheid. De mens is op
nieuw tot de ontdekking geko
men, dat er ook nog zo iets als
een „ziel", als een geestelijk le
ven bestaat en hij heeft zich in
de twintigste eeuw daarop inge
steld.
Vandaar ook, dat het anti-
clericalisme, de vijandschap te
gen de kerk, zoals die zich in
de vorige eeuw, vooral in lan
den als Frankrijk, maar zeker
ook in Nederland, openbaarde
niet meer bestaat, althans niet
meer in de Westerse wereld,
waar wij nu over spreken. Ook
al staat men persoonlijk onver
schillig tegenover de religie,
men kent niet meer de haat te
gen godsdienstige mensen, zoals
die in de vorige eeuw bestond.
Er is een geest van verdraag
zaamheid, van „begrip", zoals
dat tegenwoordig genoemd
wordt, en men zoekt toenade
ring tot elkander.
Dat proces heeft zich in ge
heel West-Europa over alle
landen in min of meerdere mate
voltrokken- en heeft zich even
eens voltrokken in de partij-
groeperingen, zoals deze zich
ten onzent voordoen.
Men moet deze gewijzigde
mentaliteit eerst gezien hebben,
om te kunnen begrijpen b.v. hoe
een partij, als de S.D.A.P. in dit
opzicht radicaal veranderd is.
De verandering van haar naam
in „Partij van de Arbeid" is
meer dan een loutere naams
verwisseling. En wat van haar
geldt, geldt ook van andere
groeperingen in ons volksleven.
Men heeft in de vorige eeuw
de ziel laten verkommeren, om
alle aandacht alleen op te eisen
voor de materie en onze eeuw
geeft hierop de reactie te zien.
„De ziel overwint", is een
juiste diagnose geweest op de
drempel van de negentiende en
twintigste eeuw.
Alleen maar, bij dit alles blijft
de vraag: zijn we met deze radi
cale verandering ook gebaat? Is
de mensheid er beter door ge
worden? Krijgt de „ziel" inder
daad dat, waar zij om vroeg en
wat zij nodig had?
Ik geloof, dat het antwoord
op deze vraag ontkennend moet
zijn.
Want de mens der twintigste
staat wel bij het faillissement
van wat hij in de negentiende
als het resultaat van zijn „lo
gisch denken" meende te moe
ten aanvaarden, maar dit fiasco
heeft hem niet uitgedreven tot
boete over zijn Godverlating,
het fiasco heeft hem niet schuld
bewust gemaakt. Hij ziet wel de
ruïne van wat hij in eigenwaan
gebouwd had. maar hij is er to
taal blind voor gebleven, dat
rijn bouwsel een ruïne moest
worden, omdat de grondslag, het
fundament niet gedeugd heeft.
Dat fundament heeft hij ge
handhaafd, óók in deze eeuw.
Dat fundament is zijn onwrik
baar geloof in het goede in de
mens. Hij heeft daarom in de
twintigste eeuw wel een ander
bestek gemaakt, een nieuwe
stijl gekozen, maar het funda
ment heeft hij gehandhaafd, het
humanistisch beginsel, dat blind
is voor het feit van de totale
verdorvenheid des mensen,
waardoor hij ongeschikt is tot
enig goed en geneigd tot alle
kwaad, geneigd om God en zijn
naaste te haten.
Deze waarheid aanvaardt de
mens der twintigste eeuw niet.
Hij is in de mens blijven gelo
ven. Hij wijt de ongelukken die
er gebeuren met zijn bouwsel
aan de omstandigheden, aan uit
wendige fouten in de economi
sche constructie, aan sociale
wanverhoudingen, aan misbegrip
tussen de rassen, aan de zucht
tot zelfbehoud, aan het kapita
listisch stelsel enz., enz.
En daarom is de mens der
twintigste eeuw, met alle wijzi
gingen, die hij onderging, in
wezen dezelfde gebleven als die
der negentiende. Hij werd van
„Zie, Ik heb u in mijn beide handpalmen gegraveerd."
Jes. 49:16a.
