Bij ons thuis
ÊI
m m
m m
m m
m
n
mm
if
m
HP
HR
Hl
m
e M
Hf
m
ils
m
9
i§ SP
IP
\m m m
HP
Uw. u-eAjwMdaq.
VOOR ZOMERSE DAGEN
Een Diaconaal
probleem.
DE MOEILIJKE LES.
Om
TcuniiiMucl
W^MZdaenPieJLd en.
KeA&e£nheid
toen, bij. fycwt en ldein
Zaterdag 28 Mei 1949
T ZEEUWSGH WEEKEND
Pagina 4
cdacteur: H. M. Slabbekoarn, Oostsingel 60a, Goes.
Vervolg rubriek 13 Mei.
De onderstaande diagramstand
ia nu bereikt in de besproken
party.
M JÜ
ffi
m n
ar
«t m
581520. Deze zet
dwingt wit tot 33—29, want alle
andere zetten verliezen op tem
po!! 60. 33—29 27—32. 61. 36—31
2025. De zet 3238, welke zeer
kansrijk lijkt, brengt wit echter
precies remise, hoewel het langs
afgronden gaat en er een pro
blematische variant in zit als
volgt 3238, 29—24, 39—33,
(38—42) 33x13 (14—19) 13x24
(4247) en nu niet 1419, want
dat is uit met 4736! maar een
voudig 3127 en remise is niet
meer te voorkomen.
62. 3024. Dit is gedwongen
want op 3934 is 14-20 uit en
2924 verliest wegens 25x43,
14—19, 43—48, 26—21, 17x37,
2420, 4825 en 2514 gewon
nen. 6219x30. 63. SO
BS, 3035 zwart moet deze zon
derlinge variant wel toelaten.
Het klopt echter allemaal als
een bus! 64. 29—24, 25—30. 65.
24—19 14x23. 66. 33—28 32—38.
Dit is veel beter dan 2389
waarna zwart een heel moeilijk
te beslissen eindspel krijgt. De
thans gekozen variant loopt op
rolletjes!
67. 28X19 38—43. 68. 19—14
gedwongen want op. 3127 geeft
4943 een verloren eindspel na.
26—21, 27—22 (49—21) 19—14
(21—3) 14—10 (35—40) enz. Ook
de zet 1913 brengt verlies na
43—49 (13—8 gedw.). 30—34 (8
—2) 34—39 en 2—16 is belet
Wegens 4943 en 3944 met
winst.
6843—49. 69. 14—10
3540. 70. 10—5 17—22. Er dreigt
2ë21 met remise. 71. 519 30
—35. 72. 19—2 40—45. Zwart
kon hier ook reeds 4044 spe
len waarop 216 niet mag door
4943 gew.
73. 2—16 45—50. 74. 31—27
22x31. Wit komt bedrogen uit
in zijn remisepogingen. 75. 26X
37 49—43. 76. 16X49 50—44. 77.
49x40 35x44 en wit gaf op.
Na afloop meende de witspeler
dat inplaats van de 74ste zet (dus
in de stand zwart 22 35 dammen
op 49 en 50 wit 26 31 dam op
16) hij met 2621 remisekarisen
had behouden.
Leuk is echter, dat het dan
geforceerd uit is met 5033 en
wit heeft geen betere voortzet
ting meer dan 162 (49x16)
3127 (22x31) 213 en zwart
wint geestig met 3324 (13x36)
1627 en 35x24 gewonnen.
Aardig is ookdat 4927 en
33x2, terwijl tenslotte op de
.wacht" na 5033 wit 2117 en
16x7 belet is wegens „zet" 31—
26 geestig volgt 3324 en wit
kan opgeven.
Voor de Oplossers.
Auteur: N. Corstanje, Goes.
P !P
a
JP
in
vm
Zwart: 4. 9. 12. 21. 22. 24. 35.
Wit: 19. 30. 32. 33. 34. 42. 48.
Wit begint en wint.
De heer Corstanje is één van
de zeer weinige Zeeuwse dam
mers die problemen componeert.
