Uit mijn klas.
Jeugd-verdriet
Een praatje over opvoeding
Toen ik vanmiddag door ons
goede stadje wandelde stond ik
plots met een schok stil
Op de grote winkelruit van
een kruidenierswinkel stond
met helwitte letters gekalkt en
met dikke strepen als stralen
van een blijde zon er om heen:
„Het vet is van de bon!"
Inderdaad: dat ervaar je toch
even als een gebeurtenis, ook al
zijn we nu juist in de laatste
maanden niet meer zo dringend
om vet verlegen als tijdens de
oorlogsjaren, toen nog dertig en
veertig gulden werden neerge
legd voor een pondje vet en der
tig gulden en méér werden be
taald voor een les eigengema
len „sla-olie".
Ja, ,we zijn al wel een stuk
de goede richting in!
Er gaaii u al dagen voorbij
dat je met geen bon meer te
maken hebt. Het vlees is nog wel
op de bon, maar zou in de
meeste gezinnen, wanneer het
„vrij" komt, het met de bestel
ling wel zo héél veel verschil
uitmaken? Laatst hoorde ik een
vrouw met een flink gezin, die
toch over een behoorlijk inko
men kan beschikken, zeggen: als
het vlees vrij komt, geloof ik
niet, dat ik wekelijks zoveel
meer zal bestellen. Je moet toch
een beetje evenwicht houden in
de portemonnaie
Zó is het leven nu geworden.
Maar toch, meer bestellen of
niet, als het vrij komt is het
een goed teken en misschien ook
een beetje meer gemak. Je kunt
haast niet meer voorstellen, hoe
erg het wel geweest is. Je was
als vrouw net zo'n rekenmachi
ne. De hele dag maar uitreke
nen wat je nemen kon van de
bakker, de slager, de melkboer.
Bij de kruidenier nam je de
hele buit maar ineens dan had
je de „voorraad" in huis, maar
moest dan weer uitrekenen dat
elke dag z'n deel had. Ik begon
's Maandagsmorgens uit te re
kenen wat ik van de bakker
nemen kon, om de andere dag
mijn „portie" van de melkboer
enz. Maar bij al die berekeningen
hield ik de weer komende Zon
dag steeds in het vizier. Want
alles moest zo geregeld worden,
dat er op Zondag genoeg brood
was en er dus bij de avondboter
ham geen kliekje behoefde te
worden opgewarmd, 's Zondags
moest er ook melk zijn voor een
kopje koffie. Maar voor al die
heerlijkheden moest je terdege
rekenen. Daar kwam nog bij als
een aparte opdracht te zorgen,
dat we op ons gerantsoeneerde
gas het eten gaar kregen. Ja,
van rekenen hebben we ons
deel wel gekregen. Toen ik eens
een Amerikaanse dame sprak
over die tijden, zeide ze me: „Ja,
maar wij hebben óók die distri
butie gehad!" Ze vertelde me,
dat ze ook distributiebonnen
kreeg op een boekje, dat een
jaar geldig was.
'k Heb haar toen verteld, dat
we in het laatste jaar zoveel
bonnen per veertien dagen no
dig hadden, omdat zelfs ecu
doosje lucifers op de bon was.
Dat verduidelijkte voor haar.
geloof ik, meer dan een
lang betoog, 'k Heb naar ook
verteld, hoe het ging met het
koken, toen we een uurtje gas
per dag hadden. Samen met de
bij ons ingebrachte medebewo
ners van het huis moesten we
ook dit probleem oplossen. Elk
minuutje hebben we op ons ei
gen gasstel benut. Hadden we
eens drie, vier minuten een gas
pit vrij, dan riepen we onze
medebewoonster: „Kun je nog
gas gebruiken, kom dan maar
gauw!" Viel je zelf in een
noodgeval zo'n voordeeltje te
beurt, dat die andere mevrouw
je een seintje gaf, dan vlogen
we er op af met een pannetje,
dat op een beurt wachtte.
„Dat was toch wel moeilijk..."
vond de Amerikaanse, toen we
het haar aanschouwelijk hadden
voorgesteld.
Ja, en .dat is nu allemaal
voorbijGelukkiger is
wéér wat van de bon. Wie weet,
hoe gauw de laatste nu ook ver
dwijnt. Je zou als huisvrouwen
haast afspreken, dat we dan de
vlag gaan uitsteken
We hebben het toch veel ge
makkelijker gekregen.
Toch goed, als we soms eens
even achterom zien, dan leren
we weer dankbaar te zijn.
Een huwelijksaanzoek
'k Heb een huwelijksvoorstel
gehad! Van Jannus! Vorige
week schreef ik al, dat ik blij
was, dat ik een type als Jannus
in mijn klas had, want die bleef
wel voor de nodige afwisseling
zorgen. Dat zul je horen.
