Om koet v&tUaai. «ZEEUWSE 'BODEM -d Uit mijn klas. APHORISMEN. Een Arabische vertelling* Kruidnagelen gaan voor. De vesle $1 uas* KONINGIN JULIANA IS MARKIEZIN VAN VEERE. Vrijdag 29 April 1949 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 't Nieuwe; gemaeckt bij de Lol- waerde Juff. J, Coomans, daer in goede bedenckinge werde aen- gewesen. Noch is te overwegen den Pf. 100, alwaer yder mensch wert aangeseyt de naem Godts te vermelden en eyndelic het Dach-gesang der Vogelen, die haren Schepper loven, gelijc het gedicht verclaert. Doch het be- sluijt deses Hemel-sang wert met een Vreuehden-liedt over de Gheboorte Christi ten uyer- sten uytghesongen om de Leser in goede Hemel-gedachte te laten af-scheyt nemen, ende sich sel- ven de groote Stem des kleynen Nachtegael toe te eygenen: om also (als vooren geseyt is) rede- 1 lijck en aandachtelic te getuygen vande Dryderly gesang, van desen Zeousche Nachtegael. Ghy dan Leser, siet en over- denckt, en prijst dat gespresen moet worden en vaert hooche- lijck wel. Volgens dit inleidend woord, wordt hier dus wel heel wat geboden. En inderdaad staan er interessante verzen in. Niet in de eerste plaats omdat het hier litteratuur van hoog gehalte be treft, maar omdat we een kijk krijgen op het godsdienstig leven onzer voor-ouders, kort na de Dordtse Synode, in de twintiger en dertiger jaren van de zeven tiende eeuw dus. Zeer merkwaardig is te zien hoe diepe eerbied de Zeeuwen hadden voor de besluiten van de Dordtse Synode tegen de Armi- nianen. Het blijkt, dat tijdens de zittingsduur dezer Synode er een staartster aan het firmament verschenen is, welk feit een der Zeeuwse dichters inspireerde tot een gedicht, dat hij tot titel gaf: „Bedenckinghe op de Steert- Sterre, gesien int Jaer 1618, ende geduydet op de Vergaderingh van de Synode gehouden tot Dordrecht. In dit gedicht trekt hij een parallel met de ster van Bethlehem en bidt dan: „God, laet nu wederom haer [thoonen in de woleken Een onghewonne Sterr', dies is Ihet hert der volcken Verslagen en verbaest; dus staet leen yder stil En wacht met vrees' en angst [wat dit beduyden wil. Coom Godes ware Soon, coom [ware Soon, coom weder Coom naedert uwe Kerek en dael [nu immers neder Met dijnen weerden Geest, en [Goddelijcke cracht. Ter plaetse daer u werek met [vlijt nu wert betracht. Geeff dat dit nieuwe Jaer en [dese nieuwe Sterre Vernieuw' ons ouden mensch; [drijff, lieve God, drijff verre, Drijff uyt ons Neder-landt dien [vreemden Tuymelgeest, Die over al het hert der vromen [maeckt bevreest. Coom ware Vrede-Vorst en stel [doch in de stede Van desen langhen twist dijn [Goddelijcken vrede; Geeff dat der menschen hert [verhart gelijck een steen Door dijnen sachten Geest mach [weder werden één. Elke Moeder wil graag, dat haar Ikinderen beleefd zijn, en ze zal er ook haar uiterste best voor doen. Een beleefd kind ls gezien bij an deren eneen beleefd kind la ook een ere voor de Moeder. Maar de meeste Moeders klagen er over, dat het zo moeilijk ls om kinderen beleefdheid te leren. Ze doen hun best om het telkens.weer In te prenten: als je bij Iemand ta huis komt, een hand geven, met twee woorden spreken, niet voor de mensen heenlopen, enz., leder weet verder het rijtje wel aan te vullen, wat je kinderen tel kens zo al voorhouden moet. Maar jp het meest onverwachte ogen- ollk vergeten ze hun les weer en moet je ze weer herinneren, ,,'tls ioch zo moeilijk", klagen de moe iers dan, Nü is het ook moeilijk, dat Is •vaar. Nu vind ik dat heus niet de erg ste onbeleefdheid van kinderen als ze eens even een van die „formali teiten" vergeten. Natuurlijk moe ten ze worden geleerd en nage leefd. Maar als ze 't eens even ver