ons
Een reus ontwaakt!
HTFfi
Ipl
rifey
DE JONGE VROUW IN DE LENTE
APHORISMEN.
Van Zeeuwse bodem
Verbinding in Zeeland
in vorige eeuw.
DE MOEILIJKE LES.
B»
Vrijdag 6 Mei 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
gns
fa.
Correspondentie uitsluitend aan J. Joosse, Eigenhaardstraat 6,
Middelburg.
In de winterwedstrijd van de
Schaakvereniging „Middelburg"
Groep II werd een partij ge
speeld tussen de heron W. Flisse-
baalje (wit) en I. S. Blokpoel
(zwart). Hier wijkt zwart op de
8e zet van de theorie af en volgt
een verkeerde weg, hetgeen hem
op pionverlies komt te staan.
Er volgt dan een strijd om
een zwakke pion (c 6). Zwart
kan hierbij zijn pion handhaven,
maar wit komt heel goed te
staan. Na afruil van stukken
volgt een eindspel dat door
zwart een beetje slapjes is be
handeld, waarschijnlijk met de
gedachte dat het wel remise zou
worden. Het ging voor hem ech
ter verloren. Het spelletje liep
als volgt:
W. Flissebaalje (wit), I. S.
Blokpoel (zwart).
Geweigerd Damegambiet (Sla
vische verdediging).
1. d2d4. d7—d5; 2. c2—c4,
e7c6; 3. Pblc3, Pg8—f6; 4.
Pglf3, e7—eb; 5. c4xd5, ebX
d5; 6. Ddl—c2, Lf8—e7; 7. Lel—
g5, Pb8—-d7; 8e2—e3 (nog alles
theorie); 11Dd8—c7? (maar
dit is niet goed. Waarom geen
0—0?); 9. Lfl—d3, Pd7—f8?
(00 was nog steeds goed. Pf8
kost een pion b.v. Lf6, IM5);
10. 00 (wit maakt geen ge
bruik van de fout); 10
I>fgg6? (zwart kon rui zijn
fout herstellen met Le6); 11.
Lg5xf0 (nu laat wit zijn kans
niet voorbijgaan); 11Le7
Xf6; 12. Pc3xd5, Dc7d6; 13
Pd5xf6 Dd6Xf6; 14. De2—c5l,
b7b6? (direct De7 was beter,
pion c6 wordt nu zwak)15.
Dc5a3, Df6e7; 10. Da3xe7t,
Pg6xe7; 17. Tflcl, (de strijd om
pion c6 gaat beginnen).
170—0; 18. Pf3e5, Lc8
b7; 19. Ld3e4, Ta 8—c8; 20.
b2b4, f7—f6; 21. Pe 5—d3, Tf8
d8; 22. b4b5, Pe7d5; (zwart
heeft zijn pion kunnen hand
haven. (Zie diagram).
23. b5xc6 (wit gaat nu afwik
kelen en komt in een voor hem
gunstig eindspel).
23Tc8xc6; 24. Tclxc6,
Lb7Xc6; 25. Tal—cl, Lc6—b5;
(het beste; wat anders? op Lb7
volgt Ld5, Td5, Tc7 enz.); 26.
Le4Xd5t, Td8xd5; 27. Tel—c8f,
Kg8—f7; 28. Tc8—c7ï, Td5—d7;
29. Tc7xd7f, Lb5xd7; 30. Kgl—
fl, (de strijd van P tegen L gaat
beginnen); 30a7a5; 31.
Kfle2, g7g5; 32. g2—g3, b7—
b5; 33. Ke2—d2, Kf7—e6; 34.
Kd2c3, Ke6d5; 35. a2—a3,
Ld7—b5; 36. f2—f3, Lb5xd3; 37.
Kc3xd3, f6f5; (nu moet b6—
b5 gebeuren, dan moet wit toch
ook zijn aandacht schenken aan
de Damevleugel); 38. a3a4, (na
tuurlijk! wit legt de Damevleu
gel vast. Zwart is nu verloren).