Daar komt hij vanmorgen met
een „reuze-boeket" voor mij
naar school. In dit boeket was
van alles wat een slootkant en
een weide maar kunnen opleve
ren. Maar het was fris en fleu
rig. En daarboven Jannus' stra
lende snuit en juichend klonk
het me tegen:
„Voor uwes juffrouw. Vin
uwes ze mooi?"
'k Vond ze prachtig 'en net
wilde ik de conversatie over de
bloemenschat nog even voort
zetten, toen Jannus me na een
enkel woord al interrumpeerde.
De bloemen hadden hem blijk
baar op een idee gebracht.
„Juffrouw als ik groot ben ga
ik met uwes trouwe en dan krij-
ge u nog veel meer bloeme!"
Zulk een aanbod nog voor de
klok negen heeft geslagen, dat
maakt de dag goed, dacht ik
optimist. Ach arme, wat zou ik
teleurgesteld worden.
Hoewel Jannus wel zo levens
wijs was, dat hij wist, dat bij
trouwen veel bloemen horen,
wist hij blijkbaar niet, dat zulk
een delicate zaak als een hu
welijksvoorstel niet in het open
baar behoort te geschieden. Dat
werd zijn ongeluk en mijn te
leurstelling. De morgén verliep
gewoon. Natuurlijk had Jannus'
„reuzenboeket" een plaats ge
vonden in de vensterbank, waar
talloos vele met bloemen gevul
de jampotten getuigen van de
onderlinge goede verstandhou
ding tussen degenen, die in de
klas zitten, en haar die voor de
klas staat.
Om twaalf uur is het hele
stel altijd gauw verdwenen, ver
moedelijk het gevolg van het
feit, dat de maag dan een woordje
«meespreekt. Maar 's middags
voor schooltijd toen begon het,
och neen, toen eindigde het blij
spel en begon het drama.
Toen Jannus mij 's morgens
zijn huwelijksvoorstel had ge
daan, was dit geschied mede
ten aanhore van een levenswijze
zesde-klasser, die my juist be
richt bracht over zijn zieke zus
je in mijn klas.
Jannus kwam 's middags als
gewoonlijk stralend gehumeurd
naar school, niets vermoedend
van wat hem wachtte. Ik heb
het zelf ook niet meegemaakt.
Dat is me bespaard gebleven,
maar vele oor- en ooggetuigen
brachten een minutieus verslag
uit.
Nu dan, Jannus kwam op het
schoolplein en daar begon de
zesde-klasser te joelen: „Trou
we.... trouwen...." enz. En
verder: „Jannus gaat met de
juffrouw trouwen, sliep uit
Moet het nog gezegd, dat was
te veel voor Jannus. Hij vloog
Vrijdag 1 Juli 1949
de lijst van de verboden boeken
en de leken die kerkelijk meele
ven houden zich daaraan.
Bjj de protestanten ls dat zo
gemakkelijk niet en daar zijn we
bl(j °m. Want Rome grijpt ook
hier terug naar de Oud-Teata-
mentlsche bedeling, waar de
priester tu.,sen trad bij God en
het volk. Wie de mening van God
wilde weten moest toenmaals tot
de priester of de profeet gaan.
Bij de Hemelvaart van Christus
ls dat alles radicaal veranderd.
Pinksterfeest wil zeggen: de
Geest ls uitgestort op alle vlees,
en de profetie van Joel kwam in
vervulling: Ik zal uitstorten van
mijn Geest op alle vlees, uw zo
nen en uw dochters zullen profe
teren, en uw jongelingen zullen
gezichten zien en uw ouden zul
len dromen dromen en ook op mijn
dienstknechten en op mijn dienst
maagden zal ik ln die dagen van
mijn Geest uitstorten en zij zullen
profoteeren. Wij leven nu in die
heerlijke tijd. Er ls geen stands
verschil meer ln de kerk tussen
geestelijken en leken. Wij z(jn nu'
allen broeders en God zegt van
de Nleuw-Testamentische Kerk:
Gij hebt de zalving des Geestes
en gij weet alle dingen, gij hebt
niet van node dat Iemand u iets
lere. D.w.z. er ls geen tussen-
sé kei meer tussen Christus en
Zijn gemeente.
AUeen het Woord heerst en dat
is ons aller bezit.
Dat ls de grote rijkdom van
het Nieuwe-Testament tegenover
het C dat de dienst der scha-
duv. n er was, omdat de Kerk
toen nog ln haar kinderschoenen
stond. Maar men begrijpt, dat
deze rijkdom grote verplichtingen
oplegt. We hebben nu dan ook
alle dingen aan het Woord te
toetsen, ook de lectuur waarmee
we ons voeden zullen.
Beseffen onze ouders dat wel
voldoende
Ik vrees soms dat men dal niet
voldoende beseft.
Schrikbarend ls het wanneer
men hoort, wat onze jeugd leest
en de slapheid die de ouders
openbaren bij de lectuur hunner
kinderen.
En toch ligt hier een zware
roeping.
Want het boek is meer dan een
verhaal. Iedere schrijver wordt
beheerst door een levensbeschou
wing, die hij, gewild of niet ge
wild, in zijn boek neerlegt.
