ons
A
Om
TcuMÜeMaa
anUtPiele,
BUfcU litis
BLOEMEN IN HUIS.
Jaap is jarig
,/faftf/rg JjBMtië-
De invloed van de lectuur
Vrijdag 1 J*H 1949
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
Russen combineren! Stelling
uit een partij gespeeld in Lenin
grad 1937. (SokorVolek) na de
11e zet van Wit.
Wit: Kei, Db7, Tal, Thl, Lfl,
Ld8, Pc3, Pf3; pionnen: a2, b2,
e2, f2, g2 h2 (14 stukken).
Zwart: Ke8, Ta8, Th8, Le6, Lh6,
Pb4, Pd4; pionnen: a7, e7, f7, g6,
h7 (12 stukken).
Zwart aan zet, wint (zie dia
gram).
11Pd4c2t
12. Kei—dl Ta8xd8t
13. Pc3—dö Le6xd5
14. Db7c7 Ld5xf31'
15. Dc7xd8t Ke8xd8
16. e2xf3 Kd8c7!
en Wit gaf op.
Zijn Diakenen
Kerkeraactsleden
Natuurlijk, zeggen allen.
Vooral op de Zeeuwse dorpen.
Hoe zou men anders een kerke-
raad bij elkaar krijgen?
Maarvroeger werden ze er
dan toch niet bij gerekend,
En beschouwd als 't vijfde wiel
aan de wagen
Dat lezen we tenminste in de
Zeeuwse Kerkorde van 1584 (Art.
3, 4, 7, 12, 19, 22, 23).
Dat leek erg.
En om als bijloper dienst te doen,
daar voelden velen niet voor.
Met de belofte „als jullie een
paar jaar goed gediend hebben
worden je toch ouderlingen, wa
ren velen niet tevreden.
Telkenmale kwamen de Zeeuwse
diakenen in verzet, en begonnen te
weigeren om te collecteren enz.
Er zat niets anders op, dan de
Zeeuwse Kerkorde uit te breiden
met een artikel.
Art. 34 kwam na vele discussies
tot stand, dat in geval van nood
zij aan de beraadslagingen kun
nen deel nemen.
Toen de Kerk van Bruinisse, op
21 April 1591 een diaken naar de
Classis Schouwen zond, besloot
deze de 23ste April: dat er
geen diakenen mochten verschij
nen, omdat hun dit niet toekwam"
W.
DL BROMELIA.
Ook onder de naam Bilbergia
kennen we de sterke kamerplan
ten met grijsgroene, gevlekte,
scherpgetande blaren. Officieel
heten ze: Bilbergia Rhodocyana.
De blaren zijn zodanig om el
kaar heengegroeid, dat ze als het
ware een koker vormen. Het wa
ter, dat op de blaren valt, loopt
gedeeltelijk daarin om er bewaard
te worden. Ze zijn heel gemakke
lijk te kweken in de huiskamer.
Laten we veronderstellen, dat U
een plant cadeau hebt gekregen.
®e bloemknop is dan meestal
zichtbaar. Een rose pluim. Eigen
lijk is dit de schijnbloem, want de
eigenlijke bloemen zijn klein, lila
tot paars gekleurd en verschijnen
in de rose bloempluim. Die bloem-
plllim staat er ongeveer een jaar
in. Dan begint hij lelijk te worden
en kunt U hem er uit snijden. De
„koker" die gebloeid heeft, gaat
na enige maanden dood. Onder
tussen zijn de zijscheuten al flink
gegroeid.
De plant, bloeiend of in knop
moet flink vochtig staan en in de
zomer kunt U gerust de koker
vol water gieten. U moet de plant
wel iedere week even op zijn kop
houden, zodat het water er uit
kan lopen. Stof en rommel verza
melen zich daarin en dat zou aan
leiding kunnen zijn tot rotten. In
de zomer dus iedere week het wa
ter verversen. In de winter zeer
matig vochtig houden. De koker,
die na do bloei dood begint te
gaan, kunt U met een scherp mes
boven de wortelhals afsnijden.
