Bij ons ilinis m rm Om TcuHttie&lad v-eAandeAtn^. £euwi$> töijwMle> tcouw focU. Waar over geklaagd wordt. Hl i i gg iHp m ui H jj Uil liill Ml ^fy§ft^ 81 il lif s DE KINDEREN VAN HET GROENE HUIS Peter Cornelis Boutens Vrijdag 2 September 1949 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 illlu Jü Jlnill üiïüïr !"l ■Jinil Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. Nu de vacantles weer groten deels tot het verleden behoren, gaan wij weer beginnen met onze 14-daagse Schaakrubriek ten ge rieve van do lezers-schaakllefheb- bers, voort te zetten. De geachte schaakvrienden, voorzover nog geen lid van één dor schaakclubs te hunner plaatse, zou lk willen aanraden zich als lid van een schaakclub In te laten schrijven. Het ls mi de beste gelegenheid, daar zij nu de wlnterwedstrijden spoedig zullen gaan beginnen. Wij laten hier een peity vo>- gen gespeeld voor het Kampioen schap ZJ3.B. tussen de heren Dr M. C. Verburg en M. J. Quakke- laar op 18 Juni te Goes. Een Spaanse partij, waarin Zwart reeds op de 13e zet een Paardoffer brengt wat' niet wordt aangenomen. Er volgen dan ver wikkelingen en Wit raakt door tijdnood de draad kwijt en komt tn een matnet. Wit: Dr M. C. Verburg. Zwart: M. J. Quakkelaar. SPAANSE PARTIJ (Marshall variant). L e2e4 e7e5 2. Pgl—f3 Pb8c6 3. Lflb5 De Spaanse loperzet. 3a7a6 4. Lb5—a4 Pg8—f6 5. 0—0 b7b5 6. La4b3 Lf8e7 7. Tfl—el 0—0 8. e2—c3 d7—d57 De Marshall-zet, afkomstig van de Amerikaanse meester Marshall. 9. e4xd5 Pf6xd5 10. Pf3 x Pc6xe5 11. Telxe5 Pd5—f6 Zwart heeft nu een pion geofferd voor een snelle ontwikkeling. 12. h2—h3 Le7d6 13. Te5—el Pf6—g4! Een Paardoffer! Op hg4 volgt Dh4, 15. g3, Lg3; 16. fg3, Dg3t; 17. Kfl, Lg4 en Zwart wint. 14. Ddl—f3 Wit heeft niet veel stukken voor de verdediging. 1 4Dd8h4! Tot hiertoe alles theoretisch on derzocht. 15. Tel—«4 Slaan op g4 gaat nog niet we gens Dh2f enz. 1 5h7h5 16. Lb3d5? M.l. beter d2d4, gevolgd door Le3 en - d2. 1 6Ta8—b8 17. d2d4 Wit kan zich nu ook een beetje ontwikkelen. 1 7Lc8—e6'. 18. Ld5b3 Slaan op e6 ls natuurlijk niet goed wegens fe6, en de open f-lijn wordt fataal voor wit. Wanneer wit op de 16e zet lnplaats van Ld5, d4 had gespeeld, was nu d5 mogelijk geweest. 1 8Tb8—e8 19. Lel c3 Beschermt f2. Lf4 ls niet goed wegens Lb3, 1x16, Te4, De4, Df2f enz.; of Lb3, Te8 enz. 19Le6xb3 20. a2xb3 f7—f5 21. Te4xe8 Gedwongen. 2 1Tf8xe8 22. Pbld2 Op Df5 volgt Te3: en wit mag niet terugslaan wegen mat. 2 21x16—h2t 23. Kgl—hl?? De fout die het verlies brengt. Kfl was de zet en Zwart heeft dan niet beter als Ld6 enz. Zie diagram. 2 3f5—f4 24. Le3xft Lh2xf4 25. Df3d5t Op Df4 volgt Pf2f met Dame- wlnst. 25Kg8—h8 26. Pd2—f3 Pg4vf2t 27. Khlgl Pf2><h3t 28. g2xh3 Dh4—g3t 29. Kgl—fl Dg3Xh3t 30. Kfl—f2 »Lf4—g3| 31. Kf2—gl Dh3—g4 32. Tal—a6?? Dit verliest direct; met Khl had Wit nog kunnen vechten. 32Lg3f41 33. Kgl—f2 Dg4g3t 34. Kf2—fl Dg3—h31 35. Kfl—f2 Lf4—g3t 36. Kf2—gl en Wit gaf op. Er volgt nu mat in 3 zetten. Wie geeft het aan En hier een stelling uit een partij AljechlnArtazolas (Kes- hemeth 1927). Wit: Kh2, Dd4, Tg3,- Pf6; pi onnen a3, b2, f2, g2, h3 (9 stuk ken). Zwart: Kh8, Dc4 Tf8, Tc8, Pd3, pionnen a6, b7, f7, h6 (9 stukken). Wit aan zet. Wie zoekt en vindt de snelste winstvoortzetting Opl. volgende rubriek. abcdefgh Stand na de 23e zet van Wit: Khl?? a b c d e f g h Lezers klagen er in de pers over: dat te Amersfoort iemand 'n belastingaanslag kreeg van 25 cent, wegenshet