De Kunst, en met name de lit
teraire kunst, ls door haar leven
dige correspondentie met de stro
mingen van de tijd, waarvan zij
feitelijk de directe openbaring ls,
een zuivere spiegel van wat de
tijd beroert. En zo'gevoelig is de
magneetnaald op 't kunst-compas,
dat men deze reeds ziet schomme
len en zich naar de nieuwe rlch-
Ons lead Mckaat.
„Jong!" zei Jobs vader tegen
Job op een avond, „ga jij nog ls
effe naar Dlentje Sprot en haal
een half pond tabak voor me, Ik
zit zonder
Job nam zijn pet van de haak
en liep de deur uit. Tabak halen
voor vader deed hij meer.
Even later liep hij met het pak
tabak onder de arm door de Kerk
straat en floot een deuntje, dat hij
van een draaiorgel geleerd had.
Maar opeens stokte zijn adem
en bleef hjj verbluft op straat stil
staan. Daar liep Dirkje Knoester
met Jan Vos, de broer van Geert.
En ze zagen hem allebei, kijk,
daar schoten ze nog ln de lach
ook en wat het ergste was, Dirkje
stak haar tong tegen hem uit.
Hij, holde de straat af naar huls
en smeet het pak tabak op tafel
voor zijn vader.
„Daar!"
„Ben je niet wijs, jong, ken je
dat niet wat fesoenlyker doen?"
berispte zfln moeder hem.
„Ken mijn 't schele", zei hij en
holde meteen weer de straat op,
de Kerkstraat in. Hy moest zien,
of hy zijn ogen geloven kon. Hoe
kon Dirkje hem zó verloochenen?
Zijn ogen zochten de straat af
an weldra zag hij ze samen weer
tlng oriënteren, éér de nieuwe
richting uit de studeercel haar
weg gevonden heeft, naar de
hoofdcentra van het leven: religie,
staatkunde, maatschappij, sociaal
leven, moraal' en ethiek om zich
in deze centra te kristalllseeren.
De dichter en de roman-schrijver
ondergaan, bewust of onbewust,
de machtige invloed van de den
ker. De resultante van diens ar
beid wordt ln hen, direct van de
studeerkamer of via de massa,
vlees en bloed, hun leven komt
onder de spanning en deze moet
zich uiten. Dan komt het talent
hen te hulp en het lied, de roman
wordt geboren en de kunstenaar
wordt het instrument van zijn
tijd, waarin de volksziel zich uit.
Zo wordt de litteratuur de zuive
re reflex van de tijd. De zuivere,
maar ook de directe reflex, omdat
de kunstenaar intens, hartstoch
telijk de tijd beleeft, hem sterker
ondergaat, dan de niet-kunste-
naar en de diepe passie heeft zich
spontaan te uiten.
En onder die invloed komt uw
kind
En wat de taak der ouders is
wanneer het kind nog leiding be
hoeft, wordt ons aller taak bij
onze eigen verdere opvoeding
wanneer we bewust gaan leven.
We hebben een scherpe keur
bij onze' lectuur aan te leggen.
We moeten scherp-critisch lezen
en de christelijke pers heeft de
taak voorlichting te geven, posi
tief, zonder de kunst van de ten-
denz te emanciperen. Want vorm
en inhoud zijn één. En hoe scho
ner de vorm, hoe gevaarlijker de
Inhoud kan zijn.
Ik wil daarmee niet zeggen, dat
we niets lezen mogen wat niet-
christelrjk is.
Ieder kenne zlchzelve, maar we
mogen ons nooit laten meeslepen
door het boek, kritiekloos en wil
loos, en zo, wat zwaar vergif kan
zijn indrinken. Menigeen heeft er
zich de dood aan gedronken. We
hebben het Woord des Heren,
dat ons ook hier de weg moet
wijzen. En wanneer het boek be
wust anti-christelijk is, zich be
zondigt aan de geboden des He
ren, vloekt en zwoel, vuil onzede
lijk is, verwijderen we het liever
uit ons huls, want het kan ons
geen nut 'doen, maar wel véél
kwaad en het randt de eer van
God aan.
En wat geldt van het boek,
geldt evenzeer van het dagblad
en het tijdschrlft.-
Het woord is wat afgezaagd,
maar Da Costa heeft het toch
goed gezien, toen hij de drukpers
noemde: een stap naar de hemel,
maar ook een stap naar de hel....
En voor velen werd die laatste
stap de w e g naar de hel.
gaan, aandachtig de winkels be
kijkend. Ze hadden de grootste
pret, zeker nog omdat ze hem ge
zien hadden.
Toen balde hy zijn vuisten en
slenterde langzaam de straat uit
een donkere steeg in naar de Vis-
sersbuurt. Als-Ie Jan straks is al
leen te pakken kreeg! Hy zou hem
murw slaan
Maar Jan kwam niet, hoe Job
al loeren bleef in de buurt van zijn
woning. Het werd een trieste
avond voor hem.