Dan krijgen de inmiddels groter
geworden zijscheuten ruimte om
te groeien. Als deze flink groot
zijn kunnen ze ook in afzonder
lijke potjes gezet worden. Ze
moeten een flink doorlatend
grondmengsel hebben.
Sanderke.
O
Als mannen scheiden zeggen
ze: „Tot weer ziensl"; als vrou
wen scheidén blijven ze nog een
hele pbos staan praten.
kül!
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg.
Partij gespeeld in de promotie-
degradatiewedstrijd Eindhoven II
Terneuzen I door de heren A.
Borren (Eindhoven II) en M. J.
Quakkelaar (Terneuzen I). In de
ze partij laat Quakkelaar
(Zeeuws kampioen) zien wat hij
presteren kan. De opening ver
loopt volgens de theorie en geeft
niet veel moeilijkheden, in het
middenspel komt hij door een aar
dige combinatie een pion voor. Er
volgt dan een Toreneindspel dat
door Quakkelaar met Zwart ge
wonnen werd.
Wit: A. Borren (Eindhoven II).
Zwart: M. J. Quakkelaar (Ter
neuzen I).
Siciliaanse verdediging
(Draken variant).
1. e2e4 c7c5
2. Pgl—f3 d7d6
3. d2~d4 c5xd4
4. Pf3xd4 Pg8 - f6
5. Pblc3 g7—g6
(met e7e6 speelt men de z.g.n.
ScheVeninger variant)
6. Lfl—e2 Lf8g7
7. 0—0 0—0
8. Kgl—hl Pb8c6
9. Pd4b3 a7a5
10. a2a4 Lc8e6
11. f2—f4 Dd8c8
(belet g4 en maakt ruimte voor
een later Td8)
12. Le2—f3 Pc6b4
(met lichte druk op c2)
13. Pb3d4 Le6c4
14. Tfl—el Tf8d8
15. Lf3e2 d6d5!
16. e4—e5
(natuurlijk geen exd5, waardoor
Zwart voordeel zou krijgen. Be
kijk het maar eens)
16Pf6e4
17. Pc3xe4 d5xe4
18. Le2xc4 Dd8xc4
19. c2c3
(Te4 zou niet goed geweest zijn
wegens Pc2; zwart zou dan voor
deel krijgen. Probeert U maar
eens)
1 9Pb4d3!
(dreigt Pf2f. Zwart wordt nu ge
vaarlijk)
20. Ddle2
(m.i. is Te2 beter)
2 0Ta8c8
21. Tel—fl
(op Tdl volgt Pe5, zie diagram)
2 1Pd3xb2.'
22. Lclxb2 Td8xd4!
'23. De2xc4 Td4xc4
24. Tal—dl f7—f6
25. Tdl—d7 Tc4—c7
26. e5—e6! f6—f5
27. Tfl—dl
(dreigt Td8t enz.)
27Lg7xc3!
(op 28 Tc7, Tc7, 29 Tel zou vol
gen 29 e3 en zwart wint,
b.v. A/30 Tc3, e2, Te3, Tc2, La3,
Ta2 enz. B/30 Lc3, e2 enz. C/30
Kgl, Ld4! enz.)
28. Lb2xc3
29. Td7xe7
30. Te7d7
31. Td7xdl
32. Khl—gl
33. Tdl—d7
34. Kgl—f2
35. Kf2e3
36. Ke.3d4
37. Kd4d5
en Wit gaf op.
Tc7xc3.
Tc22—cl
TclXdlt
Tc8—c6
Tc6xe6
b7—b6
h7h5
Kg8—f8
e4e3
Te6e7
abcdefgh.
Stand na de 21e zet van Wit.
abcdefgh
Partijstelling „Russen combineren"
Zwart aan zet wint.
door F. P. VAN WESTENBRUGGE
I.
Er staat een sterke wind, een
boze wind lijkt hij wel, want
kijk, hoog boven je in de lucht
jaagt die wind de wolken voort.
Dat gaat vlug, heel vlug. En het
schijnt, alsof er aan al die wol
kenschepen geen eind komt. Hoe
ver je oog ook langs die grauwe
luchten tuurt, overal maar wol
ken, dikke, grjjze wolken.
