ons A Om TcuMÜeMaa anUtPiele, BUfcU litis BLOEMEN IN HUIS. Jaap is jarig ,/faftf/rg JjBMtië- De invloed van de lectuur Vrijdag 1 J*H 1949 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 Russen combineren! Stelling uit een partij gespeeld in Lenin grad 1937. (SokorVolek) na de 11e zet van Wit. Wit: Kei, Db7, Tal, Thl, Lfl, Ld8, Pc3, Pf3; pionnen: a2, b2, e2, f2, g2 h2 (14 stukken). Zwart: Ke8, Ta8, Th8, Le6, Lh6, Pb4, Pd4; pionnen: a7, e7, f7, g6, h7 (12 stukken). Zwart aan zet, wint (zie dia gram). 11Pd4c2t 12. Kei—dl Ta8xd8t 13. Pc3—dö Le6xd5 14. Db7c7 Ld5xf31' 15. Dc7xd8t Ke8xd8 16. e2xf3 Kd8c7! en Wit gaf op. Zijn Diakenen Kerkeraactsleden Natuurlijk, zeggen allen. Vooral op de Zeeuwse dorpen. Hoe zou men anders een kerke- raad bij elkaar krijgen? Maarvroeger werden ze er dan toch niet bij gerekend, En beschouwd als 't vijfde wiel aan de wagen Dat lezen we tenminste in de Zeeuwse Kerkorde van 1584 (Art. 3, 4, 7, 12, 19, 22, 23). Dat leek erg. En om als bijloper dienst te doen, daar voelden velen niet voor. Met de belofte „als jullie een paar jaar goed gediend hebben worden je toch ouderlingen, wa ren velen niet tevreden. Telkenmale kwamen de Zeeuwse diakenen in verzet, en begonnen te weigeren om te collecteren enz. Er zat niets anders op, dan de Zeeuwse Kerkorde uit te breiden met een artikel. Art. 34 kwam na vele discussies tot stand, dat in geval van nood zij aan de beraadslagingen kun nen deel nemen. Toen de Kerk van Bruinisse, op 21 April 1591 een diaken naar de Classis Schouwen zond, besloot deze de 23ste April: dat er geen diakenen mochten verschij nen, omdat hun dit niet toekwam" W. DL BROMELIA. Ook onder de naam Bilbergia kennen we de sterke kamerplan ten met grijsgroene, gevlekte, scherpgetande blaren. Officieel heten ze: Bilbergia Rhodocyana. De blaren zijn zodanig om el kaar heengegroeid, dat ze als het ware een koker vormen. Het wa ter, dat op de blaren valt, loopt gedeeltelijk daarin om er bewaard te worden. Ze zijn heel gemakke lijk te kweken in de huiskamer. Laten we veronderstellen, dat U een plant cadeau hebt gekregen. ®e bloemknop is dan meestal zichtbaar. Een rose pluim. Eigen lijk is dit de schijnbloem, want de eigenlijke bloemen zijn klein, lila tot paars gekleurd en verschijnen in de rose bloempluim. Die bloem- plllim staat er ongeveer een jaar in. Dan begint hij lelijk te worden en kunt U hem er uit snijden. De „koker" die gebloeid heeft, gaat na enige maanden dood. Onder tussen zijn de zijscheuten al flink gegroeid. De plant, bloeiend of in knop moet flink vochtig staan en in de zomer kunt U gerust de koker vol water gieten. U moet de plant wel iedere week even op zijn kop houden, zodat het water er uit kan lopen. Stof en rommel verza melen zich daarin en dat zou aan leiding kunnen zijn tot rotten. In de zomer dus iedere week het wa ter verversen. In de winter zeer matig vochtig houden. De koker, die na do bloei dood begint te gaan, kunt U met een scherp mes boven de wortelhals afsnijden. Dan krijgen de inmiddels groter geworden zijscheuten ruimte om te groeien. Als deze flink groot zijn kunnen ze ook in afzonder lijke potjes gezet worden. Ze moeten een flink doorlatend grondmengsel hebben. Sanderke. O Als mannen scheiden zeggen ze: „Tot weer ziensl"; als vrou wen scheidén blijven ze nog een hele pbos staan praten. kül! Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. Partij gespeeld in de promotie- degradatiewedstrijd Eindhoven II Terneuzen I door de heren A. Borren (Eindhoven II) en M. J. Quakkelaar (Terneuzen I). In de ze partij laat Quakkelaar (Zeeuws kampioen) zien wat hij presteren kan. De opening ver loopt volgens de theorie en geeft niet veel moeilijkheden, in het middenspel komt hij door een aar dige combinatie een pion voor. Er volgt dan een Toreneindspel dat door Quakkelaar met Zwart ge wonnen werd. Wit: A. Borren (Eindhoven II). Zwart: M. J. Quakkelaar (Ter neuzen I). Siciliaanse verdediging (Draken variant). 1. e2e4 c7c5 2. Pgl—f3 d7d6 3. d2~d4 c5xd4 4. Pf3xd4 Pg8 - f6 5. Pblc3 g7—g6 (met e7e6 speelt men de z.g.n. ScheVeninger variant) 6. Lfl—e2 Lf8g7 7. 0—0 0—0 8. Kgl—hl Pb8c6 9. Pd4b3 a7a5 10. a2a4 Lc8e6 11. f2—f4 Dd8c8 (belet g4 en maakt ruimte voor een later Td8) 12. Le2—f3 Pc6b4 (met lichte druk op c2) 13. Pb3d4 Le6c4 14. Tfl—el Tf8d8 15. Lf3e2 d6d5! 16. e4—e5 (natuurlijk geen exd5, waardoor Zwart voordeel zou krijgen. Be kijk het maar eens) 16Pf6e4 17. Pc3xe4 d5xe4 18. Le2xc4 Dd8xc4 19. c2c3 (Te4 zou niet goed geweest zijn wegens Pc2; zwart zou dan voor deel krijgen. Probeert U maar eens) 1 9Pb4d3! (dreigt Pf2f. Zwart wordt nu ge vaarlijk) 20. Ddle2 (m.i. is Te2 beter) 2 0Ta8c8 21. Tel—fl (op Tdl volgt Pe5, zie diagram) 2 1Pd3xb2.' 22. Lclxb2 Td8xd4! '23. De2xc4 Td4xc4 24. Tal—dl f7—f6 25. Tdl—d7 Tc4—c7 26. e5—e6! f6—f5 27. Tfl—dl (dreigt Td8t enz.) 27Lg7xc3! (op 28 Tc7, Tc7, 29 Tel zou vol gen 29 e3 en zwart wint, b.v. A/30 Tc3, e2, Te3, Tc2, La3, Ta2 enz. B/30 Lc3, e2 enz. C/30 Kgl, Ld4! enz.) 28. Lb2xc3 29. Td7xe7 30. Te7d7 31. Td7xdl 32. Khl—gl 33. Tdl—d7 34. Kgl—f2 35. Kf2e3 36. Ke.3d4 37. Kd4d5 en Wit gaf op. Tc7xc3. Tc22—cl TclXdlt Tc8—c6 Tc6xe6 b7—b6 h7h5 Kg8—f8 e4e3 Te6e7 abcdefgh. Stand na de 21e zet van Wit. abcdefgh Partijstelling „Russen combineren" Zwart aan zet wint. door F. P. VAN WESTENBRUGGE I. Er staat een sterke wind, een boze wind lijkt hij wel, want kijk, hoog boven je in de lucht jaagt die wind de wolken voort. Dat gaat vlug, heel vlug. En het schijnt, alsof er aan al die wol kenschepen geen eind komt. Hoe ver je oog ook langs die grauwe luchten tuurt, overal maar wol ken, dikke, grjjze wolken. Af en toe komt door die dikke wolkenmassa eens een stukje helderblauwe lucht kijken. En ook wel eens heel eventjes een lachend zonnetje, doch heel even maar, want al heel gauw jaagt die boze wind dat lachende zon netje woer weg door er een gro te grijze wolk voor te schuiven. Dan is alles in eens weer som ber; dan is de wind weer baas, dan speelt hij zijn wilde spel weer van voortdrijven on voort jagen. Hij speelt ook met Jaap. jaap moet naar school. Het is acht uur. Hij is juist van huis gegaan, want hij moet een uur tje naar school lopen. Maar dat is voor Jaap niet zo erg. Dat doet hij zelfs gra;ig. De weg van huis naar school is zijn vriend. En de brede vaart die langs de weg loopt en de bomen, de wind en soms de regen, dat zlin Jaaps beste vrienden. Vooral de wind, daar houdt hij van. Daar stoeit hij mee. Hij weet het wel, de wind zou maar wat lachen als hij zag, dat Jaapje er eens niet tegen op kon. Maar Jaapje laat die wind niet lachen, kun je be- grgpeo. Hij steekt zijn vuisten veel liever diep, zo diep moge lijk in zijn broekzakken. Zo vecht Jaap met de wind, zo voelt Jaap zich sterk en weet hij, dat de wind hem niet de baas kan. 