Moedigt hem aan en zendt allen,
op een -briefkaart, binnen 14
dagen aan het redactie-adres,
vermeld boven aan de rubriek,
de oplossing.
Dan geeft U blijk het werk te
waarderen. Zelf zal ik onder de
goede oplossers een prysje be
schikbaar stellen. Laat het op-,
lossingen regenen!
Correspondentie.
G. te B. o. Z. Zal een en an
der nakijken, met dank voor
Uw schrijven.
Heeft U nog zelf gemaakte
problemen?
Kampioenschap van Zeeland.
Zaterdag 28 Mei wordt een
beslissingspartij gespeeld in
Hotel „Nieuw-Goes".
Tot de volgende keer. S.
W,at eJi o-p
29 Mei 1940. Het burgerlijk ge
zag In Nederland gaat over op de
Duitse Rijkskanselier Seyss-In-
quart. De Pinksterdag 28 en 29
Mei hebben de bombardementen
op Ffankrijk duizenden slachtof
fers gekost. In Nederland werden
treinen en schepen van de binnen
vaart aangevallen (1944). Prins
Maurits veroverd Zutphen (1591).
30 Mei 1942. Begin der Joden
vervolging in ons land. Wuppertal
gebombardeerd (1943). Deventer
Ingenomen (1591).
31 Mei 1940. Strijd om Dulnker
ken, waar de Engelsen zich trach
ten in te schepen. Einde van de
oorlog tussen Engeland en Trans
vaal (1902).
1 Juni 1942. Keulen hevig ge
bombardeerd. Het station Roosen
daal door bommen in puin gelegd
(1944).
2 Juni 1941. Kreta geheel door
de Duitsers bezet. Hitler en Mus
solini ontmoeten elkaar op de
Brennerpas (1941). De Japanners
hebben thans de gehele Salomons-
Archipel bezet (1942).
3 Juni 1943. F. E. Posthuma,
Musserts „gemachtigde" door de
ondergrondse onschadelijk ge
maakt. West-Ind. Compagnie ge
sticht (1621).
4 Juni 1941. Duitse ex-keizer
sterft te Doorn. De Luftwaffe
bombardeert Canterbury als „ver
gelding" voor aanval op Keulen
(1942). De Geallieerden bezetten
Rome (1944). Staten van Holland
verklaren, dat zij de Prins van
Oranje willen verheffen tot Graaf
(1584).
Correspondentie
Aan „Een lezer", die ons copy
zond voor de rubriek: Voor de
Zondag, uit Stavenisse.
We namen met belangstelling
kennis van Uw artikeltje, dat
veel goeds bevat. Maar daar wij
wekelijks voor deze rubriek een
vaste medewerker hebben, kun
nen we niet tot plaatsing over
gaan. Redactie.
•iti.
Let eens op de mensen, die
altijd beweren, dat succes een
kwestie van toeval, van geluk
is. Tien tegen één, dat het mis
lukten zijn.
Het Is merkwaardig hoeveel
plichtsbesef wij hebben, als hei
de plichten van anderen betreft.
Als het mooi weer is, denken we er
direct over, onze lange mantel door
een kortere te vervangen. Het korte
manteltje is door zijn eenvoud de pret
tigste dracht voor de sportieve en
moderne vrouw.
Als we de kleur er van wat neutraal
houden, kan het korte manteltje op
alle zomerjaponnetjes worden gedra
gen, evenals bij een blouse en rok.
Wanneer we genoeg stof hebben, ma
ken we er ook nog een rok bij van
dezelfde stof, zodat er veel variaties
mogelijk zijn met betrekkelijk weinig
kosten.
De sportieve modellen hebben meest
al een paar grote zakken, waarin we
op onze wandelingen onze zakdoek
en portemonnaie kunnen opbergen
mits deze niet te veel plaats in beslag
nemen zodat we geen tas behoeven
mee te nemen. Gaan we op bezoek,
dan doen we dit laatste natuurlijk wél.
