'Imjjm
Uit mijn klas.
DE NEGER.
Een Sollicitatie.
APHORISMEN.
VRAGENBUS.
Vrijdag 1 April 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
in haar aderen, betuigde zy zelf
eens ln een rijmbrief aan Rubens.
Welnu, dat gezellige „dlkkertje
stond eens in de weegschaal te
genover een pensionaris van Mid
delburg, wat ongetwijfeld een hoge
eer voor de laatste moet geweest
zyn. Een „eer", die hem blijkbaar
naar het hoofd moet geslagen
zijn, want, ook deze edelachtbare
heer pensionaris slaat aan het
dichten en dan komt er het vol
gende (alles ter ere van Anna
Roemers) te voorschijn:
„Seker voortreffellck Man, te-
gens Joffr. ANNA ROEMERS in
een weeghschale gewogen ende
overwoghen zijnde, maeckt op dat
geval 't na volgende ghedlcht:
Jonckvrou, ghy hebt ('t ls waer)
wat meer als ic gewoge,
Maer is 't reyn spel geweest,
of hebdy mij bedroge?
Want hoe! sal dan een Maeght,
die corter is dan ick,
Die smal van middel is,
van leden niet te dick,
Van handen wonder teer,
van aenslcht heel besneden,
Die nau het gras en crookt
daer op sy comt getreden,
Die met haer net ghewaet
versiert is, niet.belaen,
De schael, daer in een man
gheset ls, op doen gaen?
Of sout de maechdom zijn,
die u soo swaer doet wegen?
Men seght gemeenllck soo;
maer neen, lk segger tegen.
De maechdom is een ding,
dat nlemant hoort of slet,
Een waen, een wensch, een wint,
een dlerbaer wat of niet.
De maechdom die is licht;
en maechden, die gevrijt sjjn,
Die worde veeltijts swaer,
als sy de maegdom quyt zijn.
Op dit verheffend stuk poëzie
blijft Anna Roemers 't antwoord
volstrekt niet schuldig. Luister
maar:
De min, die vleesch en bloet
[verteert,
Die heb lek lang van mijn
[geweert;
Een anders luck my niet en
[wroecht,
Want my het mijne wel
[genoecht,
Nae hooge staet ick niet en
[tracht
Noch ben door laecheyt niet
[veracht.
Ick slaep gerust de nachten
[lanck.
Ick nut met smaeck mijn spijs
[en dranck;
Verwondert u dan daer niet van
Dat lok wat meer weegh als een
[Man
Die staech met sorghen is
[belaen,
Alleen niet hoe 't sijn huys
[mag gaen,
Maer die de lasten van 't gemeen
Noch boven dien torst op de
[leën.
Men ziet wel, dat zij weer stij!
weet te brengen ln het dispuut
met de bestbedoelende pensiona
ris van Middelburg, die het wat
al te stijlloos heeft gemaakt.
De Zeeuwen hebben het Anna
niet gemakkelijk gemaakt bij haar
verblijf in Middelburg, maar men
bedenke, dat we het Zeeuwse in
termezzo van de beroemde Anna
moeten houden ln de sfeer der
zeventiende eeuw, die een beetje
anders getint was, dan onze twin
tigste. De mensen waren wat
platter, wat ruwer, maar zeker
niet slechter of zedelozer dan on
ze geraffineerde tijd is. De geest
was over het algemeen kinder
lijker, kinderlijk oprecht, soms
overhellend tot de geest van het
^vnrvj rt'. r.»
LENTE.
Als je aan het schoonmaken
bent.... dan maak je schoon.
Ja natuurlijk, maar meteen
maak je een soort inventarisatie
van je bezit.
Nu maar, je weet als vrouw
toch heel je hebben en houden
wel, zul je zeggen.
Precies! Op een stukje na we
ten we immers, wat er in de kas
ten en hoekjes zit en de rest....
wel, die gaat haast dagelijks
door onze handen.
Ja, allemaal waar, maar in 't
diepst van ons hart hopen we
toch altijd nog op een meeval
lertjein verband met de
zomergarderobe. Dat ls weer een
nieuw probleem, waar het voor
jaar ons altijd .zeer voor steït
In het najaar legden we al
dat dunne goed netjes en schoon
gewassen in laden, kasten of
k sten. Veel aandacht gaven
we er toen niet aan, want er
viel wel wat anders te doen.
Hoe kregen we het hele span,
van groot tot klein, weer in de
warme winterkleren. Maar toch,
zo onbestemd had je gedacht,
het gaat nog wel van 't voorjaar.
