ïjfirn "BODEM Zo zijn ze Uit mijn klas. CONFLICT. 2) Zaterdag 28 Mei 1949 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 Hel onqt&oAen. kind. Het roert zich aarz'lend aan zijn moeders hart, waarmee zijn hart klopt met dezelfde slagen j en lueet niet, dat bij 't voortgaan van de dagen f zijn moeder hunkert naar haar eigen smart. Het weet niet, of het duister is of licht, en dat zijn moeders dagen en haar nachten t vervloeien tot één luisteren en wachten I in een verlangen naar zijn klein gezicht. Het sluimert in zijn moeders warme schoot I en weet niet, dat het thuiskomt van een verren en wonderlijke tocht voorbij de sterren, J voorbij het leven en voorbij de dood. 1 JO KALMIJN-SPIERENBURG, k (In Zomerwind.) te ver in het verraderlijke water en komt met haar in een draai kolk terecht. Beiden komen in de golven om. Een heel eenvoudige vertelling, maar daardoor juist treffend en diep gevoeld. Hij heeft ook ver schillende „kleengedichtjes" uit gegeven, waarvan het volgende zeer bekend is: „HET GEBREK IN CLORIS." Natuur gaf aan mijn Cloris Heur allerschoonste gaven: Zi) gat haar schoone leden, Zij gaf haar tlnt'lende oogjes En blosjes op de wangen; Zy gaf haar trots de mannen En vlug vernuft èn oordeel, In 't kort, zij gaf haar alles, Wat Maagden kan versleren; Maar,' jammer is 't zü weet het! B. ten Brink schreef over Bel lamy: „Zo aan iemand, het is aan Bel lamy gebleken, dat genieën zelden gelukkig zijn. Bestemd om kort, maar glansrijk te schitteren, zou hy tn dat korte leven met vele moeilijkheden te kampen hebben; doch h(j zou daartegen zijn moed, zijn geest en zijn gelatenheid stel len. Hi) werd de speelbal van vele [SHWt'-ry' - Het Is gelukkig, dat we ln Ne derland altijd wel wat optimistisch zijn wat het weer betreft. Terwijl lk dit schrijf lopen de mensen bulten kouwelijk Ineen gekleumd en lk heb wel een beetje zomerse kleding aan, maar ben daarbij weer overtogen met een warm Jasje, terwijl de kalender onver stoord Mei aangeeft. En als je de dichters en schrijvers mag gelo ven, Is dit ln de natuur een heer lijke maand, 't Kan waar zijn, maar elk jaar hebben we „juist wat kou" in deze vaak bedichte en bezongen maand. Toch denken we altijd goedsmoeds dat morgen het weer kan omslaan en dan zit ten we midden ln de zomer. En danvacantle in 't zicht, van verre of dichtbij. Je hoort er de mensen zo echt monter over spre ken. Ellacie, 't kan ook anders wezen, hoorde ik dezer dagen. Een moeder met een groot ge zin nogal, verzuchtte: als eerst de zomer maar voorby Is. Ik keek zo stom verbaasd of lk haar ln het Grieks een redevoering hoorde af stoken. De zomer voorby, n.b. die is nog niet eens bcgapnen De nadere uitleg op ra'n „stll- lulmen, zo van het lot als van de mensen; bij hem was het, als bij de nog veel ongelukkiger Gilbert: „le génie aux prises avec la for tune" (het genie Wordt Handge meen met het geluk). Bellamy had aanleg en neiging tot de krijgsdienst ter zee of te land, eerbied en liefde voor zijn moe der en het aanhoren van een leer rede over het vyfde gebod deden er hem van afzien. Bellamy wilde toen schilder worden, en men maakte hem bakker; toen hij bak ker was, ontwaakte zijn dicht vuur, en men maakte hem stu dent in de theologie, waartoe hij in elk geval niet genoegzaam voorbereid was. Bij zün komst te Utrecht maakten de patriotten zich eerst van hem meester en hij werd een nederlandsche Tyrteus, (een dichter van vurige krijgs zangen In Sparta)toen hij van het politiek razen wat bedaarde, kreeg de liefde bij hem de over hand, en hy werd een nederland- se Anacreon (een Beroemd Grieks minnezanger)toen hy, na veei worstelens en poogens, de kansel ging betreden, toen hij pas toon de, wat men daar van hem te verwachten had, werd hy dpor de dood weggerukt zwijgende vraag" kwam al gauw. Drie examen-candidaten in huls. Moet je indenken. Ja, dan moet je toegeven, dat het ook te veel kan worden voor 'n mens, vooral als je - als deze moeder je