ons Een reus ontwaakt! HTFfi Ipl rifey DE JONGE VROUW IN DE LENTE APHORISMEN. Van Zeeuwse bodem Verbinding in Zeeland in vorige eeuw. DE MOEILIJKE LES. B» Vrijdag 6 Mei 1949 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 gns fa. Correspondentie uitsluitend aan J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. In de winterwedstrijd van de Schaakvereniging „Middelburg" Groep II werd een partij ge speeld tussen de heron W. Flisse- baalje (wit) en I. S. Blokpoel (zwart). Hier wijkt zwart op de 8e zet van de theorie af en volgt een verkeerde weg, hetgeen hem op pionverlies komt te staan. Er volgt dan een strijd om een zwakke pion (c 6). Zwart kan hierbij zijn pion handhaven, maar wit komt heel goed te staan. Na afruil van stukken volgt een eindspel dat door zwart een beetje slapjes is be handeld, waarschijnlijk met de gedachte dat het wel remise zou worden. Het ging voor hem ech ter verloren. Het spelletje liep als volgt: W. Flissebaalje (wit), I. S. Blokpoel (zwart). Geweigerd Damegambiet (Sla vische verdediging). 1. d2d4. d7—d5; 2. c2—c4, e7c6; 3. Pblc3, Pg8—f6; 4. Pglf3, e7—eb; 5. c4xd5, ebX d5; 6. Ddl—c2, Lf8—e7; 7. Lel— g5, Pb8—-d7; 8e2—e3 (nog alles theorie); 11Dd8—c7? (maar dit is niet goed. Waarom geen 0—0?); 9. Lfl—d3, Pd7—f8? (00 was nog steeds goed. Pf8 kost een pion b.v. Lf6, IM5); 10. 00 (wit maakt geen ge bruik van de fout); 10 I>fgg6? (zwart kon rui zijn fout herstellen met Le6); 11. Lg5xf0 (nu laat wit zijn kans niet voorbijgaan); 11Le7 Xf6; 12. Pc3xd5, Dc7d6; 13 Pd5xf6 Dd6Xf6; 14. De2—c5l, b7b6? (direct De7 was beter, pion c6 wordt nu zwak)15. Dc5a3, Df6e7; 10. Da3xe7t, Pg6xe7; 17. Tflcl, (de strijd om pion c6 gaat beginnen). 170—0; 18. Pf3e5, Lc8 b7; 19. Ld3e4, Ta 8—c8; 20. b2b4, f7—f6; 21. Pe 5—d3, Tf8 d8; 22. b4b5, Pe7d5; (zwart heeft zijn pion kunnen hand haven. (Zie diagram). 23. b5xc6 (wit gaat nu afwik kelen en komt in een voor hem gunstig eindspel). 23Tc8xc6; 24. Tclxc6, Lb7Xc6; 25. Tal—cl, Lc6—b5; (het beste; wat anders? op Lb7 volgt Ld5, Td5, Tc7 enz.); 26. Le4Xd5t, Td8xd5; 27. Tel—c8f, Kg8—f7; 28. Tc8—c7ï, Td5—d7; 29. Tc7xd7f, Lb5xd7; 30. Kgl— fl, (de strijd van P tegen L gaat beginnen); 30a7a5; 31. Kfle2, g7g5; 32. g2—g3, b7— b5; 33. Ke2—d2, Kf7—e6; 34. Kd2c3, Ke6d5; 35. a2—a3, Ld7—b5; 36. f2—f3, Lb5xd3; 37. Kc3xd3, f6f5; (nu moet b6— b5 gebeuren, dan moet wit toch ook zijn aandacht schenken aan de Damevleugel); 38. a3a4, (na tuurlijk! wit legt de Damevleu gel vast. Zwart is nu verloren). 38Kd5d6; 39. h2—h4, g5xh4; 40. g3xh4; Kd6d5; 41. e3e4t; f5xe4; 42. f3xe4t, Kd5 d6; 43. Kd3c4, en zwart gaf op. Hier volgt de oplossing van probleem IH (auteur Van Lille). Sleutelzet 1 Th2—c2! Opgave Probleem IV. (Tweezet). Auteur; J. Jörgens. Wit: Kg5; Te5, Pc5, Pa2, La5, pionnen b3, d2, f3. (8 stukken.) Zwart: Kd4, pionnen d5, d6. (3 stukken). Oplossingen ovar 14 dagen. De strijd van het leven is altijd een strijd tegen zichzelf. Als een mode algemeen wordt ligt zij op haar sterfbed. Niet het marmer maakt het paleis maar zijn bewoner. Die met zijn rechter eet heeft zijn proces gewonnen. Een politicus denkt aan de volgende verkiezingeneen staatsman aan de volgende gene ratie. De Staat, dat is de grote fic tie, waarbij iedereen tracht te leven ten koste van iedereen. De meeste ouders straffen in hun kinderen hun eigen fouten. Meestal beoordelen wij niet de anderen, maar onze eigen ver mogens in anderen. een gekleed en van een sportief nen beschikbaar stellen. Juist in deze vroege lentedagen