geten, welnu even een wenk en 't ls in orde. Denk eens, dat een jon gen volop in zijn spel verdiept is. Hij zit er in, hoor. Daar komt een oom of tante, vriend of vriendin van vader of moeder, die altijd zo leuk met zijn spel meeleven kan Als zo iemand binnenkomt ls dat voor zo'n boy de meest welkome gast. fiaar moet h[j even zijn spel- glorie aan kwjjt. Hij vergeet te groeten en overvalt direct met z'n verhaal, want hij weet een luiste rend oor. Natuurlijk ls het onbe leefd, maar even Moeders: „Jon gen. zou je niet eerst even groe ten", is genoeg en met een verle gen lachje om 't' verzuim wordt de hand uitgestoken en 't dag oom of tante klinkt je tegen. Door Vaders en Moeders wordt in de naam der beleefdheid soms veel groter onbeleefdheid bedre ven. Je hebt van die dreumessen van vier of vijf jaar, voor wien het woord gehoorzaamheid een onbe kende klank is, en met de zaan zelve hebben ze nog nooit kennis' gemaakt. Er komt bezoek. Moeder wil la ten zien, dat haar kind toch wel opvoeding krijgt. Broer moet een handje geven. Maar broer vertikt het. Moeder ls toch zeker voor de beleefdheid, en onder veel gespar tel en geschreeuw wordt de kleine boosdoener bij je gebracht. Moeder pakt 't onwillige handje en steekt het u zelf toe. „Zo, netjes een handje". Maar eigenlijk weet je !n zulke gevallen niet hoe je jezelf houden moet, want je kunt je toch niet overblij tonen met die ge dwongen handjesgeverij. Dat is on beleefdheid van Moeder door zo'n scène te veroorzaken in 't bijzijn van een gast, in naam der be leefdheid nog al. Op zo'n manier wordt er over beleefdheid nog al verschillend ge dacht. Beleefdheid aan te leren is ook daarom zo moeilijk, omdat liet le ven nu eenmaal niet een mooi ge heel is met afgepaste vakjes, ter wijl je weet wat je in elk vak vin den kunt. Er zijn zoveel gevallen, waarin de kinderen onverhoeds geplaatst worden en waarvoor je ze altijd geen voorschrift voor kunt geven. Doch indien we bedenken, dat beleefdheid wel naar buiten zich uit, doch voortvloeit uit Innerlijke eigenschappen, dan maakt dat enerzijds het opvoeden tot beleefd heid moeilijk, doch anderzijds ook weer gemakkelijk. Indien we de kinderen alleen maar enkel uiterlijke vormen le ren en niet meer, dan zullen ze de ouders zeker dikwijls beschaamd doen staan. Maar we moeten ze leren, dat uiterlijke vormen een gevolg moeten zijn van innerlijke goede gezindheid jegens anderen. Goede beleefdheid begint met de naastenliefde. Beleefdheid begint van binnen. Eigenlijk kunnen we nog verder terug gaan. De beleefdheid van de kinderen begint bij de ouders. Als die tegenover anderen of tegen huisgenoten niet beleefd zijn, of steeds scherp anderen beoordelen in hun gesprekken, dan zal het kind moeilijk beleefdheid zijn te leren. Kinderen houden, onbewust na tuurlijk, van een ijzeren conse quentie. Als Vader of Moeder zo tegen anderen doen, waarom zou den zij dan anders moeten doen. Als Vader en Moeder zoveel lelijks van die of die zeggen, waarom moeten zij dan tegen zo'n man of vrouw aardig doen? Zo ziet ge, dat er bij het opvoe den tot beleefdheid heel wat klip pen- zijn, waarop men stranden kan. Dit ls het beste, als men daar bij voor oogen houdt dit woord: Wat gij wilt dat u geschiedt, doe desgelijks ook aan anderen. Als deze gezindheid bij onszelf is, en bij de kinderen gekweekt wordt, dan zal het aanleren van de uiterlijke vormen toch niet zo moeilijk meer vallen. M'n nieuwe jurk! De dag begon vanmorgen zo vol zon, alsof het nu eindelijk menens wordt met de lente. En een vrouw blijft nu eenmaal een vrouw. Da delijk heb lk even voor m'n kleer kast staan wikken en wegen. Zou ik het doen, ja of nee? 