mmm
„Die goede oude tijd"
Uit mijn klas.
Voor onze zieken
APHORISMEN.
Vrijdag 3 Juni 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
Men kan in het bestek van
een krant u.r'u I j,:
niet met voorn en komen,
maar ieder kan dat zelf wel na
gaan. Men merkt, dat bij vele
zangers de doorgaande lijn van
Christus' werk verbroken ligt,
men ziet de Uitstorting van de
Heilige Geest niet als conse-
ouentie van Kerstmis, Pasen en
1 meivaart. Pinksteren wordt
g oleerd en toegeëigend voor
persoonlijk ziolsgenot, voor ver
heven stemmingen, voor dren
king van eigen zieleleven, dat,
dor en mat, naar water hijgt.
Van een objectief bezingen van
een historisch feit, zoals men
dat nog wel bij Kerstmis en Pa
sen doen kan, is hier geen spra
ke. Men ziet duidelijk, dat zij
met objectieve, historische ge
gevens op Pinksteren feitelijk
geen weg weten, en daarom
moet de didactiek hier zwijgen
en wordt aan de lyriek onbe
grensd spel gelaten.
Ik geloof, dat we hier een
symptoom hebben van het te
weinig kerkelijk denken van
onze christelijke dichters. Zij
leven te geïsoleerd van de Kerk
gemeenschap en voor zover zij
in die gemeenschap mee-leven,
isoleren zij hun dichterschap
toch te veel van hun Kerkleven,
om te aanvaarden het ontzag
lijke feit, dat wie „Christen" heet,
naar onze catechismus, tot
Christen gezalfd is, d.w.z. in het
ambt aller gelovigen staat en
uit dat ambt heeft te leven en
zijn gaven ten nutte van zijn
naaste heeft aan te wenden.
Het christen-dichterschap ver
staat zich niet met een levens
houding als de Tachtigers aan
genomen hadden in hun „ivo
ren-torens", Wie de zalving
van Christus deelachtig is, staat
in een sterke gemeenschap en
heeft daarin een ambt te bedie
nen en dat moet in de ruimste
zin van 't woord verstaan wor
den. Dat geldt niet alleen bin
nen het erf van de geïnstitueer
de kerk, maar wie kerklid is, is
dat alle dagen van zijn leven en
op alle plaatsen en in alle om
standigheden. Hij behoort tot
een nieuwe gemeenschap, hij
leeft in de wereld der Herschep
ping waarin de eerste dingen,
d.w.z, de Paradijsverhoudingen
in beginsel zijn hersteld en de
mens uit ambts-opdracht te
leven heeft: koning, profeet en
priester.
Wanneer we zo tegenover ons
christen-zijn staan, staan we
vanzelf ook al anders tegenover
't Pinksterfeest. We zingen dan
niet of God een druppeltje van
Zijn milden regen ook op mij wil
doen neerdalen, maar wij zin
gen van de nieuwe gemeenschap
des levens, waarin de Heilige
Geest dag en nacht, zonder op
houden werkt en strijdt, wor
stelt en bidt. Wij zien dan, even
reëel als op Kerstfeest de ge
boorte van Christus in de stal,
de komst van de derde Persoon
in de Drie-eenheid, God de
Heilige Geest, komen uit de he
mel op aarde in een zaal, ne
derdalen om woning te maken
in een kerkgemeenschap, die
daar vergaderd is. Het wonder
is even groot als Kerstfeest een
maal was. God, woning makend
in de mensen. God-met-ons!
Dat is geen kwestie van dich
terlijke stemmingen of poëtische
stichtelijkheid, dat is een ob
jectief reëel feit, dat gedateerd
en gelocaliseerd heeft plaats ge
had, éénmaal en zich nóóit en
ner""os meer herhalen zal of
ken. Men leze de nuchtere Pink-
st-u-rede van Petrus er maar
op na.
Waar is de christen-dichter
die zo cecrepen door het mach
tige Pinksterwonder tot de
heeste inspiratie werd aange
zet?
Maar we mogen hier onze
dichters niet zwaarder aanreke
nen een laakbaar feit, waaraan
wii allen schuldig staan.
Is de Kerk feitelijk niet lang
in gebreke gebleven om Pink
steren onder het Schriftuurlijke
I.icht te zien? Waar is de prac-
tiik der Godzaligheid zó zuiver
op de Woordopenbaring afge
stemd, dat men leeft onder de
hoge snanning van dit God-met
ons? Ken leven in nieuwe ge
meenschap, waarvan de bodem is
bevloerd met de paradijswet. en
Het beginsel der eeuwige Sab-
bathsvreu«de zijn stempel heeft
inoedrukt?