M.P. 3125/7. De aparte vorm van de
deelnaden, die in een stolpplooi ein
digen, geeft dit costuum een mooie, slankmakende lijn. Kraag en
zakken zijn met tres gegarneerd. Het manteltje is sterk getailleerd,
en heeft met de vorm van de kraag meelopende naden. Vijf knopen
vormen de sluiting. Benodigd voor 110 cm. bovenwijdte ca. 3 m. stof
van 140 cm. breedte.
MP. 3126/7. Ditmaal zijn het jasje en de rok elk van een andere
stof. Het strak getailleerde jasje staat zeer jeugdig. Het rondlopende
schootje bevat twee schuin opgzette zakjes, die van onderen rond zijn
geknipt. De rok is wyd klokkend. Benodigd voor 90 cm. bovenwijdte
voor de rok ca. 1.60 m. stof van 140 cm. breedte; voor het jasje ca.
1.50 m. stof van 140 cm. breedte;
De klaargeknipte patronen zijn 0.95 bij de administratie van
„Bella", Kromme Nieuwe Gracht 66, Utrecht, te bestellen.
M.P. 3125/7 is verkrijgbaar voor 98, 102 en 110 cm. bovenwijdte terwijl
M.P. 3126/7 in de bovenwiidte van 90. 98 en 106 cm. verkrijgbaar is.
Een eigenaardig geval deed er
zich in een Zeeuwse dorpsgemeen
te voor. Des Zondags ging de dia
ken in de kerk met het zakje
rond, doch de leden van de ge
meenteraad („die de wet uijtma-
ken") weigeren iets te geven. Wat
mocht daarvan toch de reden
zijn? De mannen der wet erger
den zich, dat een zekere zieke
slechts vijf schellingen 's weeks
kreeg van het diakonie-armbe-
stuur. Zou dat nu enkel uit be
langstelling voor de kranke zijn
geweest, of ook uit bezorgdheid
dat de plaatselijke „armen" dan
des te meer hadden bij te dragen
Hoe dit ook zij, men blijft wei
geren, Zondags iets in het zakje
te geven. De kerkeraad spreekt
er de heren over aan, maar
het helpt niet veel. Nu be
sluiten de broeders, dat zij bij het
collecteren de leden van de ge
meenteraad zullen voorbijgaan,
hetgeen in de gemeente als een
grote schande werd aangemerkt.
Eindelijk begint de ambachtsheer
er zich mede te bemoeien en deze
geeft de wens te kennen, dat de
plichten der beide armbesturen
onderling zouden geregeld worden,
opdat men in goede harmonie zou
samenwerken. Deze regeling komt
dan ook waarlijk tot stand; maar
uit de acte van overeenkomst
blijkt duidelijk genoeg, dat het
plaatselijk armbestuur, de z.g.n.
„grote armen", verreweg de
grootste opdracht voor de bede
ling kreeg. Onder anderen moest
dit college zorgen voor „sulke
meerderjarige personen, die we
gens krankheid van sinnen of
lighamelyke gebreken onbequaem
zijn om op haer selfs huy's te hou
den", waarbij nog de bedeling van
kleren gevoegd werd, terwijl de
diakonie hoofdzakelijk voor mond
behoeften te zorgen had. Door de
zorgen van de ambachtsheer ging
de gemeenteraad des Zondags
weer bijdragen.
Hieruit blijkt, dat de Ambachts
heren ook nog wel een rol in het
kerkelijk leven speelden.
XI.
Tc Ben blij, dat ik wat gerust
stellende berichten kan vertellen.
Wlm heeft wel een vreselijke reis
•chter de rug. Kom, lk ga maar,
dan hoef lk niet hard te rijden,
•t Beste hoor. Wacht, ik heb nog
wel even tijd, 'k zal nog even bij
de dokter aanrijden om te zeggen
hoe 't nu gaat; en als Wlm er is
kom lk zo vlug mogelijk hierheen
gereden. Bemoedigend knikte oom
Adrlaan Moe nog eens toe en reed
toen fluks weg.
Tante zei: „lk blijf nog maar
wat by jullie, misschien kgn lk
nog wat helpen. Wil lk nu ever.
heel stil by Hansje gaan zitten,
ga jy dan maar even naar buiten,
'k Zal o zo goed naar hem kijken".