't Werd ,,ja". M'n zuinigheidsoverwegin gen hebben het niet kunnen winnen. Ter ere van deze lentedag heb ik me gestoken in een fleurig fonkelnieuw voorjaarsjaponnetje, 'k Verheug me al op m'n peuters. Kinderen weten zoiets meuws meestal buitengewoon te waarde ren. 't Kost me echter eerst een ver baasde informatie van m'n man nelijke collega's, of ik gisteravond soms ben uitgeweest. M'n ontken ning bezorgt me weer eens een vermaning over vrouwelijke jjdei- heid, u.s.w. Aan een discussie waag ik me maar niet, want ik weet, m'n col lega en lk zijn op dit gebied prin cipiële tegenstanders. Hij draagt in school alleen afdankertjes. Straks bij m'n peuters zal het me wel beter vergaan. Precies zoals ik gedacht heb, gebeurt het. Keesje maakt weer 't eerst het entree de chambre met een vrolijke buiteling. Hij haalt echter nog geen drie passen in het lokaal, of z'n hele gezichtje wordt één uitroep. „O, uwes heb een nieuwe jurk an!" Dat kost hem een verachtelijk lachje van Martientje, met een af keurend; „Juffrouws hebben geen eens jurken, dat is een japon". Deze vermaning deert Keesje geen zier. Hij komt dicht bij me staan en strijkt met een voorzich tig vingertje langs de glanzende stof. „Is 't heuselijke nieuwe, juf frouw? Uit de winkel?" „Ja, hoor Keesje, een heuselijke nieuwe". Keesje maakt een merkwaardig gebaar, alsof hij zeggen wilde: „Hm, hm, 't zit er aan'-'. Voor Keesje is er alle reden voor deze nadere informatie, of 't een heuselijke nieuwe is, uit de win kel. Keesje heeft ook wel eens 'n nieuw broekje of buisje aan. Maar dan heeft meestal dat nieuwe broekje of kieltje al een eerbiedwaardige staat van dienst achter zich als broek van vader of rok van moeder. Helemaal nieuw uit de winkel is een weelde^ die in Keesje's leven niet vaak voorkomt. Keesje vindt me stralend, dat ls duidelijk merkbaar. Reina moet er nu toch ook het hare van zeggen. Ze zegt ineens opgetogen: „Nou bent u net een dame". Zo, dat is een aardig compli ment, en ik moet er volgens Rel- na's gezichtje terdege blij mee zijn. Nu vind lk, dal ik genoeg be wonderd ben, en ik richt even de aandacht op iets anders. Zo kost het me geen moeite, om na een paar ogenblikken de volle attentie te krijgen om op de gewone wijze te kunnen beginnen. De hele morgen marcheert alles kostelijk, en aan het eind vormt de schrijfles een prachtig sluit stuk, Tegen twaalf uur prijs ik m'n span uitbundig, ze hebben zich kranig gehouden. Er zijn let ters geschreven als juwelen. We zijn werkelijk danig tevreden met elkander. Ineens weet Keesje de oplossing. „Dat komt door uwes mooie jurk, juffrouw". Martientje snuift weer even ver achtelijk; ,,'n jurk „Dan zal ik elke dag een nieu we moeten aantrekken, Keesje, dan schrijven jullie ook altijd zo prachtig". We vinden het blijkbaar alle maal een illuster idee, want we lachen er met z'n allen hartelijk om. Een vrolijk slot van een zon nige morgen. Maar ik denk: we zouden het idee onder de aandachtvan de Minister kunnen brengen, dat we ter verkrijging van betere resulta ten van het onderwijs, onze gar derobe dusdanig zouden moeten uitbreiden en duseen nieuwe salarisregeling R. T. Rijkdom maakt alles gemak kelijk, in de eerste plaats de eerlijkheid. De menigte is als de zee: zij draagt u of verzwelgt u, al naar de wind is. De stilte is de enige taal van de mens, wanneer hetgeen hij ondervindt hem te machtig wordt. De ondankbaren zijn zelfs nuttig: zij helpen u wel te doen zonder eigenbelang. In één der dorpen van Arabië woonde een wijs man met een jon- »e zoon. Toen deZe jonge man de eeftijd bereikte, waarop het on- lerwijs van de vader vrucht kon iragen, sprak deze met hem over rijn toekomst en vroeg hem wat lij wilde worden. „Ik wil gelukkig worden, va