hebben van twee kelderlichten in het trottoir voor het perceel; dat iemand bij de Kamerver kiezing gestemd had op een partij, die met de leuze was ge komen „Het roer moet om in Indië", maar dat de candidaat die hij koos, in de Kamer het roer „omgegooid" had, maar precies naar de verkeerde zij de; dat aan R.K. leerkrachten alsnog 40 wordt uitgekeerd op hun salaris, wegens de door de bezetter toegepaste korting, maar dat ambtenaren en offi cieren van het binnenlands be stuur in Indië, die tijdens de Japanse bezetting, bijna 100 van hun salaris moesten missen nu naar huis gestuurd worden met3 maanden salaris. dat de Vereniging tot ver spreiding van de H. Schrift bij beltjes in de brievenbus stopt met een briefje; in dit boekje staat tussen de tekst ergens 'n regel gedrukt: „tegen inzen ding van dit boekje aan ons kantoor krijgt men tot beloning een zilveren potlood of een zilveren theelepeltje", dit om het lezen te stimuleren. Het lijkt die lezer niet goed, dat Gods Woord beschouwd wordt als een soort.... puzzle met als hoofdprijs een potlood of theelepeltje; dat twee stoere Nederlandse jongens in een vletje tijdens de bezetting uitweken naar Enge land, en beiden in de oorlog omkwamen en nu het Depar tement van Oorlog aan de ou ders het volgende briefje zendt: „Wij verzoeken u een bedrag van f 1,op te zenden naar bovengenoemd adres voor de kosten van bewindvoering van uw gesneuvelde zoon, vliegtuig- boordkundige C. H.; dat vele Joden eerst na de bevrijding hun bankbiljetten van f 500 en f 1000 hebben kun nen inleveren en nu worden afgescheept met een „afwijzend beschikt"; dat men het treurig vindt, dat men in Nederland van re geringswege onderhandelt en feest viert met vertegenwoor digers van de Indonesië-Repu- bliek, terwijl Nederlandse on derdanen daar gekidnapt wer den en nog steeds worden vast gehouden; dat een lezer als oud-gepen- sioeneerde z.g. 25 duurtetoe- slag krijgt, maar hiervan zóveel belastingen moet betalen, dat zijn eigenlijke duurtetoeslag neerkomt op 5,25 dat een Jodin een onder grondse werker voor de recht bank gedaagd heeft omdat haar broer, eveneens een Jood. hem tijdens de bezetting f 3000 in bewaring gaf en hij deze, toen het geëist werd, inleverde en nu de Ned. Bank geen cent wil terug betalen, hij uit eigen middelen die f 3000 moet terug geven; dat het niet te begrijpen is, hoe het mogelijk is, dat men in Nederland, na de ravage van Wereldoorlog II methodisch een straf heeft ingezet op inspan ning, ijver, durf en onderne mingsgeest door 100 en 1 rege ringsmaatregelen; dat er tegenwoordig een „vestzakchaos" is, want er cir culeren drie a vier soorten centen, dubbeltjes en kwartjes door elkaar; dat Amsterdam de belasting administratie het „kwartje boe te", dat belastingbetalers verge ten te gireren, laat innen door twee volwassen ambtenaren, die de stad doorwandelen met du re, fraai bedrukte papieren en persoonlijk het „kwartje" mits gaders f 2.85 aan onkosten ko men innen onder dwangbevel; dat een hotelhouder vroeger f 25 contributie betaalde en alles liep vlot van stapel, dat hij te genwoordig f 1200 betalen moet aan contributie aan allerlei be drijfsgroepen en er nu niets vlot verloopt. Men kent de waarde van een mens aan de weerstand, die hij biedt aan de ambtelijke ver wording. Werk, span u in! Dat is 't ka pitaal, dat u 't minst in de steek laat! door M. v. d. Bosch. Tik-tik-tik, tikte de regen eentonig tegen de