38Kd5d6; 39. h2—h4,
g5xh4; 40. g3xh4; Kd6d5; 41.
e3e4t; f5xe4; 42. f3xe4t, Kd5
d6; 43. Kd3c4, en zwart
gaf op.
Hier volgt de oplossing van
probleem IH (auteur Van Lille).
Sleutelzet 1 Th2—c2!
Opgave Probleem IV. (Tweezet).
Auteur; J. Jörgens.
Wit: Kg5; Te5, Pc5, Pa2, La5,
pionnen b3, d2, f3. (8 stukken.)
Zwart: Kd4, pionnen d5, d6. (3
stukken).
Oplossingen ovar 14 dagen.
De strijd van het leven is
altijd een strijd tegen zichzelf.
Als een mode algemeen wordt
ligt zij op haar sterfbed.
Niet het marmer maakt het
paleis maar zijn bewoner.
Die met zijn rechter eet heeft
zijn proces gewonnen.
Een politicus denkt aan de
volgende verkiezingeneen
staatsman aan de volgende gene
ratie.
De Staat, dat is de grote fic
tie, waarbij iedereen tracht te
leven ten koste van iedereen.
De meeste ouders straffen in
hun kinderen hun eigen fouten.
Meestal beoordelen wij niet de
anderen, maar onze eigen ver
mogens in anderen.
een gekleed en van een sportief
nen beschikbaar stellen.
Juist in deze vroege lentedagen is
er geen aangenamere dracht denk
baar dan de blouse-en-rok, die
zich uitstekend leent om in diverse
variaties te worden gebruikt. We
kunnen met de rok immers blouses
van wol of zijde combineren, doch
evengoed een warme jumper of
een prettig vest, dat ons de koele
avonden doet vergeten. Vooral de
jeugdige en sportieve vrouw zal
de combinatie blouse-en-rok zeer
waarderen, want zij biedt haar de
mogelijkheid, met een kleine ver
andering aan haar toilet van de
morgen tot de avond goed gekleed
te gaan. En ook de vele werkende
vrouwen, die slechts over vrije
avonden beschikken, zullen het
toejuichen, dat dit voorjaar zoveel
blouses en rokken „aan de orde"
zijn.
Wij haasien ons dan ook, u een
paar vlotte modellen te geven van
ensemble, waarvan we de knippatro-
J 3165/8. Dit ensemble bestaat uit een geklede zijden blouse met bor
duurwerk op de mouwen. Helaas hebben we van deze motieven geen
strijkpatronen, waardoor echter de draagster de gelegenheid krijgt,
van haar originaliteit blijk te geven; er kan nu immers een ander mo
tief op worden geborduurd? Ook kunt u in een handwerkzaak het bor
duurwerk laten aanbrengen. De geklede rok heeft een hoog oplopende
taillelijn, en is sterk getailleerd. De onderkant van de rok is van brede
stiksels voorzien. Benodigd voor de blouse ca. 2.50 m. stol van 90 cm.
breedte, en voor de rok ca. 2.20 m. stof van 140 cm. breedte.
J 3166/8. Deze combinatie bestaat uit een overgooier en een blouse
met lange mouwen. De schouderbanden van de overgooier worden op
de rug gekruist. De rok heeft een groot aantal plooien, die ontspringen
uit de strakke, brede tailleband. Benodigd voor 88 cm. bovenwijdte ca.
2.75 m. stof van 140 cm. breedte.
De klaargeknipte patronen zijn a 0.95 bij de administratie van „Bella"
Kromme Nieuwe Gracht 66, Utrecht, verkrijgbaar.
J 3165/8 is verkrijgbaar vooi 84, 90 en 96 cm. bovenwijdte, terwijl
J 3166/E verkrijgbaar is voor 88, 94 en 100 cm. bovenwijdte.
Stand na de 22e zet van Zwart: Pd5.
abedefgh
Probleem IV.
