ïjfirn
"BODEM
Zo zijn ze
Uit mijn klas.
CONFLICT. 2)
Zaterdag 28 Mei 1949
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
Hel onqt&oAen. kind.
Het roert zich aarz'lend aan zijn moeders hart,
waarmee zijn hart klopt met dezelfde slagen
j en lueet niet, dat bij 't voortgaan van de dagen
f zijn moeder hunkert naar haar eigen smart.
Het weet niet, of het duister is of licht,
en dat zijn moeders dagen en haar nachten
t vervloeien tot één luisteren en wachten
I in een verlangen naar zijn klein gezicht.
Het sluimert in zijn moeders warme schoot
I en weet niet, dat het thuiskomt van een verren
en wonderlijke tocht voorbij de sterren,
J voorbij het leven en voorbij de dood.
1 JO KALMIJN-SPIERENBURG,
k (In Zomerwind.)
te ver in het verraderlijke water
en komt met haar in een draai
kolk terecht. Beiden komen in de
golven om.
Een heel eenvoudige vertelling,
maar daardoor juist treffend en
diep gevoeld. Hij heeft ook ver
schillende „kleengedichtjes" uit
gegeven, waarvan het volgende
zeer bekend is:
„HET GEBREK IN CLORIS."
Natuur gaf aan mijn Cloris
Heur allerschoonste gaven:
Zi) gat haar schoone leden,
Zij gaf haar tlnt'lende oogjes
En blosjes op de wangen;
Zy gaf haar trots de mannen
En vlug vernuft èn oordeel,
In 't kort, zij gaf haar alles,
Wat Maagden kan versleren;
Maar,' jammer is 't zü weet
het!
B. ten Brink schreef over Bel
lamy:
„Zo aan iemand, het is aan Bel
lamy gebleken, dat genieën zelden
gelukkig zijn. Bestemd om kort,
maar glansrijk te schitteren, zou
hy tn dat korte leven met vele
moeilijkheden te kampen hebben;
doch h(j zou daartegen zijn moed,
zijn geest en zijn gelatenheid stel
len. Hi) werd de speelbal van vele
[SHWt'-ry' -
Het Is gelukkig, dat we ln Ne
derland altijd wel wat optimistisch
zijn wat het weer betreft. Terwijl
lk dit schrijf lopen de mensen
bulten kouwelijk Ineen gekleumd
en lk heb wel een beetje zomerse
kleding aan, maar ben daarbij
weer overtogen met een warm
Jasje, terwijl de kalender onver
stoord Mei aangeeft. En als je de
dichters en schrijvers mag gelo
ven, Is dit ln de natuur een heer
lijke maand, 't Kan waar zijn,
maar elk jaar hebben we „juist
wat kou" in deze vaak bedichte
en bezongen maand. Toch denken
we altijd goedsmoeds dat morgen
het weer kan omslaan en dan zit
ten we midden ln de zomer. En
danvacantle in 't zicht, van
verre of dichtbij. Je hoort er de
mensen zo echt monter over spre
ken. Ellacie, 't kan ook anders
wezen, hoorde ik dezer dagen.
Een moeder met een groot ge
zin nogal, verzuchtte: als eerst de
zomer maar voorby Is. Ik keek zo
stom verbaasd of lk haar ln het
Grieks een redevoering hoorde af
stoken. De zomer voorby, n.b. die
is nog niet eens bcgapnen
De nadere uitleg op ra'n „stll-
lulmen, zo van het lot als van de
mensen; bij hem was het, als bij
de nog veel ongelukkiger Gilbert:
„le génie aux prises avec la for
tune" (het genie Wordt Handge
meen met het geluk). Bellamy
had aanleg en neiging tot de
krijgsdienst ter zee of te land,
eerbied en liefde voor zijn moe
der en het aanhoren van een leer
rede over het vyfde gebod deden
er hem van afzien. Bellamy wilde
toen schilder worden, en men
maakte hem bakker; toen hij bak
ker was, ontwaakte zijn dicht
vuur, en men maakte hem stu
dent in de theologie, waartoe hij
in elk geval niet genoegzaam
voorbereid was. Bij zün komst te
Utrecht maakten de patriotten
zich eerst van hem meester en hij
werd een nederlandsche Tyrteus,
(een dichter van vurige krijgs
zangen In Sparta)toen hij van
het politiek razen wat bedaarde,
kreeg de liefde bij hem de over
hand, en hy werd een nederland-
se Anacreon (een Beroemd Grieks
minnezanger)toen hy, na veei
worstelens en poogens, de kansel
ging betreden, toen hij pas toon
de, wat men daar van hem te
verwachten had, werd hy dpor de
dood weggerukt
zwijgende vraag" kwam al gauw.
Drie examen-candidaten in huls.
Moet je indenken.
Ja, dan moet je toegeven, dat
het ook te veel kan worden voor
'n mens, vooral als je - als deze
moeder je alles geducht aantrekt.
