Om koet v&tUaai.
«ZEEUWSE
'BODEM
-d
Uit mijn klas.
APHORISMEN.
Een Arabische
vertelling*
Kruidnagelen gaan voor.
De vesle $1 uas*
KONINGIN JULIANA IS
MARKIEZIN VAN VEERE.
Vrijdag 29 April 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
't Nieuwe; gemaeckt bij de Lol-
waerde Juff. J, Coomans, daer
in goede bedenckinge werde aen-
gewesen. Noch is te overwegen
den Pf. 100, alwaer yder mensch
wert aangeseyt de naem Godts
te vermelden en eyndelic het
Dach-gesang der Vogelen, die
haren Schepper loven, gelijc het
gedicht verclaert. Doch het be-
sluijt deses Hemel-sang wert
met een Vreuehden-liedt over
de Gheboorte Christi ten uyer-
sten uytghesongen om de Leser
in goede Hemel-gedachte te laten
af-scheyt nemen, ende sich sel-
ven de groote Stem des kleynen
Nachtegael toe te eygenen: om
also (als vooren geseyt is) rede-
1 lijck en aandachtelic te getuygen
vande Dryderly gesang, van
desen Zeousche Nachtegael.
Ghy dan Leser, siet en over-
denckt, en prijst dat gespresen
moet worden en vaert hooche-
lijck wel.
Volgens dit inleidend woord,
wordt hier dus wel heel wat
geboden. En inderdaad staan er
interessante verzen in. Niet in
de eerste plaats omdat het hier
litteratuur van hoog gehalte be
treft, maar omdat we een kijk
krijgen op het godsdienstig leven
onzer voor-ouders, kort na de
Dordtse Synode, in de twintiger
en dertiger jaren van de zeven
tiende eeuw dus.
Zeer merkwaardig is te zien
hoe diepe eerbied de Zeeuwen
hadden voor de besluiten van de
Dordtse Synode tegen de Armi-
nianen. Het blijkt, dat tijdens de
zittingsduur dezer Synode er een
staartster aan het firmament
verschenen is, welk feit een der
Zeeuwse dichters inspireerde tot
een gedicht, dat hij tot titel gaf:
„Bedenckinghe op de Steert-
Sterre, gesien int Jaer 1618, ende
geduydet op de Vergaderingh
van de Synode gehouden tot
Dordrecht. In dit gedicht trekt
hij een parallel met de ster van
Bethlehem en bidt dan:
„God, laet nu wederom haer
[thoonen in de woleken
Een onghewonne Sterr', dies is
Ihet hert der volcken
Verslagen en verbaest; dus staet
leen yder stil
En wacht met vrees' en angst
[wat dit beduyden wil.
Coom Godes ware Soon, coom
[ware Soon, coom weder
Coom naedert uwe Kerek en dael
[nu immers neder
Met dijnen weerden Geest, en
[Goddelijcke cracht.
Ter plaetse daer u werek met
[vlijt nu wert betracht.
Geeff dat dit nieuwe Jaer en
[dese nieuwe Sterre
Vernieuw' ons ouden mensch;
[drijff, lieve God, drijff verre,
Drijff uyt ons Neder-landt dien
[vreemden Tuymelgeest,
Die over al het hert der vromen
[maeckt bevreest.
Coom ware Vrede-Vorst en stel
[doch in de stede
Van desen langhen twist dijn
[Goddelijcken vrede;
Geeff dat der menschen hert
[verhart gelijck een steen
Door dijnen sachten Geest mach
[weder werden één.
Elke Moeder wil graag, dat haar
Ikinderen beleefd zijn, en ze zal er
ook haar uiterste best voor doen.
Een beleefd kind ls gezien bij an
deren eneen beleefd kind la
ook een ere voor de Moeder.
Maar de meeste Moeders klagen
er over, dat het zo moeilijk ls om
kinderen beleefdheid te leren. Ze
doen hun best om het telkens.weer
In te prenten: als je bij Iemand
ta huis komt, een hand geven,
met twee woorden spreken, niet
voor de mensen heenlopen, enz.,
leder weet verder het rijtje wel
aan te vullen, wat je kinderen tel
kens zo al voorhouden moet. Maar
jp het meest onverwachte ogen-
ollk vergeten ze hun les weer en
moet je ze weer herinneren, ,,'tls
ioch zo moeilijk", klagen de moe
iers dan,
Nü is het ook moeilijk, dat Is
•vaar.
Nu vind ik dat heus niet de erg
ste onbeleefdheid van kinderen als
ze eens even een van die „formali
teiten" vergeten. Natuurlijk moe
ten ze worden geleerd en nage
leefd. Maar als ze 't eens even ver
geten, welnu even een wenk en 't
ls in orde. Denk eens, dat een jon
gen volop in zijn spel verdiept is.