Tante zei dat maar, omdat Moe
nog zo wit zag.
Heel even ging Moe wat naar
bulten, niet lang, want liever zat
ze maar by Hansje's bed. 't Ging
nu goed. Maar er kon toch nog
verandering komen, had dokter
gezegd.
Na een enkel ogenblikje was
Moe weer terug bij Han's bedje,
waar Tante rustig zat.
,.Hy slaapt nog rustig", fluister
de Tante.
Moe knikte en al waren er nog
tranen in haar ogen, die verdrie
tige trek van straks was nu toch
niet meer op Moeders gezicht. „Ik
blyf nu maar liever stil hier, bul
ten heb lk toch geen rust".
Tante begreep er alles van.
Jo was nog steeds druk in de
weer om Grootmoe te helpen
Wat had zy 't toch druk. Neen
maar, als zy er niet was. tan
kwam Grootmoe nu vast niet
klaar. Met gewichtig gezichtje
liep zy al maar bedryvig heen en
weer van de keuken naar de ka
mer. Er was toch heus wel veel
te doen hoor. En Grootmoe liet
het kleine meisje maar bezig.
Grootmoe dacht: „dan komen ze
allen wat over hun verdriet en
schrik heen, anders komt Vadei
by zoveel verdrietige mensen. En
dat ls zo naar".
Dick had al bijna een prachtig
huls gebouwd, maar Grootmoe
vond, dat de kamers toch wel een
beetje klein waren, en Dlck ging
weer dapper zijn huls groter ma
ken.
Grootva kwam telkens even
binnen, telkens weer wilde hy
weten hoe het nu ging met klein
broertje.
Piet slenterde maar buiten heen
en weer.
Hij deed niets en hy zei ook
niets.
Piet had zo vreselijk veel om
aan te denken. Veel meer dan 'n
jongen' van elf jaar gewoonlyk
heeft om te denken.
Eerst hun mooie spel, toen dat
vreselijke, en daarna over wat hy
met Grootmoe en Moe gesproken
heeft.
Wanneer zou Vader hier zyn?
Hoe laat was 't nu toch eigen-
lyk?
Twee vragen, waarop Plet geen
antwoord wist.
Wacht, even binnenlopen, dan
kon hy zien hoe Iaat 't was, mis
schien hoorde hy dan wel hoe laat
Vader verwacht werd.
Vragen wilde Piet 't maar lie
ver niet.
Kon hy gelijk maar weer even
by broertjes bedje kykén. Maar
dat mocht niet.
Volstrekt niet!
Broertje moest rust hebben.
En al verlangde hij nog zo erg,
hij zou wachten, al duurde 't ook
nog zo tang. niet graag zou hy
nu weer iets doen wat broertje
schaden kon.
Plotseling vloog 'n schrikschok
door Piet heen.
Hy hoorde de wagen!
Kon dat Vader al zijn? Nou al!
Plet dacht er niet aan, dat hy zo
lang buiten had lopen denken en
tobben over al het gebeurde.
Ja, dat was Vaders stem en
haastige stappen kwamen naar
de deur toe.
Zonder eigenlijk te weten wat
hy deed, haastte Plet zich weg,
weer terug naar buiten, naar de
schuur toe. Schuw verlegen en
beangst weer bleef hy daar alleen
wachten, tot later eindelyk Vader
by hem kwam.
Moeder had Vader ook al ge
hoord en voorzichtig deed ze de
kamerdeur al open en wenkte
Vader binnen te komen, maar
Moeder hield de vinger op de lip
pen, daaruit begreep Vader, dat
hy o zo stil moest doen.
O zo zacht fluisterde Moe: het
gaat gelukkig goed, en bemoedi
gend knikte Moeder Vader toe,
die toch al zo'n nare reis gehad
had.
In de trein aldoor die grote
angst: „Hoe zou 't zijn met onze
Hans?"