alles geducht aantrekt. Je voelt zo maar de spanning in huls. Een slecht repetitle-cyfer is een nacht-merrie voor het gehele gezin, 't LUkt wel of ze allemaal examen moeten doen. Alle Groten der Vaderlandse geschiedenis zijn het voorwerp del: dagelijkse ge sprekken ln huls. De geheimen der electrlcltelt zyn hier haast voor leder geopenbaard. De Jongste telg, die nog hoog en droog ln de lagere school hulst, kijkt ook al diepzinnig by een algebra-pro- bleem. Op aardrykskundlg gebied heeft geen enkel land een geheim meer voor de huisgenoten. Er ls voor hele avonduren een tijdeiyk spreekverbod Ingevoerd. En dan kan ik begrijpen, dat de zomer geen aanlokkelijk uitzicht heeft, vooral niet voor moeder. Ik zat nog liever in de winter ln Lap land dan zó'n zomer ln Nederland. Het ware te wensen, dat men in het voorjaar examineerde. Dan had men de zomer vry. De ge lukkigen, die geslaagd waren kon den dankbaar genieten en de min der gelukkige candidaten hadden de zomer om weer wat op verhaal te komen. En de moeders hoeven geen „examenvrees" meer te heb ben, als de zon je eens een beetje lokkend naar buiten roept. Daar zouden heel wat moeders mee ge baat zijn, want half Nederland doet wel één of ander examen. Dat hoort er tegenwoordig zo by. Misschien moet onze jongste jeugd binnenkort nog toelatings-examen voor de fröbelschool doen. Geluk kig nemen nu niet alle moeders bet even zwaarwichtig op. 'k Sprak ook eens een moeder, die aan het begin van de gezins-exa- menperiode stond. De oudste zou eind-examen H.B.S. doen. Ze zei: „Als ik me nu van streek maak, houd ik het niet uit, want lk heb waarschijnlijk nog heel wat ln het vooruitzicht op dit gebied! Het zó op te vatten is wel zo verstandig. Maar Intussen, medelyden met de candidaten heb ik terdege, want denk eens ln, als je jong bent, en de zon wil eens echt schynen, en je moet je neus in je algemene-geschiedenis-boek ste ken voor een dikke repetitie. Ja, dat is erg. Denk dan maar na het slagen komt er een betere tyd. SIENTJE Vanmiddag, na de handwerk les, ben ik op visite geweest bij Sientjes moeder. Dat had ik al beloofd op de allereerste school dag van de nieuwe eerste klas. Nu, als je zo iets beloofd hebt, moet je het doen, dus ging ik vanmiddag ter visite. Hoe Ik er toe kwam, dat op die allereerste dag te beloven? Een beetje con fuus, denkt U, van al die nieuwe- iingetjes. Dat geloof ik niet. Het kwam zo. Hoewel ik die vermaarde eerste Mei niet graag zou missen ln myn schooljuffrouwen bestaan, moet ik toegeven dat ik dan, aan het eind van zo'n dag behooriyk moe ben. En laat nu net aan het eind van ons lesrooster staan, op 1 Mei: zingen! Het was, dat ver telde ik toch al eens, pulk ge gaan, de gehele dag. Beslist droog gebleven. Maar toch eist zo'n dag je ganse geconcentreerde aan dacht. Je wilt het genoeglijk en gezellig maken voor de peuters, die pas van huls komên en toch wil je er al ook enige orde in brengen. Enfin, ik moest zingen en ik was moe. Edoch: lesrooster is lesrooster, 'k Ontsprong listig de dans. 'k Vertelde enthousiast aan de peuters (en ik heb een uitgebreide selectie dit jaar) dat we o zo veel versjes en psalm verzen zouden gaan leren. Dat zou fijn zyn! Maar nu wilde Ik eerst eens horen, wie er al een versje kende en wie er wel een alléén durfde zingen Verbaasde, angstige, enthou siaste, ernstige gezichtjes voor me. „Wie het durft mag z'n vinger opsteken Er komt één vingertje, de kleine kopjes draaien in gespannen aan dacht van links naar rechts. Wie zou er nog meer durven? Er komen meer vingertjes. Ik kies als eerste solist „Jaapje", die op de achterste bank een plaatsje vond. Hy kykt dodelijk ernstig, devoot. Jaapje mag in zijn bank blyven zitten, maar hy mag ook naast my komen staan. Hy kómt naast me staan, kijkt nog devoter dan eerst en begint: „Open uwe mond." Ik had gevoeld, dat dit komen zou. Jaapje zong goed en na de laatste lettergreep gingen opeens veel vingertjes omhoog. „Juffrouw, dat