Hij zit er in, hoor. Daar komt een
oom of tante, vriend of vriendin
van vader of moeder, die altijd zo
leuk met zijn spel meeleven kan
Als zo iemand binnenkomt ls dat
voor zo'n boy de meest welkome
gast. fiaar moet h[j even zijn spel-
glorie aan kwjjt. Hij vergeet te
groeten en overvalt direct met z'n
verhaal, want hij weet een luiste
rend oor. Natuurlijk ls het onbe
leefd, maar even Moeders: „Jon
gen. zou je niet eerst even groe
ten", is genoeg en met een verle
gen lachje om 't' verzuim wordt
de hand uitgestoken en 't dag oom
of tante klinkt je tegen.
Door Vaders en Moeders wordt
in de naam der beleefdheid soms
veel groter onbeleefdheid bedre
ven. Je hebt van die dreumessen
van vier of vijf jaar, voor wien het
woord gehoorzaamheid een onbe
kende klank is, en met de zaan
zelve hebben ze nog nooit kennis'
gemaakt.
Er komt bezoek. Moeder wil la
ten zien, dat haar kind toch wel
opvoeding krijgt. Broer moet een
handje geven. Maar broer vertikt
het. Moeder ls toch zeker voor de
beleefdheid, en onder veel gespar
tel en geschreeuw wordt de kleine
boosdoener bij je gebracht. Moeder
pakt 't onwillige handje en steekt
het u zelf toe. „Zo, netjes een
handje". Maar eigenlijk weet je !n
zulke gevallen niet hoe je jezelf
houden moet, want je kunt je toch
niet overblij tonen met die ge
dwongen handjesgeverij. Dat is on
beleefdheid van Moeder door zo'n
scène te veroorzaken in 't bijzijn
van een gast, in naam der be
leefdheid nog al.
Op zo'n manier wordt er over
beleefdheid nog al verschillend ge
dacht.
Beleefdheid aan te leren is ook
daarom zo moeilijk, omdat liet le
ven nu eenmaal niet een mooi ge
heel is met afgepaste vakjes, ter
wijl je weet wat je in elk vak vin
den kunt.
Er zijn zoveel gevallen, waarin
de kinderen onverhoeds geplaatst
worden en waarvoor je ze altijd
geen voorschrift voor kunt geven.
Doch indien we bedenken, dat
beleefdheid wel naar buiten zich
uit, doch voortvloeit uit Innerlijke
eigenschappen, dan maakt dat
enerzijds het opvoeden tot beleefd
heid moeilijk, doch anderzijds ook
weer gemakkelijk.
Indien we de kinderen alleen
maar enkel uiterlijke vormen le
ren en niet meer, dan zullen ze de
ouders zeker dikwijls beschaamd
doen staan. Maar we moeten ze
leren, dat uiterlijke vormen een
gevolg moeten zijn van innerlijke
goede gezindheid jegens anderen.
Goede beleefdheid begint met de
naastenliefde.
Beleefdheid begint van binnen.
Eigenlijk kunnen we nog verder
terug gaan. De beleefdheid van de
kinderen begint bij de ouders. Als
die tegenover anderen of tegen
huisgenoten niet beleefd zijn, of
steeds scherp anderen beoordelen
in hun gesprekken, dan zal het
kind moeilijk beleefdheid zijn te
leren.
Kinderen houden, onbewust na
tuurlijk, van een ijzeren conse
quentie. Als Vader of Moeder zo
tegen anderen doen, waarom zou
den zij dan anders moeten doen.
Als Vader en Moeder zoveel lelijks
van die of die zeggen, waarom
moeten zij dan tegen zo'n man of
vrouw aardig doen?
Zo ziet ge, dat er bij het opvoe
den tot beleefdheid heel wat klip
pen- zijn, waarop men stranden
kan.
Dit ls het beste, als men daar
bij voor oogen houdt dit woord:
Wat gij wilt dat u geschiedt, doe
desgelijks ook aan anderen.
Als deze gezindheid bij onszelf
is, en bij de kinderen gekweekt
wordt, dan zal het aanleren van
de uiterlijke vormen toch niet zo
moeilijk meer vallen.
M'n nieuwe jurk!