Lang duurde 't, eer hy ln slaap
viel. Hü begreep het niet. Hoe kon
Dirkje zo Iets doen? Ze had hem
toch beloofd met hem te gaan. En
al hadden ze elkander ln geen
poos gezien, ze zou toch wach
ten
Weg waren zijn mooie dromen
van de Waterreus en het meisje.
In rook waren ze opgegaan. Als
hij in de knoei zat net als die
Prins, zou ze nooit in het holle
van de nacht naar het strand ko
men om by zwaar onweer hem te
verlossen en mee te nemen. Ze
zou hem uitlachen en stiekum met
Jan Vos meegaan, zo'n bedrieg
ster, zo'n nest.
Onder de dekens lag hij nog met
gebalde vuisten en zyn tanden op
elkaar.
Maar tenslotte kwam hij tot de
conclusie, dat het toch de schuld
van Jan Vos moest zijn, die haar
had overgehaald hem in de steelt
te laten en met hem mee te gaan.
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Misschien had hy haar wel fyne
chocola gegeven, waar ze zoveel
van hield. Maar die Jan zou hij
wel krijgen, die was nog niet van
hem af! En met geweldige wraak
gevoelens viel hij tenslotte in
slaap
„Ik geloof, dat Job gistere de
bons van z'n meissie gehad heb",
zei Kees Kas, toen Job de andere
dag voor de derde maal een ver
keerde schoen in de zak deed.
„Hij brengt de kapotte schoene te
rug en de hele zou-ie kapot wille
make", vervolgde Kees, toen Job
met hoog rode kleur zich van hem
afdraaide en zweeg.
Hoe kon die vent het zo goed
raden? Zou-ie wat weten?
Maar Kees zei niets, hij lachte
maar eens om zijn grap, toen de
baas zei, dat Job nog veel te jong
was om aan een meisje te denken
en dat Kees niet met zulke praat
jes moest aankomen.
Maar feit was, dat Job heel de
morgen overstuur was en dat be
merkte de baas zelf ook wel.
„Je mot vanmiddag maar is
naar strand gaan, d'r is afslag,
ik heb toch geen werk voor je",
zei Van Duin toen ze gegeten had
den.
Job keek hem met grote ogen
aan. Een vrije middag! Even was
hij zijn ellende vergeten en zei hij
met blije ogen: „Dankie, baas".
Op het strand was het een ge
zellige drukte.
Er waren verschillende bommen
op komst en er zou afslag van vis
zijn.
Kees Vink liep met zijn lange
benen er al heen en weer te dren
telen, de lynhaalders wachtten
met hun paarden op de schuitenT
De pekers, oude vissers, die by het
op strand trekken hielpen en
hand- en spandiensten verrichtten,
stonden uit te kijken naar de no-
tedopjes, die tegen de zee in-
zwoegden en maar nauw merk
baar naderbij kwamen.
Job stond met zijn handen op
de rug er naar te kijken.
Plots voelde hij een tik op zijn
schouder.' Het was Kees Vink, die
hem vroeg:
„Zo jong! jij ook hier; mot je
geen schoene wegbrenge?"
„De baas heb geen schoene weg
te brenge, hij zeit, dat ik vanmid
dag vrij mocht".
„Zo", zei de afslager bedenke
lijk. „Benne d'r zo weinig schoene
te ripperere met fiat droge weer?"
„Droge weer? 't Zit 'm in de
geldschaarste, anders niks", zei
Job beslist.
Kees Vink keek verbaasd naar
de jongen en zei toen nog eens:
„Zo!"
De bedrijvigheid op het strand
nam toe.
Er kwamen vrouwen aanlopen,
schommelend in hun brede heu
pen, met grote breed gerande hoe
den op, waarop ze straks de vis
manden zouden wegdragen. Ze
hadden het druk, zoals ze het al-
Pagina 2
tyd druk hadden.
Kooplui liepen gesticulerena
voorbij, grote handelsfirma's wa
ren hier vertegenwoordigd. Ieder
kende ze, zo niet bij hun eigen
naam, dan toch bij hun firma
naam, want het was gewoonte,
dat de kooplui bij de afslag onder
een aangenomen firmanaam han
del dreven. Korte, karakteristieke
namen zoals: „Suiker", „Bom",
„Stroop", „Spek".
Kees Vink had geen tijd meer
zich langer met Job in te laten,
hij werd van verschillende zijden
aangeklampt over de afslag, die
straks gehouden zou worden.
Job drentelde langs het strand
en dacht weer aan de gemene
streek van Dirkje.
En toen stond opeens Jan Vos
voor hem
„Hallo! Job! jij ook hier?"
„Stik!" zei Job rood van kwaad
heid en maakte meteen een drei
gende beweging naar zijn rivaal,
die verschrikt achteruit week.
„Wat mot je van me?" vroeg
hij.