Je voelt zo maar de spanning in
huls. Een slecht repetitle-cyfer is
een nacht-merrie voor het gehele
gezin, 't LUkt wel of ze allemaal
examen moeten doen. Alle Groten
der Vaderlandse geschiedenis zijn
het voorwerp del: dagelijkse ge
sprekken ln huls. De geheimen der
electrlcltelt zyn hier haast voor
leder geopenbaard. De Jongste
telg, die nog hoog en droog ln de
lagere school hulst, kijkt ook al
diepzinnig by een algebra-pro-
bleem. Op aardrykskundlg gebied
heeft geen enkel land een geheim
meer voor de huisgenoten. Er ls
voor hele avonduren een tijdeiyk
spreekverbod Ingevoerd. En dan
kan ik begrijpen, dat de zomer
geen aanlokkelijk uitzicht heeft,
vooral niet voor moeder. Ik zat
nog liever in de winter ln Lap
land dan zó'n zomer ln Nederland.
Het ware te wensen, dat men
in het voorjaar examineerde. Dan
had men de zomer vry. De ge
lukkigen, die geslaagd waren kon
den dankbaar genieten en de min
der gelukkige candidaten hadden
de zomer om weer wat op verhaal
te komen. En de moeders hoeven
geen „examenvrees" meer te heb
ben, als de zon je eens een beetje
lokkend naar buiten roept. Daar
zouden heel wat moeders mee ge
baat zijn, want half Nederland
doet wel één of ander examen.
Dat hoort er tegenwoordig zo by.
Misschien moet onze jongste jeugd
binnenkort nog toelatings-examen
voor de fröbelschool doen. Geluk
kig nemen nu niet alle moeders
bet even zwaarwichtig op. 'k
Sprak ook eens een moeder, die
aan het begin van de gezins-exa-
menperiode stond. De oudste zou
eind-examen H.B.S. doen. Ze zei:
„Als ik me nu van streek maak,
houd ik het niet uit, want lk heb
waarschijnlijk nog heel wat ln
het vooruitzicht op dit gebied!
Het zó op te vatten is wel zo
verstandig.
Maar Intussen, medelyden met
de candidaten heb ik terdege,
want denk eens ln, als je jong
bent, en de zon wil eens echt
schynen, en je moet je neus in je
algemene-geschiedenis-boek ste
ken voor een dikke repetitie. Ja,
dat is erg. Denk dan maar
na het slagen komt er een betere
tyd.
SIENTJE
Vanmiddag, na de handwerk
les, ben ik op visite geweest bij
Sientjes moeder. Dat had ik al
beloofd op de allereerste school
dag van de nieuwe eerste klas.
Nu, als je zo iets beloofd hebt,
moet je het doen, dus ging ik
vanmiddag ter visite. Hoe Ik er
toe kwam, dat op die allereerste
dag te beloven? Een beetje con
fuus, denkt U, van al die nieuwe-
iingetjes.
Dat geloof ik niet. Het kwam
zo. Hoewel ik die vermaarde
eerste Mei niet graag zou missen
ln myn schooljuffrouwen bestaan,
moet ik toegeven dat ik dan, aan
het eind van zo'n dag behooriyk
moe ben. En laat nu net aan het
eind van ons lesrooster staan, op
1 Mei: zingen! Het was, dat ver
telde ik toch al eens, pulk ge
gaan, de gehele dag. Beslist droog
gebleven. Maar toch eist zo'n dag
je ganse geconcentreerde aan
dacht. Je wilt het genoeglijk en
gezellig maken voor de peuters,
die pas van huls komên en toch
wil je er al ook enige orde in
brengen. Enfin, ik moest zingen
en ik was moe. Edoch: lesrooster
is lesrooster, 'k Ontsprong listig
de dans. 'k Vertelde enthousiast
aan de peuters (en ik heb een
uitgebreide selectie dit jaar) dat
we o zo veel versjes en psalm
verzen zouden gaan leren. Dat
zou fijn zyn! Maar nu wilde Ik
eerst eens horen, wie er al een
versje kende en wie er wel een
alléén durfde zingen
Verbaasde, angstige, enthou
siaste, ernstige gezichtjes voor
me.
„Wie het durft mag z'n vinger
opsteken
Er komt één vingertje, de kleine
kopjes draaien in gespannen aan
dacht van links naar rechts. Wie
zou er nog meer durven?
Er komen meer vingertjes. Ik
kies als eerste solist „Jaapje", die
op de achterste bank een plaatsje
vond. Hy kykt dodelijk ernstig,
devoot. Jaapje mag in zijn bank
blyven zitten, maar hy mag ook
naast my komen staan. Hy kómt
naast me staan, kijkt nog devoter
dan eerst en begint: „Open uwe
mond."
Ik had gevoeld, dat dit komen
zou. Jaapje zong goed en na de
laatste lettergreep gingen opeens
veel vingertjes omhoog.
„Juffrouw, dat ken ik ook!"
