Uit mijn klas. Jeugd-verdriet Een praatje over opvoeding Toen ik vanmiddag door ons goede stadje wandelde stond ik plots met een schok stil Op de grote winkelruit van een kruidenierswinkel stond met helwitte letters gekalkt en met dikke strepen als stralen van een blijde zon er om heen: „Het vet is van de bon!" Inderdaad: dat ervaar je toch even als een gebeurtenis, ook al zijn we nu juist in de laatste maanden niet meer zo dringend om vet verlegen als tijdens de oorlogsjaren, toen nog dertig en veertig gulden werden neerge legd voor een pondje vet en der tig gulden en méér werden be taald voor een les eigengema len „sla-olie". Ja, ,we zijn al wel een stuk de goede richting in! Er gaaii u al dagen voorbij dat je met geen bon meer te maken hebt. Het vlees is nog wel op de bon, maar zou in de meeste gezinnen, wanneer het „vrij" komt, het met de bestel ling wel zo héél veel verschil uitmaken? Laatst hoorde ik een vrouw met een flink gezin, die toch over een behoorlijk inko men kan beschikken, zeggen: als het vlees vrij komt, geloof ik niet, dat ik wekelijks zoveel meer zal bestellen. Je moet toch een beetje evenwicht houden in de portemonnaie Zó is het leven nu geworden. Maar toch, meer bestellen of niet, als het vrij komt is het een goed teken en misschien ook een beetje meer gemak. Je kunt haast niet meer voorstellen, hoe erg het wel geweest is. Je was als vrouw net zo'n rekenmachi ne. De hele dag maar uitreke nen wat je nemen kon van de bakker, de slager, de melkboer. Bij de kruidenier nam je de hele buit maar ineens dan had je de „voorraad" in huis, maar moest dan weer uitrekenen dat elke dag z'n deel had. Ik begon 's Maandagsmorgens uit te re kenen wat ik van de bakker nemen kon, om de andere dag mijn „portie" van de melkboer enz. Maar bij al die berekeningen hield ik de weer komende Zon dag steeds in het vizier. Want alles moest zo geregeld worden, dat er op Zondag genoeg brood was en er dus bij de avondboter ham geen kliekje behoefde te worden opgewarmd, 's Zondags moest er ook melk zijn voor een kopje koffie. Maar voor al die heerlijkheden moest je terdege rekenen. Daar kwam nog bij als een aparte opdracht te zorgen, dat we op ons gerantsoeneerde gas het eten gaar kregen. Ja, van rekenen hebben we ons deel wel gekregen. Toen ik eens een Amerikaanse dame sprak over die tijden, zeide ze me: „Ja, maar wij hebben óók die distri butie gehad!" Ze vertelde me, dat ze ook distributiebonnen kreeg op een boekje, dat een jaar geldig was. 'k Heb haar toen verteld, dat we in het laatste jaar zoveel bonnen per veertien dagen no dig hadden, omdat zelfs ecu doosje lucifers op de bon was. Dat verduidelijkte voor haar. geloof ik, meer dan een lang betoog, 'k Heb naar ook verteld, hoe het ging met het koken, toen we een uurtje gas per dag hadden. Samen met de bij ons ingebrachte medebewo ners van het huis moesten we ook dit probleem oplossen. Elk minuutje hebben we op ons ei gen gasstel benut. Hadden we eens drie, vier minuten een gas pit vrij, dan riepen we onze medebewoonster: „Kun je nog gas gebruiken, kom dan maar gauw!" Viel je zelf in een noodgeval zo'n voordeeltje te beurt, dat die andere mevrouw je een seintje gaf, dan vlogen we er op af met een pannetje, dat op een beurt wachtte. „Dat was toch wel moeilijk..." vond de Amerikaanse, toen we het haar aanschouwelijk hadden voorgesteld. Ja, en .dat is nu allemaal voorbijGelukkiger is wéér wat van de bon. Wie weet, hoe gauw de laatste nu ook ver dwijnt. Je zou als huisvrouwen haast afspreken, dat we dan de vlag gaan uitsteken We hebben het toch veel ge makkelijker gekregen. Toch goed, als we soms eens even achterom zien, dan leren we weer dankbaar te zijn. Een huwelijksaanzoek 'k Heb een huwelijksvoorstel gehad! Van Jannus! Vorige week schreef ik al, dat ik blij was, dat ik een type als Jannus in mijn klas had, want die bleef wel voor de nodige afwisseling zorgen. Dat zul je horen. Daar komt hij vanmorgen met een „reuze-boeket" voor mij naar school. In dit boeket was van alles wat een slootkant en een weide maar kunnen opleve ren. Maar het was fris en fleu rig. En daarboven Jannus' stra lende snuit en juichend klonk het me tegen: „Voor uwes juffrouw. Vin uwes ze mooi?" 