In de geschiedenis van Israël
zien wij twee lijnen, een God
delijke en een menselijke. De
Goddelijke lijn heeft het ken
merk: genade en trouw; de
menselijke: zonde en onge
rechtigheid. En wanneer gij
die geschiedenis naleest zult
gij u steeds meer en meer
verwonderen, hoe groot Gods
genade is, hoe onwankelbaar
zijn trouw t.o. zoveel schuld
en zonde, ontrouw en ver-
bondsbreuk van Israël. Ja,
wanneer God in Zijn toom dat
volk moet kastijden en het
brengt in ballingschap, dan is
geen verootmoediging het ken
merk van Israels schuldver
slagenheid, maar de bittere
klacht de toon van het hart:
„De Heere, de Verbonds Jeho
va, heeft ons verlaten, de Hee
re heeft ons vergeten. Geen
erkenning van eigen schuld,
maar een beschuldiging aan
Gods adres, dat Hij, en HIJ
alleen het verbond verbroken
heeft. O, God had hier het
Israël wederom kunnen ver
stoten gelijk Hij eeuwen lang,
naar recht handelend, het
volk had kunnen doen ver
gaan. Doch de Heere blijft de
getrouwe en Hij is Zijns ver
bonds gedachtig. Hij kan Zijn
volk niet vergeten, want Hij
heeft het in Zijn handpalmen
gegraveerd.
Dit is een beeld, waardoor
het onuitwisbare van Zijn
trouw kenbaar is. Niet ge
schreven op, maar getatoueerd
in Gods handpalmen is dat
volk Zijner verkiezing. Zeker,
dit is „een sterk mensvormige
uitdrukking", maar het geeft
het Sion Gods de zekerheid
te midden van alle strijd,
moeite en verdriet, ja ook bij
alle afwijking, dat men tot
God mag gaan met alle schuld
en zonden, want al vergeten
wij de Heere en verbreken wij
Zijn verbond, Hij blijft ge
trouw en vergeet geen der
Zijnen, want „in Gods hand
palmen is ieder van Zijn kin
deren gegrift".
Zierikzee. M. v. d. KLIS.
materialist, religieus humanist,
maar in principe veranderde
niets.
Dit is het wat de toekomst
zo heel donker maakt, voor
West-Europa en voor heel de
wereld.
De mense van de krante vroe
ge of ik weer zin had om m'n
plekkie in ons fermilieblad in
te nemen. En toen heb ik is
achter me ore gekrauwd en er
over nagedocht. M'n vrouw zei,
begin d'r niet weer an, je
maakt er toch niks van. Jij ken
beter met de hark omgaan as
met de pen.
Zo is me vrouw. Ze is met
kwaad, maar ze maakt van ,d'r
hart geen smoorkuil. Maar ik
heb de eigenschap, om as een
ding me word afgeraje het dan
juust te gaan doen. Meschien
heit me vrouw, die dat netuur-
lijk goed weet, juust daarom
gezeit dat ik niet mot doen, om
dat ze wil hebbe dat ik 't wèl
doet. Nou as dat zo is dan heit ze
d'r zin. Want hier ben ik weer.
En, zoas je meschien nog
weet ben ik een klein land
bouwertje en dat vak leit me
na an m'n arte. En waar het
hart vol van is, daar loopt de
mond van over.
Daarom zal ik maar begin
ne, met te verteile, dat d'n oegst
bij mijn zowat binne is. Ik mag
niet klage, wat dat betreft. Het
weer heit z'n eige goed gehou-
we en de preducten benne best.
Trouwes dat is in onze buurt
over het algemeen zo. Het hangt
er nou maar van af welke prij-
ze dat je ken make en dat is
een voornaam ding. Want mense
nog an toe, wat leit teuges-
woordig die kostprijs hoog. Ik
heb het voordeel dat ik met
geen vreemde krachte hoef te
werke. Ik ken het met m'n eige
jonges af en dat is teugeswoor
dig je verdienste. Maar er komt
toch nog genogt kijke. Je zaad.
je kunstmest, je belastinge, je
algemene onkosten. Er is geen
end van.
En nou zanikt die jonge van
me maar an m'n hoofd, dat ik
mechines mot anschafte. As je
'het allenig niet ken mot je het
gezameiijk met andere kleine
landbouwertjes doen, zeit ie.
Het is een eis van de tijd. As je
het niet doet dan ga je er op de
duur an.
Ik weet niet wat ik daar nou
van zegge mot. Ik heb we lis ge
docht, zou dat teugeswoordig
niet de opzet van de regering
weze: de middenstand en de
kleine bedrijfies er uit, zodat je
allenig maar kapitaal en arbeid
overhoudt en dan de boel gaan
nationalisere zoas ze dat noeme.
Want de middenstand en de
kleine bedrijfies, die vroeger de
„ruggemerg" van de natie ge
noemd werden, staan netuurlijk
de socialisatie in de weg. Die
motte eerst opgeruimd worde.