Op 10 Mei 1816 kwam de eerste
stoom- of zoals men toen zei en
schreef, dampboot uit Engeland in
ons land en wel te Veere om daar
na door te varen voorbij Dor
drecht naar Rotterdam. De koop-
man-koning Willem I interesseer
de zich in 't bijzonder voor deze
uitvinding. Om een snelle en ge
makkelijke verbinding te hebben
tussen Noord- en Zuid-Nederland
(er waren nog geen treinen) werd
reeds het volgend jaar, dus in
1817, de stoombootdienst Rotter
damAntwerpen ingesteld.
Het duurde nog 8 jaar eer de
dienst MiddelburgRotterdam
werd geopend met het stoomjacht
„Prinses Marianne", aldus ge
noemd naar de enige dochter van
koning Willem I.
Deed men vroeger over de reis
soms drie dagen, nu kon de over
tocht gedaan worden in 11 uur.
Welk een vooruitgang dus. Boven
dien kon men 's zomers 3 maal en
's winters 2 maal per week van
uit Middelburg vertrekken en met
de beurtschipper slechts één maal.
Het tarief was echter vrij hoog,
n.l. f 10.Met de beurtschipper
moest evenwel ook nog ongeveer
f 5.betaald worden.
In 1828 werd de stoomboot-
dienst VlissingenBreskens ge
opend.
VIII.
Dat had h(j deze morgen nog
Moeder beloofd, Wat zei Moe ook
weer? O ja: „Plet, jij in de eerste
plaats zorgt voor hem".
„Ja Moe", had hij nog al ge
zegd. Dat tuut li ij nog al moeten
zeggen. Hf) zorgde alleen maar
voor z'n eigen plezier, voor z'n
eigen spelletjes. Daar luid li ij Va
der en Moeder al dikwijls verdriet
mee gedaan. Maar nou zou hij
voortaan beter oppassen, dat zon
hem nooit weer overkomen. Da
delijk zou bij komen als hij geroe
pen werd en eerst voor zus en do
broertjes zorgen.
Och nee, 't hielp allemaal niets
hij had het als hij in moeilijkheden
zat zicli al zo dikwijls voorgeno
men. Vader zei altijd: „Piet, met
voornemens komt het er niet jon
gen. Je moet ook daarvoor bidden
en kracht vragen, om niet eerst
nfttld om jezelf te denken, maar
eerat om anderen. Alleen biddend
leven, dat helpt".
BJikkvi daarvoor, Plet vond het
altijd 510 raar.
teren ki z<j»i deuken was de
angstspannlng weg geweest, maar
opeens was het alsof met verdub
belde kracht die vreselijke angst
weer terug kwam. Kwam er dan
nooit iemand naar bulten om hem
wat te zeggen? Zou h(j zelf gaan
vragen O nee, dat durfde tiij niet.
Niemand zou hem aan willen
kijken; 't was Immers z(jn schuld,
dat broertje daar zo akelig wit t.i
bed lag. Nee. hij kon het nu niet
meer uithouden. Hij zou naar bin
nen gaan en vragen. Hij zou het
wagon. Maar nee, h(j durfde niet.
Gelukkig, daar was Jacob weer.
Die kon hij 't nu vragen.
„Zeg Jacob, weet jij wat de
dokter gezegd heeft?"
Jacob, die niets weten kon van
Piet's schrijnend zelfverwijt en
enkel maar dacht aan de angst
voor Hans' leven, keek toch wel
even vreemd op, dat Piet het
hem vroeg. Maar och, in zulke
ogenblikken ging het wel meer
vreemd. „Nee jongen, ik weet
niet veel, dokter kon niet veel
zeggen. Over een half uur komt
hij terug. Misschien loopt het nog
wat mee", trachtte h(j te troos
ten. Jacob bad roedelijden met
Piet.