Oók dht had ik verwacht. Als
tweede solist wéér een jongetje,
die keek zó moedig de wereld in,
dat Ik het met hem waagde, Henk
keek ook zeer ernstig, toen hy
naast me stond. Even nog keek
hy naar mij en, na een bemoedi
gend knikje, ving hij aan: „Me
vader het een bokkie
Henkie zong ernstig z'n versje
ten einde, en toen het goed afge
lopen was, zei hy, merkbaar op
gelucht: „Dat zingt ons Jan, (z'n
grote broer) ook altled,"
Toen knikte lk maar begrypend
en zei, dat hy flink zingen kon.
Het werd toen hoog tyd dat ik
de „dames" een kans gaf. Ik keek
eens keurend rond. Dat schriele
ding daar had óók het vingertje
opgestoken. Even kijken hoe ze
heette. „Sientje"! Ja, die moest
nu maar zingen, 'k Hoop," dat het
goed gaat. Een beetje glorie mag
dit kindje wel hebben. Vlamrooa
haar, wit gezichtje, rood gerande
oogjes, niet aantrekkelijk.
„Sientje, durf jy alleen zingen,
kom je bij me staan?"
Kleintjes komt het kindje naar
mij toe, ze steekt haar handje,
uit, dat ik dadelijk gry'p en het
eens bemoedigend druk.
Sientje heeft blykbaar haar
keus gedaan, want ze begint
Wat is de macht van dit yle kin
derstemmetje, dat we allemaal
roerloos blyven, héél de kersverse
klas en ik er by. Zuiver en na-
tuurlyk klinkt een yl-gouden
stemmetje door ons lokaal: „In
de hemel is het schoon
We krijgen nog een tweede cou
plet er by. Als ze klaar is kykt
ze angstig naar my. Ik hoef nu
niet mechanisch een loftuiting te
geven, maar zeg enkel, diep ge
meend: „Maar dat was prachtig,
Sientje! Wie leerde je dat?"
Juichend haast, zegt ze: „Ons
het een orgel en me vader ken
speule en me moeder ken zo moot
zlnge
Toen kwam de belofte dat ik
eens naar d&t orgel kwam kyken.
En zo zat lk van middag, In het
kleine arbeidershuisje by Sientjes
moeder en bewonderde het or
geltje.
Weten we wel, dat een orgel een
stuk levensgeschiedenis kan we
zen
„Ja juffrouw, we wilden een
orgel, maar dat kost te veel voor
ons soort mensen. Maar ik heb er
de hele zomer voor op het land
gewerkt en m'n man ken goed
spelen, die het les gehad!"
Dit laatste kwam er vol trots
uit. Het spreekt vanzelf, dat ik
het orgel horen moeet. Moeder
Ons Ico-ct vuhaat.
Bij Tine en Koen zou ze een
vroluk groepje treffen, daar zou
ze zichzelf een poosje vergeten.
Te midden van veel jonge
gasten met de jarige als stra
lend middelpunt vergat Lien
even haar bitterheid. Koen,
trots op z'n grote dochter, deed
gedwee mee aan alle spelletjes
net als oom Bert. Tine vond, dat
zü wel buiten spel mocht bly
ven, als zü maar zorgde, dat
van tüd tot tyd de monden ge
stopt werden, maar Lien ont
sprong de dans niet.
Graag voldeed Lien aan het
verzoek van haar vriendin om
nog een poosje na te blijven,
toen de jonge gasten vertrokken
waren.
Tine en Koen brachten haai
en Bert ieder naar huis, waar
Han al op haar wachtte. Hü
sprak er niet over, dat zü weg
was geweest, maar het was dui
delijk te zien, dat hy zich ver-
ongelükt voelde. Het is ook zo
ongezellig thuis te komen en 'n
ledige huiskamer te vinden en
dan te moeten wachten.
Cor kwam nog even van haar
kamer om te zeggen, dat Jan-
nte togen het eind van de avond
erg gehoest had. In eofceie se
conden was Lien bü het ledi-
kantje van hun jongste meisje.
De kleine meid sliep rustig, al
leen ging de ademhaling zwaar
der dan gewoonlijk. Bezorgd
ging ze naar bed. Han verleide
nog even, dat Ten Hoven hem
herinnerd had aan een commis
sievergadering in deze week, zo
dat hy nu jammer genoeg «een
avond meer vrij had, maar Zon
dag zou er een reuzetaart zün,
beloofde hy.
„Och ja, dat kan ook wel",
zei Lien vlak en ze dacht aan
Bert, die met een grote bos
bloemen naar de verjaardag van
zün petekind ging. En Bert had
toch de leiding van een druk
advocatenkantoor.
Opeens vloog een kleur over
haar wangen, als voride ze zich
betrapt op iets heel lelyks.
Zo mocht ze haar gedachten
toch niet laten gaan.
Ternauwernood was Lien naar
bed of ze hoorde uit de kamer
van de beide meisjes weer het
benauwde hoesten van Jannie.