En as er niet gauw wat veran
dert gaat 'tdaar hard naar toe,
denk ik zo met me domme ver
stand. En daarom leit er in wat
me zeune zei misschien nog niet
zo'n gek idee: de kleine boertjes
motte de hande in één slaan en
zorge asdat ze d'r hooft bove
water houwe, door ook met me-
kander meschienes an te schafte
om de bedrijfskoste naar beneje
te brengen. Ik weet wel de
grote bedrijve benne met de
mooiste meschines geholpen en
nou zeit de regering: de devie
zen benne op, nou de kleinere
man an de beurt komt, maar as
we de hoofde bij mekare steke
kenne we toch nog veul doen.
As dat niet gebeurt dan komt
het er op de duur van dat de
kleinere bedrijfies er an gaan en
dan kenne we baasknecht of ge-
weun knecht op de grote kapi
talistische bedrijve worde en dat
is nou net het allerlaatste wat
we wille. Ook al motte we
tobbe: het spreekwoord blijft
'och altoos nog waar: beter een
klein baasie as een grote
knecht
Heel de wereld schreeuwt teu
geswoordig over: democratie en
alles voor de kleine man, maar
ondertusse loopt al de rege-
ringspraktijke hier en in net
buitenland uit op groot kapitaal
en arme arbeiders en straks leit
de regeringe overal beslag op,
zo genaamd in naam van de de
mocratie, dan krijge we de so
cialisatie en dan heet het, dat
we alles voor ons eige hebbe en
allemaal baas benne, maar in de
praktijk zal 'tweze, dat we al
lemaal slave worde, en dat een
stuk of wat regeringsambtena
ren de baas gaan speule en as
groot kapitalisten leven van ons
zweet en bloed. Dat heet dan
communisme. Mense nog an toe
as ik daaran denke, ken ik
warm oplope, dat er nog zoveul
lui benne die met derlui ope
oge zo d'r ongeluk helpe bevor-
dere.
Maar nou ben ik an de polle-
tiek bezig en dat is een ding
waar ik helemaal niet van
houw, zoas je weet, maar on
willekeurig komt een mens er
toe teugeswoordig.
Ik zei dus maar een streep
zette. Ik wou je eigelijk nog is
wat verteile van me zeune die
naar Amerika verhuisd is, zoas
je weet, maar dat dan maar de
volgende weke, bij leven en ge
zondheid.
Dus tot dan,
je FLIPP1E BRAMSE.
Onder de bekende dichters,
wier geboorteplaats in Zeeland
was, moeten wij nog noemen:
Peter Cornelis Boutens.
Hij werd in 1870 te Middel
burg geboren, studeerde te
Utrecht in de klassieke letteren.
Na voltooiing van zijn studie
werd hij benoemd tot leraar aan
het instituut „Noorthey" te
Voorschoten, terwijl hij het
laatste deel van zijn leven pri
vaat-docent te 's-Gravenhage is
geweest. Zijn ouders behoorden
tot de eenvoudige burgerstand
en waren de gereformeerde
godsdienst toegedaan.
Wanneer men over deze ge
gevens beschikt kan men een
verklaring vinden voor het
genre dat hij heeft gegeven. Dr
S. Eringa, zegt in een studie
over hem: „Zijn^ Zeeuwse af
komst, zijn calvinistische opvoe
ding en de studie der klassieke
letteren, die hem met de griekse
kunst in aanraking brengt, moe
ten met name worden vermeld
om de ontwikkeling van zijn
poëzie te verklaren. De eerste
heeft grote invloed op Boutens'
natuurvoorstellingen. De tweede
is van betekenis voor zijn mys
tiek-religieuze aanleg. De derde
vormde deze religieuze persoon-
aristocratisch karakter, waar
door hij een geheel enige plaats
onder de Nederlandse dichters
inneemt."
Van zijn gereformeerde opvoe
ding heeft Boutens weinig be
waard in zijn leven en dus, he
laas ook in zijn kunst. Wel is de
gedachte aan de onsterfelijkheid
niet gesmoord in zijn „Bleke
denken", en hij luistert in zijn
later leven nog naar de stem
van zijn moeder (Verzen 4041)
die hem zijn avondgebed voor
zei, dat hem toen nog, schoon
onbegrepen, gerust deed slapen,
maar zijn God is niet de God
van de Schriftuurlijke openba
ring gebleven, maar de kunst is
zijn God geworden. In zijn vers
„Aan de schoonheid", zegt hij:
Bidden niet en handenwringen
Lokt de goón;
Waar een hart het uit moet
zingen,
Daait het ongeboden loon,
Neigt de naaste van de
hemelingen
Zich tot haar bestemde woon...
En Christus blijft voor Bou
tens niet riteer dan een symbo
lische Gestalte, die hem inspi
reert tot schoonheidservaring.
ijk hei d in aesthetische zin, en Wat had deze dichter veel kun
gaf aan zijn kunst dat verfijnd nen zijn voor het positieve chris-