Een half uur wachten. Dokter
was al even weg. Kwam hij maar
weer hier. Dat leek veel gerus
ter. En toch dokter kon toch
ook niet helpen. Moeder zou zeg
gen: „We moeten vragen of de
Here dokters werk wil zegenen."
Maar hoe kon hij nu bidden.
In zijn heel grote angst liep Piet
weer naar de schuur en hij
vouwde z'n handen en sloot z'n
ogen: „Lieve Here, het is alle
maal zo vreselijk, door mijn
schuld. Help astublieft. Amen."
Meer kon hij niet zeggen.
Wat hoorde hij? Daar was de
dokter weer. Gelukkig toch. Stil-
lekens ging Piet weer bij de
deur staan. Dan kon hij dokter's
gezicht zien als hij wegging. Als
die weer zo heel ernstig keek.
Oo, dan moest hij z'n broer
tje zien. O, alsHans sterven
ging, o als hij misschien nu al
dood was.
En Piet leed zo groot verdriet,
het hamerde door z'n hoofd:
„Broertje dood, mijn schuld."
Dokter ging naar binnen recht
door naar de kamer waar Hans
lag. Moeder zat onbeweeglijk
stil naast het bed, en Grootmoe
der, die het niet kon uithouden
buiten de kamer, was zo stil in
een hoekje bij het raam gaan zit
ten.
En Grootva liep op z'n tenen
de dokter achteraan.
En al de jongens, behalve Piet
en Jo, 't zusje gingen dicht bij
elkaar bij de deur van de huis
kamer staan, dan konden ze de
dokter uit de slaapkamer zien
komen. Dan zouden ze het wel
zien aan dokter's gezicht.
Zacht fluisterend vroeg dokter
alles aan Moe. Maar Moe kon
niet veel zeggen, aldoor had
Hansje zo akelig stil gelegen,
met zo'n heel wit gezichtje. Dok
ter schudde bezorgd het hoofd
en ging naar het bed, om zelf
nog eens aandachtig naar 't ven
tje te kijken.
Plotseling boog hij zich dieper
over Hansje heen en wenkte met
de hand de anderen, om wat
achteruit te gaan.
Moe, Grootva en Grootmoe
keken zo angstig toe. Zou dokter
het allerergste al zien aanko
men? En Moe snikte even haar
verdriet uit.
Maar neen, dokter keek niet
zo erg ernstig meer. O kijk eens,
Hansje sloeg de ogen op en dok
ter ias in z'n oogjes verbazing,
omdat zo'n vreemde man zich
over hem heenboog. Hansjes
ogen zochten Moeder en Moeder
kwam al dichterbij.
„Heel rustig doen, Mevrouw,
daar hangt zoveel van af."
En Moeder, die haar jongen
wel weer stijf in haar armen
had willen drukken en hem
heerlijk tegen zich aan knuffe
len, gehoorzaamde stipt de dok
ter.
Nadat dokter ook heel voor
zichtig Hans wat onderzocht had,
wenkte hij Moeder bij zich, wat
verder van het bed af.
„Nou Mevrouw, ik geloof, dat
voorlopig het gevaar geweken is,
maar uiterste voorzichtigheid is
nog geboden, en stipt doen wat
ik voorschrijf."
Dat hoefde dokter niet te zeg
gen. „Maar al wil ik U niet no
deloos ongerust maken, mocht er
enige verandering ten ongunste
komen, zover u zien kunt, laat
me dan direct roepen, al is het
midden in de nacht. Doch tot
nu toe is het wonder boven won
der goed gegaan, hoor Mevrouw"
zei dokter, die Moeder wat moed
wilde inspreken, nu zij zoveel
verdriet had gehad.
Na allep besproken te hebben
ging dokter weg. Grootvader liet
hem uit. Grootmoe wilde nog
meer vragen. „Neen, niet node
loos ongerust zijn. Het is precies
zoals ik zeg. Heel vroeg morgen
ochtend ben ik weer hier."