is er geen aangenamere dracht denk baar dan de blouse-en-rok, die zich uitstekend leent om in diverse variaties te worden gebruikt. We kunnen met de rok immers blouses van wol of zijde combineren, doch evengoed een warme jumper of een prettig vest, dat ons de koele avonden doet vergeten. Vooral de jeugdige en sportieve vrouw zal de combinatie blouse-en-rok zeer waarderen, want zij biedt haar de mogelijkheid, met een kleine ver andering aan haar toilet van de morgen tot de avond goed gekleed te gaan. En ook de vele werkende vrouwen, die slechts over vrije avonden beschikken, zullen het toejuichen, dat dit voorjaar zoveel blouses en rokken „aan de orde" zijn. Wij haasien ons dan ook, u een paar vlotte modellen te geven van ensemble, waarvan we de knippatro- J 3165/8. Dit ensemble bestaat uit een geklede zijden blouse met bor duurwerk op de mouwen. Helaas hebben we van deze motieven geen strijkpatronen, waardoor echter de draagster de gelegenheid krijgt, van haar originaliteit blijk te geven; er kan nu immers een ander mo tief op worden geborduurd? Ook kunt u in een handwerkzaak het bor duurwerk laten aanbrengen. De geklede rok heeft een hoog oplopende taillelijn, en is sterk getailleerd. De onderkant van de rok is van brede stiksels voorzien. Benodigd voor de blouse ca. 2.50 m. stol van 90 cm. breedte, en voor de rok ca. 2.20 m. stof van 140 cm. breedte. J 3166/8. Deze combinatie bestaat uit een overgooier en een blouse met lange mouwen. De schouderbanden van de overgooier worden op de rug gekruist. De rok heeft een groot aantal plooien, die ontspringen uit de strakke, brede tailleband. Benodigd voor 88 cm. bovenwijdte ca. 2.75 m. stof van 140 cm. breedte. De klaargeknipte patronen zijn a 0.95 bij de administratie van „Bella" Kromme Nieuwe Gracht 66, Utrecht, verkrijgbaar. J 3165/8 is verkrijgbaar vooi 84, 90 en 96 cm. bovenwijdte, terwijl J 3166/E verkrijgbaar is voor 88, 94 en 100 cm. bovenwijdte. Stand na de 22e zet van Zwart: Pd5. abedefgh Probleem IV. Op 10 Mei 1816 kwam de eerste stoom- of zoals men toen zei en schreef, dampboot uit Engeland in ons land en wel te Veere om daar na door te varen voorbij Dor drecht naar Rotterdam. De koop- man-koning Willem I interesseer de zich in 't bijzonder voor deze uitvinding. Om een snelle en ge makkelijke verbinding te hebben tussen Noord- en Zuid-Nederland (er waren nog geen treinen) werd reeds het volgend jaar, dus in 1817, de stoombootdienst Rotter damAntwerpen ingesteld. Het duurde nog 8 jaar eer de dienst MiddelburgRotterdam werd geopend met het stoomjacht „Prinses Marianne", aldus ge noemd naar de enige dochter van koning Willem I. Deed men vroeger over de reis soms drie dagen, nu kon de over tocht gedaan worden in 11 uur. Welk een vooruitgang dus. Boven dien kon men 's zomers 3 maal en 's winters 2 maal per week van uit Middelburg vertrekken en met de beurtschipper slechts één maal. Het tarief was echter vrij hoog, n.l. f 10.Met de beurtschipper moest evenwel ook nog ongeveer f 5.betaald worden. In 1828 werd de stoomboot- dienst VlissingenBreskens ge opend. VIII. Dat had h(j deze morgen nog Moeder beloofd, Wat zei Moe ook weer? O ja: „Plet, jij in de eerste plaats zorgt voor hem". „Ja Moe", had hij nog al ge zegd. Dat tuut li ij nog al moeten zeggen. Hf) zorgde alleen maar voor z'n eigen plezier, voor z'n eigen spelletjes. Daar luid li ij Va der en Moeder al dikwijls verdriet mee gedaan. Maar nou zou hij voortaan beter oppassen, dat zon hem nooit weer