Af en toe komt door die dikke
wolkenmassa eens een stukje
helderblauwe lucht kijken. En
ook wel eens heel eventjes een
lachend zonnetje, doch heel even
maar, want al heel gauw jaagt
die boze wind dat lachende zon
netje woer weg door er een gro
te grijze wolk voor te schuiven.
Dan is alles in eens weer som
ber; dan is de wind weer baas,
dan speelt hij zijn wilde spel
weer van voortdrijven on voort
jagen. Hij speelt ook met Jaap.
jaap moet naar school. Het is
acht uur. Hij is juist van huis
gegaan, want hij moet een uur
tje naar school lopen. Maar dat
is voor Jaap niet zo erg. Dat
doet hij zelfs gra;ig. De weg van
huis naar school is zijn vriend.
En de brede vaart die langs de
weg loopt en de bomen, de wind
en soms de regen, dat zlin Jaaps
beste vrienden. Vooral de wind,
daar houdt hij van. Daar stoeit
hij mee. Hij weet het wel, de
wind zou maar wat lachen als
hij zag, dat Jaapje er eens niet
tegen op kon. Maar Jaapje laat
die wind niet lachen, kun je be-
grgpeo. Hij steekt zijn vuisten
veel liever diep, zo diep moge
lijk in zijn broekzakken. Zo
vecht Jaap met de wind, zo voelt
Jaap zich sterk en weet hij, dat
de wind hem niet de baas kan.
't Gebeurt ook, dat de wind
gemeen is en verraderlijk. Dan
moet je op je hoede zijn. Pas
dan op en heb hem in de gaten.
Dan gaat hij eerst mee als een
heel beste vriend, soms merk je
hem zelfs niet eens en vergeet
je hem, totdat hij plotseling bul
derend te voorschijn komt van
achter de schuur van boer Jan
sen. Pas dan op, want bijna zou
je de prooi geworden zijn van
die woeste bulderaar. Bijna zou
hij Jaap op de weg hebben ge
worpen. Maar Jaapje weet zich
altijd staande te houden en vlug
komen dan zijn gebalde vuisten
weer in zijn diepe broekzakken.
„Kom maar op als je durft,"
denkt Jaap dan.
Soms is ook de regen zijn
vriend. Eigenlijk houdt Jaap
meer van de wind dan van de
regen. Eerlijk gezegd is hij boos
als het regent. Maar als hij op
weg naar school is, denkt hij
„Laat hot maar regenen, flink
regenen. Dan laat ik me nat
worden en mag ik van de mees
ter een hele poos bij de kachel
zitten om te drogen en behoef
ik fijn geen sommen te maken."
Kijk, dan is de regen Jaapjes
vriend, maar anders niet Als 't
per ongeluk eens regent om half
vier als de school uitgaat en hij
weer terug naar huis moet, dan
is de regen Jaapjes vijand. En
weet je waarom? Als Jaap dan
thuiskomt, moet hij van moeder
dadelijk zijn natte kleren uit
trekken om ze te laten drogen
bij de kachel. Dat Is nu nog wel
niet zo erg, maar het ergste is
dat hij dan van moeder niet zijn
Zondagse pak mag aantrekken.
Dat wil moeder nooit hebben,
hoe erg hij er ook om zeurt. Wel
krijgt hij dan zijn warme pya-
ma aan en mag hij kort bij de
kachel zitten tot het bedtijd is.
Daar heeft Jaap een verschrik
kelijke hekel aan. Je moet we
ten, dat de meester eens op be
zoek is geweest toen hij zo in
zijn pyama bij de kachel zat.
Toen heeft Jaap zich toch ge
schaamd, verbazend! Wat heeft
hij zich toen een kleine jongen
gevoeld! Kijk, hij kon toen niet
dapper zijn ook als tegen de
boze wind. Had hij toen maar
die vervelende pyama kunnen
omtoveren in zijn gewone pak.