ler", zei de jongen. Maar toen de vader hem vroeg vat hij onder „geluk" verstond, ileef de zoon hem het antwoord «huldig. Hij wist het niet onder voorden te brengen. „Het is jammer, mijn zoon, dat jij dat niet weet", zei de vader, .want de ervaring leert, dat het jrootste ongeluk van vele mensen s hun voorstelling van het ge luk". „Wat verstaat u onder geluk rader?" vroeg de zoon. „Ik geloof niet, dat wij dat we en kunnen, mijn zoon", antwoord je de vader. „Het ongeluk is vaak ie weg, die het geluk inslaat om >ns te bereiken De zoon dacht lang na over deze woorden, maar kon de diepe zin er van niet vatten. Er gingen vele dagen voorbij... Toen op een avond kwam de zoon thuis met een gelaat, dat straalde van grote vreugde. „Wat doet u zo blijde zijn, mijn zoon?" vroeg de vader. „Vader ik heb het geluk gevon den! Ik heb uit de loterij de eer ste prijs behaald, een zwarte hengst. Morgen ga ik hem halen!" „Is dat het geluk, mijn zoon?" vroeg de vader. „Ja, vader, dat is het geluk, want hiermede verkreeg ik de vervulling van een lang gekoes terde wens. Ik heb in mijn dromen vaak precies zulk een edel paard liet mijne genoemd en bereden. Maar het was steeds een droom gebleven. Nu is het geluk mijn deel geworden, want mijn droom werd vervuld!" De vader keek peinzend naar zijn zoon en schudde het hoofd. „Maar mijn zoon, is dat wijs heid te menen, dat de vervulling van onze dromen het geluk bete kent? Geluk kan alleen u dienen, wanneer ge het geluk beheersen kunt. Want er is groter deugd no dig om het geluk dan om het on geluk te dragen. Bovendien is er slechts heel weinig toe nodig om een wijze gelukkig te maken, ter wijl daarentegen een dwaas niets vermag gelukkig te maken. Het zal er nu maar van afhangen of gij een dwaas of een wijze zijt, mijn zoon De zoon gaf niet veel acht op deze woorden. Hij was vervuld van zijn groot geschenk, de ver vulling van zijn dromen. Het edel dier werd de volgende dag thuis gebracht en de zoon besteeg met ongeduld zijn ros, dat hij met de trots van een Arabier nu het zijne noemen kon. Maar voor hij uitreed waarschuwde de wijze vader hem: „Het geluk is geen gebeurtenis, het is een be- Kwaamheid, mijn zoon!" De zoon lachte fier en zette zijn hielen in de flanken van zijn hengst, dat met sprongen vooruit stoof en weldra in een stofwolk verdween. Die avond kwam de zoon laat thuis en was vermoeid en opge wonden. Aan zijn adem rook de vader dat hij gedronken had. „Mijn zoon, ga snel te rusten en zo ge nog kracht bezit om na te denken, bedenk dan, dat melk de wijn der jonge kinderen is, maar wijn de melk der grijs aards". De zoon strompelde naar zijn legerstede. En de volgende dag, toen hij met hoofdpijn te voorschijn kwam, zeide de vader: „De kortste dwaasheid is steeds de beste, mijn zoon, doe liever afstand van uw paard dan dat het uw dwaasheid zou verlengen". Enkele dagen daarna, toen de zoon weer uitgereden was kreeg de vader bericht, dat zijn zoon was gevallen bij een zijdelingse sprong van zijn paard en zijn been gebroken had. Hij was opgenomen in het hospitaal. Toen de vader hem bezocht, lag hij machteloos op een bed met een gespalkt been, dat aan gewichten hing. De zoon was zeer terneerge slagen en keek bedrukt naar zijn vader. „Ik meende mijn geluk gevon den te hebben, mijn vader, maar dit paard was mijn ongeluk. U moet het maar verkopen". De vader greep zijn hand en zeide: „Gevoelt gij u ongelukkig, mijn zoon?" „Ja vader, zeer ongelukkig. Het lot heeft mij geen geluk maar, in tegendeel groot ongeluk gebracht. heb mij vergist". „Hoe weet mijn zoon, dat hij zich nu niet vergist? Wie zal hem zeggen wat geluk en wat ongeluk is? Is het niet beter niet aan het geluk te denken en ook geen