En nu, nu staan we er voor, om
al de onzen weer van een be
hoorlijk stel zomerkleren te
voorzien. De zaak gaat dringen.
De jeugd zorgt wel, dat je dit
aan de weet komt. Het is zo'n
gewoon voorjaarsverschijnsel,
dat het jonge goed je na één
behaag'lijke dag in alle toon
aarden komt vertellen, dat ze.,
haast stikken van de warmte,
dat ze nodig de zomerkleren
aan moeten, d"t ze....
"/e kennen het liedje verder
wel, want je maakt het elk
voorjaar mede. Je houdt ze een
beetje aan het lijntje, zegt, dat
er nog genoeg koude kan komen,
„enfant-terrlble", het kind, dat
ln gezelschap er alles uitflapt,
wat vader en moeder liever niet
gezegd hadden gehouden. Maar
het kind blijft er des niettemin
het kind bij.
En zo gezien kunnen we ons
best voorstellen, dat Anna Roe
mers zich, als kind van haar tijd,
best vermaakt zal hebben tussen
de eenvoudige, ronde Zeeuwen,
die haar soms geplaagd hebben
met haar ongehuwde staat, maar
waarop zij het antwoord volstrekt
niet schuldig ls gebleven, zoals
haar gedicht: „Muytery tegen Cu
pido van Jonck-Vrouw Anna Roe
mers", ook wel met grote vrij
moedigheid getuigt.
even wachten maar, want met
de schoonmaak komt alles voor
de dag en dan zullen we wel
eens zien.... Inderdaad, met de
schoonmaak komt alles voor de
dag, enje schudt je hoofd
over je eigen fantasie. Zo 'n
beetje vaag had je in gedachten
al aardig wat voor elkaar. Na
tuurlijk gingen veel kleding
stukken op een volgende gene
ratie over. Zoiets spreekt wel
vanzelf in een groot gezin. Mien-
t. es spulletjes zou Ten precies
passen voor Lientje, waar Lien-
tje uitgroeide kwam met een
beetje veranderen te pas voor.,
enz. Ja, zo hadden we het aar
dig uitgedacht. Ach, arme, de
werkelijkheid!
Nee, dat japonnetje was toch
veel meer verschoten, dan we
dachten en in die zomerblouses
van Henk zaten tochveel meer
scheuren en gleedjesEn zo
pakten we meteen maar alles
uit, toch nog hopend op een goe
de verrassing. Dat je nou eens
iets zou vinden, waar je werke
lijk niet aan gedacht had. Het is
bepaald het voorjaar, dat onze
bekende Hollandse nuchterheid
even had doen inslapen.
Daar zit je dan met heel je
hebben en houden rondom je
opgestapeld. Het valt niet mee.
Als je naar je gemoed te werk
ging, trok je dadelijk aan de
gang met naald en draad. Maar
zelfs dat gaat niet. Eerst de
schoonmaak afwerken. In onze
gedachten echter werken we het
vraagstuk toch verder uit, terwijl
we soppen en wrijven en boenen,
's Avonds roepen we dan Mien-
tje en Lientje, of Jan en Piet al
vast maar even bij ons, om eens
te passen.
Het gaathet gaat niet.
Het ergste is, dat ons kroost
ratuurlijk ook al een aardig
woordje gaat meepraten. „Nee
maar moeder.... dat gaat niet
meer. Iedereen loopt nou in het
lang". Zelfs het mannelijk kroost
ondanks alle grote woorden, dat
ze niets, maar dan ook niets om
de mode geven, wil toch niet
graag een buitenbeentje zijn, ze
willen er uitzien net als al die
andere jongensEn tot slot
komt dan nog je jongste van 5
jaar die van de grote zussen
heel wat afluistert, je vertellen,
dat ze ook een new look wil
Mensen, hoe krijg ik het voor
elkaar denkt een moeder dan en
ze telt de textielpunten, begroot
de kosten en doet dit alles, ter
wijl ze deuren sopt, meubels
wrijft en meteen ook een oogje
in het zeil houdt over de middag-
pot.
Intussen wordt het lente, heel
fijntjes gaat de ribes bloeien en
de crocussen geven een kleuren
feest. Dan kan het gebeuren, dat
je belast en beladen met dekens
en kleben naar buiten stapt, het
hoofd vol van alles waarvoor je
zorgen moet, dat je dan opeens
ziet, dat het gaat bloeien en bloe
semen in je tuin.