'k Vond ze prachtig 'en net wilde ik de conversatie over de bloemenschat nog even voort zetten, toen Jannus me na een enkel woord al interrumpeerde. De bloemen hadden hem blijk baar op een idee gebracht. „Juffrouw als ik groot ben ga ik met uwes trouwe en dan krij- ge u nog veel meer bloeme!" Zulk een aanbod nog voor de klok negen heeft geslagen, dat maakt de dag goed, dacht ik optimist. Ach arme, wat zou ik teleurgesteld worden. Hoewel Jannus wel zo levens wijs was, dat hij wist, dat bij trouwen veel bloemen horen, wist hij blijkbaar niet, dat zulk een delicate zaak als een hu welijksvoorstel niet in het open baar behoort te geschieden. Dat werd zijn ongeluk en mijn te leurstelling. De morgén verliep gewoon. Natuurlijk had Jannus' „reuzenboeket" een plaats ge vonden in de vensterbank, waar talloos vele met bloemen gevul de jampotten getuigen van de onderlinge goede verstandhou ding tussen degenen, die in de klas zitten, en haar die voor de klas staat. Om twaalf uur is het hele stel altijd gauw verdwenen, ver moedelijk het gevolg van het feit, dat de maag dan een woordje «meespreekt. Maar 's middags voor schooltijd toen begon het, och neen, toen eindigde het blij spel en begon het drama. Toen Jannus mij 's morgens zijn huwelijksvoorstel had ge daan, was dit geschied mede ten aanhore van een levenswijze zesde-klasser, die my juist be richt bracht over zijn zieke zus je in mijn klas. Jannus kwam 's middags als gewoonlijk stralend gehumeurd naar school, niets vermoedend van wat hem wachtte. Ik heb het zelf ook niet meegemaakt. Dat is me bespaard gebleven, maar vele oor- en ooggetuigen brachten een minutieus verslag uit. Nu dan, Jannus kwam op het schoolplein en daar begon de zesde-klasser te joelen: „Trou we.... trouwen...." enz. En verder: „Jannus gaat met de juffrouw trouwen, sliep uit Moet het nog gezegd, dat was te veel voor Jannus. Hij vloog Vrijdag 1 Juli 1949 de lijst van de verboden boeken en de leken die kerkelijk meele ven houden zich daaraan. Bjj de protestanten ls dat zo gemakkelijk niet en daar zijn we bl(j °m. Want Rome grijpt ook hier terug naar de Oud-Teata- mentlsche bedeling, waar de priester tu.,sen trad bij God en het volk. Wie de mening van God wilde weten moest toenmaals tot de priester of de profeet gaan. Bij de Hemelvaart van Christus ls dat alles radicaal veranderd. Pinksterfeest wil zeggen: de Geest ls uitgestort op alle vlees, en de profetie van Joel kwam in vervulling: Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees, uw zo nen en uw dochters zullen profe teren, en uw jongelingen zullen gezichten zien en uw ouden zul len dromen dromen en ook op mijn dienstknechten en op mijn dienst maagden zal ik ln die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profoteeren. Wij leven nu in die heerlijke tijd. Er ls geen stands verschil meer ln de kerk tussen geestelijken en leken. Wij z(jn nu' allen broeders en God zegt van de Nleuw-Testamentische Kerk: Gij hebt de zalving des Geestes en gij weet alle dingen, gij hebt niet van node dat Iemand u iets lere. D.w.z. er ls geen tussen- sé kei meer tussen Christus en Zijn gemeente. AUeen het Woord heerst en dat is ons aller bezit. Dat ls de grote rijkdom van het Nieuwe-Testament tegenover het C dat de dienst der scha- duv. n er was, omdat de Kerk toen nog ln haar kinderschoenen stond. Maar men begrijpt, dat deze rijkdom grote verplichtingen oplegt. We hebben nu dan ook alle dingen aan het Woord te toetsen, ook de lectuur waarmee we ons voeden zullen. Beseffen onze ouders dat wel voldoende Ik vrees soms dat men dal niet voldoende beseft. Schrikbarend ls het wanneer men hoort, wat onze jeugd leest en de slapheid die de ouders openbaren bij de lectuur hunner kinderen. En toch ligt hier een zware roeping. Want het boek is meer dan een verhaal. Iedere