ge dachten te wijden aan het onge luk. Want wat is geluk en wat is ongeluk, mijn zoon?" De zoon bleef wederom het ant woord schuldig. Hij wist het niet. Bij z[jn afscheid zeide de vader: „Bedenk wel, mijn zoon, een groot beletsel voor het geluk is: zich op een te groot geluk in te stel len". Vele dagen later kwam de va der terug en vond zijn zoon van blijdschap stralend in zijn bed lig gen. Niet hoofdzakelijk omdat zijn been voorspoedig genas en hij weldra thuis kon komen, maar omdat ihij grote liefde had opge vat voor een der verpleegsters en deze zijn liefde had beantwoord. Hij vertelde zijn vader zijn groot geluk. „Nu heb ik toch het ware geluk gevonden, mijn vader", zeide hij. „Wat is geluk, mijn zoon?" vroeg de vader. „Wat ik nu heb, is geluk, mijn vader. Zo heb ik mij dan toch niet vergist, want zonder het lot te kopen had ik de hengst niet ge kregen en zonder de hengst te be rijden zou ik niet in dit hospitaal gekomen zijn en zonder in dit hospitaal gekomen te zijn, zou ik de grote liefde niet gekend heb ben De wijze vader, die wist, dat men aan de jongeling de meest mogelijke zorg verschuldigd is en wiens vaderliefde drong het ware geluk van de zoon te zoeken, ant woordde: „Wat verstaat gij onder geluk, mijn zoon?" „Zij is boven mate schoon, mijn vader". Vrijdag 29 April 1949 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 Twintig Februari anno 1614 is de Classis Walcheren bijeen. Als het laatste punt der agenda ls afgehandeld, vraagt de Praeses: „ls er nog iets voor de rond vraag?" „Ja Praeses". ,,'t Woord is aan de leraar van Veere". De aangesprokene staat op, haalt 'n brief uit z'n zak en zegt: „Ik wil de Classis deze brief voorlezen. Ze Is afkomstig van het eiland TERNATE en geschre ven door een bekende van me, die daar „Sieckentrooster" in dienst der Oost Indische Compagnie is. Ik ben van de Inhoud geschrok ken". Allen spitsen de oren. In het epistel werden zeer lelij ke dingen verteld van Cornelia Matelief, die in 1607 het fort by Majaloe op Ternate had gesticht en daarmee het Nederlandse ge zag over dit eiland had gevestigd. De „Sieckentrooster" beschul digde de Admiraal ervan gemene zaak te hebben gemaakt met de sultan MOEDAFAR omhet Christendom te bestrijden. Allerlei voorbeelden van Made- liefs optreden werden in dit schrij ven mee gedeeld, waaruit bleek, dat hjj de Islam begunstigde. Vooral het feit dat Madelief met enige inlandse hoofden een con tract had gesloten, om de zending te belemmeren, vond de „Siecken trooster" heel erg. Het contract bevatte o.a. deze bepaling: „dat de Hollanders de Inwoners van Ternate, die naar het Chris tendom wilden overgaan en ge doopt wensten te worden, uit zou den leveren aan de Mohamme daanse Priesters". Verder was gebleken, dat de op volger van Matelief, Admiraal Witter, zich met dit contract soli dair verklaard had. Van deze werd gerapporteerd dat hfj: „entghe nieuwelingen, naedat sij den Chrlstelijcken doop hadden ontfangen, hadde daerover laeten wreedelick mishandelen". Deze brief wekte grote ontstel tenis bij de Zeeuwse broederen. Duidelijk bleek hieruit dat Ma telief de zending maar matig lief had. Of beier gezegd, helemaal niet. „Wat nu te doen, broeders?" „In ilk geval niet voor kennis geving aannemen, maar de zaak aanpakken!" stelde de domine uit Souburg voor. Met algemene stemmen werd besloten het hoger op te zoeken. Er werd een missive opgesteld, waarin sterk geprotesteerd wera tegen de gedragingen van Mate lief en Witter. Deze werd doorgezonden naar de Kerkeraad van Amsterdam, die met de kerkelijke zaken van de Oost en West Indische Com pagnie belast was. Sterk werd er op aangedrongen dat het door Matelief gesloten contract vernietigd