Wat zou hij het gauw gedaan
hebben. En wegkruipen onder
tafel ging ook niet, dat leek hem
zo flauw. Dan zou meester hem
zeker uitgelachen hebben. En
Jaap wil toch altijd zo groot zijn
voor de meester, hij die nu al
vier jaar elke dag een uurtje
naar school loopt, zo maar al
leen, hij, Jaap, die altijd wor
stelt met de sterke wind en het
altijd wint, hij voelt zich sterk
en groot.
De meester van de school, de
meester van de vierde klas.
Soms houdt Jaap van die
meester, soms ook niet! De
meester kan ook soms zo streng
zijn. Hij kan dwars door je
heen kijken. Hij ziet aan je
ogen of je oplet of niet. Maar
Jaap let goed op, natuurlijk,
vooral als de meester Bijbelse-
of Vaderlandse geschiedenis
vertelt. Dan is Jaap een en al
oor. Dan leeft Jaap mee, dat
kun je aan zijn ogen zien. Dan
is Jaap de heldhaftige David die
met zijn slinger en een steen
Goliath tegemoet treedt. Of an
ders is hij weer Jozua die een
sterke stad inneemt of Atlriaan
van Bergen die met zijn turf-
schuit Breda binnenvaart. Dat
vindt Jaap mooi, zie je. En als
de meester dan eens vraagt:
„Jaap, waarover heb rik ver
teld?" dan vertelt Jaap met een
stralend gezicht alles wat hij
gehoord heeft. Dan gebeurt het
wef eens dat de meester zegt:
„Goed zo, Jaap, je bent een
flinke vent."
O, als de meester dat zegt,
dan houdt Jaap heel veel van
hem. Dan groeit de trots in
Jaap, dan voelt hij zich in
school ook sterk, net zo sterk,
alsof hij tegen de wind vecht.
Maar zo is het niet altijd op
school, 't Is ook wel eens heel
anders! Je moet bij Jaap niet
komen als de meester aan het
sommen bespreken is. Dat vindt
hij niet leuk. Hij heeft een grote
hekel aan sommen. Hij denkt
over zijn sommen precies zo als
over de regen. Eigenlijk is Jeap
boos op elke som, maar toch
heeft hij ook wel eens graag 'n
rekenuurtje. Weet je waarom?
Dan probeert hij heel gauw zijn
sommen af te krijgen, goed of
niet goed, dat geeft bij Jaap
niet. Als hij ze dan af heeft en
het is nog geen tijd, dan doet
Jaap net alsof hij niet bij de
meester in de klas thuis hoort.
Dan kruipt hij weg achter de
brede rug van zijn buurman en
dan denkt Jaap aan de weg van
school naar huis en aan de wind
en aan de zeilende wolkensche
pen. Dan is Jaap ver weg!
Eens was hij plotseling wak
ker geschrikt uit zijn dromen
over wolkon en wind. De mees
ter had Jaap wel zien dromen.
Toen ineens had hij aan Jaap
gevraagd:
„Jaap, een kwartier is hoe
veel minuten?"
„Zestig, meester," had hij toen
geantwoord on heel de klas had
makeli.ik gelachen. Een andere
ongen bracht Jaap de neder
laag en zei:
„Een kwartier is vijftien mi
nuten, meester".
Kijk, toen was hij teveel aan
het vechten geweest met de
wind, was zo aan het vechten
geweest, dat hij de meester en
al zijn sommen vergeten was,
want toen de meester direct
naarria vroeg:
„Jaap, een kwartier is vijf
tien minuten, hoe reken jij nu
drie kwartier uit?" toen ant
woordde Jaap, nog niet goed uit
zijn dromen ontwaakt: „Op een
kladblaadje, meester."
En weer moest de hele klas
om die rare Jaap lachen. Dan
voelt Jaap, dat hij verliest, dan
wordt hij wel eens boos op zijn
meester. Dan houdt Jaap wel
eens niet van hem.
Nu gaat Jaap dan weer naar
school. Maar vanmorgen heeft
hij geen lust in 't vechten met
de wind. Vanmorgen heeft hij
geen tijd om allerlei platte
steentjes bij elkaar te zoeken
om ze dan een voor een over
het water te laten scheren om
ze twee of driemaal te laten
opspringen. Vanmorgen geen
tijd om boompje te klimmen.