Wie zich zelve kent, vergaat
de lust een vinger naar anderen
uit te steken. Maar toch, ook al
vloekt do levenspractijk tegen
het Pinkslergeloof, dat ons be
roerd heeft, in, wij houden in
geloof het Pinksterevangelie
vast, als een historisch Feit,
waarmede dn*»ri.i van heilsfeiten
zijn climax heeft bereikt. En
dan. wanneer we vast gehouden
hebben aan de didactische pre
diking van Pinksteren, óók in
het arfiM van kunstenaar bij de
gratie Gods, wordt in ons in
hoogste aanbidding de didac
tiek door de lyriek blij ontmoet
en stemmen zij overeen in de
schoonste Pinksterzang, Gode
ter ere en de gemeente tot
stichting, dat is: tot opbouw.
Als een zuiver voorbeeld hier
van, heeft de christen-dichter
Jacobus Revius in de zeventien
de eeuw ons zijn Pinkstervers
gegeven:
Een vader die bijtijds gedenckt
[aen het sterven
Stelt schriftelijck sijn goet en
[die het sullen erven.
En wat sijn vrije wil int uiterste-
[besloot,
Wort onverbrekelijck gehouden
[na sijn doot.
Wanneer nu van den rou de
[dagen sijn verloopen.
Soo doetment testament voor
[aller ogen open
Alwaer dan yder een vernemet
[voor gewis
Wie datter is bedacht en wie
[vergeten is.
Des hemels eygenaer opt eynde
[van sijn leven
Een heerlijck testament sijn
[vrienden heeft gegeven
'T welck bondich ende vast voor
[eeuwich is gemaekt
Dewijl de dode hant daer
[tusschen is geraeckt.
De rouw na sijn versterf
[geduerde vijftich dagen,
Doe sont Hij uit de hoochd' met
Tbuyen ende vlagen
Sichtbaerlijck sijnen Geest, de
[kereke tot een gift,
Doe brack de segels los en
[opende de Schrift;
Daer sach men wonder dinck:
[de kinders afgesneden,
Het erfenis gedeydt aen Parthen
[ende Meden,
Aen Capadociërs, aent volck
[van Phrygia,
Van Pontus, van den Nijl, van 't
[sandich Africa,
De Moor, de Abissyn, 't is al
[vervult met schatten,
Met schatten die voorwaer de
[werelt niet can vatten,
De kinders, na de wet, al hebben
[sijt verbeurt,
En is niet hopeloos het erve
[afgekeurt,
Maer, willen's uit genae mee
[werden aengenomen
En niet vergevelijek op haer
[geboorte rorr.en,
Daer is genoech voor haer, voor
[ons, voor-alle-man
Die slechts den rijeken God het
[toebetrouwen can.
Wiens goetheyt noch ter tijt voor
[niemant is gemindert
Wanneer het ongeloof hem daer
[niet van en hindert.
PETERKE
Om te zien is Peterke een
klein prinsje. Onberispelijk zit
ten z'n keurige pakjes om het
sianke jongenslijfje. Zelf weet
hij het zo goed, dat alles aan
hem zo netjes is, en hoe klein
hij ook is, hij gaat er danig trots
op. Niets vindt hij erger, dan
een paar vuile handen. Toen
eens ons hele span, uit alle klas
sen, meisjes zo goed als jongens,
hartstochtelijk aan het knikkeren
waren, en ons plein daardoor
een wonderlijk pokdalig aanzien
had, stond Peterke er stramrecht
bij, met opgetrokken neusje
bah, zulke vieze handen kreeg
je
Arm PeterkeI
'k Ontmoette z'n moeder, en
toen begreep ik ineens Peterke
zoveel te beter, want ik kreeg
een klaagzang te horen over het
leven in zo'n boerendorp als
hierDie mensen waren zo
ruw. 't Was haast niet om uit
te houden, en als het niet moest
voor je brood.... Ze hoopte
maar, dat haar man weer gauw
ergens anders benoemd werd
want die mensen hier....
Ineens zag ik toen voor mij
een lange rij bekende gezichten.
Ze waren verweerd door veel en
hard werken buiten op het land
en in hun kwekerijen, maar het
waren trouwhartige gezichten
met eerlijke ogen. En ik wist
het zo goed, de buitenkant was
wal verweerd en rimpelig, maar
de harten waren trouw en goed
engevoelig. 'kZag de klei
ne meisjes in onze scnool. Ste
vige jongensknuisten waren wel
eens gauw bereid tot êen par
tijtje knokken, maar klare jon
gensogen dunaen ons lrank en
lier in het gezicht zien.
Peterke bezit haast alles waar
naar een kleine jongen maar ver
langen kan. Op z'n klein fietsje
peddelt hij al dapper met vader
en moeder mee. Z'n spoortrein
heeft een lengte, waarvan onze
andere jongens niet eens durven
dromen, z'n rails beslaan, wan
neer ze uitgelegd zijn, de vloer
van een flinke kamer. O, Peterke
bezit zo veelen hij mist nog
meer
Hij voelt zelf wel, dat hij met
de andere jongens in hun spelen
niet mee kan. Daarover wreekt
hij zich gestadig met een hart
grondig „bah" en een aristocra
tisch gebaartje van minachting.