Grootva ging naar binnen. Maar
Piet had toch dokters woorden
gehoord. Toen Grootva weer'de
gang in kwam zag hij de angstige
gezichtjes naar hem opgeheven.
Jo's betraande gezichtje zag wit
van angst om broertje. Grootva
ging toen eerst de kinderen ver
tellen wat de dokter gezegd had.
„Ja, jongens, het had heel erg
kunnen wezen, en we moeten
nog heel, heel voorzichtig wezen,
maar voorlopig acht de dokter
het grootste gevaar voorbij.
Wachten jullie even, dan ga ik
nog even zien." En Grootva ging
weer naar de ziekenkamer. En-
na een ogenblikje kwamen
Grootva en Grootmoe en Moeder
er uit, de grote huiskamer in.
(Woedt vervolgd.)
Ons
TantiUeMad
behorende bij het
„ZEEUWSCH DAGBLAD'
van 6 MEI 1949
eeumcH
usee/rem
VOOR DE ZONDAG
Napoleon heeft eens gezegd,
sprekend over China: „Daar
slaapt een reus, laat hem sla
pen".
Deze reus is nu bezig te ont
waken.
Ongeveer een kwart gedeelte
van de totale bevolking dezer
aarde behoort tot het Chinese
ras. Een „reus" is dat China dus
wel.
En dat deze reus bezig is te
ontwaken, zal ook wel niemand
meer kunnen ontkennen.
Het zwaartepunt der wereld
geschiedenis ligt niet meer in
Europa maar in Azië. Wat zich
daar ontwikkelt zal straks van
beheersende invloed zijn op de
gehele wereld.
We moeten aan deze gedachte
nog even wennen.
Twintig eeuwen lang werd de
wereldgeschiedenis beheerst door
het kleine Europa. En dat feit
is ons zó tot vlees en bloed ge
worden, dat menigeen er moeite
mede zal hebben tot een her
oriëntering van zijn denken te
komen.
Het is ook al weer Amerika,
die de diepe betekenis van de
gang van zaken op deze planeet
volstrekt niet inziet. De politiek
van dit land heeft in China
groot fiasco geleden, gevolg van
het feit, dat dit volk totaal blind
is voor de geestelijke machten,
die de wereld beheersen. Dit land
denkt in dollars, in economische
statistieken en in begrotingen,
beheerst ais dit land wordt, door
de éne wijsbegeerte, die van het
pragmatisme.
Maar het Oosten denkt anders,
omdat het anders is. En nu Rus
land zijn geestelijke idee in dit
machtige Rijk gaat indragen,
wordt opnieuw de wijsheid der
ouden bevestigd: de zon gaat in
het Oosten op, ook de zon van
alle geestelijke bewegingen op
deze aarde.
Het communisme is inderdaad
een geweldige macht geworden
in de wereld. Een macht, die
daarom zo te vrezen is, omdat
er stijl in zit. Wat wij hier
in onze West-Europese z.g. „de-
mocratiën" nog over hebben is
daarbij vergeleken, volstrekt
stijlloos. We zijn in één woord
uitgepraat en uitgedacht. Speng-
ler gaat steeds meer gelijk krij
gen: het „Avondland" gaat on
der. Zet maar eens een avondje
uw radio aan en ge kunt u aan
die stijlloosheid voldoende er
geren.
Inderdaad we zijn in Europa
uitgepraat.
Uitgepraat omdat we het be
ginsel onzer kracht: het geloof
in God-Drie-enig, zoals Hij Zich
heeft geopenbaard in de Schrif
ten, die van Hem getuigen, ver
loochend hebben.
En wat willen we dan nog?
Wat betekent Europa eigenlijk
op de wereldkaart?
Neem de atlas maar eens voor
u. We zijn met geheel Europa,
niet meer dan een schier-eiland,
een aanslipsel van Azië, met
zijn vele, vele millioenen, en
rijkdommen aan delfstoffen en
onmetelijke uitgestrektheden.