Jaap heeft haast, hij moet vlug
op school zijn. Hij heeft nieuws
aan de meester te vertellen,
groot nieuws. Jaap is jarig, tien
jaar wordt hij vandaag. Dat be
tekent heel wat, want nu is hij
weer groter en sterker gewor
den en dapperder. Dat betekent,
dat hij voortaan helemaal de
baas zal zijn over de wind. Maar
vandaag niet, vandaag is er
geen tijd voor een stoeipartijtje.
Het is Jaap nu allereerst om de
meester te doen. Zo komt hij
hijgend en met een stralend ge
zicht bij school. Hij stapt de
gang in. klopt aan de deur van
de vierde klas, luistert. Ja,
daar hoort hij zijn meester. De
deur gaat open en daar staat
Jaap voor de meester.
(Slot volgt)
behorende bij het
„ZEEUWSCH DAGBLAD
van 1 JULI 1949
eeumcH
u/ee/ce/fD
Er is verschil van mening over
de waardering der cultuur van
deze wereld.
Sommigen menen, humanistisch,
dat deze cultuur, ofschoon liggend
onder het oordeel van de zonde
val, toch nog veel goeds bevat en
tot verheerlijking van Gods Naam
gesteld is.
Is dat wel juist?
Wanneer we belijden, dat de
zondeval de mens verblind heeft,
de neigingen van zijn hart heeft
omgezet, zodat hij ongeschikt is
tot enig gded en geneigd tot alle
kwaad, zal dit stempel ook druk
ken op zijn cultuur-arbeid.
Want wat is cultuur?
Het woord zelf is naar zijn
grondbetekenis: bouwen en daar
mee is feitelijk al alles gezegd.
De mens kan uit zichzelf niet
bouwen, doch slechts breken, hij
kan Gods scheppingsplan alleen
maar in de weg staan. Doel der
schepping is: verheerlijking van
Gods deugden. De mens wil naar
zijn zondige natuur slechts zich
zelf verheerlijken. Vandaar zijn
neiging zichzelf een stad, een
tempel te bouwen. En daarom is
hij zich gaan verlieven op het mid
del, op zijn instrumenten, op zijn
werktuig. Hij ziet het doel niet
meer en kan dit ook niet meer
zien, want hij wil het niet eens
zien.
En nu zijn alle dingen in zich-
zelve goed: sport, spel, kunst,
wetenschap en alle cultuurzaken.
Maar de mens, die bij „innerlijk
licht" leven wil, maakt van deze
cultuurgaven nu het doel, om
zich zelf een naam te stichten. In
de sport gaat het dan niet meer
om het menselijk lichaam te be
kwamen tot een tempel des Gees-
tes, maar om uit te blinken in
sportprestaties, gevierd te wor
den in wedstrijden, of om door de
sport, zoals de professionals in
het buitenland, geld te maken.
De kunst wordt dan beoefend om
de kunst, en geïsoleerd van het
menselijk leven en van het doe!
waartoe God ons de rijkdom van
de Kunstmogelijkheden in de
schepping gaf. In de wetenschap
gaat het niet meer om het vin
den, maar om het zoeken, en om
de producten der wetenschap te
misbruiken, tot afbraak: geboor
tebeperking, springstoffen, de
rede te plaatsen in de plaats van
God, Gods Woord te bestrijden.
Alles wordt omgezet in het
tegendeel.
Dat is het kenmerk van de
cultuur dezer wereld.
En als men dan vraagt: maar
er ls toch nog veel schoons in die
cultuur? dan ontwoorden wij: in
derdaad, maar dat schone moe
ten wij juist waarderen.
Wanneer een locomotief het
station uitstoomt met een lange
trein achter zich, kunnen we vol
bewondering het machtig schouw
spel van het resultaat van die
stoom-energle gadeslaan. Maar
wanneer die trein straks ergens
dérailleert en dat kunstwerk een
ruïne wordt, kunnen we eveneens
nog ln bewondering de ontzetten
de kracht van die stoomenergie,
in die gebogen staven en ver
kromde stalen platen aanschou
wen.