schrijver wordt beheerst door een levensbeschou wing, die hij, gewild of niet ge wild, in zijn boek neerlegt. De Kunst, en met name de lit teraire kunst, ls door haar leven dige correspondentie met de stro mingen van de tijd, waarvan zij feitelijk de directe openbaring ls, een zuivere spiegel van wat de tijd beroert. En zo'gevoelig is de magneetnaald op 't kunst-compas, dat men deze reeds ziet schomme len en zich naar de nieuwe rlch- Ons lead Mckaat. „Jong!" zei Jobs vader tegen Job op een avond, „ga jij nog ls effe naar Dlentje Sprot en haal een half pond tabak voor me, Ik zit zonder Job nam zijn pet van de haak en liep de deur uit. Tabak halen voor vader deed hij meer. Even later liep hij met het pak tabak onder de arm door de Kerk straat en floot een deuntje, dat hij van een draaiorgel geleerd had. Maar opeens stokte zijn adem en bleef hjj verbluft op straat stil staan. Daar liep Dirkje Knoester met Jan Vos, de broer van Geert. En ze zagen hem allebei, kijk, daar schoten ze nog ln de lach ook en wat het ergste was, Dirkje stak haar tong tegen hem uit. Hij, holde de straat af naar huls en smeet het pak tabak op tafel voor zijn vader. „Daar!" „Ben je niet wijs, jong, ken je dat niet wat fesoenlyker doen?" berispte zfln moeder hem. „Ken mijn 't schele", zei hij en holde meteen weer de straat op, de Kerkstraat in. Hy moest zien, of hy zijn ogen geloven kon. Hoe kon Dirkje hem zó verloochenen? Zijn ogen zochten de straat af an weldra zag hij ze samen weer tlng oriënteren, éér de nieuwe richting uit de studeercel haar weg gevonden heeft, naar de hoofdcentra van het leven: religie, staatkunde, maatschappij, sociaal leven, moraal' en ethiek om zich in deze centra te kristalllseeren. De dichter en de roman-schrijver ondergaan, bewust of onbewust, de machtige invloed van de den ker. De resultante van diens ar beid wordt ln hen, direct van de studeerkamer of via de massa, vlees en bloed, hun leven komt onder de spanning en deze moet zich uiten. Dan komt het talent hen te hulp en het lied, de roman wordt geboren en de kunstenaar wordt het instrument van zijn tijd, waarin de volksziel zich uit. Zo wordt de litteratuur de zuive re reflex van de tijd. De zuivere, maar ook de directe reflex, omdat de kunstenaar intens, hartstoch telijk de tijd beleeft, hem sterker ondergaat, dan de niet-kunste- naar en de diepe passie heeft zich spontaan te uiten. En onder die invloed komt uw kind En wat de taak der ouders is wanneer het kind nog leiding be hoeft, wordt ons aller taak bij onze eigen verdere opvoeding wanneer we bewust gaan leven. We hebben een scherpe keur bij onze' lectuur aan te leggen. We moeten scherp-critisch lezen en de christelijke pers heeft de taak voorlichting te geven, posi tief, zonder de kunst van de ten- denz te emanciperen. Want vorm en inhoud zijn één. En hoe scho ner de vorm, hoe gevaarlijker de Inhoud kan zijn. Ik wil daarmee niet zeggen, dat we niets lezen mogen wat niet- christelrjk is. Ieder kenne zlchzelve, maar we mogen ons nooit laten meeslepen door het boek, kritiekloos en wil loos, en zo, wat zwaar vergif kan zijn indrinken. Menigeen heeft er zich de dood aan gedronken. We hebben het Woord des Heren, dat ons ook hier de weg moet wijzen. En wanneer het boek be wust anti-christelijk is, zich be zondigt aan de geboden des He ren, vloekt en zwoel, vuil onzede lijk is, verwijderen we het liever uit ons huls, want het kan ons geen nut 'doen, maar wel véél kwaad en het randt de eer van God aan. En wat geldt van het boek, geldt evenzeer van het dagblad en het tijdschrlft.