Wanneer eenmaal de „reus"
ontwaakt zal zijn en zich zal
hebben uitgeschud, zijn we zo
maar onder de voet gelopen.
We maken ons nog druk over
Berlyn en de luchtbrug, over
het Atlantisch Pact, over de
Benelux, over de Nationale Raad,
over Indonesië. Is het feitelijk
alles de moeite nog wel waard?
De grote speler aan het wereld
schaakbord zit in Moskou en hij
glimlacht over ons gepruts. Wij
denken niet veel meer dan pro
vinciaal, hij denkt in wereld
delen. Wij vergapen ons in klein
zielige opportuniteits-politiek,
hij ontwikkelt een machtige stijl
in zijn wereld-operaties. En de
„reus" China staat thans tot zijn
dienst.
We zullen een beetje anders
ons denkschema moeten gaan
instellen. Er gebeuren in deze
wereld ontzaggelijke dingen van
daag.
Ik herinner mij nog, dat toen
de „Balkan-oorlog" begon, wij
in Nederland zeiden: „O, dat is
ver van huis, hebben wij niets
mee te maken!" Dat is nog geen
mensenleeftijd geleden. Vandaag
kan er nergens op heel de wereld
een oorlog meer uitbreken of
heel deze planeet staat in lich
ter laaie. Zó klein is de wereld
geworden.
En wat broeit er een ontzet
tende haat bij het gele ras tegen
alles wat blank is! Wanneer het
eenmaal over Europa gaat los
barsten zal het hier meer dan
ooit gelden: „Wee, de over
wonnene!"
Het gele gevaar wordt thans
accuut. Reeds in 1907 wees Dr
A. Kuyper met zienersblik op
de komst van dit gevaar in zijn
thans weer actueel geworden
boek: „Om de oude wereldzee".
Het is benauwend voor ieder
Europeaan, die niet anders bezit
dan op zijn best zijn humanis
tisch geloof aan het „goede in de
mens". Voor de christen, die zijn
Bijbel kent en gelóóft, geven al
deze dingen rust. Hij ziet: God
is bezig met Goddelijke haast
heen te werken naar het einde.
En wat kan de Kerk beter ver-
Wedufye&ozeti tot ee*t temMU Uoop.
Wedergeboren tot een levende h~ip, door de op
standing van Jezus Christus uit de doden.
1 Petr. 1:3b.
Wanneer de apostel Petrus
in zijn eerste algemene zend
brief de vreemdelingen, ver
strooid over de gewesten van
Klein-Azië gaat vertroosten en
vermanen, dan begint hij met
de rijkdom van Christus' op
standing uit de doden hen
voor ogen te stellen.
Door dat feit van de op
standing, zo schrijft hij, zijn
wij wedergeboren tot een le
vende hoop.
Om dat te verstaan, moeten
wij ons even indenken, wat de
Paasmorgen voor de discipelen
betekend heeft.
Die Paasmorgen was immers
gevolgd op de Goede Vrijdag.
En die Goede Vrijdag was,
naar het besef van de disci
pelen, helemaal geen Goede
Vrijdag geweest. Die Goede
Vrijdag had al hun hoop en
verwachtingen met één slag
finaal de bodem ingeslagen.
Toen Jezus Christus aan Zijn
kruis de geest had gegeven,
toen waren zij geworden tot
mensen, die zonder hoop wa
ren in de wereld. Aan dat
kruis was immers hun gespan
nen verwachting, dat Hij,
Jezus, de Christus was, aan
stukken geslagen.
Wij hoopten, zo zeggen de
Emmaüsgangers op de dag van
de opstanding, wij hoopten dat
Hij was degene, die Israël ver
lossen zou. Maar, zo meenden
zij, die hoop was wel ijdel ge
bleken. Want Jezus was aan
Zijn kruis bezweken. Met Hem
verging dan ook hun hoop. En
mensen, die geen hoop meer
hebben, nu, die zijn levende
dood.