moest worden. I Twee domlne's werden met de missive naar Amsterdam afge vaardigd. De aankomst der Zeeuwen baar de groot opzien. Direct 6 Mrt 1614 belegde de Kerkeraad een vergadering om deze ernstige Zeeuwse klachten te behandelen. De notulen hieromtrent melden: „de broeders, dit overleggende ende agtende te sijn een grouwe- llck contract, streckende tot grote schande en nadeel van die Chrts- telicke Religie, vinden goet dat domini Plancius ende Jac. Rolan- dus, saemen met de Schepen Jan Thomas de swarlchheyt ende grouwelickheit van dit contract den Bewindhebberen van de O. I. Comp. ernstlglick sullen vertoner, ende vermaenen tot vernietiging van hetselve". De drie deputaten gaan op weg naar het O. I. Huis, waar de be- windvoer Jer« vergaderen. 't Heeft wel enige moeite ge kost om een onderhoud te ver krijgen. Een bode in goud gegaloneerd livrei kondigt aan: „De Kerkelijke heren verzoeken gehoor". Over een mooie loper, uitgelegd nu de Heren XVII vergaderen, gaat de deputatie naar binnen, naar de vergaderzaal. Wat is het hier prachtig! De domine's kijken hun ogen uit en vergelijken hun consistorle's met deze omgeving. Ze worden er bijna jaloers op. De bewindhebbers zakken met 'n meewarig lachje om hun mond ln de zachte leuningen der stoe len De bode geeft er hun ook een „Dat ls nog wat anders, dan in een houten broek te staan denken ze. De President gaat voor ln ge bed. 't Is wel een oud formulier, maar het geeft de deputaten moed, dat ze iets bereiken zul len „U hebt een onderhoud aange vraagd heren?" „Inderdaad, heren bewindvoer ders, we komen voor een „grou- welicke saek". De compagnie wordt slecht gediend". De President laat z'n hamer even rusten. Dat is een ernstige beschuldi ging! Op welke gronden berust ze?" vraagt hij effen. Dominé Plancius doet verslag van de overkomst der Zeeuwse deputaten en leest het protest der Classis Walcheren voor. Kalm luisteren de heren XVII en roeren onderwijl in de koffie, die door een dienaar op een zilve ren blad is gebracht. Dominé Plancius is uitgelezen. „En wat zoudt u wensen?' vraagt de president. „Dat goddeloos contract vernie tigen en de gezagvoerder op Ter nate tot de orde roepen, zijn han delingen laten controleren, opdat deze niet in strijd zijn met de Christelijke Religie". De president glimlacht mede lijdend. „En wie zou dat moeten con troleren De „Sieckentrooster" „Dat kan nader worden vast gesteld". „Hm, hm", kucht de afgevaar digde van Delft. „Heren", zegt de President, „we hebben uwe wensen vernomen. Ge moogt van ons allen aannemen, dat de Zending en de Christelijke Religie ons nh aan het hart ligt. We zullen de zaak, waarvoor u gekomen bent, ernstig onder de ogen zien, daar kunt u op relie- nen Een goedkeurend gemompel vaart achter des presidents woor den aan en vele geprulkte hoofden knikken. De President schelt en de de putatie wordt deftig uitgeleide gedaan De uitslag. Wat de uitslag geweest is, is niet bekend. Vermoedelijk hebben de Heren XVII de zaak niet eens onder zocht. De geldwinst ging bij hen vóór de zending ImmersCornells jjatellef had met deze overeenkomst be reikt, dat de Sultan van Ternate „een vriend der Compagnie werd en aan de onzen het monopolie der Kruidnagelen verleende Dót sprak meer tot de heren XVII dan de Zeeuwse missive! A. M. WESSELS. In laatste instantie is het so cialisme een geloof; het geloof aan de almachtige Staat. Wanneer men jegens de mens heid medelijden gaat krijgen, beoordeelt men haar recht vaardig. *t Is misschien aan weinigen be kend, dat de beroemde vesting Sluis als een ruilobject heeft ge diend. In 1385 had hertog Fillps van Bourgondlë, die door zijn huwe lijk met Margaretha van Male te vens graaf van