M'n andere kleine baasjes voelen
daar niets van, ze lachen hem
eens uit en schelden hem, ,,'n
gróze aop". Zij weten alleen
maar van kort en snel recht met
hun stevige bruine knuistjes, of
een spottend scheldwoord. Ze
menen het niet zo kwaad, want
met de vijand van een half uur
te voren, lopen ze met de arm
om z'n hals geslagen weer de
gang in als de bel luidt. Maar
Peterke is tegen zulk een levens
houding niet opgewassen. Hij
voelt zich gegriefd en blijft
wrokken.
Het is zulk een stralend weer,
de zon geeft overdadig z'n vreug-
dig licht over het dorp, de wind
speelt uitdagend om ons heen,
we móéten nu het speelkwartier
wel intens benutten. Niemand
ontgaat de roep van deze zonne
dag. We spelen, groot en klein,
eensgezind allen te zaam één
heerlijk spel. We genieten alle
maal, zo'n speelkwartier is goud
waard.
Maar als we naar binnen gaan,
heeft Peterke een vuile veeg op
zn' crème shantung kieltje
's Middags tref ik Peterke's
moeder bij het speelplein aan.
Ze heeft weer veel te klagen,
de kinderen zijn zo ruw hier.
Vanmorgen had Peterke „vuile
vegen op z'n kieltje...." Het is
ook in uit geval de toon, die de
muziek maakt.
'k Voel me ineens wat schuld
bewust t4or de keurige mama
staan, want ik had 's morgens
ook een paar lelijke vegen op
mn licht zomerjaponnetje opge
lopen. Een warm knuistje nad
me zeker eens even vastgegre
pen. Na het speelkwartier nad ik
wat verpiooiü en gestreken om
er toch maar weer toonoaar uit
te zien, want je kunt nooit weten:
een schooi heeft voor sommige
autoriteiten altijd een open
deur.
'k nen nu echter heel blij er
weer heel correct uit te zien, net
als Peterke zelf»en z'n mama,
weer glanzend schoon en in de
plooi. i
Peterke staat netjes en sloom
naast z'n moeder, maar van
morgen hebben z'n blauwe kij
kers toch gestraald, dan is hij
toch ook heus wel lief.
Arm Peterke, dacht ik weer.,
en ineens grijp ik moed.
„Als het u gelegen komt, wil
ik graag vanavond even bij u
komen", vraag ik.
„O, graag", fleurt mama op,
die in een onderwijzeres iemand
ziet met wie ze zal kunnen
praten.
Ik zal vanavond gaan, 'k zal
een kamp wagen voor Peterke
misschien krijg ik een bond
genoot in papa. Maar laat ik
dan vooral niet denken aan
„vuile vegen op z'n kieltje"....
De herinnering aan die klank
doet me bevriezen en.... m'n
moed is wegR. T.
Ons lead uuhaai.
CONFLICT. 3)
Iets in de manier van zeggen
deed Han opkijken naar haar.
Zo troostte ze de kinderen ook
ais die ergens pijn hadden.
Opeens moest hij denken aan
een gesprek, dat hij lang ge
leden met Lien gehad had, na
een onenigheid.
Lien had hem toen verweten,
dat h[| de weinige ogenblikken,
dat ny nog thuis was, volkomen
ongenietbaar was. „Als je thuis
komt", had ze gezegd, „weten
we nooit wat ons te wachten
slaat. Kunnen wij het helpen
ais alles niet naar je zin gaat?
Zo is het lang geen feest als
je thuis komt. Ais je moeiluk-
heuon hebt, praat er dan over,
aan weet ik, wat er is. Als je
zo aan tafel zit te zwijgen, dan
lgat het wei of er een oordeel
boven ons hoofd hangt."
Hg hau toen gewezen op zijn
moeuer, die als hi^ vroeger zul
ke buien hau, maar niets zei of
vroeg, „dat was verstandiger",
had hij gezegd. „Je moet veel
meer ais een moeder tegenover
me staan, die verwut niet en
vraagt niets en is alleen maar
gelukkig in het geven van haat
liefde."
Heel rustig had Lien toen ge
antwoord: „Je moeder had zulke
buien niet hoeven te dragen en
ik zeker ook niet. En als ik een
moeder voor mijn man moet
zijn, wordt het misschien wel
gemakkelijker tussen ons, maar
dan is mijn liefde als vrouw ook
dood voor je. Een jongen is een
mensje beneden me, daar heb ik
geen respect voor. Een man moet
ik me minstens naast me of
beter boven me weten."