't Gebeurt ook, dat de wind gemeen is en verraderlijk. Dan moet je op je hoede zijn. Pas dan op en heb hem in de gaten. Dan gaat hij eerst mee als een heel beste vriend, soms merk je hem zelfs niet eens en vergeet je hem, totdat hij plotseling bul derend te voorschijn komt van achter de schuur van boer Jan sen. Pas dan op, want bijna zou je de prooi geworden zijn van die woeste bulderaar. Bijna zou hij Jaap op de weg hebben ge worpen. Maar Jaapje weet zich altijd staande te houden en vlug komen dan zijn gebalde vuisten weer in zijn diepe broekzakken. „Kom maar op als je durft," denkt Jaap dan. Soms is ook de regen zijn vriend. Eigenlijk houdt Jaap meer van de wind dan van de regen. Eerlijk gezegd is hij boos als het regent. Maar als hij op weg naar school is, denkt hij „Laat hot maar regenen, flink regenen. Dan laat ik me nat worden en mag ik van de mees ter een hele poos bij de kachel zitten om te drogen en behoef ik fijn geen sommen te maken." Kijk, dan is de regen Jaapjes vriend, maar anders niet Als 't per ongeluk eens regent om half vier als de school uitgaat en hij weer terug naar huis moet, dan is de regen Jaapjes vijand. En weet je waarom? Als Jaap dan thuiskomt, moet hij van moeder dadelijk zijn natte kleren uit trekken om ze te laten drogen bij de kachel. Dat Is nu nog wel niet zo erg, maar het ergste is dat hij dan van moeder niet zijn Zondagse pak mag aantrekken. Dat wil moeder nooit hebben, hoe erg hij er ook om zeurt. Wel krijgt hij dan zijn warme pya- ma aan en mag hij kort bij de kachel zitten tot het bedtijd is. Daar heeft Jaap een verschrik kelijke hekel aan. Je moet we ten, dat de meester eens op be zoek is geweest toen hij zo in zijn pyama bij de kachel zat. Toen heeft Jaap zich toch ge schaamd, verbazend! Wat heeft hij zich toen een kleine jongen gevoeld! Kijk, hij kon toen niet dapper zijn ook als tegen de boze wind. Had hij toen maar die vervelende pyama kunnen omtoveren in zijn gewone pak. Wat zou hij het gauw gedaan hebben. En wegkruipen onder tafel ging ook niet, dat leek hem zo flauw. Dan zou meester hem zeker uitgelachen hebben. En Jaap wil toch altijd zo groot zijn voor de meester, hij die nu al vier jaar elke dag een uurtje naar school loopt, zo maar al leen, hij, Jaap, die altijd wor stelt met de sterke wind en het altijd wint, hij voelt zich sterk en groot. De meester van de school, de meester van de vierde klas. Soms houdt Jaap van die meester, soms ook niet! De meester kan ook soms zo streng zijn. Hij kan dwars door je heen kijken. Hij ziet aan je ogen of je oplet of niet. Maar Jaap let goed op, natuurlijk, vooral als de meester Bijbelse- of Vaderlandse geschiedenis vertelt. Dan is Jaap een en al oor. Dan leeft Jaap mee, dat kun je aan zijn ogen zien. Dan is Jaap de heldhaftige David die met zijn slinger en een steen Goliath tegemoet treedt. Of an ders is hij weer Jozua die een sterke stad inneemt of Atlriaan van Bergen die met zijn turf- schuit Breda binnenvaart. Dat vindt Jaap mooi, zie je. En als de meester dan eens vraagt: „Jaap, waarover heb rik ver teld?" dan vertelt Jaap met een stralend gezicht alles wat hij gehoord heeft. Dan gebeurt het wef eens dat de meester zegt: „Goed zo, Jaap, je bent een flinke vent." O, als de meester dat zegt, dan houdt Jaap heel veel van hem. Dan groeit de trots in Jaap, dan voelt hij zich in school ook sterk, net zo sterk, alsof hij tegen de wind vecht. Maar zo is het niet altijd op school, 't Is ook wel eens heel anders! Je moet bij Jaap niet komen als de meester aan het sommen bespreken is. Dat vindt hij niet leuk. Hij heeft een grote hekel aan sommen. Hij denkt over zijn sommen precies zo als over de regen. Eigenlijk is Jeap boos op elke som, maar toch heeft hij ook wel eens graag 'n rekenuurtje. Weet je waarom? Dan probeert hij heel gauw zijn sommen af te krijgen, goed of niet goed, dat geeft bij Jaap niet. Als hij ze dan af heeft en het is nog geen tijd, dan doet Jaap net alsof hij niet bij de meester in de klas thuis hoort. Dan kruipt hij weg achter de brede rug van zijn buurman en dan denkt Jaap aan de weg van school naar huis en aan