overkomen. Da delijk zou bij komen als hij geroe pen werd en eerst voor zus en do broertjes zorgen. Och nee, 't hielp allemaal niets hij had het als hij in moeilijkheden zat zicli al zo dikwijls voorgeno men. Vader zei altijd: „Piet, met voornemens komt het er niet jon gen. Je moet ook daarvoor bidden en kracht vragen, om niet eerst nfttld om jezelf te denken, maar eerat om anderen. Alleen biddend leven, dat helpt". BJikkvi daarvoor, Plet vond het altijd 510 raar. teren ki z<j»i deuken was de angstspannlng weg geweest, maar opeens was het alsof met verdub belde kracht die vreselijke angst weer terug kwam. Kwam er dan nooit iemand naar bulten om hem wat te zeggen? Zou h(j zelf gaan vragen O nee, dat durfde tiij niet. Niemand zou hem aan willen kijken; 't was Immers z(jn schuld, dat broertje daar zo akelig wit t.i bed lag. Nee. hij kon het nu niet meer uithouden. Hij zou naar bin nen gaan en vragen. Hij zou het wagon. Maar nee, h(j durfde niet. Gelukkig, daar was Jacob weer. Die kon hij 't nu vragen. „Zeg Jacob, weet jij wat de dokter gezegd heeft?" Jacob, die niets weten kon van Piet's schrijnend zelfverwijt en enkel maar dacht aan de angst voor Hans' leven, keek toch wel even vreemd op, dat Piet het hem vroeg. Maar och, in zulke ogenblikken ging het wel meer vreemd. „Nee jongen, ik weet niet veel, dokter kon niet veel zeggen. Over een half uur komt hij terug. Misschien loopt het nog wat mee", trachtte h(j te troos ten. Jacob bad roedelijden met Piet. Een half uur wachten. Dokter was al even weg. Kwam hij maar weer hier. Dat leek veel gerus ter. En toch dokter kon toch ook niet helpen. Moeder zou zeg gen: „We moeten vragen of de Here dokters werk wil zegenen." Maar hoe kon hij nu bidden. In zijn heel grote angst liep Piet weer naar de schuur en hij vouwde z'n handen en sloot z'n ogen: „Lieve Here, het is alle maal zo vreselijk, door mijn schuld. Help astublieft. Amen." Meer kon hij niet zeggen. Wat hoorde hij? Daar was de dokter weer. Gelukkig toch. Stil- lekens ging Piet weer bij de deur staan. Dan kon hij dokter's gezicht zien als hij wegging. Als die weer zo heel ernstig keek. Oo, dan moest hij z'n broer tje zien. O, alsHans sterven ging, o als hij misschien nu al dood was. En Piet leed zo groot verdriet, het hamerde door z'n hoofd: „Broertje dood, mijn schuld." Dokter ging naar binnen recht door naar de kamer waar Hans lag. Moeder zat onbeweeglijk stil naast het bed, en Grootmoe der, die het niet kon uithouden buiten de kamer, was zo stil in een hoekje bij het raam gaan zit ten. En Grootva liep op z'n tenen de dokter achteraan. En al de jongens, behalve Piet en Jo, 't zusje gingen dicht bij elkaar bij de deur van de huis kamer staan, dan konden ze de dokter uit de slaapkamer zien komen. Dan zouden ze het wel zien aan dokter's gezicht. Zacht fluisterend vroeg dokter alles aan Moe. Maar Moe kon niet veel zeggen, aldoor had Hansje zo akelig stil gelegen, met zo'n heel wit gezichtje. Dok ter schudde bezorgd het hoofd en ging naar het bed, om zelf nog eens aandachtig naar 't ven tje te kijken. Plotseling boog hij zich dieper over Hansje heen en wenkte met de hand de anderen, om wat achteruit te gaan. Moe, Grootva en Grootmoe keken zo angstig toe. Zou dokter het allerergste al zien aanko men? En Moe snikte even haar verdriet uit. Maar neen, dokter keek niet zo erg ernstig meer. O kijk eens, Hansje sloeg de ogen op en dok ter ias in z'n oogjes verbazing, omdat zo'n vreemde man zich over hem heenboog. Hansjes ogen zochten