Aan 't station had Oom Adrlaan
hem wat gerust gesteld, maar
Vader had toch niet gerust kun
nen wezen voor hij hun kleine
Haas gezien had. Alles had Oom
Adrlaan moeten vertellen, maar
op vele vragen had Oom ook geen
antwoord geweten, want Oom
was Immers pas later gekomen,
en toen was hij ook weer gauw
weg gegaan naar 't station.
Vader vroeg maar en dan luis
terde hij, maar steeds was in zijn
hart een gebed voor z'n kleine
lieve jongen.
De wagen reed zo langzaam,
vond Vader. Maar dat was niet
zo, dat kwam enkel maar door z'n
ongeduld.
Daar was elndelijk Grootva's
huls geweest en nu was hij bij
Hans en bij allemaal.
Vader schrok heel erg toen hij
z'n levenslustige, vrolijke, kleine
Hans zo stil en zo wit in 't bedje
zag liggen.
Moeder wenkt Vader weer by
't bedje vandaan te gaan. Hansje
moest het Immers stil hebben, dan
kon hy gauw weer beter zijn.
Tante kwam even binnen: „Ik
zal wel oppassen, dan kunnen jul
lie by Grootmoe even praten."
En bij Grootmoe hoorde Vader
weer wat er gebeurd was, nu vol
lediger dan van Oom Adrlaan.
Vader was verdrietig.
Verdrietig, omdat Hansje dit
lijden moest.
Verdrietig om Plet, z'n oudste
jongen, op wie hy zo graag trots
wilde zijn, van wlen hij zo graag
goede dingen hoorde.
En nu had hy dit moeten horen.
(Wordt vervolgd.)
behorende b(j het
„ZEEUWSCH DAGBLAD'
van 28 MEI 1949
eet/u/scH
u/eem/fo
VOOR DE ZONDAG.
We merkten de vorige week
op, dat er geen sprake van kan
zijn, Sat^ de wereld zich nog in
haar huidige situatie kan stabi
liseren. We leven in een over
gangstoestand naar een volstrekt
andere wereldorde. Het „Panta
rei!" der oude Grieken (alles
stroomt of alles beweegt) geldt
van de dynamische tijd, waarin
wij leven méér dan van enige
periode die voorafging.
En de tendenzen zijn zeer dui
delijk waarneembaar, dat we
heen snellen naar de grote
wereld-eenheid, waarbij de na
tionale grenzen geen rol, of een
zeer ondergeschikte zullen spe
len. En op zichzelf behoeft hier
tegen nog geen principiële be
zwaren te rijzen; want deze
wereld-eenheid lag immers ook
in Gods oorspronkelijk schep
pingsplan. De grote vraag is ech
ter: door welke geest wordt die
wereld-eenheid straks beheerst,
door die van de Geest of van
het Beest?
En nu laat Gods Woord zelf
geen twijfel aangaande het ant
woord op deze alles beheersende
vraag. We weten, dat de „mens
der zonde" tot openbaring moet
komen. De satan zal een korte
poos alle kansen hebben om zich
geheel in de menseti uit te leven
en daarbij de grote massa ach
ter zich te krijgen. Hij zal won
deren en tekenen verrichten op
de aarde en hij zal zó ge
raffineerd te werk gaan, dat
zelfs indien het mogelijk
ware de uitverkorenen nog
verleid zouden worden. Hij zal
als een god zitten in zijn tempel
en zich niet anti-goddelyk en
evenmin a-religieus openbaren,
integendeel hij zal een mens zijn
van cultuur en religie. Hij zal
de kerken der aarde aan zich
dienstbaar maken, de schijn
gevende, dat hij haar dienen wil,
en vele leidende figuren in die
kerken zullen niet eens beseffen,
dat zij in dienst van de anti
christ staan. Hij zal de bekende
bijbelse terminologie gebruiken,
klanken die vertrouwd aandoen.
Hij zal óók spreken van ver
lossing en zaligheid, van broeder
schap en naastenliefde, en juist
dit zal voor velen zo verleide
lijk blijken. Vandaar dat de
Schrift waarschuwt: er zullen
vele valse Christussen opstaan
en men zal zeggen: zie, hiér is
de Christus en zie, daar is de
Christus!