De dag begon vanmorgen zo vol
zon, alsof het nu eindelijk menens
wordt met de lente. En een vrouw
blijft nu eenmaal een vrouw. Da
delijk heb lk even voor m'n kleer
kast staan wikken en wegen. Zou
ik het doen, ja of nee? 't Werd
,,ja". M'n zuinigheidsoverwegin
gen hebben het niet kunnen
winnen. Ter ere van deze lentedag
heb ik me gestoken in een fleurig
fonkelnieuw voorjaarsjaponnetje,
'k Verheug me al op m'n peuters.
Kinderen weten zoiets meuws
meestal buitengewoon te waarde
ren.
't Kost me echter eerst een ver
baasde informatie van m'n man
nelijke collega's, of ik gisteravond
soms ben uitgeweest. M'n ontken
ning bezorgt me weer eens een
vermaning over vrouwelijke jjdei-
heid, u.s.w.
Aan een discussie waag ik me
maar niet, want ik weet, m'n col
lega en lk zijn op dit gebied prin
cipiële tegenstanders. Hij draagt
in school alleen afdankertjes.
Straks bij m'n peuters zal het
me wel beter vergaan.
Precies zoals ik gedacht heb,
gebeurt het. Keesje maakt weer 't
eerst het entree de chambre met
een vrolijke buiteling. Hij haalt
echter nog geen drie passen in
het lokaal, of z'n hele gezichtje
wordt één uitroep.
„O, uwes heb een nieuwe jurk
an!"
Dat kost hem een verachtelijk
lachje van Martientje, met een af
keurend;
„Juffrouws hebben geen eens
jurken, dat is een japon".
Deze vermaning deert Keesje
geen zier. Hij komt dicht bij me
staan en strijkt met een voorzich
tig vingertje langs de glanzende
stof.
„Is 't heuselijke nieuwe, juf
frouw? Uit de winkel?"
„Ja, hoor Keesje, een heuselijke
nieuwe".
Keesje maakt een merkwaardig
gebaar, alsof hij zeggen wilde:
„Hm, hm, 't zit er aan'-'.
Voor Keesje is er alle reden voor
deze nadere informatie, of 't een
heuselijke nieuwe is, uit de win
kel. Keesje heeft ook wel eens
'n nieuw broekje of buisje aan.
Maar dan heeft meestal dat
nieuwe broekje of kieltje al een
eerbiedwaardige staat van dienst
achter zich als broek van vader
of rok van moeder. Helemaal
nieuw uit de winkel is een weelde^
die in Keesje's leven niet vaak
voorkomt.
Keesje vindt me stralend, dat ls
duidelijk merkbaar.
Reina moet er nu toch ook het
hare van zeggen. Ze zegt ineens
opgetogen: „Nou bent u net een
dame".
Zo, dat is een aardig compli
ment, en ik moet er volgens Rel-
na's gezichtje terdege blij mee
zijn.
Nu vind lk, dal ik genoeg be
wonderd ben, en ik richt even de
aandacht op iets anders. Zo kost
het me geen moeite, om na een
paar ogenblikken de volle attentie
te krijgen om op de gewone wijze
te kunnen beginnen.
De hele morgen marcheert alles
kostelijk, en aan het eind vormt
de schrijfles een prachtig sluit
stuk, Tegen twaalf uur prijs ik
m'n span uitbundig, ze hebben
zich kranig gehouden. Er zijn let
ters geschreven als juwelen. We
zijn werkelijk danig tevreden met
elkander.
Ineens weet Keesje de oplossing.
„Dat komt door uwes mooie
jurk, juffrouw".
Martientje snuift weer even ver
achtelijk; ,,'n jurk
„Dan zal ik elke dag een nieu
we moeten aantrekken, Keesje,
dan schrijven jullie ook altijd zo
prachtig".
We vinden het blijkbaar alle
maal een illuster idee, want we
lachen er met z'n allen hartelijk
om. Een vrolijk slot van een zon
nige morgen.
Maar ik denk: we zouden het
idee onder de aandachtvan de
Minister kunnen brengen, dat we
ter verkrijging van betere resulta
ten van het onderwijs, onze gar
derobe dusdanig zouden moeten
uitbreiden en duseen nieuwe
salarisregeling
R. T.
Rijkdom maakt alles gemak
kelijk, in de eerste plaats de
eerlijkheid.
De menigte is als de zee: zij
draagt u of verzwelgt u, al naar
de wind is.
De stilte is de enige taal van
de mens, wanneer hetgeen hij
ondervindt hem te machtig
wordt.
De ondankbaren zijn zelfs
nuttig: zij helpen u wel te doen
zonder eigenbelang.
In één der dorpen van Arabië
woonde een wijs man met een jon-
»e zoon. Toen deZe jonge man de
eeftijd bereikte, waarop het on-
lerwijs van de vader vrucht kon
iragen, sprak deze met hem over
rijn toekomst en vroeg hem wat
lij wilde worden.