Maar hoe geheel anders is
dat nu geworden op de dag
van Zijn opstanding uit de do
den!
Jezus, Dien'zij dood waan
den en in Zijn graf dachten,
Hij heeft Zich levend aan
hen vertoond. Zij hebben het
met de ogen mogen zien en
met de handen mogen tasten,
dat Hij beide, dood en graf
had overwonnen. En Hij heeft
het daarin bewezen, dat Hij
wel degelijk was de Christus,
Degene, Die Israël zou ver
lossen!
En zo zijn zij op de dag der
verrijzenis als het ware uit de
dood in het leven overgezet, en
is de hoop, die met Zijn sterven
was vergaan, door Zijn op
standing uit de doden tot
nieuw leven gebracht, om nu
nooit meer te verdwijnen!
Wedergeboren tot een leven
de hoop, dat is nu daarom de
rijkdom van allen die geloven
in de opstanding van Jezus
Christus uit de doden.
Wie alleen maar aanmerkt
wat voor ogen is, wie alleen
maar let op de gang van het
wereldgebeuren, die is zonder
hoop in dit leven. Die heeft
geen enkel perspectief.
Maar wie het evangelie van
de Paasdag in geloof heeft
aanvaard, die is getroost, al
drukt het leed, al dreigt het
lot. Die weet zich op weg
naar de erfenis, die voor hem
bewaard is in de hemelen: het
leven, dat blijft tot in der
eeuwigheid!
Geloofd zij daarom de God
en Vader van onzen Here Je
zus Christus!
Goes.
A. HORDIJK.
langen?
Onze taak is het slechts, niet
meer dorps, of provinciaal, of
zelfs ook maar nationaal te den
ken. Wie vandaag de krant leest
en de radio-berichten hoort,
stelle zich universeel in, om
te luisteren naar de voetstappen
van Hem, Die niet slechts komt,
maar KOMENDE is, naar Zijn
belofte!
Van de weke sprak ik een'col
lega landbouwer, een kerel, die
een endje bij mijn verderop
weunt, en die altijd nog al veul
an te merke had op de regerings-
bemoeinge met de landbouw.
Hij most niks hebben van al die
maatregels en was altijd maar
voor het vrije verkeer.
Je ken begrijpe, asdat ik raar
stond te kijke, toen ie nou bij
me kwam en z'n vrees begon uit
te spreke asdat de regering zich
van de landbouw zou gaan terug-
trekke. Hij zeit teuge me: wat
mot er dan strakkies van trecht
komme? Overvloed met producte.
Kijk nou al maar is, met die juun
en de aardappels en zo, we
krijge weer de ouwe toestand
werom.
Ik zegge teuge z'n: maar hoe
heb ik 't nou met je? Anders was
ie altoos an 't kankere over de
ambtenarij en nou wil je weer
dat ze blijve? Wat mot ik daar
nou van denke?
Toen trok ie z'n schouwers op
en na een poosje zeit ie: Ja, dat
mot je zó zien: tot voor een poo-
sie ware de prijze goed en hadde
we de regering niet nodig, maar
nou het slechter ga worde trekt
de regering z'n eige terug en ken-
pe we weer zien, datte we 't zel-
ves redde. En wat mot er dan
van trecht komme?
Ik zegge teuge z'n: Maar Arend
ben je nou niet een beetje on
billijk? Jij zou wille, dat in tije
as alles goed geld opbrengt, de
regering z'n hande thuis hield,
zodat we om zo te zegge zoveul
kennen verdiene asdat we zei
vers wille, en as 't slecht gaat
zou de regering motte bijspringe
om de klappe op te vange.
Hij zee niet veul meer, maar
trok z'n schouwers weer is op.