Daarom, omdat de Heiland dit
alles voorzien heeft, heeft Hij
ook in dat ontroerende hoofd
stuk van Johannes 17, in Zijn
hogepriesterlijk gebed de Vader
gesmeekt om de eenheid der
Kerk te willen bewaren.
Dit tekstwoord is vaak ver
keerd verstaan, als zou het be
doelen, dat de Heiland bidt, dat
de gelovigen van de nieuw-tes-
tamentische kerk één mochten
blijven en onder elkander niet
verdeeld raken. Inderdaad kan
ook dit niet de wil van de Hei
land zijn. De verdeeldheid der
kerk is een zonde voor Zijn
aangezicht. Maar dit heeft de
Heiland in Johannes 17 toch niet
op het oog. Daar bidt Hij voor
iets anders. In het begin van dit
hoofdstuk bidt de Heiland voor
Zichzelve (vers 1 tot 8), daarna
bidt hij voor de discipelen, die
straks de apostelen der Kerk
zullen zyn en waarop deze als
op een fundament zal worden
opgetrokken (verzen 9 tot 19),
en daarna bidt Hij voor de Kerk,
voor hen, die in de nieuw-testa-
mentische bedeling zullen wor
den toegebracht. En nu bidt de
Heiland, dat tussen die aposte
len en die Kerk, die komen zal,
de eenheid bewaard moge bly-
ven, d.w.z. dat die Kerk door
alle eeuwen heen zal blijven
staan op het fundament der
Apostelen. Dat is de eenheid
waarom de Heiland hier bidt.
Hij heeft gezegd van de b e 1 y-
d e n i s, die Petrus uitsprak (dus
niet van de persoon van
Petrus): Gij zij tv Petra en op
deze Petra zal ik mijn gemeente
bouwen. Het gaat dus in Jo
hannes 17 om de eenheid tus
sen het apostolisch fun-
d a me n t der belijdenis en de
Kerk, die nog geboren moet
worden, opdat die kerk nooit
van dit fundament zal afschui
ven, want dan zou de Kerk
immers geen Kerk meer zijn.
Dat is wel heel iets anders dan
wat men er van gemaakt heeft.
Hier is geen gebed om de ver
deeldheid tussen de kerken
onderling te voorkomen. Want
helaas, die verdeeldheid is
er en dan zou het gebed van
de Heiland dus onverhoord zijn
gebleven. En dat kan niet. Het
gaat er om, dat door alle eeuwen
heen de Kerk op het fundament
der Apostelen blyft staan. Van
daar dat in vers 21 te lezen
staat „dat ook zij in ons één
zijn". En wie het zó leest, weet
uit de kerkgeschiedenis, dat dit
gebed altijd weer verhoord is
door de Vader. Want wanneer
de eenheid dreigde te verbreken
en de kerk van het fundament
der Apostelen dreigde af te
scheuren, door de goede belijde
nis los te laten, gaf de Here in
Zijn Kerk reformatoren, man
nen, die in kracht des Geestes
de eenheid hersteld hebben.
....want in ons is geen kracht tegen deze grote
menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet, wat
wij doen zullen: maar onze ogen zijn op U.
2 Kron. 20 12 b en c.
Een tempel stampvol met Hoe komt U klaar met de
grote mensen, jonge mensen angst, groot mens? Lééft U
en kinderen. Allen bedreigd
door de ondergang, één in
angst, ieder daarin ook weer
eenzaam, want ieder zag zich
zelf en 't zijne in 't bijzonder
bedreigd
Zo ook nu: er leefden nog
nooit zoveel mensen op aarde
Uw kinderen Achab's of Josa-
fats oplossing vóór? (Hfdst. 18
en dit.) En jullie, meisjes,
jongens, als de groten geen
voorbeeld geven? Als de vij
andige bondgenoten (begeer
lijkheid, ongeduldig vooruit
grijpen en zelfzucht) onover-
en toch, hoeveel eenzaamheid winlijk lijken, dan NIET je
en angst is er! Bij ouden èn „groot-houden".
jongen. Ook als toen: we zien
onze kracht in 'tniet verzin
ken, de vijanden zijn BOND
GENOTEN, TEGEN ons, wij
zijn radeloos. Weten niet, wal
te doen.