de wind en aan de zeilende wolkensche pen. Dan is Jaap ver weg! Eens was hij plotseling wak ker geschrikt uit zijn dromen over wolkon en wind. De mees ter had Jaap wel zien dromen. Toen ineens had hij aan Jaap gevraagd: „Jaap, een kwartier is hoe veel minuten?" „Zestig, meester," had hij toen geantwoord on heel de klas had makeli.ik gelachen. Een andere ongen bracht Jaap de neder laag en zei: „Een kwartier is vijftien mi nuten, meester". Kijk, toen was hij teveel aan het vechten geweest met de wind, was zo aan het vechten geweest, dat hij de meester en al zijn sommen vergeten was, want toen de meester direct naarria vroeg: „Jaap, een kwartier is vijf tien minuten, hoe reken jij nu drie kwartier uit?" toen ant woordde Jaap, nog niet goed uit zijn dromen ontwaakt: „Op een kladblaadje, meester." En weer moest de hele klas om die rare Jaap lachen. Dan voelt Jaap, dat hij verliest, dan wordt hij wel eens boos op zijn meester. Dan houdt Jaap wel eens niet van hem. Nu gaat Jaap dan weer naar school. Maar vanmorgen heeft hij geen lust in 't vechten met de wind. Vanmorgen heeft hij geen tijd om allerlei platte steentjes bij elkaar te zoeken om ze dan een voor een over het water te laten scheren om ze twee of driemaal te laten opspringen. Vanmorgen geen tijd om boompje te klimmen. Jaap heeft haast, hij moet vlug op school zijn. Hij heeft nieuws aan de meester te vertellen, groot nieuws. Jaap is jarig, tien jaar wordt hij vandaag. Dat be tekent heel wat, want nu is hij weer groter en sterker gewor den en dapperder. Dat betekent, dat hij voortaan helemaal de baas zal zijn over de wind. Maar vandaag niet, vandaag is er geen tijd voor een stoeipartijtje. Het is Jaap nu allereerst om de meester te doen. Zo komt hij hijgend en met een stralend ge zicht bij school. Hij stapt de gang in. klopt aan de deur van de vierde klas, luistert. Ja, daar hoort hij zijn meester. De deur gaat open en daar staat Jaap voor de meester. (Slot volgt) behorende bij het „ZEEUWSCH DAGBLAD van 1 JULI 1949 eeumcH u/ee/ce/fD Er is verschil van mening over de waardering der cultuur van deze wereld. Sommigen menen, humanistisch, dat deze cultuur, ofschoon liggend onder het oordeel van de zonde val, toch nog veel goeds bevat en tot verheerlijking van Gods Naam gesteld is. Is dat wel juist? Wanneer we belijden, dat de zondeval de mens verblind heeft, de neigingen van zijn hart heeft omgezet, zodat hij ongeschikt is tot enig gded en geneigd tot alle kwaad, zal dit stempel ook druk ken op zijn cultuur-arbeid. Want wat is cultuur? Het woord zelf is naar zijn grondbetekenis: bouwen en daar mee is feitelijk al alles gezegd. De mens kan uit zichzelf niet bouwen, doch slechts breken, hij kan Gods scheppingsplan alleen maar in de weg staan. Doel der schepping is: verheerlijking van Gods deugden. De mens wil naar zijn zondige natuur slechts zich zelf verheerlijken. Vandaar zijn neiging zichzelf een stad, een tempel te bouwen. En daarom is hij zich gaan verlieven op het mid del, op zijn instrumenten, op zijn werktuig. Hij ziet het doel niet meer en kan dit ook niet meer zien, want hij wil het niet eens zien. En nu zijn alle dingen in zich- zelve goed: sport, spel, kunst, wetenschap en alle cultuurzaken. Maar de mens, die bij „innerlijk licht" leven wil, maakt van deze cultuurgaven nu het doel, om zich zelf een naam te stichten. In de sport gaat het dan niet meer om het menselijk lichaam te be kwamen tot een tempel des Gees- tes, maar om uit te blinken in sportprestaties, gevierd te wor den in wedstrijden, of om door de sport, zoals de professionals in het buitenland, geld te maken. De kunst wordt