- Het woord is wat afgezaagd, maar Da Costa heeft het toch goed gezien, toen hij de drukpers noemde: een stap naar de hemel, maar ook een stap naar de hel.... En voor velen werd die laatste stap de w e g naar de hel. gaan, aandachtig de winkels be kijkend. Ze hadden de grootste pret, zeker nog omdat ze hem ge zien hadden. Toen balde hy zijn vuisten en slenterde langzaam de straat uit een donkere steeg in naar de Vis- sersbuurt. Als-Ie Jan straks is al leen te pakken kreeg! Hy zou hem murw slaan Maar Jan kwam niet, hoe Job al loeren bleef in de buurt van zijn woning. Het werd een trieste avond voor hem. Lang duurde 't, eer hy ln slaap viel. Hü begreep het niet. Hoe kon Dirkje zo Iets doen? Ze had hem toch beloofd met hem te gaan. En al hadden ze elkander ln geen poos gezien, ze zou toch wach ten Weg waren zijn mooie dromen van de Waterreus en het meisje. In rook waren ze opgegaan. Als hij in de knoei zat net als die Prins, zou ze nooit in het holle van de nacht naar het strand ko men om by zwaar onweer hem te verlossen en mee te nemen. Ze zou hem uitlachen en stiekum met Jan Vos meegaan, zo'n bedrieg ster, zo'n nest. Onder de dekens lag hij nog met gebalde vuisten en zyn tanden op elkaar. Maar tenslotte kwam hij tot de conclusie, dat het toch de schuld van Jan Vos moest zijn, die haar had overgehaald hem in de steelt te laten en met hem mee te gaan. 'T ZEEUWSCH WEEKEND Misschien had hy haar wel fyne chocola gegeven, waar ze zoveel van hield. Maar die Jan zou hij wel krijgen, die was nog niet van hem af! En met geweldige wraak gevoelens viel hij tenslotte in slaap „Ik geloof, dat Job gistere de bons van z'n meissie gehad heb", zei Kees Kas, toen Job de andere dag voor de derde maal een ver keerde schoen in de zak deed. „Hij brengt de kapotte schoene te rug en de hele zou-ie kapot wille make", vervolgde Kees, toen Job met hoog rode kleur zich van hem afdraaide en zweeg. Hoe kon die vent het zo goed raden? Zou-ie wat weten? Maar Kees zei niets, hij lachte maar eens om zijn grap, toen de baas zei, dat Job nog veel te jong was om aan een meisje te denken en dat Kees niet met zulke praat jes moest aankomen. Maar feit was, dat Job heel de morgen overstuur was en dat be merkte de baas zelf ook wel. „Je mot vanmiddag maar is naar strand gaan, d'r is afslag, ik heb toch geen werk voor je", zei Van Duin toen ze gegeten had den. Job keek hem met grote ogen aan. Een vrije middag! Even was hij zijn ellende vergeten en zei hij met blije ogen: „Dankie, baas". Op het strand was het een ge zellige drukte. Er waren verschillende bommen op komst en er zou afslag van vis zijn. Kees Vink liep met zijn lange benen er al heen en weer te dren telen, de lynhaalders wachtten met hun paarden op de schuitenT De pekers, oude vissers, die by het op strand trekken hielpen en hand- en spandiensten verrichtten, stonden uit te kijken naar de no- tedopjes, die tegen de zee in- zwoegden en maar nauw merk baar naderbij kwamen. Job stond met zijn handen op de rug er naar te kijken. Plots voelde hij een tik op zijn schouder.' Het was Kees Vink, die hem vroeg: „Zo jong! jij ook hier; mot je geen schoene wegbrenge?" „De baas heb geen schoene weg te brenge, hij zeit, dat ik vanmid dag vrij mocht". „Zo", zei de afslager bedenke lijk. „Benne d'r zo weinig schoene te ripperere met fiat droge weer?" „Droge weer? 't Zit 'm in de geldschaarste, anders niks", zei Job beslist. Kees Vink keek verbaasd naar de jongen en zei toen nog eens: „Zo!" De bedrijvigheid op het strand nam toe. Er kwamen vrouwen aanlopen, schommelend in hun brede heu pen, met grote breed gerande hoe den op, waarop ze straks de vis manden zouden wegdragen. Ze hadden het druk, zoals ze het al- Pagina 2 tyd druk hadden. Kooplui liepen gesticulerena voorbij, grote handelsfirma's wa ren hier vertegenwoordigd. Ieder kende ze, zo niet bij hun eigen naam, dan toch bij hun firma naam, want het was gewoonte, dat de kooplui bij de afslag onder een aangenomen firmanaam han del dreven. Korte, karakteristieke namen zoals: „Suiker", „Bom", „Stroop", „Spek". Kees Vink had geen tijd meer zich langer met Job in te laten, hij werd van verschillende zijden aangeklampt over de afslag, die straks gehouden zou worden. Job drentelde langs het strand en dacht weer aan de gemene streek van Dirkje. En toen stond opeens Jan Vos voor hem „Hallo! Job! jij ook hier?" „Stik!" zei Job rood van kwaad heid en maakte meteen een drei gende beweging naar