De hele tempel was vol
mensen, die 'tvan elkaar wis
Heilige Geest TOEN, mei
Pinksteren en vandaag bij U,
bij jou.
Hij geeft 't vertrouwen
weer, de durf tóch te leven,
want gij (die uw zwakheid
EN geloof beleden hebt) moet
niet vrezen, trekt morgen op,
in 't heldere licht, en zie, dat
de strijd NIET uwe, maar Go-
des is! (Vs. 15.)
Dat gaf ook Achab toe, heel
anders, de pijl wist hem in zijn
vermomming toch te vinden.
ten, wat hier boven staat. Ook Niet versloppen, uitstellen,
de discipelen na de hemel
vaart. Zij waren echter één in
maar SAMEN
Gód bouwen!
vast op onze
dat „MAAR" en dan komt de Aardenburg. D. v. d. Meulen.
De Kerkreformatie is
verhoring van het gebed van de
Heiland in Johannes 17 opge
tekend.
Welnu, waar dit troostrijk ge
bed er ligt voor Gods troon,
behoeft de Kerk, ook in de ko
mende tijden niet bang te zijn,
dat de eenheid met de goede
apostolische belijdenis zal ver
broken worden. Zeker, de massa
zal zich afwenden. Men zal zich
blind staren op mooie tempels
en op de grote massa, maar God
bewaart Zyn Kerk bij de een
heid met de Apostelen. Daar
is het Hogepriesterlijk gebed
borg voor.
En dat kan troosten een ieder,
die de goede belijdenis lief heeft
en wie het, bij het gezicht op
wat komen gaat, soms bang te
moede zou worden.
Want dedynamiek van deze
tijd is geweldig.
Het „Panta rei" der oude
Grieken, het alles beweegt, is
in onze tijd van zo ontzaglijke
geladenheid, als het nooit voor
ons, in de wereldgeschiedenis
geweest is.
Van de weke was ik bij een
buur van me, die een tuinderij
heit. Hij liet me een hoek peen
zien, die nog maar net boven
de grond uitkwam, kostelijke
peen, gezond en groen om zo
te zien. En toen vertelde die me
asdat hij het onkruid in die peen
op een nieuwe menier had ge
wied. Je weet wel hoe dat al
toos ging. Je most op je hurken
of op je knietjes een hele dag
in zo'n hoek peen legge krupe
en vuultje voor vuultje er uit-
trekke. Dat kostte je soms dage
lang werk. Maar nou hebbe ze
een nieuw product uitgevonde,
dat spuit je over zo'n hoek land
en met één slag is alle onkruid
dood en allenig de peen blyft
fris en gezond staan.
Wat zeg je me daar van? As
ik het niet met eige oge gezien
had, zou ik het niet geloofd
hebbe.
De wetenschap staat teuges-
woordig nerges meer voor. Hy
Maar toen ik daar zo is over
an het prakkizere was, docht ik
nog wat verder en moest toen
vanzelverS denke: al die uitvin-
dingc benne toch eigelyk van de
Schepper afkomstig. Die heit
dat allegaar in Zijn hand en in
oorsprong heb 't allegaar in de
schepping gelege. Hij geeft het
alleen in de mense derlui harte
om het op Zijn tijd uit te denke
en toe te passé. Dat is dan wat
het tijdelijke anbelangt.
Maar nou docht ik zo: waar
om kan dat nou in de wereld
van het geestelijke ook niet?
Heel de waereld staat op z'n
kop, de mense benne d'r altijd
nog op uit om elkander het leve
onmogelijk te make. De éne oor
log is nog maar net voorbij of
ze prate al weer over de andere.