Toen Rotterdam op 14 Mei ge
bombardeerd was en de stad nog
enkele dagen brandde, kon men,
van uit het oostelijk deel, tegen
de avond een prachtig schouw
spel zien: de zon, die door de
machtige rookzuilen heen, bloed
rood onderging, huive iwwek-
kend in "haar ontstellende pracht.
Maar deze schoonheid was de
VOOR DE ZOND AG
openbaring van een gigantische
ruïne.
Zó, en niet anders hebben we
de ongelovige cultuur te waarde
ren. We kunnen er alleen nog
maar in bewonderen hoé gewel
dig, hoe machtig, hoe heerlijk,
hoe majestieus God het in Zijn
oorspronkelijk scheppingsplan ge
wild heeft.
Wanneer we zó, Schriftgelovlg,
de cultuur bezien, zijn we zuiver
ingesteld en kunnen we onze hou
ding ais christenen er tegenover
bepalen.
We worden dan bewaard voor
eultuur-overschatting, voor weg
glijden naar de cultuur dezer we
reld. We kunnen dan onze hou
ding als christelijke kunstenaar
als christen-journalisten, als chris
ten-sportbeoefenaars, als christen-
gel eerden naar het Woord van
God antithetisch tegenover die
cultuur, die vergaan zal, bepalen.
En zó alleen kunnen we als ge
lovigen bouwers worden aan de
eigenlijke cultuur, die God ln
Christus' verzoenend sterven heeft
willen redden, en willen handha
ven. Want Hij laat zich niet dé
railleren door de machten der
duisternis. Wat Hij met de schep
ping bedoeld heeft, wordt in
Christus voltooid en tot volmaak
te glorie opgevoerd.
Leven we dus, als we Christus'
Naam belijden willen, ook alleen
maar uit Zijn stijl, waarvan het
bestek, de blauwdruk te vinden
ls op elke bladzijde van 't eeuwig
blijvend Woord van God.
Zó zijn we wérkelijk cultuur
dragers.
Het valt met te ontkennen,
dat het leven van heel veel
Christenen somber is, vreugde
loos, uitzichtloosTerwijl ze
toch alle reden hebben 'om
opgewekt, dankbaar en jnoedig
te zijn. Zulke Christenen zit
ten voortdurend in de put en
hebben 'tmet zichzelf vaak o
zo moeilijk. Maar 't ergste is,
dat er van zulke levens niets
uitgaat tot eer van God en tot
stichting van de naaste.
De kamerling uit Mooren-
land maakt deze tobberds be
schaamd. Want van deze man
staat geschreven, dat hij zijn
weg reisde met blijdschap.
Maar hoe was dat mogelijk:
Had hij dan iets op ons vóór.
Wij denken wel eens, dat het
voor de eerste Christenen ge
makkelijker was om verze
kerd en blij te zijn dan voor
ons. Maar het is niet waar.
Integendeel, deze man moest
het, al direct na zijn bekering,
zonder de middelen doen, die
God óns geeft: zonder de ge
regelde bediening van het
Woord en het H. Avondmaal,
zonder de gemeenschap der
heiligei).
En t'och was hij blij. Niet
maar voor een ogenblik. Neen,
hij reisde zijn weg met blijd
schap. Hoe is dat dan geko
men?
want hij reisde zijnen weg met blijdschap.
(Handelingen 839b.)
Omdat hij Jezus heeft ge
vonden en omdat hij gedoopt
is. Eerst had hij alleen een
Bijbel. Het was het kostbaar
ste, dat Jeruzalem hem te bie
den had.
Maar hoe hij ook las en hoe
hij ook vorste, hij had niets
aan die Bijbel, omdat hij die
Ene niet zag, die de inhoud is
van die Bijbel. Totdat een
man, van God gezonden, hem
die Bijbel leerde lezen. Totdat
hij er de Man van smarten in
zag uitgebeeld. Totdat hij er
de stem van de goede Herder
in hoorde, die ook hem tot Zijn
kudde wilde vergaderen.