ken ik ook!" Oók dht had ik verwacht. Als tweede solist wéér een jongetje, die keek zó moedig de wereld in, dat Ik het met hem waagde, Henk keek ook zeer ernstig, toen hy naast me stond. Even nog keek hy naar mij en, na een bemoedi gend knikje, ving hij aan: „Me vader het een bokkie Henkie zong ernstig z'n versje ten einde, en toen het goed afge lopen was, zei hy, merkbaar op gelucht: „Dat zingt ons Jan, (z'n grote broer) ook altled," Toen knikte lk maar begrypend en zei, dat hy flink zingen kon. Het werd toen hoog tyd dat ik de „dames" een kans gaf. Ik keek eens keurend rond. Dat schriele ding daar had óók het vingertje opgestoken. Even kijken hoe ze heette. „Sientje"! Ja, die moest nu maar zingen, 'k Hoop," dat het goed gaat. Een beetje glorie mag dit kindje wel hebben. Vlamrooa haar, wit gezichtje, rood gerande oogjes, niet aantrekkelijk. „Sientje, durf jy alleen zingen, kom je bij me staan?" Kleintjes komt het kindje naar mij toe, ze steekt haar handje, uit, dat ik dadelijk gry'p en het eens bemoedigend druk. Sientje heeft blykbaar haar keus gedaan, want ze begint Wat is de macht van dit yle kin derstemmetje, dat we allemaal roerloos blyven, héél de kersverse klas en ik er by. Zuiver en na- tuurlyk klinkt een yl-gouden stemmetje door ons lokaal: „In de hemel is het schoon We krijgen nog een tweede cou plet er by. Als ze klaar is kykt ze angstig naar my. Ik hoef nu niet mechanisch een loftuiting te geven, maar zeg enkel, diep ge meend: „Maar dat was prachtig, Sientje! Wie leerde je dat?" Juichend haast, zegt ze: „Ons het een orgel en me vader ken speule en me moeder ken zo moot zlnge Toen kwam de belofte dat ik eens naar d&t orgel kwam kyken. En zo zat lk van middag, In het kleine arbeidershuisje by Sientjes moeder en bewonderde het or geltje. Weten we wel, dat een orgel een stuk levensgeschiedenis kan we zen „Ja juffrouw, we wilden een orgel, maar dat kost te veel voor ons soort mensen. Maar ik heb er de hele zomer voor op het land gewerkt en m'n man ken goed spelen, die het les gehad!" Dit laatste kwam er vol trots uit. Het spreekt vanzelf, dat ik het orgel horen moeet. Moeder Ons Ico-ct vuhaat. Bij Tine en Koen zou ze een vroluk groepje treffen, daar zou ze zichzelf een poosje vergeten. Te midden van veel jonge gasten met de jarige als stra lend middelpunt vergat Lien even haar bitterheid. Koen, trots op z'n grote dochter, deed gedwee mee aan alle spelletjes net als oom Bert. Tine vond, dat zü wel buiten spel mocht bly ven, als zü maar zorgde, dat van tüd tot tyd de monden ge stopt werden, maar Lien ont sprong de dans niet. Graag voldeed Lien aan het verzoek van haar vriendin om nog een poosje na te blijven, toen de jonge gasten vertrokken waren. Tine en Koen brachten haai en Bert ieder naar huis, waar Han al op haar wachtte. Hü sprak er niet over, dat zü weg was geweest, maar het was dui delijk te zien, dat hy zich ver- ongelükt voelde. Het is ook zo ongezellig thuis te komen en 'n ledige huiskamer te vinden en dan te moeten wachten. Cor kwam nog even van haar kamer om te zeggen, dat Jan- nte togen het eind van de avond erg gehoest had. In eofceie se conden was Lien bü het ledi- kantje van hun jongste meisje. De kleine meid sliep rustig, al leen ging de ademhaling zwaar der dan gewoonlijk. Bezorgd ging ze naar bed. Han verleide nog even, dat Ten Hoven hem herinnerd had aan een commis sievergadering in deze week, zo dat hy nu jammer genoeg «een avond meer vrij had, maar Zon dag zou er een reuzetaart zün, beloofde hy. „Och ja, dat kan ook wel", zei Lien vlak en ze dacht aan Bert, die met een grote bos bloemen naar de verjaardag van zün petekind ging. En Bert had toch de leiding van een druk advocatenkantoor. Opeens vloog een kleur over haar wangen, als voride ze zich betrapt op iets heel lelyks. Zo mocht ze haar gedachten toch niet laten gaan. Ternauwernood was Lien naar bed of ze hoorde uit de kamer van de beide meisjes weer het benauwde hoesten van Jannie. Een grote angst overviel haar. Dat klonk weer als voor twee jaar, toen ze hun kind als uit de dood terug gekregen hadden. Nadat ze het hoesten tot be daren had gebracht, besliste ze, dat zü met Jannie op de logeer kamer ging slapen, omdat dit voor allen het beste was. Pjtnlüke lange uren werden ic die nacht door baar doorwor steld. De hoestbuien kwamen steeds vlugger na elkaar. Han dig en teer hielp ze het kindje zo, dat dit het gemakkelijkst de buien verduren kon en innerlük vocht Lien in een grote opstand. Ook dat nog. 