„Weet je drommels goed, smeer
lap! Ik zal je!"
„Ho is effe, jó, ze woju zelf niet
meer met je mee, ze zeit tegen
me, ik mot van die pikbroek toch
niks meer hebbe en toen
Hij kwam niet verder. Job was
boven op hem gesprongen en hij
beukte hem waar hij hem raken
kon.
Toen Jan even de kans kreeg,
Vrijdag 1 Juli 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
Hei£i% Av-ondmaal
Jezus gunt mij met zijn geuten
(jr toe te tasten,
daar de spijs zijn lichaam is
feu zijn bloed, aan 't kruis geschonken,
tuordf gedronken
(S bij zijns doods gedachtenis.
S Och! wat baat hier beeld en teeken?
Deze ontbreken
zelfs geen vijanden van 't kruis.
Daar men zwelgt, tot troost noch voordeel,
strenger oordeel,
9 aan Gods tafel, in Gods huis.
<9 Leer mij booze blijdschap mijden,
fals ik 't lijden
in uw dischgerecht aanschouw,
Swaar spelonk en rots van scheurde,
't licht om treurde,
a al de wereld steende in rouw.
Laat geen wellust mij vermaken
fooit wel smaken,
waar uw zieldorst gal voor dronk,
S't helsche gift o?is heeft verzwolgen,
zoo verbolgen
Sals Gods hand dien kruiskelk schonk.
JOHANNES VOLLENHOVE
(1631-1708)
heeft: Indien iemand wijsheid
ontbreekt, dat hij ze van God be-
gere, die mildelijk geeft en niét
verwijt.
H. J. G.
Ulat g£&eWide. eA ap
Uw- u-eAj,aaAclag,
3 Juli 1619. Plakkaat tegen de
Remonstranten. - Een Russisch
offensief brengt de Duitsers
132.000 doden en 51.000 gewonden
(1944). - Amerikanen rukken
snel op naar het Noorden van
Frankrijk (1944).
4 Juli 1605. 's Lands oorlogs
schip ,,'d Eendracht" springt ln
de lucht. - De Engelsen brengen
in een zware tankslag de Duit
sers tot staan bij El Alamein.
(1942). - Minsk in Russische han
den (1944).
klaring over de „vliegende bom
men", waarvan hij de ernst niet
onderschat. 1944
7 Juli 1631. Zware hagel in het
Noorderkwartier. - Van Irak uit
ondernemen de Engelsen een ge
weldige aanval ln het N.O. van
Syrië (1941).
8 Juli 1709. Nederlaag der Zwe
den in de Ukraine. - De Duitsers
hebben de stormloop op de Sta-
1 ln-llnlc ingezet en deze op ver
scheidene plaatsen doorbroken
(1941).
9 Juli 1627.De dichter D. R.
Camphuyzcn overleden. - 400 Ne
derlandse jongens en meisjes zijn
vertrokken naar Danzig als vrij
willigers voor de „Germaanse"
landdlenst (1942). - Dr Göbbels
zegt in een rede, dat er binnen af
zienbare tijd meer en zwaardere
vergeldingswapens te verwachten
zyn (1944).
pardoes op Kees af en wilde.
Maar Kees stak zijn voet uit en
daar duikelde mijn held over
het schoolplein. Door de vaart,
die hij had, kwam het nogal
aan en werden zijn kleine
knuistjes ontveld. Het is akelig
om te zeggen, maar mijn huwe-
lijkscandidaat werd snikkend bij
mij gebracht ter verpleging.
Zijn ene hand had een ver
band nodig en dat heb ik dan ook
liep hij met sprongen, die Job ver
baasden, over het mulle zand naar
de kant van het duin heen.
Daar stond Job.
Eén stuk ellende.
„Die pikbroek", had ze gezegd.
Zo'n gemeenderd. „Pikbroek", dat
was het scheldwoord voor alle
schoenmakers. Dus ze wou hem
niet, omdat hij schoenmaker werd
en meteen kreeg hij een gloeiende
hekel aan het vak, dat zijn moe
der voor hem uitgekozen had.
Ik ga er nóóit meer naar toe
schoot het door hem heen. Tranen
befloersten zyn ogen. Met zijn ge
balde vuisten in de zakken, keek
hy uit over zee naar de bommen,
die nu vlak by waren. Toen op
eens begreep hij waarom Jan ook
op het strand was. Zijn broer werd
met een der bommen verwacht.
Geert zou aan wal komen.
Geert, die toen door de politie
uit het huis gehaald werd omdat
hy wel getekend had voor de
vaart, maar toen het er op aan
kwam toch niet mee wou, omdat
z'n moeder lag te sterven. En
meteen dacht hij er aan, dat hij
Geert zo'n mooi briefje had ge
schreven over de begrafenis van
zijn moeder en dat hij ook in God
geloven moest.
Schaamte brandde op zijn wan
gen, toen hij daaraan terug dacht.