„Ik wil gelukkig worden, va
ler", zei de jongen.
Maar toen de vader hem vroeg
vat hij onder „geluk" verstond,
ileef de zoon hem het antwoord
«huldig. Hij wist het niet onder
voorden te brengen.
„Het is jammer, mijn zoon, dat
jij dat niet weet", zei de vader,
.want de ervaring leert, dat het
jrootste ongeluk van vele mensen
s hun voorstelling van het ge
luk".
„Wat verstaat u onder geluk
rader?" vroeg de zoon.
„Ik geloof niet, dat wij dat we
en kunnen, mijn zoon", antwoord
je de vader. „Het ongeluk is vaak
ie weg, die het geluk inslaat om
>ns te bereiken
De zoon dacht lang na over
deze woorden, maar kon de diepe
zin er van niet vatten.
Er gingen vele dagen voorbij...
Toen op een avond kwam de
zoon thuis met een gelaat, dat
straalde van grote vreugde.
„Wat doet u zo blijde zijn, mijn
zoon?" vroeg de vader.
„Vader ik heb het geluk gevon
den! Ik heb uit de loterij de eer
ste prijs behaald, een zwarte
hengst. Morgen ga ik hem halen!"
„Is dat het geluk, mijn zoon?"
vroeg de vader.
„Ja, vader, dat is het geluk,
want hiermede verkreeg ik de
vervulling van een lang gekoes
terde wens. Ik heb in mijn dromen
vaak precies zulk een edel paard
liet mijne genoemd en bereden.
Maar het was steeds een droom
gebleven. Nu is het geluk mijn
deel geworden, want mijn droom
werd vervuld!"
De vader keek peinzend naar
zijn zoon en schudde het hoofd.
„Maar mijn zoon, is dat wijs
heid te menen, dat de vervulling
van onze dromen het geluk bete
kent? Geluk kan alleen u dienen,
wanneer ge het geluk beheersen
kunt. Want er is groter deugd no
dig om het geluk dan om het on
geluk te dragen. Bovendien is er
slechts heel weinig toe nodig om
een wijze gelukkig te maken, ter
wijl daarentegen een dwaas niets
vermag gelukkig te maken. Het
zal er nu maar van afhangen of
gij een dwaas of een wijze zijt,
mijn zoon
De zoon gaf niet veel acht op
deze woorden. Hij was vervuld
van zijn groot geschenk, de ver
vulling van zijn dromen.
Het edel dier werd de volgende
dag thuis gebracht en de zoon
besteeg met ongeduld zijn ros, dat
hij met de trots van een Arabier
nu het zijne noemen kon. Maar
voor hij uitreed waarschuwde de
wijze vader hem: „Het geluk is
geen gebeurtenis, het is een be-
Kwaamheid, mijn zoon!"
De zoon lachte fier en zette zijn
hielen in de flanken van zijn
hengst, dat met sprongen vooruit
stoof en weldra in een stofwolk
verdween.
Die avond kwam de zoon laat
thuis en was vermoeid en opge
wonden. Aan zijn adem rook de
vader dat hij gedronken had.
„Mijn zoon, ga snel te rusten
en zo ge nog kracht bezit om na
te denken, bedenk dan, dat melk
de wijn der jonge kinderen is,
maar wijn de melk der grijs
aards".
De zoon strompelde naar zijn
legerstede.
En de volgende dag, toen hij
met hoofdpijn te voorschijn kwam,
zeide de vader: „De kortste
dwaasheid is steeds de beste, mijn
zoon, doe liever afstand van uw
paard dan dat het uw dwaasheid
zou verlengen".
Enkele dagen daarna, toen de
zoon weer uitgereden was kreeg
de vader bericht, dat zijn zoon
was gevallen bij een zijdelingse
sprong van zijn paard en zijn been
gebroken had. Hij was opgenomen
in het hospitaal.
Toen de vader hem bezocht, lag
hij machteloos op een bed met een
gespalkt been, dat aan gewichten
hing.
De zoon was zeer terneerge
slagen en keek bedrukt naar zijn
vader.
„Ik meende mijn geluk gevon
den te hebben, mijn vader, maar
dit paard was mijn ongeluk. U
moet het maar verkopen".
De vader greep zijn hand en
zeide: „Gevoelt gij u ongelukkig,
mijn zoon?"
„Ja vader, zeer ongelukkig. Het
lot heeft mij geen geluk maar, in
tegendeel groot ongeluk gebracht.
heb mij vergist".