Moeder en Moeder kwam al dichterbij. „Heel rustig doen, Mevrouw, daar hangt zoveel van af." En Moeder, die haar jongen wel weer stijf in haar armen had willen drukken en hem heerlijk tegen zich aan knuffe len, gehoorzaamde stipt de dok ter. Nadat dokter ook heel voor zichtig Hans wat onderzocht had, wenkte hij Moeder bij zich, wat verder van het bed af. „Nou Mevrouw, ik geloof, dat voorlopig het gevaar geweken is, maar uiterste voorzichtigheid is nog geboden, en stipt doen wat ik voorschrijf." Dat hoefde dokter niet te zeg gen. „Maar al wil ik U niet no deloos ongerust maken, mocht er enige verandering ten ongunste komen, zover u zien kunt, laat me dan direct roepen, al is het midden in de nacht. Doch tot nu toe is het wonder boven won der goed gegaan, hoor Mevrouw" zei dokter, die Moeder wat moed wilde inspreken, nu zij zoveel verdriet had gehad. Na allep besproken te hebben ging dokter weg. Grootvader liet hem uit. Grootmoe wilde nog meer vragen. „Neen, niet node loos ongerust zijn. Het is precies zoals ik zeg. Heel vroeg morgen ochtend ben ik weer hier." Grootva ging naar binnen. Maar Piet had toch dokters woorden gehoord. Toen Grootva weer'de gang in kwam zag hij de angstige gezichtjes naar hem opgeheven. Jo's betraande gezichtje zag wit van angst om broertje. Grootva ging toen eerst de kinderen ver tellen wat de dokter gezegd had. „Ja, jongens, het had heel erg kunnen wezen, en we moeten nog heel, heel voorzichtig wezen, maar voorlopig acht de dokter het grootste gevaar voorbij. Wachten jullie even, dan ga ik nog even zien." En Grootva ging weer naar de ziekenkamer. En- na een ogenblikje kwamen Grootva en Grootmoe en Moeder er uit, de grote huiskamer in. (Woedt vervolgd.) Ons TantiUeMad behorende bij het „ZEEUWSCH DAGBLAD' van 6 MEI 1949 eeumcH usee/rem VOOR DE ZONDAG Napoleon heeft eens gezegd, sprekend over China: „Daar slaapt een reus, laat hem sla pen". Deze reus is nu bezig te ont waken. Ongeveer een kwart gedeelte van de totale bevolking dezer aarde behoort tot het Chinese ras. Een „reus" is dat China dus wel. En dat deze reus bezig is te ontwaken, zal ook wel niemand meer kunnen ontkennen. Het zwaartepunt der wereld geschiedenis ligt niet meer in Europa maar in Azië. Wat zich daar ontwikkelt zal straks van beheersende invloed zijn op de gehele wereld. We moeten aan deze gedachte nog even wennen. Twintig eeuwen lang werd de wereldgeschiedenis beheerst door het kleine Europa. En dat feit is ons zó tot vlees en bloed ge worden, dat menigeen er moeite mede zal hebben tot een her oriëntering van zijn denken te komen. Het is ook al weer Amerika, die de diepe betekenis van de gang van zaken op deze planeet volstrekt niet inziet. De politiek van dit land heeft in China groot fiasco geleden, gevolg van het feit, dat dit volk totaal blind is voor de geestelijke machten, die de wereld beheersen. Dit land denkt in dollars, in economische statistieken en in begrotingen, beheerst ais dit land wordt, door de éne wijsbegeerte, die van het pragmatisme. Maar het Oosten denkt anders, omdat het anders is. En nu Rus land zijn geestelijke idee in dit machtige Rijk gaat indragen, wordt opnieuw de wijsheid der ouden bevestigd: de zon gaat in het Oosten op, ook de zon van alle geestelijke bewegingen op deze aarde. Het communisme is inderdaad een geweldige macht geworden in de wereld. Een macht, die daarom zo te vrezen is, omdat er stijl in zit. Wat wij hier in onze West-Europese z.g. „de- mocratiën" nog over hebben is