Hij had haar toen op zijn knie
getrokken en lachend gezegd:
„Wat houdt dat vrouwtje van
mij een zwaarwichtige betogen."
Lien had zich in de krant ver
diept. Han zuchtte. Dat gepieker
kwam zeker door zijn hoofdpijn.
Lien keek eens op en zei kal
merend vriendelijk: „Kom jon
gen, als je een kwartiertje rus
tig blijft zitten, zakt de pijn
wel af".
Vroeger zou ze bij hem zijn
gekomen en zijn voorhoofd heb
ben gekust. Haast ondanks zich
zelf nam Han de proef, en zei
op verongelukte toon: „Ja maar,
vroeger troostte je me altijd
beter, als ik zo'n hoofdpijn had".
Lien lachttc vergoelijkend en
zei: „Daarvoor zijn we heus te
oud geworden." Daarop nam ze
de krant weer op.
Han greep ook weer naar de
krant. Van lezen kwam nog niet
veel. Hij piekerde verder. Zo'n
periode kwam misschien in elk
huwelijk eens voor. Het zou
vanzelf wel weer in orde komen.
Doch na weken moest Han
erkennen, dat het niet zo maar
in orde kwam. De afstand tussen
hen scheen groter te worden.
Dan weer vroeg Han zich af: is
er werkelijk iets tussen ons.
Lien deed gelijkmatig vrien
delijk en deed haar uiterste best
om de kleine stenen des aan
stoots uit de weg te ruimen.
Maar nooit meer kwam ze hem
enthousiast tegemoet en kuste
hem spontaan. Kwam hij vroeger
vaak later thuis van een verga
dering, dan hij beloofd had, dan
kon ze eerst wel eens mopperen,
maar tenslotte zei ze vaak: „En
ik ben toch blij, dat je er weer
bent hoor. 't Is ook zo saai al
leen."
Nu leefde ze haar eigen leven
tje. Dikwijls was ze nog niet
eens thuis, wanneer hij van een
vergadering kwam en was ze
thuis, dan ontving ze hem vrien
delijk, maar behendig wist ze
haast altijd zijn kus te ontwij
ken, door bedrijvig naar het
dressoir te gaan om hem een kop
koffie te maken.
Enkele keren had hij al ge
probeerd met Lien te praten,
maar al zijn pogingen waren
afgestuit op Lien's correcte
vriendelijke glimlach. „Ach wel
nee jongen, wat zou er zijn. 'k
Heb toch niet op je gemopperd."
Een volgende keer, toen hij
zich niet liet afschepen, had hij
gezegd: „Lien, we móéten eens
met elkaar praten. Het staat niet
goed tussen ons, dat weet je toch
ook wel", toen had ze gezegd:
„Vroeger heb ik zo vaak gepro
beerd met jou te praten, maar
het is me eigenlijk nooit goed
gelukt en ik geloof niet, dat ik
zoveel knapper geworden ben."
Toen had Han iets gezegd, wat
hij vroeger nooit voor mogelijk
had gehouden.
„Maar misschien ben ik wijzer
geworden.
Even had Lien hem doordrin
gend aangezien en haar ogen
hadden zich met tranen gevuld
maar met een moe gebaar had
ze gezegd: „Ach, wat zou het
nou nogen was de kamer
uitgegaan.
Het werd Han tot een obses
sie, dat hij de muur tussen hem
en Lien niet afbreken kon. Lie
ver had hij nog scènes, hoezeer
hij die ook verfoeide dan deze
afmattende, monotone vriende
lijkheid, waarbij Lien hem steeds
verder ontglipte.
Zijn vele bezigheden in het
verenigingsleven had hij tot een
minimum beperkt. Alleen daar,
waar hij zich werkelijk nodig
wist, was hij gebleven. En ook
daar was hij de laatste tijd
slechts een halve kracht, omdat
zijn aandacht niet meer bij dat
werk bepaald kon blijven.
Steeds weer dacht hij aan thuis.
Kón het dan gebeuren, dat je
elkaar losliet na zoveel jaren
samen één te zijn geweest en
elkaar te hebben liefgehad.
Maar hij had Lien nog lief en
liet haar niet los. Zij liet hem
alleen gaan.
Dan weer trachtte hij zich zelf
te bemoedigen door te zeggen,
dat alles weer in orde zou ko
men, want Lien was in geen
enkel opzicht zich zélf. Vaak
betrapte hij haar er op, dat ze
bij het avondgebed, dat ze al
tijd samen deden voor het sla
pen gaan, na het „amen" nog
even strak in de verte staarde
als toen hij begon te bidden.
Kon hij maar met haar pra
ten. En in deze tijd bad hij meer
dan hij ooit had gebeden: Soms
dacht hij, dat hij eigenlijk nu
pas voor het eerst bidden had
geleerd.