ruiten; tok- tok-tok, klonk het in de regen ton en sjup-sjup-sjup, drupten de druppels van de boomtakken in het zachte mos. Zo ging het nu al de gehele dag; eer* echt saaie, gestadige regen. Niet één ogenblik was het droog geweest. Bali, wat een vervelende boel en dat nog wel nu pas de va cantia was begonnen. Alles was even naar; gister Moeder op reis gegaan en vanmorgen Oom Dok vertrokken. Met zijn knieën hoog opge trokken zat Dik in de venster bank voor het raam met een mistroostig gezicht naar buiten te kijken, waar overal van de bomen de regen neerdrupte'. Hier en daar in de aflopende bospaadjes werden kleine beek- •s gevormd. Op zij aan het eind an de laan zag hij de heide. waarover een grijs waas, maar de jonge dennenaanplant scheen eens zo helder groen en een en kele zilverwitte beukenstam brak schril de eentonigheid van het landschap. Jannie, een 16-jarig meisje, dat midden in de kamer zat, zag op van haar werk. „Dik, zou je nu niet meedoen, je zit je toch maar te vervelen". „Nee" schudde Dik en hij greep gauw naar zijn boek, „ik lees." „Laat hem toch stootte Han haar zuster aan. „Kijk eens hoe ver ik al ben". Midden op de tafel lag een karton, waarop Han de stukken van een legkaart bij elkaar trachtte te passen. Een molentje, waarbij een paar boerinnetjes speelden, lag al klaar, maar nu moest ze nog de weilanden en de madeliefjes en daarboven de blauwe lucht en dat was het moeilijkst. „Mag ik het molentje even zien?" klonk een hees stemme tje vanaf de divan. Een vuurrood neusje stak bo ven de divan uit. Iki, die de vorige week pas vier jaar was geworden, was snip verkouden. Ze had de hele morgen niets ge daan dan niezen, tot Jannie haar had opgenomen en lekker warm onder de dekens gestopt. „Mag ik het nu even zien?" klonk het weer. Wacht maar, Jannie wist wel raad. Voorzichtig tilde ze met Han het karton op en hield het Iki voor. „O, wat mooi! Kijk eens al drie boerinnetjes. Gaan jullie nu aan de bloempjes beginnen?" „Ja, maar het duurt nog wel een poosje eer we die klaar hebben." Han zuchtte er van, zo hard had ze gewerkt. Jannie legde het karton weer op de tafel en hielp Han met het zoeken naar de bij elkaar passende stukjes. Dik of Kaasje, zoals hij pla gend wel eens genoemd werd, omdat hij zo rond was als een tonnetje en een bol blozend bol letje had met blonde haren, zat nog steeds voor het raam. Van lezen kwam niet veel. Af en toe keek hij stiekum naar de twee bij de tafel. Hij had eigenlijk wel erge zin om mee te doen, want hij was er dol op, en kon het t beste van allemaal, maar hij was nu eenmaal boos en nee, mi deed hij niet meer mee. Euuuutverbrak een schel gefluit de stilte. Han sprong op van haar stoel: „Daar is Koos". „Niet waar zei Dik, die het eerst naar buiten kon kijken, het is een jongen op een fiets." ,,'t Was toch het fluitje van Koos." Han was nu ook bij het raam gaan staan, ,,'t Is Koos wel, kijk maar" en ze pakte Dik bij z'n arm. „Maar op een fiets, hoe komt hij daar nu aan?" Koos, die de bospaden door- gereesd was, reed nu heel be daard, met één hand i n zijn zak en keek onverschillig voor zich uit. Han stond met twee vuisten op de ruiten te bonzen: „van wie is die fiets, hoe kom je er aan!" Vlak voor de ramen sprong Koos er af en vol trots naar de fiets wijzend riep hij: „die is van mij, van mij!" en toen reed hij verder de paadjes langs. Han was al naar buiten ge rend. „Jannie, kom mee, Koos heeft een fiets." Dik was ook opgesprongen, maar