„Hoe weet mijn zoon, dat hij
zich nu niet vergist? Wie zal hem
zeggen wat geluk en wat ongeluk
is? Is het niet beter niet aan het
geluk te denken en ook geen ge
dachten te wijden aan het onge
luk. Want wat is geluk en wat is
ongeluk, mijn zoon?"
De zoon bleef wederom het ant
woord schuldig. Hij wist het niet.
Bij z[jn afscheid zeide de vader:
„Bedenk wel, mijn zoon, een groot
beletsel voor het geluk is: zich
op een te groot geluk in te stel
len".
Vele dagen later kwam de va
der terug en vond zijn zoon van
blijdschap stralend in zijn bed lig
gen. Niet hoofdzakelijk omdat zijn
been voorspoedig genas en hij
weldra thuis kon komen, maar
omdat ihij grote liefde had opge
vat voor een der verpleegsters en
deze zijn liefde had beantwoord.
Hij vertelde zijn vader zijn groot
geluk.
„Nu heb ik toch het ware geluk
gevonden, mijn vader", zeide hij.
„Wat is geluk, mijn zoon?"
vroeg de vader.
„Wat ik nu heb, is geluk, mijn
vader. Zo heb ik mij dan toch niet
vergist, want zonder het lot te
kopen had ik de hengst niet ge
kregen en zonder de hengst te be
rijden zou ik niet in dit hospitaal
gekomen zijn en zonder in dit
hospitaal gekomen te zijn, zou ik
de grote liefde niet gekend heb
ben
De wijze vader, die wist, dat
men aan de jongeling de meest
mogelijke zorg verschuldigd is en
wiens vaderliefde drong het ware
geluk van de zoon te zoeken, ant
woordde: „Wat verstaat gij onder
geluk, mijn zoon?"
„Zij is boven mate schoon, mijn
vader".
Vrijdag 29 April 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
Twintig Februari anno 1614 is
de Classis Walcheren bijeen.
Als het laatste punt der agenda
ls afgehandeld, vraagt de Praeses:
„ls er nog iets voor de rond
vraag?"
„Ja Praeses".
,,'t Woord is aan de leraar van
Veere".
De aangesprokene staat op,
haalt 'n brief uit z'n zak en zegt:
„Ik wil de Classis deze brief
voorlezen. Ze Is afkomstig van
het eiland TERNATE en geschre
ven door een bekende van me, die
daar „Sieckentrooster" in dienst
der Oost Indische Compagnie is.
Ik ben van de Inhoud geschrok
ken".
Allen spitsen de oren.
In het epistel werden zeer lelij
ke dingen verteld van Cornelia
Matelief, die in 1607 het fort by
Majaloe op Ternate had gesticht
en daarmee het Nederlandse ge
zag over dit eiland had gevestigd.
De „Sieckentrooster" beschul
digde de Admiraal ervan gemene
zaak te hebben gemaakt met de
sultan MOEDAFAR omhet
Christendom te bestrijden.
Allerlei voorbeelden van Made-
liefs optreden werden in dit schrij
ven mee gedeeld, waaruit bleek,
dat hjj de Islam begunstigde.
Vooral het feit dat Madelief met
enige inlandse hoofden een con
tract had gesloten, om de zending
te belemmeren, vond de „Siecken
trooster" heel erg.
Het contract bevatte o.a. deze
bepaling:
„dat de Hollanders de Inwoners
van Ternate, die naar het Chris
tendom wilden overgaan en ge
doopt wensten te worden, uit zou
den leveren aan de Mohamme
daanse Priesters".
Verder was gebleken, dat de op
volger van Matelief, Admiraal
Witter, zich met dit contract soli
dair verklaard had. Van deze werd
gerapporteerd dat hfj:
„entghe nieuwelingen, naedat sij
den Chrlstelijcken doop hadden
ontfangen, hadde daerover laeten
wreedelick mishandelen".
Deze brief wekte grote ontstel
tenis bij de Zeeuwse broederen.
Duidelijk bleek hieruit dat Ma
telief de zending maar matig lief
had.
Of beier gezegd, helemaal niet.
„Wat nu te doen, broeders?"
„In ilk geval niet voor kennis
geving aannemen, maar de zaak
aanpakken!" stelde de domine uit
Souburg voor.
Met algemene stemmen werd
besloten het hoger op te zoeken.
Er werd een missive opgesteld,
waarin sterk geprotesteerd wera
tegen de gedragingen van Mate
lief en Witter.
Deze werd doorgezonden naar
de Kerkeraad van Amsterdam,
die met de kerkelijke zaken van
de Oost en West Indische Com
pagnie belast was.
Sterk werd er op aangedrongen
dat het door Matelief gesloten
contract vernietigd moest worden.