daarbij vergeleken, volstrekt stijlloos. We zijn in één woord uitgepraat en uitgedacht. Speng- ler gaat steeds meer gelijk krij gen: het „Avondland" gaat on der. Zet maar eens een avondje uw radio aan en ge kunt u aan die stijlloosheid voldoende er geren. Inderdaad we zijn in Europa uitgepraat. Uitgepraat omdat we het be ginsel onzer kracht: het geloof in God-Drie-enig, zoals Hij Zich heeft geopenbaard in de Schrif ten, die van Hem getuigen, ver loochend hebben. En wat willen we dan nog? Wat betekent Europa eigenlijk op de wereldkaart? Neem de atlas maar eens voor u. We zijn met geheel Europa, niet meer dan een schier-eiland, een aanslipsel van Azië, met zijn vele, vele millioenen, en rijkdommen aan delfstoffen en onmetelijke uitgestrektheden. Wanneer eenmaal de „reus" ontwaakt zal zijn en zich zal hebben uitgeschud, zijn we zo maar onder de voet gelopen. We maken ons nog druk over Berlyn en de luchtbrug, over het Atlantisch Pact, over de Benelux, over de Nationale Raad, over Indonesië. Is het feitelijk alles de moeite nog wel waard? De grote speler aan het wereld schaakbord zit in Moskou en hij glimlacht over ons gepruts. Wij denken niet veel meer dan pro vinciaal, hij denkt in wereld delen. Wij vergapen ons in klein zielige opportuniteits-politiek, hij ontwikkelt een machtige stijl in zijn wereld-operaties. En de „reus" China staat thans tot zijn dienst. We zullen een beetje anders ons denkschema moeten gaan instellen. Er gebeuren in deze wereld ontzaggelijke dingen van daag. Ik herinner mij nog, dat toen de „Balkan-oorlog" begon, wij in Nederland zeiden: „O, dat is ver van huis, hebben wij niets mee te maken!" Dat is nog geen mensenleeftijd geleden. Vandaag kan er nergens op heel de wereld een oorlog meer uitbreken of heel deze planeet staat in lich ter laaie. Zó klein is de wereld geworden. En wat broeit er een ontzet tende haat bij het gele ras tegen alles wat blank is! Wanneer het eenmaal over Europa gaat los barsten zal het hier meer dan ooit gelden: „Wee, de over wonnene!" Het gele gevaar wordt thans accuut. Reeds in 1907 wees Dr A. Kuyper met zienersblik op de komst van dit gevaar in zijn thans weer actueel geworden boek: „Om de oude wereldzee". Het is benauwend voor ieder Europeaan, die niet anders bezit dan op zijn best zijn humanis tisch geloof aan het „goede in de mens". Voor de christen, die zijn Bijbel kent en gelóóft, geven al deze dingen rust. Hij ziet: God is bezig met Goddelijke haast heen te werken naar het einde. En wat kan de Kerk beter ver- Wedufye&ozeti tot ee*t temMU Uoop. Wedergeboren tot een levende h~ip, door de op standing van Jezus Christus uit de doden. 1 Petr. 1:3b. Wanneer de apostel Petrus in zijn eerste algemene zend brief de vreemdelingen, ver strooid over de gewesten van Klein-Azië gaat vertroosten en vermanen, dan begint hij met de rijkdom van Christus' op standing uit de doden hen voor ogen te stellen. Door dat feit van de op standing, zo schrijft hij, zijn wij wedergeboren tot een le vende hoop. Om dat te verstaan, moeten wij ons even indenken, wat de Paasmorgen voor de discipelen betekend heeft. Die Paasmorgen was immers gevolgd op de Goede Vrijdag. En die Goede Vrijdag was, naar het besef van de disci pelen, helemaal geen Goede Vrijdag geweest. Die Goede Vrijdag had al hun hoop en verwachtingen met één slag finaal de bodem ingeslagen. Toen Jezus Christus aan Zijn kruis de geest had gegeven, toen waren zij geworden tot mensen, die zonder hoop wa ren in de wereld. Aan dat