toch was Jannie nog het eerst de kamer uit. Juist toen Han buiten kwam, was Koos voor de deur en greep de fiets vast. „Eerst zeggen van wie hij is, want ik geloof er niets van; hij is vast niet van jou." Achter Jannie en Dik was ook Iki, zo van de warme divan van daan, naar buiten gekomen en stond nu bij de anderen in de regen. ,,'t Is de fiets van oom Dok; hij stond in het schuurtje met een briefje er bij, dat hij nu voor mij is, hoera!" En Koos sprong als een dolle in het rond en Han danste met hem mee. Dik stond er maar een beetje jaloers naar te kijken; Koos een mooie fiets en hij had er geen. „Maar Ikie, ben jij ook naar buiten gekomen? Hoe kon je dat nu doen? Jannie schrok ge ducht, pakte het kleine zusje vlug op en droeg het naar binnen. Nu ze daar zo bij elkaar ston den, viel direct op de spreken de gelijkenis tussen Han en Koos, wat ook geen wonder was, want Koos was Han's tweeling broer. Ze geleken in alles op elkaar; ze hadden allebei de zelfde zwarte krullen, die alleen bij Han niet zo kort werden ge knipt als bij Koos, dezelfde blau we ogen en het ronde mops neusje. Altijd waren ze samen te vin den; ze gingen ook samen naar school en hoewel Han niet zo vlug kon leren als Koos, deed ze toch al haar best hem bij te bHjven, wat haar ook gelukt was. Voor de vacantie waren ze allebei, Han met een iets min der goed rapport dan Koos, naar de Uk) overgegaan. (Wordt vervolgd) behorende bij het ZEEUWSCH DAGBLAD en 't SCHOUWSCH DAGBLAD van 2 SEPT. 1949 eeuu/scH u/eexem VOOR DE ZONDAG. „De ziel overwint", schreef aan het begin van deze eeuw een bekend christelijk professor. Hij bedoelde daarmee te zeg gen, dat bij de eeuwswisseling reeds de verschijnselen te zien waren, dat de eeuw van het materialisme, van de stofvergo- ding aan het verdwijnen was en dat de tijd weer aanlichtte, dat de ziel haar rechten zou verkrij gen. Hij heeft niet mis gezien. De negentiende eeuw heeft, óók wat haar materialistische structuur betreft, radicaal afge daan. Het historisch-materialis- me, met haar geloof in de ont wikkeling uit de oer-stof, sa menwerkend met de oer-kracht tot wat het mensdom geworden is, vindt geen ingang meer bij de mensheid. De mens is op nieuw tot de ontdekking geko men, dat er ook nog zo iets als een „ziel", als een geestelijk le ven bestaat en hij heeft zich in de twintigste eeuw daarop inge steld. Vandaar ook, dat het anti- clericalisme, de vijandschap te gen de kerk, zoals die zich in de vorige eeuw, vooral in lan den als Frankrijk, maar zeker ook in Nederland, openbaarde niet meer bestaat, althans niet meer in de Westerse wereld, waar wij nu over spreken. Ook al staat men persoonlijk onver schillig tegenover de religie, men kent niet meer de haat te gen godsdienstige mensen, zoals die in de vorige eeuw bestond. Er is een geest van verdraag zaamheid, van „begrip", zoals dat tegenwoordig genoemd wordt, en men zoekt toenade ring tot elkander. Dat proces heeft zich in ge heel West-Europa over alle landen in min of meerdere mate voltrokken- en heeft zich even eens voltrokken in de partij- groeperingen, zoals deze zich ten onzent voordoen. Men moet deze gewijzigde mentaliteit eerst gezien hebben, om te kunnen begrijpen b.v. hoe een partij, als de S.D.A.P. in dit opzicht radicaal veranderd is. De verandering van haar naam in „Partij van de Arbeid" is meer dan een loutere naams verwisseling. En wat van haar geldt, geldt ook van andere groeperingen