Vlaanderen was gestaan voor de stad Béthune tn Frankrijk, welke stad aan Fillps behoorde. By de stad Sluis tegenover het genoemde kasteel liet Fillps 1b 1393 ook een vestingwerk bouwen, dat hij de naam gaf van Toren van Bourgondlë. De stad Sluis liet ..verdedigingswerken der stad. geworden, aan de mond van het Zwin een begin gemaakt met het bouwen van een zeer sterk ka steel. Om aan de overzijde ook een versterking te hebben, die in zijn macht was, ten einde het Zwin geheel te beheersen, zou 't goed zijn heer van de stad Sluis te zijn, dat aan Willem van Namen toe behoorde. Met deze wist hij, 8 Augustus 1386, een ruiling aan te gaan, waarbij Sluis aan hem werd af- hy ook versterken, waarbij de bur gers hem yverig ter zyde stonden. Het versterken van Sluis was 'n aoorn in het oog der vaak oproe rige Bruggelingen en Vryiaten, die nu door Fillps beter konden wor den beteugeld. Het doel van Fi llps was ook om de Engelsen te weren, die vaak In Vlaanderen In vallen deden. In Maart 1857 zyn bU Sluis op gegraven de fundamenten van de toren van Bourgondlë. Van het kasteel staat nog een stuk muur. Op 4 Juli 1558 was Maximi- liaan van Bourgondië, markies van Veere en Vlissingen, kinder loos overleden. Zijn aangewezen erfgenaam en neef Maximiliaan van Hennyn, later meer bekend als graaf van Bossu, weigerde de erfenis, die met zeer vele schulden was bezwaard, te aanvaarden. Eindelijk bepaalde de Grote Raad van Mechelen, dat de bezittingen moesten worden verkocht. Vlissin gen werd gekocht door koning Fi- lips, die rrsester wilde zijn van deze door haar ligging belangrijke stad. Ook Veere kocht hij om de zelfde reden. Daar Filips in Spanje vertoefde, (in Augustus 1559 was hij van uit Vlissingen voor goed uit ons land vertrokken) werd hij in de per soon van de graaf van Megen te Vlissingen op 5 Augustus 1567 als markies van Vlissingen gehuldigd. De 1ste Aug. had een gelijke hul diging te Veere plaats gehad. Omdat koning Filips nalatig bleef om te betalen, had op 27 Juni 1581 opnieuw de verkoop plaats van Veere en Vlissingen, waarvan toen koper werd Prins Willem van Oranje, in wiens fa milie zij gebleven zijn. Onze Ko ningin kan zich naast haar vele titels dus ook noemen markiezin van Veere en van Vlissingen. „Het schone behaagt maar één dag wanneer het niet tevens goed is, mijn zoon", zeide de vader. Daarop vertrok hij. Toen de zoon hersteld was trouwde hij en achtte zich boven mate gelukkig. Maar op een dag was zijn gelaat bewolkt Zijn mond werd stroever en er groef de zich een diepe rimpel boven zijn neuswortel. De vader zag het en zweeg lange tijd. Tot op een dag de zoon zich beklaagde: „Vader, de vrouw, die ik huwde is wel schoon, maar zij is zeer dom". „Met domheid kampen zelfs de goden tevergeefs, mijn zoon", ant woordde de vader. „Vader ik vrees, dat ik mij toch vergist heb, ik ben niet gelukkig maar diep ongelukkig. Deze vrouw is niet wat zij leek te zijn". „Wat is het geluk, mijn zoon?" vroeg de vader, waarop de zoon weer het antwoord schuldig bleef. „De man moet de levensstrijd te gemoet gaan, mijn zoon", zei de vader. Maar de rimpel in het voorhoofd van de zoon werd die per en zijn oog was strak en som ber. Tot op een dag plots alle rim pels glad gestreken schenen en hij opgetogen zijn vader vertelde: „Vader, ik zal toch het geluk vin den, ik heb een gezonde zoon ont vangen". „Voed hem op tot wijsheid, mijn zoon en bedenk: lang is de weg door voorschriften, kort en effen door voorbeelden". „Maar nu heb ik toch het ge luk bekomen, mijn vader" zeide de zoon. „Van builen af komt het ge luk nooit, mijn zoon; bedenk: het geluk verlangt bronzen har ten en het grift zich daar zeer langzaam in". De kleinzoon groeide