zijn rivaal, die verschrikt achteruit week. „Wat mot je van me?" vroeg hij. „Weet je drommels goed, smeer lap! Ik zal je!" „Ho is effe, jó, ze woju zelf niet meer met je mee, ze zeit tegen me, ik mot van die pikbroek toch niks meer hebbe en toen Hij kwam niet verder. Job was boven op hem gesprongen en hij beukte hem waar hij hem raken kon. Toen Jan even de kans kreeg, Vrijdag 1 Juli 1949 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 Hei£i% Av-ondmaal Jezus gunt mij met zijn geuten (jr toe te tasten, daar de spijs zijn lichaam is feu zijn bloed, aan 't kruis geschonken, tuordf gedronken (S bij zijns doods gedachtenis. S Och! wat baat hier beeld en teeken? Deze ontbreken zelfs geen vijanden van 't kruis. Daar men zwelgt, tot troost noch voordeel, strenger oordeel, 9 aan Gods tafel, in Gods huis. <9 Leer mij booze blijdschap mijden, fals ik 't lijden in uw dischgerecht aanschouw, Swaar spelonk en rots van scheurde, 't licht om treurde, a al de wereld steende in rouw. Laat geen wellust mij vermaken fooit wel smaken, waar uw zieldorst gal voor dronk, S't helsche gift o?is heeft verzwolgen, zoo verbolgen Sals Gods hand dien kruiskelk schonk. JOHANNES VOLLENHOVE (1631-1708) heeft: Indien iemand wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God be- gere, die mildelijk geeft en niét verwijt. H. J. G. Ulat g£&eWide. eA ap Uw- u-eAj,aaAclag, 3 Juli 1619. Plakkaat tegen de Remonstranten. - Een Russisch offensief brengt de Duitsers 132.000 doden en 51.000 gewonden (1944). - Amerikanen rukken snel op naar het Noorden van Frankrijk (1944). 4 Juli 1605. 's Lands oorlogs schip ,,'d Eendracht" springt ln de lucht. - De Engelsen brengen in een zware tankslag de Duit sers tot staan bij El Alamein. (1942). - Minsk in Russische han den (1944). klaring over de „vliegende bom men", waarvan hij de ernst niet onderschat. 1944 7 Juli 1631. Zware hagel in het Noorderkwartier. - Van Irak uit ondernemen de Engelsen een ge weldige aanval ln het N.O. van Syrië (1941). 8 Juli 1709. Nederlaag der Zwe den in de Ukraine. - De Duitsers hebben de stormloop op de Sta- 1 ln-llnlc ingezet en deze op ver scheidene plaatsen doorbroken (1941). 9 Juli 1627.De dichter D. R. Camphuyzcn overleden. - 400 Ne derlandse jongens en meisjes zijn vertrokken naar Danzig als vrij willigers voor de „Germaanse" landdlenst (1942). - Dr Göbbels zegt in een rede, dat er binnen af zienbare tijd meer en zwaardere vergeldingswapens te verwachten zyn (1944). pardoes op Kees af en wilde. Maar Kees stak zijn voet uit en daar duikelde mijn held over het schoolplein. Door de vaart, die hij had, kwam het nogal aan en werden zijn kleine knuistjes ontveld. Het is akelig om te zeggen, maar mijn huwe- lijkscandidaat werd snikkend bij mij gebracht ter verpleging. Zijn ene hand had een ver band nodig en dat heb ik dan ook liep hij met sprongen, die Job ver baasden, over het mulle zand naar de kant van het duin heen. Daar stond Job. Eén stuk ellende. „Die pikbroek", had ze gezegd. Zo'n gemeenderd. „Pikbroek", dat was het scheldwoord voor alle schoenmakers. Dus ze wou hem niet, omdat hij schoenmaker werd en meteen kreeg hij een gloeiende hekel aan het vak, dat zijn moe der voor hem uitgekozen had. Ik ga er nóóit meer naar toe schoot het door hem heen. Tranen befloersten zyn ogen. Met zijn ge balde vuisten in de zakken, keek hy uit over zee naar de bommen, die nu vlak by waren. Toen op eens begreep hij waarom Jan ook op het strand was. Zijn broer werd met een der bommen verwacht. Geert zou aan wal komen. Geert, die toen door de politie uit het huis gehaald werd omdat hy wel getekend had voor de vaart, maar toen het er op aan kwam toch niet mee wou, omdat z'n moeder lag te sterven. En meteen dacht hij er aan, dat hij Geert zo'n mooi briefje had ge schreven over de begrafenis van zijn moeder en dat hij ook in God geloven moest. Schaamte brandde op zijn wan gen, toen hij daaraan terug dacht. Wat moest Geert nu wel van hem denken, als Jan hem vertelde, dat hij hem zo op zijn