Wat moest Geert nu wel van hem
denken, als Jan hem vertelde, dat
hij hem zo op zijn falie gegeven
had. Al die vromigheid, niks dan
vakkundig (een mens leert dat
wel onder onze omstandigheden)
aangebracht. Jannus vond het
wel gewichtig en gaf er de hele
middag al zijn aandacht aan.
Het woord „trouwen" wordt niet
meer genoemd tussen ons, zo
vrees ik dat die kans verkeken
is.
Een droef eind van een dag
die zo goed begon. R. T.
huichelarij, natuurlyk.
En Job voelde zich al ellendiger
en al eenzamer worden.
Intussen was er op het strand
beweging gekomen.
De lijnhaalder was op zyn paard
gesprongen en stuurde zijn bles
zee in. Het dier schudde zijn kop,
alsof het onwillig was, maar het
liep met hoge poten stappend,
toch het water ln, snuivend en
rukkend met zijn kop aan de teu
gel, die de bestuurder in handen
hield.
Toen het water al hoger kwam
en tenslotte bij de kop opschuim
de, nam het dier een zwemhou-
ding aan en meteen was het ook
by de bom, waar de paardrijder
een lijn werd toegeworpen, 't Dier
keerde, zonder dat .iet hem ge
last werd, terug. Het was dit
werkje gewend. En toen 't drui
pend op het strand stapte, grepen
een paar mannen het touw en De-
gonnen te trekken. Aan de lyn
was de kabel verbonden, die nu
op het strand getrokken werd. En
toen eerst begon de zware aroeld,
de bom zover mogelijk op 't strand
te halen. Heel wat kerels kwamen
daarbij te pas.
Dan komen de vissers van boord.
Veel geschreeuw en gewulf van fa
milie-betrekkingen, gedrang en ge
mopper van de mensen, die hier
werken moeten en dan opeens ziet
Job Geert met een paar oudere
vissers in hun waterlaarzen door
het water stappen naar 't strand.
roepskeuze e.d. Toen kregen ze
het volgende antwoord: Ouders,
hebben jullie niet gemerkt, dat
Kees zo'n grote liefde heeft tot
de natuur? Dat is toch geen
kwaad, dat is iets moois! Dal zyn
in het geheel geen „vuile neigin
gen!" Ik wil je raad geven. Laat
Kees beloven, dat, wanneer hy
flink studeert, hy straks, wanneer
hy eindexamen H.B.S. heeft ge
daan in de dierkunde verder stu
deren mag. Ja maar, zei moeder,
dier-biologie, plant- en dierkunde
is so'n fies fak! Met al die kik
kers, salamanders en die andere
fiese beesten! Domme, kortzichti
ge ouders. Ze meenden, dat hun
fatsoen lyden zou door de kikkers,
die hun zoontje bekeek! Ze zagen
de 'liefde van die jongen voor
Gods schone natuur aan voor
zucht tot vuil doen. Ze zagen de
verheven trek in de aanleg van
hun kind aan voor neiging naar
het verzonkene: hoe kan een jon
gen uit een hoge fatsoenlyke fa
milie nu belang stellen in water
torren! Deze hoogst fatsoenlyke
ouders miskenden de gaven, die
God hun kind gegeven had! Ze
begrepen hun jongen niet!
Ouders, begrijpt gy uw kinde
ren? Begrypen onze onderwyzers
onze kinderen? Ons leven, onze
opvoedingze getuigen van
onze vele misslagen! Wij tasten
zo dikwijls mis, zodat wij moeten
klagen: I-Iere, ik kan niet opvoe
den, wil Gy het my leren. Gaan
wij tot onze Heiland en vragen
wy Hem om wysheid, om geduld
en om takt. Gaan u\y tot Hem,
die in zyn speurende liefde wist,
wat in het hart des mensen is!
Ik wil besluiten met een woord
van Oosterlee. Vooral voor onze
onbegrepenen is het zo nodig, dat
de harten der vaders tot de kin
deren worden gebracht, dan zul
len ook de hai ten der kinderen
ook der onbegrepen kinderen
wederkeren tot hun vaders. Dan
wordt geen kinderziel meer ge
tergd, geen kinderhart meer moe
deloos gemaakt, de bron van zo
veel karakterbederf, het begin
van zoveel vermorst leven.
Onze onbekende exotische plan
ten hebben de tederste zorg zo no
dig. Een yzige windvlaag en
slap hangen ze neer. Liefdevol be
grypen kunnen we in de opvoe
ding niet missen. Het beste wordt
het eerst beschadigd. Het fynste
wordt het eerst geknakt.
Daarom rijze elke morgen uw
gebed èn het myne: Gy, Eeuwige,
die de liefde zijt, leer ons elkan
der, leer ons onze kinderen ver
staan en worde het begrypen on
zer jongens ons eerst ten heiligen
plicht en dan tot benijdenswaar
dig voorrecht! Laten we met onze
moeilijkheden in de opvoeding
ook met onze onbegrepen kinde
ren gaan tot Hem, die gezegd
Job loopt wat naar voren, mis
schien ziet Geert hem wel. Maar
Geert ziet hem niet. Hij heeft het
te druk met zijn kornuiten en als
hy vlak langs Job komt, hoort
Job hem een yselyke vloek uitbra
ken.