in ons volksleven. Men heeft in de vorige eeuw de ziel laten verkommeren, om alle aandacht alleen op te eisen voor de materie en onze eeuw geeft hierop de reactie te zien. „De ziel overwint", is een juiste diagnose geweest op de drempel van de negentiende en twintigste eeuw. Alleen maar, bij dit alles blijft de vraag: zijn we met deze radi cale verandering ook gebaat? Is de mensheid er beter door ge worden? Krijgt de „ziel" inder daad dat, waar zij om vroeg en wat zij nodig had? Ik geloof, dat het antwoord op deze vraag ontkennend moet zijn. Want de mens der twintigste staat wel bij het faillissement van wat hij in de negentiende als het resultaat van zijn „lo gisch denken" meende te moe ten aanvaarden, maar dit fiasco heeft hem niet uitgedreven tot boete over zijn Godverlating, het fiasco heeft hem niet schuld bewust gemaakt. Hij ziet wel de ruïne van wat hij in eigenwaan gebouwd had. maar hij is er to taal blind voor gebleven, dat rijn bouwsel een ruïne moest worden, omdat de grondslag, het fundament niet gedeugd heeft. Dat fundament heeft hij ge handhaafd, óók in deze eeuw. Dat fundament is zijn onwrik baar geloof in het goede in de mens. Hij heeft daarom in de twintigste eeuw wel een ander bestek gemaakt, een nieuwe stijl gekozen, maar het funda ment heeft hij gehandhaafd, het humanistisch beginsel, dat blind is voor het feit van de totale verdorvenheid des mensen, waardoor hij ongeschikt is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, geneigd om God en zijn naaste te haten. Deze waarheid aanvaardt de mens der twintigste eeuw niet. Hij is in de mens blijven gelo ven. Hij wijt de ongelukken die er gebeuren met zijn bouwsel aan de omstandigheden, aan uit wendige fouten in de economi sche constructie, aan sociale wanverhoudingen, aan misbegrip tussen de rassen, aan de zucht tot zelfbehoud, aan het kapita listisch stelsel enz., enz. En daarom is de mens der twintigste eeuw, met alle wijzi gingen, die hij onderging, in wezen dezelfde gebleven als die der negentiende. Hij werd van „Zie, Ik heb u in mijn beide handpalmen gegraveerd." Jes. 49:16a. In de geschiedenis van Israël zien wij twee lijnen, een God delijke en een menselijke. De Goddelijke lijn heeft het ken merk: genade en trouw; de menselijke: zonde en onge rechtigheid. En wanneer gij die geschiedenis naleest zult gij u steeds meer en meer verwonderen, hoe groot Gods genade is, hoe onwankelbaar zijn trouw t.o. zoveel schuld en zonde, ontrouw en ver- bondsbreuk van Israël. Ja, wanneer God in Zijn toom dat volk moet kastijden en het brengt in ballingschap, dan is geen verootmoediging het ken merk van Israels schuldver slagenheid, maar de bittere klacht de toon van het hart: „De Heere, de Verbonds Jeho va, heeft ons verlaten, de Hee re heeft ons vergeten. Geen erkenning van eigen schuld, maar een beschuldiging aan Gods adres, dat Hij, en HIJ alleen het verbond verbroken heeft. O, God had hier het Israël wederom kunnen ver stoten gelijk Hij eeuwen lang, naar recht handelend, het volk had kunnen doen ver gaan. Doch de Heere blijft de getrouwe en Hij is Zijns ver bonds gedachtig. Hij kan Zijn volk niet vergeten, want Hij heeft het in Zijn handpalmen gegraveerd. Dit is een beeld, waardoor het onuitwisbare van Zijn trouw kenbaar is. Niet ge schreven op, maar getatoueerd in Gods handpalmen is dat volk Zijner verkiezing. Zeker, dit is „een sterk mensvormige uitdrukking", maar het geeft het Sion