Het hart van de mens is geneigd
om kwaad te doen en er lope
een hoop mense teugeswoordig
met een levensangst rond. Waar
om is er in de schepping nou
niet een kruid gewasse, dat je
de mense, om nou maar is wat
te zegge, ken ingeve, zodat alle
onkruid meteen verbrand en al-
lenig de goeie peetjes blijve
staan. Dat zou toch gemakkelijk
weze en dan ware we meteen van
al die ellende af? As dat nou
in de schepping van de stoffelijke
dinge ken, waarom ken dat dan
ook met in de schepping van
de geestelijke dinge? Ze benne
toch allebei van één en dezelfde
Schepper afkomstig?
En toen most ik opeens an
vertelde me, dat het een uitvin
ding is van de Sheil-benzine en
dat het perfect werkt. Je zag al
de vuulte verbrand op de grond
legge, wanneer je het aanraakte
verpulferde het as stof, maar de
peentjes stonden groen en fris
en gezond overend. In de tijd
van een uurtje was alles ge
beurd en je ken begrijpe asdat
hij blij was met die vinding,
want de arbeiderslonen hange
er teugeswoordig in.
Een mens denkt wel is asdat
we zo langzamerhand an het end
gekomme benne met allerlei ont-
dekkinge en dan vraag je je eigc
af: nou zal het end er toch wel
is van weze, je weet niet wat
ze nog meer zouwe kenne ont-
dekke. Maar dan op eens heb
ie weer wat nieuws, waar je je
hoofd over schudt en dat je
eerst zeivers mot gezien hebbe
wil je het kenne gelove. En wie
weet wat onze kinders straks
nog zalle beleve.
de Schrift denke. Haddc de
dienstknechte in die gelijkenis al
niet precies eender gedocht as
ik nou doe? Wilde die ook niet
meteen maar alle onkruid uit-
roeie om allenig het goeie zaad
te behouwe? En wat geit de
Here? Laat ze allebei opgroeie
en rijp worden voor de oogst,
zowel het kwaje zaad as het
goeie en straks zal ik wel kom-
me om het onkruid te verbrande
en het goeie zal ik vergadere in
mijn schure.
Toen was ik er weer klaar
mee. Niet dat ik nou een ant
woord had op m'n vrage, maar
ik begreep, dat ik te ver ge
gaan was in m'n gedachte. Ik
wou een ogenblik in Gods rech
terstoel gaan zitte en docht in
m'n onverstand, dat ik het beter
wist dan Hij, dwaas die ik was.
Maar de Schrift zeit, dat het
goed gaat zoas het gaat en dat
we het maar an God motte over-
late. Op Zijn tijd komt alles in
orde. Er komt een tijd dat de
peetjes rijp benne en het on
kruid zal er geen kwaad an
doen, daar is Hij Borg voor.
Maar eerst mot duidelijk blyke
wat peen is en wat onkruid, dat
mot allebei openbaar worde in
deze wereld.
En toen had ik er vrede moe
en wist m'n plaatsie weer.
Waar een stukkie peenland
een mens met z'n gedachte al
niet brenge ken.
Tot volgende i weke, je
FLIP BRAMSE.
n.
£aca(kcó fi&ttamy.
Bekend is de vertelling „Roosje"
van deze dichter, dat aldus begint:
„Daar was, ln Zeeland, eens een
man,
Hij hadt een aartlg kind,
Een meisje, dat van ledereen
Om 't zeerste werd bemind."
In de zomer, wanneer „de zui
denwind langs kleene golfjes
speelt", gaat de Zeeuwse jeugd
met spade en ploeg naar het vlak
ke strand en grypt daar in de op-
geploegde voor de vis, die „voor
der Zeeuwen kieschen smaak een
lekker voedsel ls". Roosje was de
bloem van de Zeeuwse meisjes.
Iedere jongeling speelde graag
met haar. Maar één heeft haar
lief en speels grijpt hij haar by
het vissen en voert haar mee. Hy'
zegt: „Zo gy mij nu geen kusje
geeft dan draag ik u ln zee".
Maar ze ontvlucht hem en dan
roept heel de jeugd aan het
strand: „Draag Roosje nu ln zee!'
En hy doet het, maar dan ge
beurt het ongeluk: hy voert haar