't Enige wat je in je leven vreugde gaf, was maar een wan kel bezit. Dat kon je elk ogen blik ontnomen worden. Han had zijn werk, waarvoor hü zich volkomen interesseerde, en daarnaast het gemeenschaps leven, waarin hü alle mogely'ke doeleinden vond, waard om voor te werken en te vechten als het nodig was. Thuis was maar bijzaak voor hem. Alleen nodig om krachten te verzame len voor alles wat daarbuiten hem nodig had. Zy had alleen maar de kinderen. Die gaven haar zoveel. Eigenlük alles wat ze had. Han hield ook wel veel van de kinderen. Soms kon hü uit gelaten met hen stoeien, maar lasten had hy nooit mee helpen dragen. Dat was haar taak vond hij. Hü zelf had zün roeping te vervullen op het brede maat- schappelyke erf. En wat deed ze graag alles voor de kinderen. Maar wat was het eigenlyk voor bezit. Een paar dagen en alles kon je ont nomen zyn. „God!" Het was geen gebed, maar een aanklacht. Lien rechtte haar rug. Ze zou vechten op leven en dood voor haar kind. Vijf uur in de morgen. Ze zou de dokter bellen. Ontstellend, zo vlug als het hoesten toenam. Weifelend overwoog ze, of ze Han zou roepen, maar bitter dacht ze, neen, want dan is hü vanavond niet fit op die com missievergadering. De dokter kwam en Han, geschrokken door het ongewone rumoer, kwam in zyn chambre cloack van de kamer. Met gespannen aandacht volg de Lien het beweeg van de dokter. Kon ze maar gissen wat hü dacht. Pijnlijk nauwkeurig volgde ze woord voor woord zyn aanwüzingen en als 'n slag sloeg haar de mededeling: „Voor het spreekuur vanmorgen kom ik nog even kyken." Dus ook hü vreesde. Op z'n gewone gezaghebben de toon, waarvoor Lien altüd gebogen had, besliste Han: „Jij gaat nu rusten vrouwtje, ik zal precies doen, wat de dokter heeft gezegd en op de gewone tyd zal ik je roepen." Dit keer boog Lien niet. Be heerst, maar met een koude klank in haar stem zei ze: „Ga jij maar slapen, anders ben je vanavond niet fris voor je ver gadering, ik waak hij Jannie." Hier keek ze Han aan met een blik waaruit eer haat dan leed sprak. Als geslagen bleef Han even stil. Maar voordat zelfs hij woorden kon vinden, bracht een nieuwe hoestbui het kindje in een grote benauwdheid. Met rus tige, zekere bewegingen hielp Lien, terwijl ze op een toon van eindelooze liefde allerlei zachte troostwoordjes zei. Volkomen overbodig stond Han bij het hoofdeind van het ledikantje. Weggaan kon hij niet terwyl hij zijn kind in zo grote be nauwdheid wist en slapen zou hem nu ook onmogelyk zijn. Toen eindelijk het hoesten be daard was ging hü weer zitten. Lien ging ook zitten aan de an dere kant van het bedje, maar Han voelde zich absoluut bui- den haar aandacht. Onafgebro ken volgde ze elk geritsel, in het kleine bed, en bij de minste beweging, die een hoestbui scheen aan te kondigen, was ze overeind om direct te kunnen helpen. Op een ogenblik, toen het scheen alsof Jannie niet door de hoestbui zou heenkomen, vouw de hü krampachtig zijn handen. De nood van zyn ziel uitte zich in een enkele klacht: „God help toch ons kind." Maar Lien vond geen woorden voor een gebed. Bij haar was bescfaMidigtng en opstand. Zaterdag 28 Mei 1949 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 zei, dat zij alleen maar heel ge makkelijke versjes een beetje spelen kon, om die samen met Sientje en Leen, het kleine jonge tje te zingen. Ik zei, dat Ik graag dat eens wilde horen. Sientje keek eens naar moeder