dan beoefend om de kunst, en geïsoleerd van het menselijk leven en van het doe! waartoe God ons de rijkdom van de Kunstmogelijkheden in de schepping gaf. In de wetenschap gaat het niet meer om het vin den, maar om het zoeken, en om de producten der wetenschap te misbruiken, tot afbraak: geboor tebeperking, springstoffen, de rede te plaatsen in de plaats van God, Gods Woord te bestrijden. Alles wordt omgezet in het tegendeel. Dat is het kenmerk van de cultuur dezer wereld. En als men dan vraagt: maar er ls toch nog veel schoons in die cultuur? dan ontwoorden wij: in derdaad, maar dat schone moe ten wij juist waarderen. Wanneer een locomotief het station uitstoomt met een lange trein achter zich, kunnen we vol bewondering het machtig schouw spel van het resultaat van die stoom-energle gadeslaan. Maar wanneer die trein straks ergens dérailleert en dat kunstwerk een ruïne wordt, kunnen we eveneens nog ln bewondering de ontzetten de kracht van die stoomenergie, in die gebogen staven en ver kromde stalen platen aanschou wen. Toen Rotterdam op 14 Mei ge bombardeerd was en de stad nog enkele dagen brandde, kon men, van uit het oostelijk deel, tegen de avond een prachtig schouw spel zien: de zon, die door de machtige rookzuilen heen, bloed rood onderging, huive iwwek- kend in "haar ontstellende pracht. Maar deze schoonheid was de VOOR DE ZOND AG openbaring van een gigantische ruïne. Zó, en niet anders hebben we de ongelovige cultuur te waarde ren. We kunnen er alleen nog maar in bewonderen hoé gewel dig, hoe machtig, hoe heerlijk, hoe majestieus God het in Zijn oorspronkelijk scheppingsplan ge wild heeft. Wanneer we zó, Schriftgelovlg, de cultuur bezien, zijn we zuiver ingesteld en kunnen we onze hou ding ais christenen er tegenover bepalen. We worden dan bewaard voor eultuur-overschatting, voor weg glijden naar de cultuur dezer we reld. We kunnen dan onze hou ding als christelijke kunstenaar als christen-journalisten, als chris ten-sportbeoefenaars, als christen- gel eerden naar het Woord van God antithetisch tegenover die cultuur, die vergaan zal, bepalen. En zó alleen kunnen we als ge lovigen bouwers worden aan de eigenlijke cultuur, die God ln Christus' verzoenend sterven heeft willen redden, en willen handha ven. Want Hij laat zich niet dé railleren door de machten der duisternis. Wat Hij met de schep ping bedoeld heeft, wordt in Christus voltooid en tot volmaak te glorie opgevoerd. Leven we dus, als we Christus' Naam belijden willen, ook alleen maar uit Zijn stijl, waarvan het bestek, de blauwdruk te vinden ls op elke bladzijde van 't eeuwig blijvend Woord van God. Zó zijn we wérkelijk cultuur dragers. Het valt met te ontkennen, dat het leven van heel veel Christenen somber is, vreugde loos, uitzichtloosTerwijl ze toch alle reden hebben 'om opgewekt, dankbaar en jnoedig te zijn. Zulke Christenen zit ten voortdurend in de put en hebben 'tmet zichzelf vaak o zo moeilijk. Maar 't ergste is, dat er van zulke levens niets uitgaat tot eer van God en tot stichting van de naaste. De kamerling uit Mooren- land maakt deze tobberds be schaamd. Want van deze man staat geschreven, dat hij zijn weg reisde met blijdschap. Maar hoe was dat mogelijk: Had hij dan iets op ons vóór. Wij denken wel eens, dat het voor de eerste Christenen ge makkelijker was om verze kerd en blij te zijn dan voor ons. Maar het is niet waar. Integendeel, deze man moest het, al direct na zijn bekering, zonder de middelen doen, die God óns geeft: zonder de ge regelde bediening van het Woord en het H. Avondmaal, zonder de gemeenschap der heiligei). En t'och was hij blij. Niet maar voor