Gods de zekerheid te midden van alle strijd, moeite en verdriet, ja ook bij alle afwijking, dat men tot God mag gaan met alle schuld en zonden, want al vergeten wij de Heere en verbreken wij Zijn verbond, Hij blijft ge trouw en vergeet geen der Zijnen, want „in Gods hand palmen is ieder van Zijn kin deren gegrift". Zierikzee. M. v. d. KLIS. materialist, religieus humanist, maar in principe veranderde niets. Dit is het wat de toekomst zo heel donker maakt, voor West-Europa en voor heel de wereld. De mense van de krante vroe ge of ik weer zin had om m'n plekkie in ons fermilieblad in te nemen. En toen heb ik is achter me ore gekrauwd en er over nagedocht. M'n vrouw zei, begin d'r niet weer an, je maakt er toch niks van. Jij ken beter met de hark omgaan as met de pen. Zo is me vrouw. Ze is met kwaad, maar ze maakt van ,d'r hart geen smoorkuil. Maar ik heb de eigenschap, om as een ding me word afgeraje het dan juust te gaan doen. Meschien heit me vrouw, die dat netuur- lijk goed weet, juust daarom gezeit dat ik niet mot doen, om dat ze wil hebbe dat ik 't wèl doet. Nou as dat zo is dan heit ze d'r zin. Want hier ben ik weer. En, zoas je meschien nog weet ben ik een klein land bouwertje en dat vak leit me na an m'n arte. En waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Daarom zal ik maar begin ne, met te verteile, dat d'n oegst bij mijn zowat binne is. Ik mag niet klage, wat dat betreft. Het weer heit z'n eige goed gehou- we en de preducten benne best. Trouwes dat is in onze buurt over het algemeen zo. Het hangt er nou maar van af welke prij- ze dat je ken make en dat is een voornaam ding. Want mense nog an toe, wat leit teuges- woordig die kostprijs hoog. Ik heb het voordeel dat ik met geen vreemde krachte hoef te werke. Ik ken het met m'n eige jonges af en dat is teugeswoor dig je verdienste. Maar er komt toch nog genogt kijke. Je zaad. je kunstmest, je belastinge, je algemene onkosten. Er is geen end van. En nou zanikt die jonge van me maar an m'n hoofd, dat ik mechines mot anschafte. As je 'het allenig niet ken mot je het gezameiijk met andere kleine landbouwertjes doen, zeit ie. Het is een eis van de tijd. As je het niet doet dan ga je er op de duur an. Ik weet niet wat ik daar nou van zegge mot. Ik heb we lis ge docht, zou dat teugeswoordig niet de opzet van de regering weze: de middenstand en de kleine bedrijfies er uit, zodat je allenig maar kapitaal en arbeid overhoudt en dan de boel gaan nationalisere zoas ze dat noeme. Want de middenstand en de kleine bedrijfies, die vroeger de „ruggemerg" van de natie ge noemd werden, staan netuurlijk de socialisatie in de weg. Die motte eerst opgeruimd worde. En as er niet gauw wat veran dert gaat 'tdaar hard naar toe, denk ik zo met me domme ver stand. En daarom leit er in wat me zeune zei misschien nog niet zo'n gek idee: de kleine boertjes motte de hande in één slaan en zorge asdat ze d'r hooft bove water houwe, door ook met me- kander meschienes an te schafte om de bedrijfskoste naar beneje te brengen. Ik weet wel de grote bedrijve benne met de mooiste meschines geholpen en nou zeit de regering: de devie zen benne op, nou de kleinere man an de beurt komt, maar as we de hoofde bij mekare steke kenne we toch nog veul doen. As dat niet gebeurt dan komt het er op de duur van dat de kleinere bedrijfies er an gaan en dan kenne we baasknecht of ge- weun knecht op de grote kapi talistische bedrijve worde en