en moeder eens naar Sientje en opeens was ik weer onder de betovering. Twee zuivere stemmen, één heel jong en teer, de ander mild en innig, „In de Hemel ls het schoon..." Lang luisterde Ik naar simpele liedjes. Het arbeidershuisje ligt weer achter me. Een klein huisje met vlamrode en hel witte geraniums voor het raam, een brokje roze rode gezondheid waggelend in een box. Leen, die ook zingen kan, van drie kleine kleutertjes, een 't Is Vrijdagmiddag half drie. De directrice van het ziekenhuis trippelt op hoge hakxen door de lange gangen. Het onafscheidelijk sleutelmandje in de linkerhand, en rechts van haar een nieuwe patiënt meevoerend, die moei zaam tracht dit tempo bij te houden. Ditmaal is het een kleine magere man, met korte benen. Iemand van buiten, om zo te zien. De directrice laat hem ka mer 9 binnengaan. Daar belt ze, en zegt haastig: „Hier is Vogel, zuster, hij heeft iets met zy'n oog. Dc dokter helpt hem om 4 uur. Hij moet maar even in bad, en tot morgen hier blijven. Op 12 is alles vol". Ze heeft een ingevul de temperatuurslijst op het ta feltje gelegd, en wenst de man sterkte. In de deuropening zegt ze nog: „Broeder Pol zal hem straks wel overnemen voor de fi nesses. Begin zelf maar vast met Vogel". (Voor wie het niet mocht we ten, de finesses zijn handgrepen, waarbij gewoonlijk groene zeep en een dot watten met benzine worden gebruikt). En dan staat daar de man in het lege kamertje gelaten zijn lot af te wachten. ïjlaar de jonge zuster, die bezig is een andere schort voor te doen, ziet iets op zijn gezicht van ver weer. En ook, dat hij bezig is de kat uit de boom te kijken. Dat maakt haar wat onzeker en ze ziet er eigenlijk tegen op, met hem naar de badkamer te gaan. Ze maakt even een praatje met hem, maar wordt niet veel wijzer van jao en neeê; ze hoopt op een spoedige overname door de verpleger. Gordijnen sluiten, rolstoel ha- moeder en een klein meisje in in nige harmonie voor zuivere tonen. Door myn hart klinken de woor den: „Ik zoek de schoonheid ln het leven Wie schreef dit ook weer? Dat je die schoonheid ook vinden kunt in een sober huisje. Morgen zal ik Sientje toch heel anders zien. 'k Hoef geen mede lijden te hebben met haar arme tierig uiteriyk. En Sientje is de eerste van dit jaar, die zich voor mij los maakt uit „de klas". Gelukkig, alvast één, want ik wil geen „klas" zien, maar m'n kinderen, één voor één, en dat die eerste zulk een vondst was. „In de Hemel is het schoon", ja maar lk zoek de schoonheid óók in dit leven, omdat God die hier gafR. T. len, kranen laten lopen, wat spe len met de badthermometer het kan toch niet blijven duren ook. Ze vraagt Vogel zich maar vast uit te kleden, en langzaam trekt de man zijn jasje uit. Klaar. Blijft staan. De zuster zegt: „Het vest kan ook wel uit". „Ditte ook uut?" vraagt hij somber. En nu meent ze broeder Pol te horen, en wordt driest. „Ja dit en het boezeroen en de broek ook". En nu komt het verweer los. „Maor juffer, *t zit maor an mien oge, weet ie dat wel? Den dokter kan mien toch zö ok wel rippe reren?" Dan helpt ze hem het blauw rood boezeroen uitstropen, en beiden schijnen te aarzelen. Zwaarmoedig-zwijgend, en zit tend op het puntje van de stoel, steekt hij langzaam een been in de hoogte en gaat frunniken aan zijn zwarte broekspijp. Dan komt het: „Dus ie weten wal sikuur, juffer, det ie uut mut?" En broeder Pol blijft maar weg. De zuster moet wel beginnen; en praat voorzichtig eens over wassen. „Wasken, wasken, is det neudig juffer, zol ie menen?" Het mannetje staat daar, mid den in de witte badkamer, met het vele water dreigend achter zijn rug. Solide is hü nog ver pakt in vele lagen ondergoed, waren ze maar vast uit! „Doe alles maar uit, borstrok, hemd, flanel, alles maar". Het slot van 't verweer komt; de klap op de vuurpijl: „Ditte altemaole uut? Altemaole juffer? Noe mut ie is heuren. Det hebt ze mien olde vaer ok 'edaene, veur vieftien jaore 'eleden, en hie hef tr