Dan kun je even, heel even al
les vergeten, wat je voortjaagt
en voortdrijft om te genieten van
dit wondere, dat God in einde
loze goedheid en in mateloos ge
duld de aarde weer gaat versie
ren met de tere schoonheid van
de lentebloei. We gaan na een
paar minuten natuurlijk weer
verder, maar het lijkt wel of er
toch iets anders, iets ruimer ge
worden is in ons.
Bertus is, wat men gerust mag
noemen, een goede leerling. Zo
wat nummer één in 't leren.
Zijn gedrag is ook uitstekend.
Op z'n rapport prijkt achter ge
drag een negen. Die verdient hij
ten volle, zonder dat men daar
om van hem zeggen kan, dat hij
een „brave Hendrik" ls.
't Is een aardig jog, ik mag
hem wel.
Maar nu sta ik voor een raad
sel. Zitten er twee Bertussen in
die éne Bertus Ofweet men
thuis niet wat tucht is?
Voorop dient vastgesteld, dat
Bertus komt, uit wat men ge
woonlijk noemt, ,,'n keurig ge
zin".
Eilacy ook, In wat men dan
zo een „keurig gezin" noemt, is
men soms nog niet op de hoogte
met de eerste beginselen der op
voedkunde.
Doch nu 't verhaal.
Er wordt zo even na de bijbel
se geschiedenisles op m'n lokaal
deur geklopt.
'k Steven naar de deur en vind
daar Bertus' vader.
„Juffrouw, zou ik Bertus even
mogen spreken?"
Geen alledaags geval, 'n Vader,
die komt vragen, of hij z'n zoon
tje even mag spreken. Zoonlief
dan, een leerling eerste klas der
L. O.
't Verzoek wordt natuurlijk di
rect toegestaan.
Bertus wordt naar de gang ge
zonden, waarheen hij gaat met
z'n gewone, rustige gang. Het
snuitje vertoont wel is waar een
verbaasde trek.
Vader heeft echter geen afge
sloten retraite nodig, want voor
de wijdgeopende lokaaldeur vraagt
hij: „Bertus, waar heb je mjjn
fiets gelaten?"
M'n zevenjarige peuter licht
zijn vader in en wordt dan door
deze weer prijsgegeven naar zijn
bank.
Vader blijft even bij de deur
staan, verwacht mij blijkbaar bij
zich.
Dan komt de vraag: „Hoe gaat
het met hem op school?"
Het wordt gezegd op een toon,
alsof niet anders verwacht wordt
dan dat ik wel direct zal gaan
vertellen, dat zoonlief opgroeit
voor galg en rad.
Ik kijk heel verbaasd naar de
vader en begin dan, geheel naar
waarheid, een loflied te zingen op
Bertus.
De lokaaldeur is inmiddels toe
gedaan.
De verbazing groeit nu op Va
ders gezicht, en als ik uitgespro
ken ben, staat hij me met open
mond ongelovig aan te kijken.
Of hij mij gelooft, zegt hij niet,
maar met een wel. prekend en
veelzeggend gebaar zegt hij:
„Nou, thuis, daar is 't me d'r
eentje
't Lijkt wel toneelspel, want nu
is 't weer mijn beurt om stom
verbaasd te staan, want ik zie
duidelijk, dat vader het heel ern
stig meent met z'n klacht.
't Werk roept vader weer, die
heeft blijkbaar vanmorgen al op
onthoud genoeg gehad, door het
zoeken naar z'n fiets.
Hij gaat weg met 'n zó hard-
grondig gemeende wens: „Nou het
beste er dan maar mee", dat ik
wel kan merken, dat m'n loflied
op Bertus bij hem weinig weer
klank en in 't geheel geen geloof
heeft gevonden.
Maar vader heeft mij ook niet
overtuigd. Bertus is een aardige,
gehoorzame jongen.
En terwijl lk een blik werp op
het raadsel, dat daar heel rustig
met de armen over elkaar in de
bank zit, met een paar onschul
dige ogen op mij gevestigd, denk
ik: hoe is het nu, zitten er twee
Bertussen in jou, óf weten ze
bij jou thuis niet met je om te
springen
Bertus zelf geeft me het ant
woord niet. Als hij mijn peinzen
de blik ziet, glimlacht hjj even en
gaat nóg rechter in zijn bank zit
ten, maar ik begin er naar over
te hellen Bertus vrij te pleiten
en de schuld aan thuis te geven.
Of vergis ik mij toch? R. T.
Om Uact ue-ckaai.