falie gegeven had. Al die vromigheid, niks dan vakkundig (een mens leert dat wel onder onze omstandigheden) aangebracht. Jannus vond het wel gewichtig en gaf er de hele middag al zijn aandacht aan. Het woord „trouwen" wordt niet meer genoemd tussen ons, zo vrees ik dat die kans verkeken is. Een droef eind van een dag die zo goed begon. R. T. huichelarij, natuurlyk. En Job voelde zich al ellendiger en al eenzamer worden. Intussen was er op het strand beweging gekomen. De lijnhaalder was op zyn paard gesprongen en stuurde zijn bles zee in. Het dier schudde zijn kop, alsof het onwillig was, maar het liep met hoge poten stappend, toch het water ln, snuivend en rukkend met zijn kop aan de teu gel, die de bestuurder in handen hield. Toen het water al hoger kwam en tenslotte bij de kop opschuim de, nam het dier een zwemhou- ding aan en meteen was het ook by de bom, waar de paardrijder een lijn werd toegeworpen, 't Dier keerde, zonder dat .iet hem ge last werd, terug. Het was dit werkje gewend. En toen 't drui pend op het strand stapte, grepen een paar mannen het touw en De- gonnen te trekken. Aan de lyn was de kabel verbonden, die nu op het strand getrokken werd. En toen eerst begon de zware aroeld, de bom zover mogelijk op 't strand te halen. Heel wat kerels kwamen daarbij te pas. Dan komen de vissers van boord. Veel geschreeuw en gewulf van fa milie-betrekkingen, gedrang en ge mopper van de mensen, die hier werken moeten en dan opeens ziet Job Geert met een paar oudere vissers in hun waterlaarzen door het water stappen naar 't strand. roepskeuze e.d. Toen kregen ze het volgende antwoord: Ouders, hebben jullie niet gemerkt, dat Kees zo'n grote liefde heeft tot de natuur? Dat is toch geen kwaad, dat is iets moois! Dal zyn in het geheel geen „vuile neigin gen!" Ik wil je raad geven. Laat Kees beloven, dat, wanneer hy flink studeert, hy straks, wanneer hy eindexamen H.B.S. heeft ge daan in de dierkunde verder stu deren mag. Ja maar, zei moeder, dier-biologie, plant- en dierkunde is so'n fies fak! Met al die kik kers, salamanders en die andere fiese beesten! Domme, kortzichti ge ouders. Ze meenden, dat hun fatsoen lyden zou door de kikkers, die hun zoontje bekeek! Ze zagen de 'liefde van die jongen voor Gods schone natuur aan voor zucht tot vuil doen. Ze zagen de verheven trek in de aanleg van hun kind aan voor neiging naar het verzonkene: hoe kan een jon gen uit een hoge fatsoenlyke fa milie nu belang stellen in water torren! Deze hoogst fatsoenlyke ouders miskenden de gaven, die God hun kind gegeven had! Ze begrepen hun jongen niet! Ouders, begrijpt gy uw kinde ren? Begrypen onze onderwyzers onze kinderen? Ons leven, onze opvoedingze getuigen van onze vele misslagen! Wij tasten zo dikwijls mis, zodat wij moeten klagen: I-Iere, ik kan niet opvoe den, wil Gy het my leren. Gaan wij tot onze Heiland en vragen wy Hem om wysheid, om geduld en om takt. Gaan u\y tot Hem, die in zyn speurende liefde wist, wat in het hart des mensen is! Ik wil besluiten met een woord van Oosterlee. Vooral voor onze onbegrepenen is het zo nodig, dat de harten der vaders tot de kin deren worden gebracht, dan zul len ook de hai ten der kinderen ook der onbegrepen kinderen wederkeren tot hun vaders. Dan wordt geen kinderziel meer ge tergd, geen kinderhart meer moe deloos gemaakt, de bron van zo veel karakterbederf, het begin van zoveel vermorst leven. Onze onbekende exotische plan ten hebben de tederste zorg zo no dig. Een yzige windvlaag en slap hangen ze neer. Liefdevol be grypen kunnen we in de opvoe ding niet missen. Het beste wordt het eerst beschadigd. Het fynste wordt het eerst geknakt. Daarom rijze elke morgen uw gebed èn het myne: Gy, Eeuwige, die de liefde zijt, leer ons elkan der, leer ons onze kinderen ver staan en worde het begrypen on zer jongens ons eerst ten heiligen plicht en dan tot benijdenswaar dig voorrecht! Laten we met onze moeilijkheden in de opvoeding ook met onze onbegrepen kinde ren gaan tot Hem, die gezegd Job loopt wat