Een grote angst overviel haar.
Dat klonk weer als voor twee
jaar, toen ze hun kind als uit
de dood terug gekregen hadden.
Nadat ze het hoesten tot be
daren had gebracht, besliste ze,
dat zü met Jannie op de logeer
kamer ging slapen, omdat dit
voor allen het beste was.
Pjtnlüke lange uren werden
ic die nacht door baar doorwor
steld. De hoestbuien kwamen
steeds vlugger na elkaar. Han
dig en teer hielp ze het kindje
zo, dat dit het gemakkelijkst de
buien verduren kon en innerlük
vocht Lien in een grote opstand.
Ook dat nog.
't Enige wat je in je leven
vreugde gaf, was maar een wan
kel bezit. Dat kon je elk ogen
blik ontnomen worden.
Han had zijn werk, waarvoor
hü zich volkomen interesseerde,
en daarnaast het gemeenschaps
leven, waarin hü alle mogely'ke
doeleinden vond, waard om
voor te werken en te vechten
als het nodig was. Thuis was
maar bijzaak voor hem. Alleen
nodig om krachten te verzame
len voor alles wat daarbuiten
hem nodig had. Zy had alleen
maar de kinderen. Die gaven
haar zoveel. Eigenlük alles wat
ze had.
Han hield ook wel veel van
de kinderen. Soms kon hü uit
gelaten met hen stoeien, maar
lasten had hy nooit mee helpen
dragen.
Dat was haar taak vond hij.
Hü zelf had zün roeping te
vervullen op het brede maat-
schappelyke erf.
En wat deed ze graag alles
voor de kinderen. Maar wat was
het eigenlyk voor bezit. Een
paar dagen en alles kon je ont
nomen zyn.
„God!"
Het was geen gebed, maar een
aanklacht.
Lien rechtte haar rug. Ze zou
vechten op leven en dood voor
haar kind.
Vijf uur in de morgen. Ze zou
de dokter bellen. Ontstellend,
zo vlug als het hoesten toenam.
Weifelend overwoog ze, of ze
Han zou roepen, maar bitter
dacht ze, neen, want dan is hü
vanavond niet fit op die com
missievergadering.
De dokter kwam en Han,
geschrokken door het ongewone
rumoer, kwam in zyn chambre
cloack van de kamer.
Met gespannen aandacht volg
de Lien het beweeg van de
dokter. Kon ze maar gissen wat
hü dacht. Pijnlijk nauwkeurig
volgde ze woord voor woord
zyn aanwüzingen en als 'n slag
sloeg haar de mededeling: „Voor
het spreekuur vanmorgen kom
ik nog even kyken."
Dus ook hü vreesde.
Op z'n gewone gezaghebben
de toon, waarvoor Lien altüd
gebogen had, besliste Han: „Jij
gaat nu rusten vrouwtje, ik zal
precies doen, wat de dokter
heeft gezegd en op de gewone
tyd zal ik je roepen."
Dit keer boog Lien niet. Be
heerst, maar met een koude
klank in haar stem zei ze: „Ga
jij maar slapen, anders ben je
vanavond niet fris voor je ver
gadering, ik waak hij Jannie."
Hier keek ze Han aan met een
blik waaruit eer haat dan leed
sprak. Als geslagen bleef Han
even stil. Maar voordat zelfs hij
woorden kon vinden, bracht een
nieuwe hoestbui het kindje in
een grote benauwdheid. Met rus
tige, zekere bewegingen hielp
Lien, terwijl ze op een toon van
eindelooze liefde allerlei zachte
troostwoordjes zei.
Volkomen overbodig stond
Han bij het hoofdeind van het
ledikantje.
Weggaan kon hij niet terwyl
hij zijn kind in zo grote be
nauwdheid wist en slapen zou
hem nu ook onmogelyk zijn.
Toen eindelijk het hoesten be
daard was ging hü weer zitten.
Lien ging ook zitten aan de an
dere kant van het bedje, maar
Han voelde zich absoluut bui-
den haar aandacht. Onafgebro
ken volgde ze elk geritsel, in
het kleine bed, en bij de minste
beweging, die een hoestbui
scheen aan te kondigen, was ze
overeind om direct te kunnen
helpen.
Op een ogenblik, toen het
scheen alsof Jannie niet door de
hoestbui zou heenkomen, vouw
de hü krampachtig zijn handen.
De nood van zyn ziel uitte zich
in een enkele klacht: „God help
toch ons kind."
Maar Lien vond geen woorden
voor een gebed. Bij haar was
bescfaMidigtng en opstand.
Zaterdag 28 Mei 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
zei, dat zij alleen maar heel ge
makkelijke versjes een beetje
spelen kon, om die samen met
Sientje en Leen, het kleine jonge
tje te zingen.