I Twee domlne's werden met de
missive naar Amsterdam afge
vaardigd.
De aankomst der Zeeuwen baar
de groot opzien.
Direct 6 Mrt 1614 belegde
de Kerkeraad een vergadering om
deze ernstige Zeeuwse klachten
te behandelen.
De notulen hieromtrent melden:
„de broeders, dit overleggende
ende agtende te sijn een grouwe-
llck contract, streckende tot grote
schande en nadeel van die Chrts-
telicke Religie, vinden goet dat
domini Plancius ende Jac. Rolan-
dus, saemen met de Schepen Jan
Thomas de swarlchheyt ende
grouwelickheit van dit contract
den Bewindhebberen van de O. I.
Comp. ernstlglick sullen vertoner,
ende vermaenen tot vernietiging
van hetselve".
De drie deputaten gaan op weg
naar het O. I. Huis, waar de be-
windvoer Jer« vergaderen.
't Heeft wel enige moeite ge
kost om een onderhoud te ver
krijgen.
Een bode in goud gegaloneerd
livrei kondigt aan:
„De Kerkelijke heren verzoeken
gehoor".
Over een mooie loper, uitgelegd
nu de Heren XVII vergaderen,
gaat de deputatie naar binnen,
naar de vergaderzaal.
Wat is het hier prachtig!
De domine's kijken hun ogen uit
en vergelijken hun consistorle's
met deze omgeving.
Ze worden er bijna jaloers op.
De bewindhebbers zakken met
'n meewarig lachje om hun mond
ln de zachte leuningen der stoe
len
De bode geeft er hun ook een
„Dat ls nog wat anders, dan in
een houten broek te staan
denken ze.
De President gaat voor ln ge
bed.
't Is wel een oud formulier,
maar het geeft de deputaten
moed, dat ze iets bereiken zul
len
„U hebt een onderhoud aange
vraagd heren?"
„Inderdaad, heren bewindvoer
ders, we komen voor een „grou-
welicke saek". De compagnie
wordt slecht gediend".
De President laat z'n hamer
even rusten.
Dat is een ernstige beschuldi
ging! Op welke gronden berust
ze?" vraagt hij effen.
Dominé Plancius doet verslag
van de overkomst der Zeeuwse
deputaten en leest het protest der
Classis Walcheren voor.
Kalm luisteren de heren XVII
en roeren onderwijl in de koffie,
die door een dienaar op een zilve
ren blad is gebracht.
Dominé Plancius is uitgelezen.
„En wat zoudt u wensen?'
vraagt de president.
„Dat goddeloos contract vernie
tigen en de gezagvoerder op Ter
nate tot de orde roepen, zijn han
delingen laten controleren, opdat
deze niet in strijd zijn met de
Christelijke Religie".
De president glimlacht mede
lijdend.
„En wie zou dat moeten con
troleren De „Sieckentrooster"
„Dat kan nader worden vast
gesteld".
„Hm, hm", kucht de afgevaar
digde van Delft.
„Heren", zegt de President, „we
hebben uwe wensen vernomen. Ge
moogt van ons allen aannemen,
dat de Zending en de Christelijke
Religie ons nh aan het hart ligt.
We zullen de zaak, waarvoor u
gekomen bent, ernstig onder de
ogen zien, daar kunt u op relie-
nen
Een goedkeurend gemompel
vaart achter des presidents woor
den aan en vele geprulkte hoofden
knikken.
De President schelt en de de
putatie wordt deftig uitgeleide
gedaan
De uitslag.
Wat de uitslag geweest is, is
niet bekend.
Vermoedelijk hebben de Heren
XVII de zaak niet eens onder
zocht.
De geldwinst ging bij hen vóór
de zending
ImmersCornells jjatellef
had met deze overeenkomst be
reikt, dat de Sultan van Ternate
„een vriend der Compagnie werd
en aan de onzen het monopolie
der Kruidnagelen verleende
Dót sprak meer tot de heren
XVII dan de Zeeuwse missive!
A. M. WESSELS.
In laatste instantie is het so
cialisme een geloof; het geloof
aan de almachtige Staat.
Wanneer men jegens de mens
heid medelijden gaat krijgen,
beoordeelt men haar recht
vaardig.
*t Is misschien aan weinigen be
kend, dat de beroemde vesting
Sluis als een ruilobject heeft ge
diend.
In 1385 had hertog Fillps van
Bourgondlë, die door zijn huwe
lijk met Margaretha van Male te
vens graaf van Vlaanderen was
gestaan voor de stad Béthune tn
Frankrijk, welke stad aan Fillps
behoorde.