Te midden van al zijn gepie
ker kwamen hem vaak lang-
vergeten voorvallen van jaren
terug voor de aandacht, meestal
klaar en scherp zoals men een
voorwerp ziet, dat onder felle
belichting staat.
Telkens opnieuw weer ge
beurde dat. Deze herinneringen
kwamen als een benauwende
muur om hem heen.
Het waren toch meest onbe
duidende' gebeurtenissen. Maar
het waren er zovelen
Was het daardoor gekomen
dat Lien's liefde geblust was?
Lien zelf tobde niet meer.
Er was geen strijd, dus ook
geen verweer meer Rustig leef
de ze haar eigen leventje met
de kinderen. Ze probeerde het
zich zo prettig mogelijk te ma
ken.
Ze zag wel, hoe Han probeer
de weer een plaats in haar le
ven te krijgen. Ze zag, hoe hij
steeds meer zijn tijd vrij hield
om bij haar en de kinderen te
blijven en hoe hij worstelde
tegen zijn ongemotiveerde wre
velige buien, maar het bracht
haar geen vreugde meer. Een
Vrijdag 3 Juni 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
Ik hoorde dezer dagen door de
radio dat de dichter W. Hessels
in Z. Afrika is overleden. Ik schrok
er even van op. Ik heb hem
nog mee gemaakt in zijn Neder
landse tijd en dan treft zo'n plot
seling bericht je altijd. Hij was
iemand met een wankele gezond
heid, die op advies van zijn ge
neesheer Nederland verliet om in
gezonder klimaat in Zuid Afrika
beterschap te vinden. Een jaar of
vijftien heeft hij er geleefd en ge
werkt, tot hij nu, vrij plotseling,
werd weggenomen.
De verzen van deze christen-
dichter openbaren het diepe leed
over deze wankele gezondheid,
die vele dagen van ziek-zijn, dat
hopen op en verlangen naar het
volle, rijke, sterke, gezonde
leven, dat heimwee naar geluk,
van de mens die niet vleugel
lam geslagen werd door zijn
ziekelijk gestel.
En zo heeft ook deze dichter,
door leed geheiligd, ons verzen
geschonken van diepe schoon
heid en van verstild leven, ver
zen waarin tenslotte óók de
overgave, de verzoening, de
eenswillendheid met Gods weg,
als een gebed tot de Opperste
Geneesmeester, door klonken.
Ik denk aan zijn vers over
Job, het lied van het lijden, dat
eindigt:
„Toen kwam het wonder
o zin des levens in zinloosheid
[geopenbaard
want uit den woesten
[ongetemden donder
brak uwe stem; en zulk een
[helle klaart'
heeft toen dit hart, dat
[duisternis omsloot,
plots'ling verblind,
dat hij, die niets misdreef en
[zuiver was,
een kind,
ontzet, verbijsterd tot den dood,
slechts één ding wirdt en bevend
[heeft beleden:
„ik heb berouw in stof en asch,
want Gij alleen zijt groot."
Men voelt hoe het heimwee,
dat de ziel in die angst en een
zaamheid moet dulden, in de
volgende woorden schrijnen:
KERSTBOOM.
„De kerstboom brandt met stil
[gevlam
en maakt de oogen diep en zacht,
maar Hij, die eenmaal
[nederkwam,
Hij is zoo ver in dezen nacht...
een schrijnend ledig is ons hart,
bij deze tooi, die niets verhult,
m
a
a
A
T
c
r
r 1
1,
en daarvan ied're vlam ons
[brandt
met 't branden onzer schuld
een leugen wordt dit blanke
[licht,
een leugen zonder Hem
ach lichte boom, één stonde licht,
ach lied, één englenstem
En tenslotte vindt ge weer
dezelfde heimwee naar het on
vergankelijke geluk in het lied
„Vergankelijkheid", waarvan de
slotregels zijn:
„Maar ondraaglijk wordt soms
[het verlangen
naar diepe stilten en meren van
[rust
en om voorgoed in Gods zuivere
[lucht
lam
gestadig als een kleine vlam te
[branden.
Willem Hessels heeft zijn
wens vervuld gekregen. Zijn
schone stem, zijn diep gevoelig,
zwaar gepijnigd hart met zijn
duizenden „waaroms" hebben
de bestemmig bereikt en zij
branden thans als een kleine
vlam in Gods zuivere, vlekke
loze luchten.
Zijn wankele gezondheid, zijn
ziekzijn hebben hem tenslotte
slechts gediend als het middel
Gods om hem deze vreugde
vroegtijdig te kunnen schenken.
Wat kan een mens beter ver
langen?
Wie niet tevreden is met wat
hij heeft, zou ook niet tevreden
zijn met wat hij zou willen
hebben.