Toen was er niets tegen, dat
hij gedoopt werd. Hem wera
het zegel gegeven van de af
wassing van zijn zonden en
van de vernieuwing van zijn
leven.
Als een ander mens zette hij
zijn reis voort. Als een mens,
die de Christus der Schriften
heeft leren kennen en die ge
doopt is. En dat werd een
blijde reis.
Waarom reizen wij nu onze
weg vaak niet met blijdschap.
Omdat wij niet leven uit de
bron. Omdat ons Christendom
zich maar al te dikwijls ken
merkt door een vragen: mag
ik dit en moet ik dat? Eén
ding is nodig: dat wij biddend
luisteren naar het Evangelie
van Jezus Christus, die geko
men is om de zondaren zalig
te maken. Dat is de inhoud
van de Bijbel.
Dan is er nog een reden,
waarom wij niet blij zijn. Wij
staan niet stil bij de betekenis
van onze doop. Als wij twij
felen, heen en weer geslingerd
worden, dan pogen wij aan
van-alles-en-nog-wat houvast
te krijgen, behalve aan het ze
gel en ontwijfelbaar getuige
nis, dat God ons gaf in onze
doop. De kamerling beschaamt
ons. Hij is bly om zijn doop,
om de God van die doop. Van
meetaf is die doop hem tot een
maclitiee steun geweest in zijn
levensstrijd.
Het werd een blijde reis, ge
durende zijn gehele leven. Niet
vanwege zeer bijzondere ge
waarwordingen en bevindin
gen. Maar omdat zijn leven
Christus geworden was en om
dat in de strijd het teken en
zegel hem tegenglansde.
Het kan ook voor die som
bere en moedeloze Christenen
van vandaag een blijde reis
worden. Wanneer ze maar op
Jezus zien. Wanneer ze zich
maar vastklemmen aan de be
loften, die Hij in hun doop hun
verzegelde.
Goes. R. A. FLINTERMAN.
Zo benne de gemeenteraads-
verkiezinge dan weer achter de
rug.
M'n vrouwe was er een beetje
zenuwachtig van toen ze most
gaan stemme. Je ken zo zien,
dat het eigenlijk ook geen vrou-
wewerk is. As ze er niet toe,
verplicht werde zoude ze het,
denk ik, ook maar liever an de
nianne overlate.
Ik zegge teuge d'r; mens, zeg
ik, het lijkend wel of je naar de
kerke gaat. De mutse most er bij
op en een ure te vore was ze al
klaar om te gaan. Hoe dikkels
ze me niet gevraagd heit, welk
hokkie mot ik nou anstippe, dat
weet ik niet meer. Je yraag je
eige wel is af: hoe komt het
toch, dat vrouwiuu, die anders
met alles zo goed bij de pinke
benne en meestal niet vrage
maar zegge hoe het mot, in zuk-
ke dingers nog vaak zo onbe
holpen benne. Ik heb er eerst
een beetje mee geplaagd, en ge-
zeit: de verkieziag is geheim, je
mot dus zeivers maar wete wie dat
je stemme wil. Maar ze zeit:
dan bluuf ik thuus. Nou as het
nou in alle gezinnen zo gegaan
is, dan vraag ik mezelvers af:
waórvoor hebbe we het vrou
wenkiesrecht gekrege? Het
wordt dan immers maar een
kwestie van verdubbeling en de
stembusmense hebbe er madr
dubbel werk an om het allegare
op te telle. Af'in, voor wat ons
durpie betreft liadde we eige-
Hik allegare wel thuis konne
blijve, want het hele zakie is
precies gebleve zoals het al was.
Er is niks veranderd. Al die
pampiere die je iedere dag in
je bus kreeg, nl de gesprekke in
de scheersalon, al dat gepraat
op straat en al die verkiezings-
vergaderinge en heel die orga
nisatie van de kiesverenigingen,
met die actie om oude van dage
en halve zieke op te hale heit
net niks betekend. Alles blijft
zoas het geweest is. Netuurlijk
hebbe we bij ons geen commu
niste in de raad, anders was die
er netuurlijk ook uitgewipt ge-
worde en had een andere partij
die zetel kenne krijge. Maar
communiste hebbe we niet, ten
minste niet in de raad. En ver
der, as ze der benne houwe ze
deriui eigen koest. Hoe lang dat
nog dure zal weet ik ook niet.