By de stad Sluis tegenover het
genoemde kasteel liet Fillps 1b
1393 ook een vestingwerk bouwen,
dat hij de naam gaf van Toren
van Bourgondlë. De stad Sluis liet
..verdedigingswerken der stad.
geworden, aan de mond van het
Zwin een begin gemaakt met het
bouwen van een zeer sterk ka
steel.
Om aan de overzijde ook een
versterking te hebben, die in zijn
macht was, ten einde het Zwin
geheel te beheersen, zou 't goed
zijn heer van de stad Sluis te zijn,
dat aan Willem van Namen toe
behoorde.
Met deze wist hij, 8 Augustus
1386, een ruiling aan te gaan,
waarbij Sluis aan hem werd af-
hy ook versterken, waarbij de bur
gers hem yverig ter zyde stonden.
Het versterken van Sluis was 'n
aoorn in het oog der vaak oproe
rige Bruggelingen en Vryiaten, die
nu door Fillps beter konden wor
den beteugeld. Het doel van Fi
llps was ook om de Engelsen te
weren, die vaak In Vlaanderen In
vallen deden.
In Maart 1857 zyn bU Sluis op
gegraven de fundamenten van de
toren van Bourgondlë. Van het
kasteel staat nog een stuk muur.
Op 4 Juli 1558 was Maximi-
liaan van Bourgondië, markies
van Veere en Vlissingen, kinder
loos overleden. Zijn aangewezen
erfgenaam en neef Maximiliaan
van Hennyn, later meer bekend
als graaf van Bossu, weigerde de
erfenis, die met zeer vele schulden
was bezwaard, te aanvaarden.
Eindelijk bepaalde de Grote Raad
van Mechelen, dat de bezittingen
moesten worden verkocht. Vlissin
gen werd gekocht door koning Fi-
lips, die rrsester wilde zijn van
deze door haar ligging belangrijke
stad. Ook Veere kocht hij om de
zelfde reden.
Daar Filips in Spanje vertoefde,
(in Augustus 1559 was hij van uit
Vlissingen voor goed uit ons land
vertrokken) werd hij in de per
soon van de graaf van Megen te
Vlissingen op 5 Augustus 1567 als
markies van Vlissingen gehuldigd.
De 1ste Aug. had een gelijke hul
diging te Veere plaats gehad.
Omdat koning Filips nalatig
bleef om te betalen, had op 27
Juni 1581 opnieuw de verkoop
plaats van Veere en Vlissingen,
waarvan toen koper werd Prins
Willem van Oranje, in wiens fa
milie zij gebleven zijn. Onze Ko
ningin kan zich naast haar vele
titels dus ook noemen markiezin
van Veere en van Vlissingen.
„Het schone behaagt maar één
dag wanneer het niet tevens goed
is, mijn zoon", zeide de vader.
Daarop vertrok hij.
Toen de zoon hersteld was
trouwde hij en achtte zich boven
mate gelukkig. Maar op een dag
was zijn gelaat bewolkt Zijn
mond werd stroever en er groef
de zich een diepe rimpel boven
zijn neuswortel. De vader zag het
en zweeg lange tijd. Tot op een
dag de zoon zich beklaagde:
„Vader, de vrouw, die ik huwde
is wel schoon, maar zij is zeer
dom".
„Met domheid kampen zelfs de
goden tevergeefs, mijn zoon", ant
woordde de vader.
„Vader ik vrees, dat ik mij toch
vergist heb, ik ben niet gelukkig
maar diep ongelukkig. Deze vrouw
is niet wat zij leek te zijn".
„Wat is het geluk, mijn zoon?"
vroeg de vader, waarop de zoon
weer het antwoord schuldig bleef.
„De man moet de levensstrijd te
gemoet gaan, mijn zoon", zei de
vader. Maar de rimpel in het
voorhoofd van de zoon werd die
per en zijn oog was strak en som
ber.
Tot op een dag plots alle rim
pels glad gestreken schenen en hij
opgetogen zijn vader vertelde:
„Vader, ik zal toch het geluk vin
den, ik heb een gezonde zoon ont
vangen".
„Voed hem op tot wijsheid, mijn
zoon en bedenk: lang is de weg
door voorschriften, kort en effen
door voorbeelden".
„Maar nu heb ik toch het ge
luk bekomen, mijn vader" zeide
de zoon.
„Van builen af komt het ge
luk nooit, mijn zoon; bedenk:
het geluk verlangt bronzen har
ten en het grift zich daar zeer
langzaam in".