Het toeval is niets; er bestaat
geen toeval. Wjj hebben die
naam gegeven aan het zichtbare
gevolg van een onzichtbare oor
zaak.
De journalist vlecht het nage
slacht geen kransen; maar som
wijlen heeft een enkele toch zijn
naam In de geschiedenis gegrift.
Op z'n beurt zingen we alle
maal wel eens een couplet mee
van het lied „van de goede oude
tijd". Daarvan weet men zo veei
moois te vertellen, en dat vertelt
men dan ook graag, omdat men
tegenover elke deugd van „die
goede oude tijd" een ondeugd uit
de tijd van nu kan zetten. En vol
gens sommigen kan daarvan geen
kwaad genoeg gezegd worden, op
bijna elk gebied.
Dat er ook In die zo geprezen
voorbije tijd wel dingen waren,
die diep treurig waren, leerde mij
een artikeltje, dat lk dezer dagen
lezen moest bij de bestudering
van een bepaald onderwerp.
Het liet mij zien welk een eigen
aardig soort barmhartigheid men
eertijds, de eerste helft van de
vorige eeuw, betrachtte tegenover
de misdeelden in het leven.
De woorden konden zo mooi-
klinken, zo innig, maar het leven
was daaraan niet conform. Men
leze zelf hoe het bij de verzorging
van wezen toén toeging.
Op een gure najaarsdag (nog
niet zo heel veel tientallen jaren
geleden) zag men op een Zeeuws
dorp verscheidene personen, diep
in de kraag van hun bonker ge
doken, zich naar de dorpsgemeen-
teherberg begeven.
Er moest dus zeker wel iets
bijzonders plaats binden, en dat
was dan ook waar, want er zou op
die middag wat te verdienen zijn.
Was het een koopdag, omdat er
verschillenden op pad waren Of
werd door het Kerkbestuur, dat
veel goederen bezat, verpachting
der Kerkgronden gehouden?
Niets van dit alles.
Het was op die dag publieke
uitbesteding van de dorpswees
kinderen voor het volgende jaar,
en deze kinderen waren het die
voor een zekere klasse der dorps
bewoners een niet onaardige bron
van inkomsten beloofden.
De uitbesteding gold dus alleen
hulsvesting en inwoning, ln één
woord, „huiselijk" verkeer en ver
zorging. Dat huiselijk verkeer zou
wel heel sober zijn en het ver
blijf wel armoedig. Van ontwik
keling, orde en tucht zou wel geen
sprake zijn.
Menigeen zou die kinderen als
goedkope werkkrachten exploi
teren.
Dit wisten de velen, die daar
samengekomen warm, en dat
wisten ook de armmeesters wel,
die de „kinderverpachting" zou
den leiden.
Des morgens om 10 uur kwam
de dorpsveldwachter de diverse
wezen uit de huizen ophalen en
bracht hen dan alvast naar de
Gemeenteherberg. Als de laatste
„binnengebracht" was, was er 'n
heel groepje bijeen, groten en
kleinen, jongens en meisjes.
't Was voorzeker een weerzin
wekkend schouwspel. De bezoe
kers Hepen dan langs de kinderen
om „het goedje eens even te keu
ren".
Nadat de tijd van „kijken" ver
streken was, zette de veldwach
ter op een wenk van de arm-
meester de kinderen nogmaals op
de rij: in volgorde der grootte.
En dan ving de verpachting
aan.
De veldwachter, die als afsla
ger fungeerde, begon met No. 1.
„Mijn!" klonk een stem en voor
f 27 ging No. 1 van de liand. De
veldwachter bracht het kind naar
de „pachter", die blijkbaar schik
had, dat hij zo voordelig slaagde.
Evenzo ging het No. 2, 3 enz.
tot de laatste geveild was.
Toen nam de Voorzitter het
woord en zei ernstig:
„Vrienden! Neemt nu de kin
deren met u mee! Weet welke
verplichtingen op u rusten! Ver
zorgt hen als uw eigen kinderen!
Zorgt, dat ze braaf en godsdien-
tig worden opgevoed! Bedenkt,
dat gij er allen, over 't algemeen
genomen veel geld voor hebt! Ik
sluit de vergadering, tot volgend
jaar om deze tijd!"
Hij had beter kunnen zeggen:
„Ik sluit de „kindermarkt!"
Wie dit eens leest, ziet dat we
van deze tjjd toch ook weer heel
wat kunnen noemen, dat te waar
deren valt. Al was 't alleen maar
op 't. gebied van de verzorging
van al wat in 't leven misdeeld
en onverzorgd Is.
attentie, die hij haar nu bewees
en waarnaar ze vroeger gehun
kerd had, liet haar volkomen
onberoerd. Waar ze eerst om
gestreden had en waarvoor ze
Han ook verweten had: „Ieder
en alles heeft rechten bij jou
behalve je gezin. Wij kunnen
ons vergenoegen met het over
schot en dat is nog dikwijls ver
zuurd," dat alles kreeg ze nu
met volle handen, maar het leek
haar zonder waarde.