kruis was immers hun gespan nen verwachting, dat Hij, Jezus, de Christus was, aan stukken geslagen. Wij hoopten, zo zeggen de Emmaüsgangers op de dag van de opstanding, wij hoopten dat Hij was degene, die Israël ver lossen zou. Maar, zo meenden zij, die hoop was wel ijdel ge bleken. Want Jezus was aan Zijn kruis bezweken. Met Hem verging dan ook hun hoop. En mensen, die geen hoop meer hebben, nu, die zijn levende dood. Maar hoe geheel anders is dat nu geworden op de dag van Zijn opstanding uit de do den! Jezus, Dien'zij dood waan den en in Zijn graf dachten, Hij heeft Zich levend aan hen vertoond. Zij hebben het met de ogen mogen zien en met de handen mogen tasten, dat Hij beide, dood en graf had overwonnen. En Hij heeft het daarin bewezen, dat Hij wel degelijk was de Christus, Degene, Die Israël zou ver lossen! En zo zijn zij op de dag der verrijzenis als het ware uit de dood in het leven overgezet, en is de hoop, die met Zijn sterven was vergaan, door Zijn op standing uit de doden tot nieuw leven gebracht, om nu nooit meer te verdwijnen! Wedergeboren tot een leven de hoop, dat is nu daarom de rijkdom van allen die geloven in de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Wie alleen maar aanmerkt wat voor ogen is, wie alleen maar let op de gang van het wereldgebeuren, die is zonder hoop in dit leven. Die heeft geen enkel perspectief. Maar wie het evangelie van de Paasdag in geloof heeft aanvaard, die is getroost, al drukt het leed, al dreigt het lot. Die weet zich op weg naar de erfenis, die voor hem bewaard is in de hemelen: het leven, dat blijft tot in der eeuwigheid! Geloofd zij daarom de God en Vader van onzen Here Je zus Christus! Goes. A. HORDIJK. langen? Onze taak is het slechts, niet meer dorps, of provinciaal, of zelfs ook maar nationaal te den ken. Wie vandaag de krant leest en de radio-berichten hoort, stelle zich universeel in, om te luisteren naar de voetstappen van Hem, Die niet slechts komt, maar KOMENDE is, naar Zijn belofte! Van de weke sprak ik een'col lega landbouwer, een kerel, die een endje bij mijn verderop weunt, en die altijd nog al veul an te merke had op de regerings- bemoeinge met de landbouw. Hij most niks hebben van al die maatregels en was altijd maar voor het vrije verkeer. Je ken begrijpe, asdat ik raar stond te kijke, toen ie nou bij me kwam en z'n vrees begon uit te spreke asdat de regering zich van de landbouw zou gaan terug- trekke. Hij zeit teuge me: wat mot er dan strakkies van trecht komme? Overvloed met producte. Kijk nou al maar is, met die juun en de aardappels en zo, we krijge weer de ouwe toestand werom. Ik zegge teuge z'n: maar hoe heb ik 't nou met je? Anders was ie altoos an 't kankere over de ambtenarij en nou wil je weer dat ze blijve? Wat mot ik daar nou van denke? Toen trok ie z'n schouwers op en na een poosje zeit ie: Ja, dat mot je zó zien: tot voor een poo- sie ware de prijze goed en hadde we de regering niet nodig, maar nou het slechter ga worde trekt de regering z'n eige terug en ken- pe we weer zien, datte we 't zel- ves redde. En wat mot er dan van trecht komme? Ik zegge teuge z'n: Maar Arend ben je nou niet een beetje on billijk? Jij zou wille, dat in tije as alles goed geld opbrengt, de regering z'n hande thuis hield, zodat we om zo te zegge zoveul kennen verdiene asdat we zei vers wille, en as 't slecht gaat zou de regering motte bijspringe om de klappe op te vange. Hij zee niet veul meer, maar trok z'n schouwers weer is op. Toen heb ik 'm