De kleinzoon groeide op en
openbaarde de slechte vruchten
van een domme moeder, waarop
de groeven in het voorhoofd
van de zoon weer verdiepten en
het oog verstrakte.
„Het ware beter geweest geen
zoon te hebben, mijn vader. Wat
ik dacht dat mijn geluk uit
maakte wordt mijn ongeluk."
„Wat is geluk, mijn zoon?"
vroeg de vader, „bedenk: in het
midden zult gij het veiligst gaan.
Denk niet aan geluk en vreest
niet voor ongeluk. Een mens
heeft maar weinig nodig hier
beneden en dat weinigje nog
niet eens heel lang!
Nadenkend over deze woorden,
zag de zoon plots, hoe de baard
zijns vaders zeer vergrijsd was
en het.oog dof werd van ouder
dom.
Toen de kleinzoon groter werd
en slechte vrienden kreeg en in
drankgelegenheden zijn tijd ver
morste, klaagde de zoon zijn on
geluk bij de vader. En deze gaf
de raad: „Zachtheid is beter dan
geweld, mijn zoon, onderricht
uw kind en maakt hem opmerk
zaam op zijn dwaasheid."
Maar de kleinzoon lachte om
de woorden van zijn vader en
sprak: „Ik heb mij vast voor
genomen in de kroeg te sterven
en een gezonde ziel kan niet
leven in een droog lichaam."
Toen klaagde de zoon zijn
nood bij de vader cn sprak:
„het is alles de schuld van het
lot, dat ik kocht, had ik de
hengst niet gekregen, zo was ik
niet gevallen en ware ik niet
gevallen, zo was ik niet in het
hospitaal gekomen en zonder het
hospitaal had ik nooit deze dom
me vrouw gehuwd en zou deze
domme vrouw mij ook niet deze
dwaze zoon geschonken hebben.
Wat ik gedacht had het geluk
te zijn werd mijn ongeluk, mijn
vader."
Toen vroeg de vader: „Wat
is het geluk, mijn zoon?"
En de zoon wist nog niet het
antwoord.
Toen antwoordde de vader:
„Vermeng uw wijsheid met een
weinig dwaasheid, mijn zoon.
Niet geluk te hébben is het doel
van ons bestaan, doch geluk
waardig te zijn."
Toen kort daarop de klein
zoon beschonken thuis kwam en
bij het zich te rusten leggen de
luchter omstootte, zodat er
brand onstond, snelde de vader
door de vlammen om zijn kind
te redden. Grote brandwonden
mismaakten zijn aangezicht en
zijn baard was verschroeid.
Maar deze vaderliefde bracht
een omkeer in het leven van de
kleinzoon. Hij werd wijs en liet
de drank staan.
Toen verheugde de vader zich
en achtte zich opnieuw geluk
kig.
„Het geluk komt toch nog in
mijn leven, mijn vader", sprak
hij tot de grijsaard.
„Wat is het geluk, mijn zoon?"
vroeg deze. „Gij hebt uw baard
verloren?"
„Ik ben blij met mijn zoon,
die ik lief heb," zei de zoon.
„Liefde is de ware grondslag
van alle opvoeding, mijn zoon.
Gij hebt uw baard verloren?"
„De prijs was niet te duur
voor het behoud van mijn zoon,
mijn vader."
„Maar uw aangezicht is ge
schonden, mijn zoon."
„Als het nodig ware geweest
had ik een hogere prijs willen
betalen, mijn vader."
„Wat hebt gij voor deze prijs
ontvangen, mijn zoon?"
De zoon dacht na en zeide
daarop: „Dat mijn zoon goed
geworden is."
„Dus vindt gij uw geluk in
het goed-zijn van uw zoon?"
„Ja vader."
„Het kostte u uw baard en de
schoonheid van uw gelaat, mijn
zoon."
„De prijs was niet te duur al
had het mijn leven moeten kos
ten, mijn vader."
„Zo hebt gij dus nu het ge
luk, mijn zoon?"
„Ja, mijn vader."
„Zo bracht het lol, dat gij tl'in
uw jeugd kocht, u dus toch het
geluk?"
„Ja. mijn vader."
„Gij zijt mis mijn zoon. Het
lot bracht u materiaal, waarin
ongeluk en geluk besloten lagen.
Het was aan u, uit dit ijzer u
het geluk te smeden. Langs de
weg van offer en lijden hebt gij
het geluk ontvangen. Wat ons
in de schoot geworpen wordt is
geluk nóch ongeluk. Het is
slechts materiaal. Want bedenk,
mijn zoon, alleen hij is gelukkig,
die zijn geluk niet aan het geluk
te danken heeft."
Toén begreep de zoon de va
der en dankte hem