Het leek wel, alsof ze Han op
een afstand zag als een vreem
de. Niet vijandig of wrevelig,
doch zonder ook enig verlangen.
Zó kon en mocht het niet
blijven, dat wist ze wel, maar er
was een moeheid in haar geko
men, die ze niet overwinnen
kon. Ze kon de strijd niet aan
gaan.
En God?
Die was zo ver. Ook voor
Hèm had ze geen angst maar
ook geen verlangen om weer
als vroeger in het gebed ge
meenschap met Hem te zoeken.
Het was stil en leeg in haar.
Met de kinderen wist ze het
zich gezellig en vrolijk te ma
ken en verder als deze naar bed
waren, maar zo vlug mogelijk
wegglippen naar de vrienden
kring, die ze als het ware op
nieuw veroverde. Deze vond
Lien gezelliger, levendiger ge
worden, dan ze ooit geweest
was, niet meer zo begraven in
eigen gezin. Ze werd een graag
verwachte gast, want als zij
kwam, leek alles fleuriger, vro
lijker. Bij Tine en Koen werd
haar dagelijkse instuif. Bert
trof ze daar vanzelfsprekend
dikwijls aan, en zo vaak ze hem
daar vond kwam de herinne
ring aan die ene blik op die
avond weer boven. Toch gaf het
haar een gevoel van rust hem
te zien.
Zo was het eigenlijk in haar
jonge meisjesjaren ook geweest.
Tine en zij waren H.B.S.-ers.
Bert was Gymnasiast. In alle
perikelen, waarin bakvissen te
recht kunnen komen, had hij
raad geschaft.
En nu?
Nu had ze geen raad nodig.
Het leven gaf geen perikelen en
die er waren ging ze eenvoudig
uit de weg. Maar het was pret
tig Bert te zien.
Het najaar kwam met gure
dagen. Han kwam vaak met een
veel latere trein thuis. Het was
druk op het kantoor, zei hij.
Zijn ogen, die moe en triest
stonden getuigden van zijn
harde werken en zijn zorgen.
Pijnlijk nauwkeurig deed Lien
alles wat van een goede huis
vrouw verlangd kan worden,
doch al haar aandacht was ge
richt op de kinderen en vooral
op Jannie. De grauwe najaars
dagen brachten haar weer de
oude angsten om haar jongste
meisje. Eén onvoorzichtigheid,
en de voor Jannie zo fatale
hoestbuien zouden zich weer
aankondigen. Met een bewon
derenswaardig vernuft bedacht
Lien steeds nieuwe boodschap
pen, die juist als de school uit-
kwim gedaan moesten worden.
Dan haalde ze meteen Jannie
uit school, die zodoende geen
gelegenheid kreeg om met de
andere kinderen te blijven stoei
en, wat voor haar het gevaar
van kouvatten zo groot maakte.
Zo verschalkte ze de kleine bij
de hande rakker, want als die
vermoed.zou hebben, dat ze uit
school gehaald werd als een
meisje van 't „kleine schooltje",
dan zou hot moeite genoeg ge
geven hebben.- Zo dacht Lien
haar kind te kunnen bewaren.
Al haar aandacht had ze hierop
gespitst.
Soms had Lien het gevoel of
ze een overwinning behaald had.
Zover het najaar in en nog
steeds was Jannie fleurig en
gezond. Wie weet werd 't kind
sterker. Ze werd geruster.
Tot op eens een slag kwam,
daar waar ze die niet ver"-"ht'e.
Op een middag toen ze Elze en
Dick uit school thuis verwacht
te, werd er onstuimig aan de
bel getrokken en meteen hamer
de 'n vuist op de deur ...Moeder
Lien was naar de deur ge
draafd en Elze vloog haar tege
moet: „Moeder Dick.... bij
Donkerts in huis van zijn
fiets gevallen.... Hij wou al
maar in de ronde rijden en toen
kwam hij tegen een andere fiet
ser en toen is-t-ie gevallen."
Wat er precies was gebeurd
kon Lien niet begrijpen, maar
ze voelde wol, dat 't erg moest
zijn. Zonder een mantel aan te
trekken, sprong ze op de fiets
van Elze en jachtte naar het
huis van Donkerts.
Toen ze van de fiets afsprong,
zag ze Elze ook al aankomen.
In haar angst om haar broer,
had ze achter Lien aangedraafd,
terug naar het huis, waar Dick
was.
De deur werd al geopend en
zonder vragen volgde Lien me
vrouw, Donkerts.
Dick lag \n de kamer op de
divan. Roerloos en overal met
bloed bevlekt. Een dokter was
al bezig met het onderzoek.