naar voren, mis schien ziet Geert hem wel. Maar Geert ziet hem niet. Hij heeft het te druk met zijn kornuiten en als hy vlak langs Job komt, hoort Job hem een yselyke vloek uitbra ken. Hy deinst er van terug. Zó heeft Job nooit horen vloeken. Met star ogen blijft hij Geert nakijken en dan maakt een gevoel van diepe teleurstelling zich van hem mees ter. Geert is zijn moeder eu de brief, die Job hem gegeven heeft, vergeten. Hoe kan Iemand, die 'n moeder in de hemel heeft, zó vloe ken? En Job voelt zich nog ellen diger worden dan hy' al was. Het ls alsof alles te gelijk op hem af komt. Hij slentert weg van de plaats, waar veel vrolijkheid en gelach en gescherts is. Maar als hij wat verder gelopen ls en ziet, dat het hier eenzamer wordt en de drukte rondom de bom toeneemt door al de kooplui, die wachten, welke vis er aan boord zal zijn, keert hy toch weer terug. Een vls- afslag is toch een te mooi ding om er niet bij te zyn. Met grote manden wordt de vis van boord gehaald en ln hopen op het strand gesorteerd. Overal lig gen de hopen van allerlei soorten. En de kopers keuren en schatten en stellen prijzen vast. Kees Vink heeft het nu druk. Hij maakt de lysten klaar en loopt maar van de ene hoop vis naar de andere. Straks zal de afslag be- 5 Juli 1757. Memel veroverd door de Keizerin aller Russen. - Alle politieke partijen in Neder land ontbonden (1940). - Gene raal Von Rundstedt om „gezond heidsredenen" vervangen (1944). 6 Juli 1706. Ostende geeft zich over aan Marlbourg. - Verboden naar vijandige radlo-ultzendlngcn te luisteren (1940). - Nederland se artsen op vrije voeten gesteld H943). - Churchill geeft een ver- ginnen en moet alles ln orde zijn. Het duurt nog een poosje eer 't zover ls. De bom heeft intussen gezelschap gekregen van nog drie andere schuiten, waar ze ook al met het afladen begonnen zyn en dan tenslotte verdringen alle kooplieden zich op een hoop en probeert Vink zich met zyn elle bogen een doortocht te banen tot hy bij de vis is. „Opzjj, mense!" schreeuwt hy met een galmstem, die op een ba zuingeluid gelijkt. Het is boven 't gegons van alle stemmen uit te horen. Er wordt plaats gemaakt voor de afslager, die, gevolgd door de „stokhouwer", zijn plaats vlak bij de vis inneemt. Met een geweldige stem roept hij het soort en de grootte der partij af. De stokhouwer wijst met zijn stok de ln veiling gezette par tij aan, zodat er geen misverstand kan zijn en dan begint te afslag. Het gaat met stuivers tegelijk. „Tachentig!" schreeuwt Vink, en dan gaat 't snel: „negen, acht. zeuve, zes, vijf, vier, drie, twee, één, zeuventlg, negen, acht. zeu- ven, zes, vijf, vier, drie, t'.vee, één tot iemand roept: „Mijn!" Kees Vink kijkt op en dan roept hij met zware stentorstem de fir manaam van oe afmijner. De stokhouder wijst een nieuwe p. rtij aan en bet gaat .vtcr van voornfaan. Job lieett fcch'k In ,:e afslag en vergeet voor een ogen- Besluiteloosheid schaadt al on ze successen. Er is geen gunstige wind voor de zeeman, die niet weet, welke haven hij wil aan doen. Nooit over zichzelf tot anderen praten, maar met hen alléén over henzelf spreken, zietjaar de hele kunst van te behagen. blik zijn ellende. Hij kijkt naar de vrouwen, die op htin brede hoe den de manden met vis, welke zijn verkocht, wegdragen naar 't dorp. Dan opeens ziet hij tussen hen de vrouw Van Gijs van den Duik, die met een gebroken been in het zie kenhuis ligt. Ze loopt ook ai te sjouwen. Natuurlijk verdient Gijs nu geen geld en opgespaard heb ben ze niet, want Gijs verdronk alles. En van Gys komt Job weer op Van Duin terecht, die voor zijn beterschap bad. De wereld werd hem hoe langer hoe wonderlijker. Er was niets meer dat rijmde. Geert vloekte als een ketter en had een moeder ln de hemel. God strafte Gys voor zyn gesar en Van Di^in bad voor zyn beterschap. Van Duin was een kind van God en God gaf hem minder schoenen te repareren. Dat klopte allemaal niet met elkander. En zyn zwaar ste last op dit ogenblik was nog, dat Dirkje hem ln de steek ge