een ogenblik. Neen, hij reisde zijn weg met blijd schap. Hoe is dat dan geko men? want hij reisde zijnen weg met blijdschap. (Handelingen 839b.) Omdat hij Jezus heeft ge vonden en omdat hij gedoopt is. Eerst had hij alleen een Bijbel. Het was het kostbaar ste, dat Jeruzalem hem te bie den had. Maar hoe hij ook las en hoe hij ook vorste, hij had niets aan die Bijbel, omdat hij die Ene niet zag, die de inhoud is van die Bijbel. Totdat een man, van God gezonden, hem die Bijbel leerde lezen. Totdat hij er de Man van smarten in zag uitgebeeld. Totdat hij er de stem van de goede Herder in hoorde, die ook hem tot Zijn kudde wilde vergaderen. Toen was er niets tegen, dat hij gedoopt werd. Hem wera het zegel gegeven van de af wassing van zijn zonden en van de vernieuwing van zijn leven. Als een ander mens zette hij zijn reis voort. Als een mens, die de Christus der Schriften heeft leren kennen en die ge doopt is. En dat werd een blijde reis. Waarom reizen wij nu onze weg vaak niet met blijdschap. Omdat wij niet leven uit de bron. Omdat ons Christendom zich maar al te dikwijls ken merkt door een vragen: mag ik dit en moet ik dat? Eén ding is nodig: dat wij biddend luisteren naar het Evangelie van Jezus Christus, die geko men is om de zondaren zalig te maken. Dat is de inhoud van de Bijbel. Dan is er nog een reden, waarom wij niet blij zijn. Wij staan niet stil bij de betekenis van onze doop. Als wij twij felen, heen en weer geslingerd worden, dan pogen wij aan van-alles-en-nog-wat houvast te krijgen, behalve aan het ze gel en ontwijfelbaar getuige nis, dat God ons gaf in onze doop. De kamerling beschaamt ons. Hij is bly om zijn doop, om de God van die doop. Van meetaf is die doop hem tot een maclitiee steun geweest in zijn levensstrijd. Het werd een blijde reis, ge durende zijn gehele leven. Niet vanwege zeer bijzondere ge waarwordingen en bevindin gen. Maar omdat zijn leven Christus geworden was en om dat in de strijd het teken en zegel hem tegenglansde. Het kan ook voor die som bere en moedeloze Christenen van vandaag een blijde reis worden. Wanneer ze maar op Jezus zien. Wanneer ze zich maar vastklemmen aan de be loften, die Hij in hun doop hun verzegelde. Goes. R. A. FLINTERMAN. Zo benne de gemeenteraads- verkiezinge dan weer achter de rug. M'n vrouwe was er een beetje zenuwachtig van toen ze most gaan stemme. Je ken zo zien, dat het eigenlijk ook geen vrou- wewerk is. As ze er niet toe, verplicht werde zoude ze het, denk ik, ook maar liever an de nianne overlate. Ik zegge teuge d'r; mens, zeg ik, het lijkend wel of je naar de kerke gaat. De mutse most er bij op en een ure te vore was ze al klaar om te gaan. Hoe dikkels ze me niet gevraagd heit, welk hokkie mot ik nou anstippe, dat weet ik niet meer. Je yraag je eige wel is af: hoe komt het toch, dat vrouwiuu, die anders met alles zo goed bij de pinke benne en meestal niet vrage maar zegge hoe het mot, in zuk- ke dingers nog vaak zo onbe holpen benne. Ik heb er eerst een beetje mee geplaagd, en ge- zeit: de verkieziag is geheim, je mot dus zeivers maar wete wie dat je stemme wil. Maar ze zeit: dan bluuf ik thuus. Nou as het nou in alle gezinnen zo gegaan is, dan vraag ik mezelvers af: waórvoor hebbe we het vrou wenkiesrecht gekrege? Het wordt dan immers maar een kwestie van verdubbeling en de stembusmense hebbe er madr dubbel werk an om het allegare op te telle. Af'in, voor wat ons durpie betreft liadde we eige- Hik allegare wel thuis konne blijve, want het hele zakie is precies gebleve zoals het al was. Er is niks veranderd. Al die pampiere die je iedere dag in je bus kreeg, nl de gesprekke in