Ik zei, dat Ik graag dat eens
wilde horen. Sientje keek eens
naar moeder en moeder eens naar
Sientje en opeens was ik weer
onder de betovering. Twee zuivere
stemmen, één heel jong en teer,
de ander mild en innig,
„In de Hemel ls het schoon..."
Lang luisterde Ik naar simpele
liedjes.
Het arbeidershuisje ligt weer
achter me. Een klein huisje met
vlamrode en hel witte geraniums
voor het raam, een brokje roze
rode gezondheid waggelend in een
box. Leen, die ook zingen kan,
van drie kleine kleutertjes, een
't Is Vrijdagmiddag half drie.
De directrice van het ziekenhuis
trippelt op hoge hakxen door de
lange gangen. Het onafscheidelijk
sleutelmandje in de linkerhand,
en rechts van haar een nieuwe
patiënt meevoerend, die moei
zaam tracht dit tempo bij te
houden. Ditmaal is het een kleine
magere man, met korte benen.
Iemand van buiten, om zo te
zien. De directrice laat hem ka
mer 9 binnengaan. Daar belt ze,
en zegt haastig: „Hier is Vogel,
zuster, hij heeft iets met zy'n oog.
Dc dokter helpt hem om 4 uur.
Hij moet maar even in bad, en
tot morgen hier blijven. Op 12 is
alles vol". Ze heeft een ingevul
de temperatuurslijst op het ta
feltje gelegd, en wenst de man
sterkte. In de deuropening zegt
ze nog: „Broeder Pol zal hem
straks wel overnemen voor de fi
nesses. Begin zelf maar vast met
Vogel".
(Voor wie het niet mocht we
ten, de finesses zijn handgrepen,
waarbij gewoonlijk groene zeep
en een dot watten met benzine
worden gebruikt).
En dan staat daar de man in
het lege kamertje gelaten zijn
lot af te wachten.
ïjlaar de jonge zuster, die bezig
is een andere schort voor te doen,
ziet iets op zijn gezicht van ver
weer. En ook, dat hij bezig is de
kat uit de boom te kijken.
Dat maakt haar wat onzeker
en ze ziet er eigenlijk tegen op,
met hem naar de badkamer te
gaan. Ze maakt even een praatje
met hem, maar wordt niet veel
wijzer van jao en neeê; ze hoopt
op een spoedige overname door
de verpleger.
Gordijnen sluiten, rolstoel ha-
moeder en een klein meisje in in
nige harmonie voor zuivere tonen.
Door myn hart klinken de woor
den: „Ik zoek de schoonheid ln
het leven
Wie schreef dit ook weer? Dat
je die schoonheid ook vinden kunt
in een sober huisje.
Morgen zal ik Sientje toch heel
anders zien. 'k Hoef geen mede
lijden te hebben met haar arme
tierig uiteriyk.
En Sientje is de eerste van dit
jaar, die zich voor mij los maakt
uit „de klas".
Gelukkig, alvast één, want ik
wil geen „klas" zien, maar m'n
kinderen, één voor één, en dat die
eerste zulk een vondst was.
„In de Hemel is het schoon",
ja maar lk zoek de schoonheid
óók in dit leven, omdat God die
hier gafR. T.
len, kranen laten lopen, wat spe
len met de badthermometer
het kan toch niet blijven duren
ook.
Ze vraagt Vogel zich maar vast
uit te kleden, en langzaam trekt
de man zijn jasje uit. Klaar.
Blijft staan.
De zuster zegt: „Het vest kan
ook wel uit".
„Ditte ook uut?" vraagt hij
somber. En nu meent ze broeder
Pol te horen, en wordt driest. „Ja
dit en het boezeroen en de broek
ook".
En nu komt het verweer los.
„Maor juffer, *t zit maor an mien
oge, weet ie dat wel? Den dokter
kan mien toch zö ok wel rippe
reren?"
Dan helpt ze hem het blauw
rood boezeroen uitstropen, en
beiden schijnen te aarzelen.
Zwaarmoedig-zwijgend, en zit
tend op het puntje van de stoel,
steekt hij langzaam een been in
de hoogte en gaat frunniken aan
zijn zwarte broekspijp. Dan komt
het: „Dus ie weten wal sikuur,
juffer, det ie uut mut?"
En broeder Pol blijft maar weg.
De zuster moet wel beginnen;
en praat voorzichtig eens over
wassen. „Wasken, wasken, is det
neudig juffer, zol ie menen?"
Het mannetje staat daar, mid
den in de witte badkamer, met
het vele water dreigend achter
zijn rug. Solide is hü nog ver
pakt in vele lagen ondergoed,
waren ze maar vast uit! „Doe
alles maar uit, borstrok, hemd,
flanel, alles maar".
Het slot van 't verweer komt;
de klap op de vuurpijl: „Ditte
altemaole uut? Altemaole juffer?