laten had, omdat hy een pikbroek was. Toen hij daar aan dacht bal den zich zyn handen weer tot vuisten ln zijn broekzakken. Langzaam slenterde hy 't dorp weer in. Neen, deze middag was geen plezicrmiddag geweest. Thuis zocht hy zijn hoekje op en ging troost zoeken in het boek van de Bijlhouwer, dat hem zo boeide Begrijpen wij onze kinderen. IV. (Slot.) Niets merken, niets zien bij de opvoeding wil maar al te vaak zeggen: niet opletten, niet kijken. Dit niet opletten is bij de opvoe ding een heel groot kwaad. Hoe zullen de opvoeders hun kind lei den tot, het brengen aan de voeten van Jezus, wanneer zij hun kind niet kennen? Wanneer zij niet kennen zyn karakter, zijn aanleg, zyn neigingen, zyn zon den? Ouders, let op uw zaak! Leer toch uw kinderen kennen. Let toch op hen! Let op hun wegen entydig ingrijpen kan vaak veel kwaad verhoeden. Wy begrijpen onze kinderen nog zo slecht. Daarom zien wij de lief hebberijen van onze kinderen soms aan voor hebbelykheden, waarvan we ze zo spoedig moge lijk af moeten helpen, gaat het niet goedschiks, dan kwaadschiks. Maar we zien in die liefhebberyen niet een ontplooiing van hun aan leg een vingerwijzing een tip zegt men tegenwoordig voor ons, in welke richting wy onze kinderen moeten opleiden voor het praktische leven. Wilt ge een voorbeeld hiervan. Ik zal het«u geven. Kees werkt niet graag voor school. Hij zat in de le klas van de H.B.S. In talen is hy slecht en met zyn wiskunde vlot het ook al niet. En moeder kon vroeger op school zo goed vreemde talen. En vader kon zo goed wiskunde! Van wie heeft hy dat toch? zucht vader, natuurlijk in het bijzijn van Kees. Maar Kees vangt wel graag torren, salaman ders, rupsen enz. Uren kan hij doorbrengen aan de rand van een sloot en dan komt hy straks thuis met slykhanden en modderschoe- nen tot grote ergernis van moe der! En moeder moppert niet weinig, als hy' dan weer thuis •komt met van die vieze, vuile beesten! Wat is die Kees toch een slordige jongen. Van wie heeft hy dat toch? Toen de natuurkunde leraar eens een dagje met zijn leerlingen de natuur in was ge weest, stond deze er versteld van wat Kees al niet wist van de levende natuur. Wat was die thuis in sloot en plas! Toen de natuur- kunde-leraar dit aan Kees' vader vertelde, mompelde deze: Ja, was hij maar beter in zijn Frans! Al die zotternij met die beesten! Was hy maar zo goed in zyn Frans! En Kees kreeg nog eens een extra vermaning: Kees, laat die beesten nou maar zwemmen en doe je werk! Kees bleef dat jaar zitten. Zijn kameraden wa ren overgegaan. Die deden zulke gekke dingen niet als Kees! In de lange zomervacantie was Kees soms uren weg. Wanneer hij geen dierenverhalen las, dan ging hy de natuur in. Kees zei niets, maar genóót! Van boer Fransen had Kees een oude yzeren var kenstrog gekregen en daar mocht hij mee doen wat hy wilde. Kees bracht de trog achter in de boom gaard van boer Fransen. Hij deed er water in en nu hield hij er kik kers, watertorren en waterspin nen in. Boer Fransen had schik in deze jongen en zei: „Kees, waar andere jongens, hun zomervacantie door brengen met kattekwaad uit te halen, breng jü die door in de natuur. God heeft je liefde tot de natuur gegeven, wees daar dank baar voor, myn jongen". Maarop zekere avond kwam Kees thuis met yzerroest aan zijn broek. Moeder boos! Die viese, slordige jongen! Hoe kwam hy daar nu weer aan? En Kees moest vertellenvan zijn trog en zyn beesten. De volgende dag moest Kees met vader mee. Hy moest hem te trog wyzen en vader keerde het ding om en ver bood Kees, nog aan die trog te komen. Moeder vertelde aan iedereen, die het maar horen wilde van die trog en van die vuile beesten en van die smeerboel. Ze konden toch niet begrijpen, hoe hun jon gen zulke „vuile neigingen" heb ben kon! Kees' vacantie was ka pot! Kees' ouders zaten met hem verlegen en toen gingen ze naar iemand, die ouders raad geeft in moeilyke gevallen met hun kinde ren, vooral met het oog op be-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 5