Toen heb ik 'm gezeit, dat ie glad
op 't verkeerde spoor was. Ik
zegge teuge z'n: jou beginsel deugt
niet. Jij heit het beginsel van je
eige geldbeurze. Zolang asdat de
regering die maar spekt is 't
goed, en verder vraag je niet
waar 't vandaan komt. Maar zo
is 't niet, vadertje. Ik denke daar
anders over. Toen zeit ie: hoe
denke jij daar dan over, jij bent
toch ommers ook een landbou
wer?
Ik zegge: ja, maar ik denke
toch een beetje anders as jij.
Ik vind ai die overheidbemoeiing
een ongezonde toestand. De over
heid heit niet tot taak om land
bouwer en kruidenier en metse
laar en exporteur en huizebou
wer te spele, daar kan niet an
ders dan verkeerde dinge van
komme. De overheid heit tot taak
om te regere, dat wil bij mijn zeg
ge: te zorge dat alles naar 't recht
z'n verloop heit erf verders heit
de maatschappij zeivers voor z'n
eige te zorge. En nou weet ik
wel, dat er omstandighede kenne
komme. die het nodig make as
dat de regering ingrijpt, zoas nou
door d'n oorlog, maar het beste
is maar dat ie z'n eige weer zo
gauw as 't even ken, van alles
terugtrekt. De overheid heit met
z'n vingers van jou en mijn
speul af te blijve en van alles
wat particulier goed is. Hij ken
allenig maar zoveul uit m'n
beurze hale as tie nodig heit om
z'n eige taak te verrichte. En nou
weet ik wel asdat we een moei
lijke tjjd gaan krijge. Maar daar
motte we onszelvers ook maar
weer doorheen zien te slaan. As
alles naar beneje gaat, wel dan
ken d'r ook veul gebeure, dan
kenne we met onze inkomste ook
naar beneje. Je denkt toch zeker
niet asdat de regering kunst
matig alles op de been ken hou-
we? Ze ken 't misschien een
paar jaartjes langer vol houwe
dan we het particulier kenne,
maar ook de regering mot het
tenslotte uit onze zakke hale. En
as we dan eerst een paar jaar
van het boompie in Den Haag
geplukt hebbe, wel dan voorzie
ik asdat we allemaal het kind
van de rekening worde, want dan
zitte we er zo dik onder bij de
regering, dat we allemaal van
Den Haag afhankelijk benne er
dan benne we allegare feitelijk
niet veul meer as een ambtef
naartje op een regeringssteetje
waarmee de regering doen ketj
als ie zeivers wil. Nou en as
zover is, dan behoeve we heu
niet meer teuge Rusland td
vechte want dan hebbe we Rus
land allang binne onze eigen
grenzen gehaald. Want ik zie niei
in waar dan nog het verschi|
leit met het communisme. Ne
broertje, late we asjeblieft allel
gare teuge de regering zegge
hande thuis, vadertje Staat, we
rooje het zeivers wel, je ben be-j
dankt voor je hulp, maar begin
nou maar weer is te regere zon-|
der meer, zoas 't je betaamt. Ik
heb liever een droge boterhan
op m'n eige steetje as een boter-|
ham met boter en kaas, die ik
van de regering mot krijge. Want
t' end is toch asdat ie die boter
en kaas op een goeie, of beteifl
gezeit, een kwaje dag weron
neemt en ik toch maar droog-
brood krijgt en zonder m'n steet
je, want daar zit dan de één of;
andere nieuwbakken, surregaat
landbouwer - regeringscommissa-;
ris op, of hoe ze zo'n vent noe
men zalle.
Arend heit niet veul meer ge-I
zeit, hij bromde wat en ging naar
z'n bedrijfie werom. Ik denk, as
't er opan komt, dat ie niet zo
veul van mijn verschilt. En ik
hoop van m'n lezers ook niet.
En nou maar weer gegroet van je
FLIP BRAMSE.
DE ENGE POORT.
Die boven 't leven niet de dood verkoor,
Niet willig lijf en goed voor U verloor,
Maar al de waardeloze ballast meedraagt,
Komt, zwaarbelast, Uw enge poort niet door.
W. de Mérode.