Noe mut ie is heuren. Det hebt
ze mien olde vaer ok 'edaene,
veur vieftien jaore 'eleden, en
hie hef tr altied nog van in de
botten 'ehad, mien vaer. Toen zee
hie altied, Jan, zee hie, laet oe
det nooit aoverkommen det zuk-
ke juffers oe nakend uuttrekt en
oe dan gaot wasken. Foi/ as ik
tr nog an denke! Maor die mos
sen ze rippereren in 't lief en
daorumme hef hie 't op 't leste
maor goed 'evunden. Maor mien
veur det iene oge nakend uut-
trekken, neeë juffer, det gebeurt
niet, of mien name is gien Jan
Vogel. Disse klere hol ik an!"
Broeder Pol is binnengekomen,
en staat bij de deur, halfachter
een schermpje. En nu komt hij
vriendelijk op Vogel toe, zijn
grote hand uitstekend. Hy vraagt
eens waar hij vandaan komt, en
natuurlijk is hij daar ook toeval
lig geboren. Zijn wieg heeft heel
Nederland doorkruist.
Jan Vogel vermoedt een helper
in zijn nood, en met iets leeps
in zijn ogen vertelt hij: „Die juf
fer wol hebben, ik zol al mien
klere uutdoen, maor det is toch
niet neudig, allene veur mien
rechteroge?"
De juffer gaat achter 't scherm
staan voor de deur en wacht eens
af. Broeder Pol zal haar nu laten
zien hoe hij zoiets aanpakt. „Kom
jong" zegt hij, „wij zijn jonges-
onder-mekaar, stap er dan zo
maar in met je hemd an".
Nieuwe schrik van Jan Vogel.
„Waor mut ikke instappen?" Hij
ziet het bad. „In al det waoter?
Bin ie wal wies, ikke in al det
waoter? 'k Zol oe feestelik dan
ken heur, det doe 'k niet!"
Maar broeder Pol kan goed
praten en krijgt het zover, dat
een zwarte voet aarzelend glijdt
over de rand van de badkuip,
de tweede ook, en het rood-baai-
en hemd heeft een natte zoom.
De klok tikt verder en de oog
arts wacht straks niet
„Zizo, en laat je nou maar
zakken, vader!"
„Zakken ikke zitten, det nooit".
En één voet staat reeds op de
kuiprana.
Nu of nooit, denkt broeder Pol
en knipoogt over 't scherm naar
de juffrouw. Die bly'ft nog even
staan en ziet nu hoe vier grote
vingers zich dopen in de zeep
pot. En als taxerend de warmte,
ïoert de hand door 't water en
over de bodem.
Jan Vogel staat nog, maar
gaat glijden, zijn voeten vinden
geen houvast meer. Zijn armen
zwaaien en de broeder zegt
schijnheilig: „Wat is 't nou jong,
ga je vallen, dat is nou jammer
van je hemd".
Jan Vogel geeft zich nu maar
gewonnen en de broeder heeft bij
de finesses ook een scheut ben
zine nodig.
J. G. Rijstenbil-Scheffer.
Napoleon bij de
Zeeuwen.
Een paar aardige ontmoetingen
van Napoleon met Zeeuwse plat
telanders vonden wy opgetekend
in oude jaarboekjes (Zeeland
1854); (Scaldis 1892).
De 11e Mei 1810 kwam Napole
on vroeg in de morgen bij nevelig
weer per sloep uit Middelburg
over het Sloe naar Zuid-Beveland.
Hij was gekleed in zijn bekend
costuum, gryze jas en broek met
driekante hoed. Met hem kwamen
zijn gemalin Marie-Louise, zijn
broer Jeróme, twee hofdames,
vier generaals en een Mameluk;
twee koetsen, met acht en zes
paarden bespannen, vergezeld van
honderd ruiters, wachtten hem at.
Hy landde in de Zuid-Kraayert-
polder, van waaruit de Fransen
na de terugtocht der Engelsen in
1809 op Walcheren, dikwijls be
proefd hadden de Engelsen uit 't
Sloe te verdrijven. Zodra hü aan
wal gestapt was, liep de keizer
langs de dijk, vanwaar de Engel
se schepen op het Sloe beschoten
waren, stampvoetend van kwaad
heid, dat hy daar door 't smalle
Sloe in zijn vaart gestuit was.
Zijn gemalin en gevolg waren
intussen naar de hofstede van een
zekere boer Hoondert gereden. Ze
zouden voor het ontbijt zorgen. Bij
zijn komst op de boerenhoeve was
het nog niet gereed, waarover Na
poleon niet te spreken was. Ter
stond moesten er boterhammen
gesneden worden, eieren gekookt
en koffie gezet. De dochter des
huizes moest nu maar bedienen
de keizer sprak haar in 't Frans
aan, Maria Louise in het Duits.
Napoleon vroeg haar, of zij een
vrjjer had; na lang aandringen
van hem kwam er een bevestigend
antwoord. De keizer drong toen
bü haar aan, dat zy' die jonge
man maar moest laten lopen. Ze
moest met hem naar Parijs gaan,
dan zou hij wel voor haar zorgen.