altied nog van in de botten 'ehad, mien vaer. Toen zee hie altied, Jan, zee hie, laet oe det nooit aoverkommen det zuk- ke juffers oe nakend uuttrekt en oe dan gaot wasken. Foi/ as ik tr nog an denke! Maor die mos sen ze rippereren in 't lief en daorumme hef hie 't op 't leste maor goed 'evunden. Maor mien veur det iene oge nakend uut- trekken, neeë juffer, det gebeurt niet, of mien name is gien Jan Vogel. Disse klere hol ik an!" Broeder Pol is binnengekomen, en staat bij de deur, halfachter een schermpje. En nu komt hij vriendelijk op Vogel toe, zijn grote hand uitstekend. Hy vraagt eens waar hij vandaan komt, en natuurlijk is hij daar ook toeval lig geboren. Zijn wieg heeft heel Nederland doorkruist. Jan Vogel vermoedt een helper in zijn nood, en met iets leeps in zijn ogen vertelt hij: „Die juf fer wol hebben, ik zol al mien klere uutdoen, maor det is toch niet neudig, allene veur mien rechteroge?" De juffer gaat achter 't scherm staan voor de deur en wacht eens af. Broeder Pol zal haar nu laten zien hoe hij zoiets aanpakt. „Kom jong" zegt hij, „wij zijn jonges- onder-mekaar, stap er dan zo maar in met je hemd an". Nieuwe schrik van Jan Vogel. „Waor mut ikke instappen?" Hij ziet het bad. „In al det waoter? Bin ie wal wies, ikke in al det waoter? 'k Zol oe feestelik dan ken heur, det doe 'k niet!" Maar broeder Pol kan goed praten en krijgt het zover, dat een zwarte voet aarzelend glijdt over de rand van de badkuip, de tweede ook, en het rood-baai- en hemd heeft een natte zoom. De klok tikt verder en de oog arts wacht straks niet „Zizo, en laat je nou maar zakken, vader!" „Zakken ikke zitten, det nooit". En één voet staat reeds op de kuiprana. Nu of nooit, denkt broeder Pol en knipoogt over 't scherm naar de juffrouw. Die bly'ft nog even staan en ziet nu hoe vier grote vingers zich dopen in de zeep pot. En als taxerend de warmte, ïoert de hand door 't water en over de bodem. Jan Vogel staat nog, maar gaat glijden, zijn voeten vinden geen houvast meer. Zijn armen zwaaien en de broeder zegt schijnheilig: „Wat is 't nou jong, ga je vallen, dat is nou jammer van je hemd". Jan Vogel geeft zich nu maar gewonnen en de broeder heeft bij de finesses ook een scheut ben zine nodig. J. G. Rijstenbil-Scheffer. Napoleon bij de Zeeuwen. Een paar aardige ontmoetingen van Napoleon met Zeeuwse plat telanders vonden wy opgetekend in oude jaarboekjes (Zeeland 1854); (Scaldis 1892). De 11e Mei 1810 kwam Napole on vroeg in de morgen bij nevelig weer per sloep uit Middelburg over het Sloe naar Zuid-Beveland. Hij was gekleed in zijn bekend costuum, gryze jas en broek met driekante hoed. Met hem kwamen zijn gemalin Marie-Louise, zijn broer Jeróme, twee hofdames, vier generaals en een Mameluk; twee koetsen, met acht en zes paarden bespannen, vergezeld van honderd ruiters, wachtten hem at. Hy landde in de Zuid-Kraayert- polder, van waaruit de Fransen na de terugtocht der Engelsen in 1809 op Walcheren, dikwijls be proefd hadden de Engelsen uit 't Sloe te verdrijven. Zodra hü aan wal gestapt was, liep de keizer langs de dijk, vanwaar de Engel se schepen op het Sloe beschoten waren, stampvoetend van kwaad heid, dat hy daar door 't smalle Sloe in zijn vaart gestuit was. Zijn gemalin en gevolg waren intussen naar de hofstede van een zekere boer Hoondert gereden. Ze zouden voor het ontbijt zorgen. Bij zijn komst op de boerenhoeve was het nog niet gereed, waarover Na poleon niet te spreken was. Ter stond moesten er boterhammen gesneden worden, eieren gekookt en koffie gezet. De dochter des huizes moest nu maar bedienen de keizer sprak haar in 't Frans aan, Maria Louise in het Duits. Napoleon vroeg haar, of zij een vrjjer had; na lang aandringen van hem kwam er een bevestigend antwoord. De keizer drong toen bü haar aan, dat zy' die jonge man maar moest laten lopen. Ze moest met hem naar Parijs gaan, dan zou hij wel voor haar zorgen. Het meisje had er wel oren naar, de ouders echter hielden