op en openbaarde de slechte vruchten van een domme moeder, waarop de groeven in het voorhoofd van de zoon weer verdiepten en het oog verstrakte. „Het ware beter geweest geen zoon te hebben, mijn vader. Wat ik dacht dat mijn geluk uit maakte wordt mijn ongeluk." „Wat is geluk, mijn zoon?" vroeg de vader, „bedenk: in het midden zult gij het veiligst gaan. Denk niet aan geluk en vreest niet voor ongeluk. Een mens heeft maar weinig nodig hier beneden en dat weinigje nog niet eens heel lang! Nadenkend over deze woorden, zag de zoon plots, hoe de baard zijns vaders zeer vergrijsd was en het.oog dof werd van ouder dom. Toen de kleinzoon groter werd en slechte vrienden kreeg en in drankgelegenheden zijn tijd ver morste, klaagde de zoon zijn on geluk bij de vader. En deze gaf de raad: „Zachtheid is beter dan geweld, mijn zoon, onderricht uw kind en maakt hem opmerk zaam op zijn dwaasheid." Maar de kleinzoon lachte om de woorden van zijn vader en sprak: „Ik heb mij vast voor genomen in de kroeg te sterven en een gezonde ziel kan niet leven in een droog lichaam." Toen klaagde de zoon zijn nood bij de vader cn sprak: „het is alles de schuld van het lot, dat ik kocht, had ik de hengst niet gekregen, zo was ik niet gevallen en ware ik niet gevallen, zo was ik niet in het hospitaal gekomen en zonder het hospitaal had ik nooit deze dom me vrouw gehuwd en zou deze domme vrouw mij ook niet deze dwaze zoon geschonken hebben. Wat ik gedacht had het geluk te zijn werd mijn ongeluk, mijn vader." Toen vroeg de vader: „Wat is het geluk, mijn zoon?" En de zoon wist nog niet het antwoord. Toen antwoordde de vader: „Vermeng uw wijsheid met een weinig dwaasheid, mijn zoon. Niet geluk te hébben is het doel van ons bestaan, doch geluk waardig te zijn." Toen kort daarop de klein zoon beschonken thuis kwam en bij het zich te rusten leggen de luchter omstootte, zodat er brand onstond, snelde de vader door de vlammen om zijn kind te redden. Grote brandwonden mismaakten zijn aangezicht en zijn baard was verschroeid. Maar deze vaderliefde bracht een omkeer in het leven van de kleinzoon. Hij werd wijs en liet de drank staan. Toen verheugde de vader zich en achtte zich opnieuw geluk kig. „Het geluk komt toch nog in mijn leven, mijn vader", sprak hij tot de grijsaard. „Wat is het geluk, mijn zoon?" vroeg deze. „Gij hebt uw baard verloren?" „Ik ben blij met mijn zoon, die ik lief heb," zei de zoon. „Liefde is de ware grondslag van alle opvoeding, mijn zoon. Gij hebt uw baard verloren?" „De prijs was niet te duur voor het behoud van mijn zoon, mijn vader." „Maar uw aangezicht is ge schonden, mijn zoon." „Als het nodig ware geweest had ik een hogere prijs willen betalen, mijn vader." „Wat hebt gij voor deze prijs ontvangen, mijn zoon?" De zoon dacht na en zeide daarop: „Dat mijn zoon goed geworden is." „Dus vindt gij uw geluk in het goed-zijn van uw zoon?" „Ja vader." „Het kostte u uw baard en de schoonheid van uw gelaat, mijn zoon." „De prijs was niet te duur al had het mijn leven moeten kos ten, mijn vader." „Zo hebt gij dus nu het ge luk, mijn zoon?" „Ja, mijn vader." „Zo bracht het lol, dat gij tl'in uw jeugd kocht, u dus toch het geluk?" „Ja. mijn vader." „Gij zijt mis mijn zoon. Het lot bracht u materiaal, waarin ongeluk en geluk besloten lagen. Het was aan u, uit dit ijzer u het geluk te smeden. Langs de weg van offer en lijden hebt gij het geluk ontvangen. Wat ons in de schoot geworpen wordt is geluk nóch ongeluk. Het is slechts materiaal. Want bedenk, mijn zoon, alleen hij is gelukkig, die zijn geluk niet aan het geluk te danken heeft." Toén begreep de zoon de va der en dankte hem

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 6