Het meisje had er wel oren naar,
de ouders echter hielden de doch
ter liever bü zich.
Daarna wilde Napoleon van haar
weten, waarom zij nog niet trouw
de. Haar aanstaande had nog
geen bestaan, antwoordde zij;
waarop de keizer vroeg, wat zij
dan nog nodig zouden hebben. On
geveer driehonderd gulden per*
jaar dacht ze. Napoleon wendde
zich tot zijn gevolg en vond, dat
hij er nogal goedkoop afkwam;
hij beloofde haar dat geld zolang
ze nog ongetrouwd was; zodra ae
huwde zou het het dubbele wor
den. Maar het eerste kind moest
dan óf Napoleon óf Marie-Loulse
heten.
Het ontbijt was intussen afgelo
pen. Nu moest de boer zelf voor
de dag komen. De keizer vroeg
hem, hoe groot zijn hofstede was,
de opbrengst ervan, de jaarlijkse
lasten en hoeveel hü ervan nodig
had om te leven. Er schoot geen
onaardig sommetje over; de kei
zer maakte de opmerking, dat
men de grondlasten best verho
gen kon. Een poging van Napo
leon om de hofstede te kopen,
mislukte; de boer antwoordde:
„Ik bin er op eboren, lk wil er
op sturven".
Nadat nog de vrouw bij de kei
zer had moeten komen en de oud
ste zoon op de vraag, waarom lüj
niet getrouwd was, geantwoord
had: „omdat ik er geen zin ln èe",
reed de keizer te paard, door drie
generaals en enige Ingezetenen
van het eiland begeleid, naar de
batterijen aan de Westerschelde
en het fort Bath. Hü reed zo snel,
dat de laatste ruiter, die hem kon
bijhouden, het bij Hoedekenskerke
opgaf. Na bezichtiging van het
fort Bath vertrok Napoleon naar
Antwerpen.
APHORISMEN.
Klagen is minachting voor ztcb-
zelven: het ls een slecht teken, zo
wel van iemands hoofd als van
zijn hart. Wie klaagt, werpt zich
zelf neder en als iemand zichzelf
neder werpt heeft niemand lust
hem op te rapen.
Draag goede kleren; zy openen
alle deuren.
Een der afschuwelükste eigen
schappen van kleine zielen ls, de
eigen kleinzieligheid steeds ook
bü anderen te onderstellen.
Het is gemakkelüker een leeg
hoofd hoog te dragen dan een vol.
Kortheidis de kraobt van een
journalist.
Wie journalist wil worden,
moet hebben: een bewegelüke
geest en zenuwen als kabeltou
wen.
De dag kwam. Lien ging naar
de kamer van Cor om haar te
waarschuwen, dat zü beneden
alle zorg op zich moest nemen.
Daarna nam ze haar plaats bij
het bedje weer in, alsof er geen
doorwaakte nacht geweest was.
Han aarzelde. Hij moest weg,
't werk wachtte. Maar wat kon
er gebeuren als hij in Amster
dam op het kantoor was.
„Ik wacht tot de dokter ge
weest is," besliste hij.
Lien knikte toestemmend.
De dag was weer voorbij ge
gaan en Lien was nog steeds
naast het bedje. Han was enkele
treinen vroeger naar huis geko
men, maar dat scheen Lien niet
eens bemerkt te hebben. Be
zorgd had hü aangedrongen, dat
zij toch even zou rusten, maar
daarop had hij geen antwoord
gekregen.
Gelukkig was de avond niet
zo beangstigend als de morgen
geweest was. De dokter had goe
de hoop, dat de medicijnen gun
stig zouden werkén.
Vanzelfsprekend bleef Lien
weer waken, hoewel Han aan
drong om te gaan rusten.
„Ga jü maar slapen", was 't
enige wat ze zei. Vergoelükend
dacht Han ze is van streek, door
de ziekte van Jannie. En hij
tastte weer mis, zoals al zo vaak
gebeurd was. Nooit had hy zich
tyd gegund haar innerlijk te be
naderen, hij die voor elk ander
tijd had.
Wat dreigde, ging voorbij.
Jannie werd beter. Met stra
lende ogen zat Lien bij het bed
je, alsof ze ieder ogenblik haar
schat weer in bezit nam.
Han dacht, dat nu verder ook
alles weer gewoon zou worden,
nu de spanning voorbij was.
Het leek ook alles weer ge
woon te gaan, maar toch kon
Han soms de gedachten niet
kwijt worden, dat het toch niet
zoals vroeger tussen hen gewor
den was, maar dat er iets tus
sen hen was gekomen.
Als hij alleen was, berede-
neerde hij voor zich zelf, dat
alles toch was als vroeger.
Eigenlijk beter, want er waren
niet zoveel kleine conflicten tus
sen hen. Lien was veel gemak
kelijker, vond alles gauwer
goed. En tochen toch
Deze tobberijen gingen hem
vervolgen.
Wat kon het toch zijn?