„Wat is het dokter? Is het zo
erg?" r
,,'k Weet het niet mevrouw,
't Kan meevallen. Eerst wach
ten tot hij tot bewustzijn komt,
dan pas kunnen we een oordeel
vellen. De wonden betekenen
niet veel. Dat valt wel mee".
Zoals altijd in ernstige situa
ties was Lien ook rfu volkomen
kalm
Rustig en zakelijk besprak ze
de maatregelen, die g nomen
moesten worden om Dick naar
huis te laten brengen.
Toen dat alles in orde was
fietste ze naar huis om daar
alles gereed te maken voor de
komst van haar jongen.
Cor's sterke knuisten sjouw
den rap en in 'n ogenblik stond
Dick's ledikant in de salon,
want dokter achtte alle bewe
ging nog gevaarlijk, daarom
werd hij niet naar boven ge-
brarht.
Zodra de grote auto stopte was
Wxil qe&eju/ide. eA &jp
Uu>~
5 Jon 1340. „Deutsche Zeitong
in lien Ntederlanden" komt ais
dagblad uit te Amsterdam. Göb-
bels verklaart in het Sportpaleis
te Berlijn, dat Duitsland alle
„vuistpanden" in handen heeft
voor een waarlijk beslissende over
winning (1943). Koning Victor
Emanuël doet afstand van de
troon (1944). Steenwijk ingeno
men (1592). Egmond en Hoorne
onthoofd (1568).
6 Juni 1944. Invasie ln Norman-
Jtë, met 4000 oorlogsschepen en
11.000 begeleidende vaartuigen,
31.000 vliegtuigen nemer, aan de
operatie de»l. In Indië worden de
Nederlandse opschriften vervan
gen door Japanse (1942).
7 Juni 1944. Te 's-Hertogen-
bosch wederom 24 trouwe Neder
landers ter dood gebracht.
8 Juni 1944. Het Geallieerde
bruggehoofd aan de mond van de
Orne reeds 34 km diep.
9 Juni 1940. De eerste 10.000
Nederlandse krijgsgevangenen zijn
uit Duitsland terug gekeerd. Op
de dag van de begrafenis van Hey-
drich verwoestten de Duitsers uit
wraak het Tsjechische dorp Ly-
dltz en vermoordden enige hon
derden inwoners. De N.S.B.ers in
Nederland worden aangeraden de
kuststreek te verlaten en zich
naar het Oosten des lands terug
te trekken. Het „Oranjehotel"
wordt leeggehaald (1944).
10 Juni 1944. Berlijn zwaar ge
bombardeerd. Capitulatie van
Noorwegen (1940). Lodewijk XIV
belegert Maastricht (1673).
11 Juni 1942. De N.S.B.er Wca-
tra wordt burgemeester van Den
Haag. President Roosevelt ver
klaart in een radiorede alleen nog
maar wapenen aan de Geallieer
den te zullen leveren (1940).
Correspondentie
Wij vermelden nog, dat de
artikeltjes „Dc veste Sluis",
„Koningin Juliana" cn „Reis-
verbindingen in oude tijd" in
enkele voorgaande nrs van ons
blad, van de hand van onze
medewerker, de heer B. J. de
Mey te Ritthem, zijn.
vl/
"t"
Een krant wordt niet gemaakt
door haar redacteurs, maar door
haar abonné's.
Lien bij de deur cn wees de weg.
Zo kwam dus haar jongen
thuis.
Goddreigt er dan* altijd
iets.... Moet er altijd iets ka
pot gaan als het rustig is....
In felle opstand schreeuwde ze
in haar hart God tegen. Maar
haar handen hielpen rustig, in
volkomen beheersing haar kind
terecht leggen.
Even flitste het door haar ge
dachten, Han moet dit weten.
Ze keek op de klok. Ze kon
hem op het kantoor nog berei
ken. Baten zou het niet veel,
want er was geen eerdere trein
om mee naar huis te komen. Ze
zou hem de martelende reis
maar besparen.
Snikkend zorgde Cor voor *t
eten. Elze zat stil in de serre.
Alleen Jannie kwam even bin
nen. Ze vroeg: „Moes gaat onze
Dick nou dood? Da tie is toch
altijd, dat staat in de krant,
zegt Cor."
„Stil kind, stil toch," en met
een ruw gebaar werd Jannie de
kamer uitgezonden.
Als 't eens waar was.... God,
dat niet, m'n jongen
Han kan ieder ogenblik thuis
komen Lien's trekken worden
hard. Bij alle ellende zou ze ook
nog verwijten of een aanklacht
moeten horen. Dat was altijd
Han's eerste reactie, of het nu
een onbeduidend voorval of een
zeer ernstige gebeurtenis betrof.
Daarna begon hij pas te troos
ten of raad te ver."-haffen.
(Wordt vervolgd)