de doch ter liever bü zich. Daarna wilde Napoleon van haar weten, waarom zij nog niet trouw de. Haar aanstaande had nog geen bestaan, antwoordde zij; waarop de keizer vroeg, wat zij dan nog nodig zouden hebben. On geveer driehonderd gulden per* jaar dacht ze. Napoleon wendde zich tot zijn gevolg en vond, dat hij er nogal goedkoop afkwam; hij beloofde haar dat geld zolang ze nog ongetrouwd was; zodra ae huwde zou het het dubbele wor den. Maar het eerste kind moest dan óf Napoleon óf Marie-Loulse heten. Het ontbijt was intussen afgelo pen. Nu moest de boer zelf voor de dag komen. De keizer vroeg hem, hoe groot zijn hofstede was, de opbrengst ervan, de jaarlijkse lasten en hoeveel hü ervan nodig had om te leven. Er schoot geen onaardig sommetje over; de kei zer maakte de opmerking, dat men de grondlasten best verho gen kon. Een poging van Napo leon om de hofstede te kopen, mislukte; de boer antwoordde: „Ik bin er op eboren, lk wil er op sturven". Nadat nog de vrouw bij de kei zer had moeten komen en de oud ste zoon op de vraag, waarom lüj niet getrouwd was, geantwoord had: „omdat ik er geen zin ln èe", reed de keizer te paard, door drie generaals en enige Ingezetenen van het eiland begeleid, naar de batterijen aan de Westerschelde en het fort Bath. Hü reed zo snel, dat de laatste ruiter, die hem kon bijhouden, het bij Hoedekenskerke opgaf. Na bezichtiging van het fort Bath vertrok Napoleon naar Antwerpen. APHORISMEN. Klagen is minachting voor ztcb- zelven: het ls een slecht teken, zo wel van iemands hoofd als van zijn hart. Wie klaagt, werpt zich zelf neder en als iemand zichzelf neder werpt heeft niemand lust hem op te rapen. Draag goede kleren; zy openen alle deuren. Een der afschuwelükste eigen schappen van kleine zielen ls, de eigen kleinzieligheid steeds ook bü anderen te onderstellen. Het is gemakkelüker een leeg hoofd hoog te dragen dan een vol. Kortheidis de kraobt van een journalist. Wie journalist wil worden, moet hebben: een bewegelüke geest en zenuwen als kabeltou wen. De dag kwam. Lien ging naar de kamer van Cor om haar te waarschuwen, dat zü beneden alle zorg op zich moest nemen. Daarna nam ze haar plaats bij het bedje weer in, alsof er geen doorwaakte nacht geweest was. Han aarzelde. Hij moest weg, 't werk wachtte. Maar wat kon er gebeuren als hij in Amster dam op het kantoor was. „Ik wacht tot de dokter ge weest is," besliste hij. Lien knikte toestemmend. De dag was weer voorbij ge gaan en Lien was nog steeds naast het bedje. Han was enkele treinen vroeger naar huis geko men, maar dat scheen Lien niet eens bemerkt te hebben. Be zorgd had hü aangedrongen, dat zij toch even zou rusten, maar daarop had hij geen antwoord gekregen. Gelukkig was de avond niet zo beangstigend als de morgen geweest was. De dokter had goe de hoop, dat de medicijnen gun stig zouden werkén. Vanzelfsprekend bleef Lien weer waken, hoewel Han aan drong om te gaan rusten. „Ga jü maar slapen", was 't enige wat ze zei. Vergoelükend dacht Han ze is van streek, door de ziekte van Jannie. En hij tastte weer mis, zoals al zo vaak gebeurd was. Nooit had hy zich tyd gegund haar innerlijk te be naderen, hij die voor elk ander tijd had. Wat dreigde, ging voorbij. Jannie werd beter. Met stra lende ogen zat Lien bij het bed je, alsof ze ieder ogenblik haar schat weer in bezit nam. Han dacht, dat nu verder ook alles weer gewoon zou worden, nu de spanning voorbij was. Het leek ook alles weer ge woon te gaan, maar toch kon Han soms de gedachten niet kwijt worden, dat het toch niet zoals vroeger tussen hen gewor den was, maar dat er iets tus sen hen was gekomen. Als hij alleen was, berede- neerde hij voor zich zelf, dat alles toch was als vroeger. Eigenlijk beter, want er waren niet zoveel kleine conflicten tus sen hen. Lien was veel gemak kelijker, vond alles gauwer goed. En tochen toch Deze tobberijen gingen hem vervolgen. Wat kon het toch zijn? Vroeger waren er vaak heftige