Want de geest gaat ook bii ons op
't durp achteruit en waar de men-
se niet meer naar de kerk gaan,
loert het communisme om de
hoek. Dat ken ieder zien die
oge in z'n hoofd heb.
En zo is ons durpie weer tot
de normale rust weergekeerd.
De beide wethouders lope as
twee goudhaantjes over de stra-
te, zeker as ze benne, dat ze
weer opnieuw vier jaartjes de
gemeentebelange magge diene.
Wat ken een mens toch door
edele gevoelens bezield weze.
Om het geld behoeve ze het niet
te doen, want ze krijge er maar
weinig voor. Het is alles naaste
liefde wat de klok slaat. Ik mag
dat wel.
Allenig hoop ik nou maar, dat
de hete hoofde, die er door die
verkiezingskampanje gekomme
benne, weer spoedig afgekoeld
moge worde. Herrie daar koop
je niks voor. Ze hebbe mekan-
der in die pampiertjes wat uit-
gefoeterd en ze hebbe allegaar
van mekare gezeid: niet bij hem
maar bij mijn benne de gemeen
tebelange veilig, maar nou dat
weer voorbij is, en ieder z'n ouwe
plekje weer kan inneme motte
ze maar weer gauw goeie vrind-
jes worde. Dat lijkt me de beste
oplossing. En dat zal wel ook,
want ze hebbe het niet zo kwaad
gemeend as ze in die pampier
tjes geschreve hebbe. Ik ken ze
wel zo'n beetje. Maar een ze
nuwachtige dag is het voor heel
wat wuufies geweest, daar ken
je zeker van weze. Een over
buur van me, een oud stelletje
van achter in de zeventig hebbe
ook derlui plicht weze doen en
dat vrouwtje was al helegare
van de koers. Der man had er
goed gezeid welke lijst ze most
stemme, maar toen ze eenmaal
in het hokkie stond bleef ze al
maar door tobbe er kwam geen
end an en toen ze eindelijk weer
op strate stonde en der man
ongeduldig vroeg: hoe heb ik
het nou met je, waarom bleef ie
zolange tobbe in dat hokkie? zei
ze: ik begriepe niet dat ie zo
gauw klaer wasse, ie ken nooit
al die name van je lijste rood
gemaakt hebbe, jc heb me be
drage, ouwe lelijkert! Toen
stond me overbuur stil op strate
en lei van schrikke z'n hand op
z'n harte en zee teuge der: maar
vrouwe, hei ie dan al die name
van heel die lieste rood ge-
maekt? Jaet netuurlijk, zeit ze,
ie heit ommers gezeid, asdat ik
iiest nummer zoveul most stem
me?
Toen heit m'n overbuur ver
der maar gezwege. Hij docht: as
ik er nog wat van zegge, krijg
ik de wind helegaar van vore.
Afijn alles is weer vergete en
vergeve en de rust is gelukkig
weergekeerd op ons goeie dur
pie en geen enkel raadslid heit
slapeloze nachte omdat ie niet
herkoze zou weze. Ik vin, dat
we het er hier netjes afgebracht
hebbe. Waar of niet?
Je FLIP BRAMSE.
De ouders hebben de roeping
wel toe te zien op de lectuur die
hun kinderen in handen krijgen.
Dit ls een zeer belangrijk deel
van hun opvoedende taak, maar
tevens een deel van hun taak. die
in de practljk schromelijk veron
achtzaamd wordt. O.l. een gevolg
van het feit, dat men de Invloed
van de krant of het boek sterk
onderschat.
Bij de roomse kerk ls dat alles
heel wat eenvoudiger. Daar be
slist ln feite de geestelijkheid
welk boek in het gezin zal wor-
nen toegelaten. De index vermeldt