Het is geen wonder, dat Nick
Burley, de jonge neger, de blan
ken haat. In Georgia, een der
zuidelijke staten van Amerika,
is de rassenhaat tussen blank en
zwart heel groot, en in het stadje
Johnstone, waar Nick geboren is,
wonen weinig blanken en heel
veel negers. Maar die weinige
blanken beschouwen negers nog
als slaven.
Nick slentert door de hete
straat, op versleten sandalen, in
een versleten broek en verder
bedekt met een dun vodje, dat
hij van zijn oudere broer heeft
over genomen. Meer kleding
heeft hij niet.
Hij schooiert om eten, want
hij heeft honger. Er is voor de
negers maar op enkele tijden
van het jaar iets te verdienen en
ze zjjn niet gewend spaarzaam
te leven. Wanneer ze iets ver
diend hebben, gaat het direct op
aan duur eten, prullen en drank.
Voor de rest leven zij van wat
ze bij elkaar kunnen schooien
en dat is niet veel.
Hij slentert langs de gevulde
winkels, waar de blanken hun
inkopen doen, winkels, waarin
negers maar op bepaalde tijden
van het jaar terecht kunnen,
wanneer ze genoeg geld verdie
nen. Hij slentert langs het sta
tion, waar twee wachtkamers
zijn, één voor de blanken en één
voor de zwarten, en wee de
zwarte, die het wagen zou in het
lokaal van de blanken te komen.
Grote bussen denderen langs
hem heen, bussen alleen bestemd
voor blanken, en bussen, meestal
rammelende voertuigen, beschik
baar voor de negers.
Zo is heel de maatschappij ge
scheiden door een barricade, de
blanken hebben hun eigen we
reld en de negers hebben hun
eigen wereld.
Het is altijd zo geweest, het
zal altijd wel zo blijven, denkt
Nick. En met zijn ingeboren in
schikkelijkheid en aanpassings
vermogen, heeft hij er eigenlijk
niet eens zoveel last van.
Alleen als hij honger heeft,
dan komen de dierlijke instinc
ten naar boven en kan briesende
haat opbruisen.
Honger is voor een zwarte dan
ook net zo erg als voor een
blanke. En zulk een honger
heeft hij nu.
Hij weet de plaats, waar hij
al eens meer eten gestolen heeft.
Bij het bekende eethuis, waar
het altijd druk is, kan men door
een zijgangetje achter bij de
keuken komen en wanneer je
het treft, dat de bedienden even
naar voor zijn, kun je soms een
lekker hapje eten wegkapen.
Dat gaat hij nu weer probe
ren.
Hij slentert het gangetje door,
kijkt door de kier van de deur
en ziet geen mens. Lenig als 'n
panter sluipt hij naar binnen
en grist een groot stuk pas ge
bakken biefstuk weg, dat op 'n
bord ligt.
Maar als hij zich omkeert om
weg te sluipen, voelt hij zich
beet gepakt bij de slippen van
zijn ^unne jasje. Hij hoort het
scheuren. Een razende woede
over dit mislukken van zijn
voornemen kookt plots door
zijn hete bloed. Hij keert zich
om en geeft de man een felle
trap tegen zijn buik. Deze rolt
om ver en Nick schiet de deur
uit het gangetje in.
Hij kent de weg en is al gauw
buiten de greep van wie hem
mocht vervolgen.
De trap is aangekomen, weet
hij, maar hij bekommert zich er
niet erg om, op dit eerste ogen
blik. Zijn honger moet gestild
worden. Hij schrokt met dierlijke
beweging het stuk vlees naar
binnen en veegt met de rug van
zijn hand het vet van zijn lip
pen. Dat voelt goed!
Maar wanneer hij 's avonds bij
zijn moeder in het kleine kamer
tje zit, zien zijn altijd loerende
ogen de schim van een politie
man langs het raam gaan. Op
het zelfde ogenblik is hij het
kamertje uit en klimt op zolder
door een dakvenstertje naar het
dak. Met een paar sprongen is
hij aan de achterzijde en ver
dwijnt over andere huizen, in
een tuin op straat.
De politie Informeert en zoekt
tevergeefs naar hem. Nick is niet
te vinden. Zijn moeder weet niet,
wat hij op zijn kerfstok heeft,
maar ze vraagt nergens naar.
Intuïtief weet ze wel zo onge
veer wat er gebeurd kan zijn.
En Nick is nooit meer thuis ge
komen.
Hij weet, dat men hem in zijn
geboorteplaats zoeken zal, net
zolang tot men hem gevonden
heeft en dan staat de allervre
selijkste straf hem te wachten.