Hy deinst er van terug. Zó heeft
Job nooit horen vloeken. Met star
ogen blijft hij Geert nakijken en
dan maakt een gevoel van diepe
teleurstelling zich van hem mees
ter. Geert is zijn moeder eu de
brief, die Job hem gegeven heeft,
vergeten. Hoe kan Iemand, die 'n
moeder in de hemel heeft, zó vloe
ken? En Job voelt zich nog ellen
diger worden dan hy' al was. Het
ls alsof alles te gelijk op hem af
komt. Hij slentert weg van de
plaats, waar veel vrolijkheid en
gelach en gescherts is. Maar als
hij wat verder gelopen ls en ziet,
dat het hier eenzamer wordt en de
drukte rondom de bom toeneemt
door al de kooplui, die wachten,
welke vis er aan boord zal zijn,
keert hy toch weer terug. Een vls-
afslag is toch een te mooi ding
om er niet bij te zyn.
Met grote manden wordt de vis
van boord gehaald en ln hopen op
het strand gesorteerd. Overal lig
gen de hopen van allerlei soorten.
En de kopers keuren en schatten
en stellen prijzen vast.
Kees Vink heeft het nu druk.
Hij maakt de lysten klaar en loopt
maar van de ene hoop vis naar de
andere. Straks zal de afslag be-
5 Juli 1757. Memel veroverd
door de Keizerin aller Russen. -
Alle politieke partijen in Neder
land ontbonden (1940). - Gene
raal Von Rundstedt om „gezond
heidsredenen" vervangen (1944).
6 Juli 1706. Ostende geeft zich
over aan Marlbourg. - Verboden
naar vijandige radlo-ultzendlngcn
te luisteren (1940). - Nederland
se artsen op vrije voeten gesteld
H943). - Churchill geeft een ver-
ginnen en moet alles ln orde zijn.
Het duurt nog een poosje eer 't
zover ls. De bom heeft intussen
gezelschap gekregen van nog drie
andere schuiten, waar ze ook al
met het afladen begonnen zyn en
dan tenslotte verdringen alle
kooplieden zich op een hoop en
probeert Vink zich met zyn elle
bogen een doortocht te banen tot
hy bij de vis is.
„Opzjj, mense!" schreeuwt hy
met een galmstem, die op een ba
zuingeluid gelijkt. Het is boven 't
gegons van alle stemmen uit te
horen.
Er wordt plaats gemaakt voor de
afslager, die, gevolgd door de
„stokhouwer", zijn plaats vlak bij
de vis inneemt.
Met een geweldige stem roept
hij het soort en de grootte der
partij af. De stokhouwer wijst met
zijn stok de ln veiling gezette par
tij aan, zodat er geen misverstand
kan zijn en dan begint te afslag.
Het gaat met stuivers tegelijk.
„Tachentig!" schreeuwt Vink,
en dan gaat 't snel: „negen, acht.
zeuve, zes, vijf, vier, drie, twee,
één, zeuventlg, negen, acht. zeu-
ven, zes, vijf, vier, drie, t'.vee, één
tot iemand roept: „Mijn!"
Kees Vink kijkt op en dan roept
hij met zware stentorstem de fir
manaam van oe afmijner.
De stokhouder wijst een nieuwe
p. rtij aan en bet gaat .vtcr van
voornfaan. Job lieett fcch'k In ,:e
afslag en vergeet voor een ogen-
Besluiteloosheid schaadt al on
ze successen. Er is geen gunstige
wind voor de zeeman, die niet
weet, welke haven hij wil aan
doen.
Nooit over zichzelf tot anderen
praten, maar met hen alléén
over henzelf spreken, zietjaar
de hele kunst van te behagen.
blik zijn ellende. Hij kijkt naar de
vrouwen, die op htin brede hoe
den de manden met vis, welke zijn
verkocht, wegdragen naar 't dorp.
Dan opeens ziet hij tussen hen de
vrouw Van Gijs van den Duik, die
met een gebroken been in het zie
kenhuis ligt. Ze loopt ook ai te
sjouwen. Natuurlijk verdient Gijs
nu geen geld en opgespaard heb
ben ze niet, want Gijs verdronk
alles.
En van Gys komt Job weer op
Van Duin terecht, die voor zijn
beterschap bad.
De wereld werd hem hoe langer
hoe wonderlijker.
Er was niets meer dat rijmde.
Geert vloekte als een ketter en
had een moeder ln de hemel. God
strafte Gys voor zyn gesar en Van
Di^in bad voor zyn beterschap.