ogenblikken, maar het kwam al tijd weer goed. Ze praatten er dan verder niet meer over. Als Lien eens probeerde om met hem te praten om hem duidelijk te ma ken, wat haar gehinderd had, dan gaf hy haar een kus en ging de krant lezen. Wat klein vrouwelijk gedoe vond hy Doch dit gebeurde byna nooit meer. Dat was eigenlyk gemakke lijker. Herhaaldelyk maakte hy avon denden vry om thuis te kunnen zy'n. En waar hy vroeger achte loos aan voorby gegaan was, stond hem nu met felle duidelyk- heid voor de ogen. Als hy vroeger eens onverwachts een avond vry had kunnen maken, dan had Lien zo'n avond altijd .gevierd". Ze hield dan inspectie in haar koek trommeltjes en dan mochten alle restjes op om zo'n avond een fees- telük karakter te geven. Nu was hü vaak thuis, maar het was soms of hij er niet meer bij hoorde. Dikwijls besloop hem het gevoel, of hij buitengesloten was uit zün eigen gezin. Toen hy een avond thuis was, vroeg Lien hem vriendelük, of hij er bezwaar tegen had om een poosje in de salon zyn krant te gaan lezen. Zy had beloofd om Elze en Dick te helpen bü hun repetitiewerk. Elze zag geen kans om Zwitserland te leren en Dick zwoegde op zijn Vaderlandse ge schiedenis. Hü was toen in een fauteuil achter zyn krant weggedoken. De suite bleef open, daardoor kon hij horen hoe Lien met elan aard rijkskunde onderwees. Ze deed 't op haar eigen manier, maar het resultaat was toch, dat Elze prompt alle gevraagde bergtoppen en steden op haar blinde kaart kon aanwijzen. Lien vertelde van haar vroegere tochten door de Alpen en elke pleisterplaats moest Elze aanwyzen. Doordat Lien, voor de gezelligheid naar ze zeide, steeds allerlei aardige voorvallen van haar tochten vertelde, werd de droge aardrijkskunde tot een leuk spel. Maar het doel werd be reikt. Het had echter .niet veel schijn van een les leren, want telkens weerklonk een hartelijk gelach door de kamer. Dick werd al ongeduldig, hy wilde toch met zijn geschiedenis ook een goede beurt maken. Geduldig gaf Lien ook alle tyd aan haar jongen om hem te helpen. Eer ze het wisten, was de bedtijd aangebroken. De kinderen voelden zich veilig, waar ze zwak in waren had nu een goe de beurt gehad. Han zat gemakkelyk in zijn fauteuil, de krant voor zich. Hü voelde zich) weer buitengesloten. Waarom gaf Lien alle tyd aan de kinderen? Die moesten leren zelf standig te werken. En waarom kon hy er niet by zyn, en waarom was het hem onmogelyk, om zich gewoon by hen te voegen en mee te doen? Han zat met de krant voor zich, maar al die tijd had hy de ru briek gemengd nieuws voor zich en hij wist het niet. Hoe lang was het nu zo al tus sen hem en Lien? Wattussen hen Han dacht na. Maanden terug... By het bedje van Jannie, toen was het er al geweest. Maanden geleden. Hoe kon zoiets zo lang duren. Anders bleef Lien nooit lang kop pig. Er moest nu toch een eind aan komen. En gewend als hy was alles naar zijn hand te zetten, dacht hy straks als de kinderen naar bed zyn, maak ik het in or de. Ze waren toch geen kinderen meer. Al meer dan vyftien jaar getrouwd. En hij deed nu toch zyn best om anders te zijn, meer huiselijk, minder prikkelbaar „Wel te rusten Pa,nacht Pa. ,,'t Ging fijn Pa", vertelde Dick. „Ik ga vast over naar de hoog ste klas", verzekerde Elze. „Zo vrouwtje, mag ik nu uit mün verbanningsoord komen vroeg Han opgewekt. ,,'n Verbanningoord met een fauteuil, een kopje thee en een goede sigaar, schikt nogal hé?" zei Lien op vriendelüke toon. Lien haalde het kopje en de krant uit de salon en vroeg toen of H^n nog thee wilde. „Nee, liever niet", gaf Han ten antwoord, ,,'k heb heel de dag al hoofdpyn en het wordt er met de hvond niet beter op". „Arme jongen, dan zal ik je eens gauw een lekker asperientje en een glas water geven, dan knar je direct op", zei Lien troos tend, terwyl ze bedrijvig heen en weer liep om de asperien te krij gen en een glas water voor hem te halen. (Wordt uenuigd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 8