dat is nou net het allerlaatste wat we wille. Ook al motte we tobbe: het spreekwoord blijft 'och altoos nog waar: beter een klein baasie as een grote knecht Heel de wereld schreeuwt teu geswoordig over: democratie en alles voor de kleine man, maar ondertusse loopt al de rege- ringspraktijke hier en in net buitenland uit op groot kapitaal en arme arbeiders en straks leit de regeringe overal beslag op, zo genaamd in naam van de de mocratie, dan krijge we de so cialisatie en dan heet het, dat we alles voor ons eige hebbe en allemaal baas benne, maar in de praktijk zal 'tweze, dat we al lemaal slave worde, en dat een stuk of wat regeringsambtena ren de baas gaan speule en as groot kapitalisten leven van ons zweet en bloed. Dat heet dan communisme. Mense nog an toe as ik daaran denke, ken ik warm oplope, dat er nog zoveul lui benne die met derlui ope oge zo d'r ongeluk helpe bevor- dere. Maar nou ben ik an de polle- tiek bezig en dat is een ding waar ik helemaal niet van houw, zoas je weet, maar on willekeurig komt een mens er toe teugeswoordig. Ik zei dus maar een streep zette. Ik wou je eigelijk nog is wat verteile van me zeune die naar Amerika verhuisd is, zoas je weet, maar dat dan maar de volgende weke, bij leven en ge zondheid. Dus tot dan, je FLIPP1E BRAMSE. Onder de bekende dichters, wier geboorteplaats in Zeeland was, moeten wij nog noemen: Peter Cornelis Boutens. Hij werd in 1870 te Middel burg geboren, studeerde te Utrecht in de klassieke letteren. Na voltooiing van zijn studie werd hij benoemd tot leraar aan het instituut „Noorthey" te Voorschoten, terwijl hij het laatste deel van zijn leven pri vaat-docent te 's-Gravenhage is geweest. Zijn ouders behoorden tot de eenvoudige burgerstand en waren de gereformeerde godsdienst toegedaan. Wanneer men over deze ge gevens beschikt kan men een verklaring vinden voor het genre dat hij heeft gegeven. Dr S. Eringa, zegt in een studie over hem: „Zijn^ Zeeuwse af komst, zijn calvinistische opvoe ding en de studie der klassieke letteren, die hem met de griekse kunst in aanraking brengt, moe ten met name worden vermeld om de ontwikkeling van zijn poëzie te verklaren. De eerste heeft grote invloed op Boutens' natuurvoorstellingen. De tweede is van betekenis voor zijn mys tiek-religieuze aanleg. De derde vormde deze religieuze persoon- aristocratisch karakter, waar door hij een geheel enige plaats onder de Nederlandse dichters inneemt." Van zijn gereformeerde opvoe ding heeft Boutens weinig be waard in zijn leven en dus, he laas ook in zijn kunst. Wel is de gedachte aan de onsterfelijkheid niet gesmoord in zijn „Bleke denken", en hij luistert in zijn later leven nog naar de stem van zijn moeder (Verzen 4041) die hem zijn avondgebed voor zei, dat hem toen nog, schoon onbegrepen, gerust deed slapen, maar zijn God is niet de God van de Schriftuurlijke openba ring gebleven, maar de kunst is zijn God geworden. In zijn vers „Aan de schoonheid", zegt hij: Bidden niet en handenwringen Lokt de goón; Waar een hart het uit moet zingen, Daait het ongeboden loon, Neigt de naaste van de hemelingen Zich tot haar bestemde woon... En Christus blijft voor Bou tens niet riteer dan een symbo lische Gestalte, die hem inspi reert tot schoonheidservaring. ijk hei d in aesthetische zin, en Wat had deze dichter veel kun gaf aan zijn kunst dat verfijnd nen zijn voor het positieve chris-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 6