de scheersalon, al dat gepraat op straat en al die verkiezings- vergaderinge en heel die orga nisatie van de kiesverenigingen, met die actie om oude van dage en halve zieke op te hale heit net niks betekend. Alles blijft zoas het geweest is. Netuurlijk hebbe we bij ons geen commu niste in de raad, anders was die er netuurlijk ook uitgewipt ge- worde en had een andere partij die zetel kenne krijge. Maar communiste hebbe we niet, ten minste niet in de raad. En ver der, as ze der benne houwe ze deriui eigen koest. Hoe lang dat nog dure zal weet ik ook niet. Want de geest gaat ook bii ons op 't durp achteruit en waar de men- se niet meer naar de kerk gaan, loert het communisme om de hoek. Dat ken ieder zien die oge in z'n hoofd heb. En zo is ons durpie weer tot de normale rust weergekeerd. De beide wethouders lope as twee goudhaantjes over de stra- te, zeker as ze benne, dat ze weer opnieuw vier jaartjes de gemeentebelange magge diene. Wat ken een mens toch door edele gevoelens bezield weze. Om het geld behoeve ze het niet te doen, want ze krijge er maar weinig voor. Het is alles naaste liefde wat de klok slaat. Ik mag dat wel. Allenig hoop ik nou maar, dat de hete hoofde, die er door die verkiezingskampanje gekomme benne, weer spoedig afgekoeld moge worde. Herrie daar koop je niks voor. Ze hebbe mekan- der in die pampiertjes wat uit- gefoeterd en ze hebbe allegaar van mekare gezeid: niet bij hem maar bij mijn benne de gemeen tebelange veilig, maar nou dat weer voorbij is, en ieder z'n ouwe plekje weer kan inneme motte ze maar weer gauw goeie vrind- jes worde. Dat lijkt me de beste oplossing. En dat zal wel ook, want ze hebbe het niet zo kwaad gemeend as ze in die pampier tjes geschreve hebbe. Ik ken ze wel zo'n beetje. Maar een ze nuwachtige dag is het voor heel wat wuufies geweest, daar ken je zeker van weze. Een over buur van me, een oud stelletje van achter in de zeventig hebbe ook derlui plicht weze doen en dat vrouwtje was al helegare van de koers. Der man had er goed gezeid welke lijst ze most stemme, maar toen ze eenmaal in het hokkie stond bleef ze al maar door tobbe er kwam geen end an en toen ze eindelijk weer op strate stonde en der man ongeduldig vroeg: hoe heb ik het nou met je, waarom bleef ie zolange tobbe in dat hokkie? zei ze: ik begriepe niet dat ie zo gauw klaer wasse, ie ken nooit al die name van je lijste rood gemaakt hebbe, jc heb me be drage, ouwe lelijkert! Toen stond me overbuur stil op strate en lei van schrikke z'n hand op z'n harte en zee teuge der: maar vrouwe, hei ie dan al die name van heel die lieste rood ge- maekt? Jaet netuurlijk, zeit ze, ie heit ommers gezeid, asdat ik iiest nummer zoveul most stem me? Toen heit m'n overbuur ver der maar gezwege. Hij docht: as ik er nog wat van zegge, krijg ik de wind helegaar van vore. Afijn alles is weer vergete en vergeve en de rust is gelukkig weergekeerd op ons goeie dur pie en geen enkel raadslid heit slapeloze nachte omdat ie niet herkoze zou weze. Ik vin, dat we het er hier netjes afgebracht hebbe. Waar of niet? Je FLIP BRAMSE. De ouders hebben de roeping wel toe te zien op de lectuur die hun kinderen in handen krijgen. Dit ls een zeer belangrijk deel van hun opvoedende taak, maar tevens een deel van hun taak. die in de practljk schromelijk veron achtzaamd wordt. O.l. een gevolg van het feit, dat men de Invloed van de krant of het boek sterk onderschat. Bij de roomse kerk ls dat alles heel wat eenvoudiger. Daar be slist ln feite de geestelijkheid welk boek in het gezin zal wor- nen toegelaten. De index vermeldt

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 6