gezeit, dat ie glad op 't verkeerde spoor was. Ik zegge teuge z'n: jou beginsel deugt niet. Jij heit het beginsel van je eige geldbeurze. Zolang asdat de regering die maar spekt is 't goed, en verder vraag je niet waar 't vandaan komt. Maar zo is 't niet, vadertje. Ik denke daar anders over. Toen zeit ie: hoe denke jij daar dan over, jij bent toch ommers ook een landbou wer? Ik zegge: ja, maar ik denke toch een beetje anders as jij. Ik vind ai die overheidbemoeiing een ongezonde toestand. De over heid heit niet tot taak om land bouwer en kruidenier en metse laar en exporteur en huizebou wer te spele, daar kan niet an ders dan verkeerde dinge van komme. De overheid heit tot taak om te regere, dat wil bij mijn zeg ge: te zorge dat alles naar 't recht z'n verloop heit erf verders heit de maatschappij zeivers voor z'n eige te zorge. En nou weet ik wel, dat er omstandighede kenne komme. die het nodig make as dat de regering ingrijpt, zoas nou door d'n oorlog, maar het beste is maar dat ie z'n eige weer zo gauw as 't even ken, van alles terugtrekt. De overheid heit met z'n vingers van jou en mijn speul af te blijve en van alles wat particulier goed is. Hij ken allenig maar zoveul uit m'n beurze hale as tie nodig heit om z'n eige taak te verrichte. En nou weet ik wel asdat we een moei lijke tjjd gaan krijge. Maar daar motte we onszelvers ook maar weer doorheen zien te slaan. As alles naar beneje gaat, wel dan ken d'r ook veul gebeure, dan kenne we met onze inkomste ook naar beneje. Je denkt toch zeker niet asdat de regering kunst matig alles op de been ken hou- we? Ze ken 't misschien een paar jaartjes langer vol houwe dan we het particulier kenne, maar ook de regering mot het tenslotte uit onze zakke hale. En as we dan eerst een paar jaar van het boompie in Den Haag geplukt hebbe, wel dan voorzie ik asdat we allemaal het kind van de rekening worde, want dan zitte we er zo dik onder bij de regering, dat we allemaal van Den Haag afhankelijk benne er dan benne we allegare feitelijk niet veul meer as een ambtef naartje op een regeringssteetje waarmee de regering doen ketj als ie zeivers wil. Nou en as zover is, dan behoeve we heu niet meer teuge Rusland td vechte want dan hebbe we Rus land allang binne onze eigen grenzen gehaald. Want ik zie niei in waar dan nog het verschi| leit met het communisme. Ne broertje, late we asjeblieft allel gare teuge de regering zegge hande thuis, vadertje Staat, we rooje het zeivers wel, je ben be-j dankt voor je hulp, maar begin nou maar weer is te regere zon-| der meer, zoas 't je betaamt. Ik heb liever een droge boterhan op m'n eige steetje as een boter-| ham met boter en kaas, die ik van de regering mot krijge. Want t' end is toch asdat ie die boter en kaas op een goeie, of beteifl gezeit, een kwaje dag weron neemt en ik toch maar droog- brood krijgt en zonder m'n steet je, want daar zit dan de één of; andere nieuwbakken, surregaat landbouwer - regeringscommissa-; ris op, of hoe ze zo'n vent noe men zalle. Arend heit niet veul meer ge-I zeit, hij bromde wat en ging naar z'n bedrijfie werom. Ik denk, as 't er opan komt, dat ie niet zo veul van mijn verschilt. En ik hoop van m'n lezers ook niet. En nou maar weer gegroet van je FLIP BRAMSE. DE ENGE POORT. Die boven 't leven niet de dood verkoor, Niet willig lijf en goed voor U verloor, Maar al de waardeloze ballast meedraagt, Komt, zwaarbelast, Uw enge poort niet door. W. de Mérode.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 5