Van Duin was een kind van God
en God gaf hem minder schoenen
te repareren. Dat klopte allemaal
niet met elkander. En zyn zwaar
ste last op dit ogenblik was nog,
dat Dirkje hem ln de steek ge
laten had, omdat hy een pikbroek
was. Toen hij daar aan dacht bal
den zich zyn handen weer tot
vuisten ln zijn broekzakken.
Langzaam slenterde hy 't dorp
weer in.
Neen, deze middag was geen
plezicrmiddag geweest.
Thuis zocht hy zijn hoekje op
en ging troost zoeken in het boek
van de Bijlhouwer, dat hem zo
boeide
Begrijpen wij onze
kinderen.
IV. (Slot.)
Niets merken, niets zien bij de
opvoeding wil maar al te vaak
zeggen: niet opletten, niet kijken.
Dit niet opletten is bij de opvoe
ding een heel groot kwaad. Hoe
zullen de opvoeders hun kind lei
den tot, het brengen aan de
voeten van Jezus, wanneer zij hun
kind niet kennen? Wanneer zij
niet kennen zyn karakter, zijn
aanleg, zyn neigingen, zyn zon
den? Ouders, let op uw zaak!
Leer toch uw kinderen kennen.
Let toch op hen! Let op hun
wegen entydig ingrijpen kan
vaak veel kwaad verhoeden.
Wy begrijpen onze kinderen nog
zo slecht. Daarom zien wij de lief
hebberijen van onze kinderen
soms aan voor hebbelykheden,
waarvan we ze zo spoedig moge
lijk af moeten helpen, gaat het
niet goedschiks, dan kwaadschiks.
Maar we zien in die liefhebberyen
niet een ontplooiing van hun aan
leg een vingerwijzing een
tip zegt men tegenwoordig
voor ons, in welke richting wy
onze kinderen moeten opleiden
voor het praktische leven. Wilt
ge een voorbeeld hiervan. Ik zal
het«u geven. Kees werkt niet
graag voor school. Hij zat in de
le klas van de H.B.S. In talen is
hy slecht en met zyn wiskunde
vlot het ook al niet. En moeder
kon vroeger op school zo goed
vreemde talen. En vader kon zo
goed wiskunde! Van wie heeft hy
dat toch? zucht vader, natuurlijk
in het bijzijn van Kees. Maar Kees
vangt wel graag torren, salaman
ders, rupsen enz. Uren kan hij
doorbrengen aan de rand van een
sloot en dan komt hy straks thuis
met slykhanden en modderschoe-
nen tot grote ergernis van moe
der! En moeder moppert niet
weinig, als hy' dan weer thuis
•komt met van die vieze, vuile
beesten! Wat is die Kees toch een
slordige jongen. Van wie heeft hy
dat toch? Toen de natuurkunde
leraar eens een dagje met zijn
leerlingen de natuur in was ge
weest, stond deze er versteld van
wat Kees al niet wist van de
levende natuur. Wat was die thuis
in sloot en plas! Toen de natuur-
kunde-leraar dit aan Kees' vader
vertelde, mompelde deze: Ja, was
hij maar beter in zijn Frans! Al
die zotternij met die beesten!
Was hy maar zo goed in zyn
Frans! En Kees kreeg nog eens
een extra vermaning: Kees, laat
die beesten nou maar zwemmen
en doe je werk! Kees bleef dat
jaar zitten. Zijn kameraden wa
ren overgegaan. Die deden zulke
gekke dingen niet als Kees!
In de lange zomervacantie was
Kees soms uren weg. Wanneer hij
geen dierenverhalen las, dan ging
hy de natuur in. Kees zei niets,
maar genóót! Van boer Fransen
had Kees een oude yzeren var
kenstrog gekregen en daar mocht
hij mee doen wat hy wilde. Kees
bracht de trog achter in de boom
gaard van boer Fransen. Hij deed
er water in en nu hield hij er kik
kers, watertorren en waterspin
nen in.
Boer Fransen had schik in deze
jongen en zei: „Kees, waar andere
jongens, hun zomervacantie door
brengen met kattekwaad uit te
halen, breng jü die door in de
natuur. God heeft je liefde tot de
natuur gegeven, wees daar dank
baar voor, myn jongen".
Maarop zekere avond
kwam Kees thuis met yzerroest
aan zijn broek. Moeder boos! Die
viese, slordige jongen! Hoe kwam
hy daar nu weer aan? En Kees
moest vertellenvan zijn trog
en zyn beesten. De volgende dag
moest Kees met vader mee. Hy
moest hem te trog wyzen en
vader keerde het ding om en ver
bood Kees, nog aan die trog te
komen.
Moeder vertelde aan iedereen,
die het maar horen wilde van die
trog en van die vuile beesten en
van die smeerboel. Ze konden
toch niet begrijpen, hoe hun jon
gen zulke „vuile neigingen" heb
ben kon! Kees' vacantie was ka
pot!
Kees' ouders zaten met hem
verlegen en toen gingen ze naar
iemand, die ouders raad geeft in
moeilyke gevallen met hun kinde
ren, vooral met het oog op be-