Vroeger waren er vaak heftige
ogenblikken, maar het kwam al
tijd weer goed. Ze praatten er dan
verder niet meer over. Als Lien
eens probeerde om met hem te
praten om hem duidelijk te ma
ken, wat haar gehinderd had, dan
gaf hy haar een kus en ging de
krant lezen. Wat klein vrouwelijk
gedoe vond hy
Doch dit gebeurde byna nooit
meer. Dat was eigenlyk gemakke
lijker.
Herhaaldelyk maakte hy avon
denden vry om thuis te kunnen
zy'n. En waar hy vroeger achte
loos aan voorby gegaan was,
stond hem nu met felle duidelyk-
heid voor de ogen. Als hy vroeger
eens onverwachts een avond vry
had kunnen maken, dan had Lien
zo'n avond altijd .gevierd". Ze
hield dan inspectie in haar koek
trommeltjes en dan mochten alle
restjes op om zo'n avond een fees-
telük karakter te geven. Nu was
hü vaak thuis, maar het was soms
of hij er niet meer bij hoorde.
Dikwijls besloop hem het gevoel,
of hij buitengesloten was uit zün
eigen gezin.
Toen hy een avond thuis was,
vroeg Lien hem vriendelük, of hij
er bezwaar tegen had om een
poosje in de salon zyn krant te
gaan lezen. Zy had beloofd om
Elze en Dick te helpen bü hun
repetitiewerk. Elze zag geen kans
om Zwitserland te leren en Dick
zwoegde op zijn Vaderlandse ge
schiedenis.
Hü was toen in een fauteuil
achter zyn krant weggedoken. De
suite bleef open, daardoor kon hij
horen hoe Lien met elan aard
rijkskunde onderwees. Ze deed 't
op haar eigen manier, maar het
resultaat was toch, dat Elze
prompt alle gevraagde bergtoppen
en steden op haar blinde kaart
kon aanwijzen. Lien vertelde van
haar vroegere tochten door de
Alpen en elke pleisterplaats moest
Elze aanwyzen. Doordat Lien,
voor de gezelligheid naar ze zeide,
steeds allerlei aardige voorvallen
van haar tochten vertelde, werd
de droge aardrijkskunde tot een
leuk spel. Maar het doel werd be
reikt. Het had echter .niet veel
schijn van een les leren, want
telkens weerklonk een hartelijk
gelach door de kamer. Dick werd
al ongeduldig, hy wilde toch met
zijn geschiedenis ook een goede
beurt maken. Geduldig gaf Lien
ook alle tyd aan haar jongen om
hem te helpen. Eer ze het wisten,
was de bedtijd aangebroken. De
kinderen voelden zich veilig, waar
ze zwak in waren had nu een goe
de beurt gehad.
Han zat gemakkelyk in zijn
fauteuil, de krant voor zich. Hü
voelde zich) weer buitengesloten.
Waarom gaf Lien alle tyd aan de
kinderen? Die moesten leren zelf
standig te werken. En waarom
kon hy er niet by zyn, en waarom
was het hem onmogelyk, om zich
gewoon by hen te voegen en mee
te doen?
Han zat met de krant voor zich,
maar al die tijd had hy de ru
briek gemengd nieuws voor zich
en hij wist het niet.
Hoe lang was het nu zo al tus
sen hem en Lien?
Wattussen hen
Han dacht na. Maanden terug...
By het bedje van Jannie, toen
was het er al geweest. Maanden
geleden.
Hoe kon zoiets zo lang duren.
Anders bleef Lien nooit lang kop
pig. Er moest nu toch een eind
aan komen. En gewend als hy
was alles naar zijn hand te zetten,
dacht hy straks als de kinderen
naar bed zyn, maak ik het in or
de. Ze waren toch geen kinderen
meer. Al meer dan vyftien jaar
getrouwd.
En hij deed nu toch zyn best
om anders te zijn, meer huiselijk,
minder prikkelbaar
„Wel te rusten Pa,nacht
Pa.
,,'t Ging fijn Pa", vertelde Dick.
„Ik ga vast over naar de hoog
ste klas", verzekerde Elze.
„Zo vrouwtje, mag ik nu uit
mün verbanningsoord komen
vroeg Han opgewekt.
,,'n Verbanningoord met een
fauteuil, een kopje thee en een
goede sigaar, schikt nogal hé?"
zei Lien op vriendelüke toon.
Lien haalde het kopje en de
krant uit de salon en vroeg toen
of H^n nog thee wilde.
„Nee, liever niet", gaf Han ten
antwoord, ,,'k heb heel de dag al
hoofdpyn en het wordt er met de
hvond niet beter op".
„Arme jongen, dan zal ik je
eens gauw een lekker asperientje
en een glas water geven, dan
knar je direct op", zei Lien troos
tend, terwyl ze bedrijvig heen en
weer liep om de asperien te krij
gen en een glas water voor hem
te halen. (Wordt uenuigd).