Blijkbaar heeft zijn slachtoffer
hem dus herkend.
Nog diezelfde nacht zoekt hij
buiten het stadje een plaatsje
op een pas op gang komende
goederentrein en laat zich mee
nemen het Noorden in.
Een paar honderd mijl verder
stapt hij over op een andere
trein, kruipt weg tussen de dek
kleden. Binnen een week is hij
in Chicago, de gewone onder
duikplaats voor al wat zwart is
en iets op het geweten heeft.
Schrijven kan hij niet en zijn
moeder heeft dus nooit meer iets
van hem gehoord of gezien. Zo
gaat dat bij negers.
Maar de laaiende haat tegen
al wat blank is, blijft in dit jon
ge leven groeien. Hij loopt naar
vergaderingen, waar de negers
elkander ophitsen tegen de blan
ken, waar de onzinnigste denk
beelden worden uitgesproken
over revolutie, opstand, muiterij.
Om in leven te blijven pakt
hij van alles aan: hij is chauf
feur bij een dokter, tuinknecht
bij een bankier, stadsreiniger,
schoenpoetser, pakjesdrager bij
de stations. Al die baantjes du
ren maar heel kort, want zijn
geest is ongedurig.
Dan wordt het winter.
December is guur in Chicago.
De ijzige wind strijkt over het
Michiganmeer heen over de
stad. Zijn kleren zijn tegen die
Noordse koude niet bestand en
hij heeft geen geld zich winter-
Vrijdag 1 April 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
tta-a-k
O
tyidk&Yi.
Enige tijd geleden las ik eens
in een levensbeschrijving van
een groot man, hoe zijn vader
hem eens zeide: sterven moet
een actieve daad zijn. Men be
grijpt wat hiermede bedoeld
werd. Er zijn veel mensen, mis
schien wel verreweg de mees
ten, die de dood over zich laten
komen als iets dat onvermijde
lijk komen moet en waarbij zij
zoveel mogelijk passief blijven.
We leven nu in de „lijdens
weken" en van Christus' sterven
lezen wij, dat hij volkomen ac
tief zijn leven over gaf: „Vader
in Uw handen' beveel ik mijn
Geest" zei hij. Ik geloof, dat
in deze zin ook van ieder goed
christen gevorderd kan worden,
dat hij actief zijn leven over
geeft.
Maar wat van de dood geldt,
geldt in niet mindere mate ook
van uw ziek-zijn.
De meeste mensen laten een
ziekte passief over zich komen
en begrijpen niet, dat wij ge
roepen zijn ook op „christelijke
wijze" ziek te zijn.
Ziek-zijn is inderdaad een
zware beproeving, vooral wan
neer het langere tijd duren
moet.
De overgang uit het gewone
dagelijkse leven is zo heel groot.
Eerst was men nog actief, was
vervuld van de beslommeringen
des dagelijkse levens, kwam tijd
te kort voor dit en voor dat,
jaagde iedere dag een doel na
en nu opeens is dat uit. We zijn
tot werkeloosheid en stil-zijn
geoordeeld. Andere mensen om
ons heen hebben hun taak en
wij liggen maar stil, soms met
pijn, soms met zorg voor de
toekomst. En dan komen de vra
gen, vragen van allerlei aard,
die voorneen in ons denken
geen plaats konden hebben.
Soms worden we ontevreden,
een plaag voor onze omgeving
en zeker voor ons zelve. We
leven het leven passief, we laten
ons leven en willoos wachten
we maar af wat er gebeuren
gaat.
Wié zó ziek is, verstaat zeker
niet wat God met ons ziek-zijn
bedoelt. Passiviteit past ook niet
in het leven van een christen
wanneer hij ziek is. Ook het
ziek-zijn moeten we actief aan
vaarden en er mede bezig zijn.
Het is volstrekt niet waar, dat
wij als zieke, niets-nutters zijn
geworden, waarmede de Here
in dit leven niets meer doen
kan.
Christus zelve zegt van zo'n
ongelukkige stakker: Dit is tot
verheerlijking Gods. Wanneer
wij gaan beseffen, dat God ons
uit ons dagelijkse leven terug
trekt en ons voor kortere of
langere tijd op een ziekbed uit
strekt, dan behoren wij ons af
vragen: Wat wil God met deze
weg in mijn leven? Wat is de
zin van mijn ziek-zijn? En deze
vraag reeds drijft ons tot activi
teit. De omstandigheden waar
in we gebracht worden, kunnen
soms heel moeilijk zijn. We zijn
jong en hebben een leven voor
ons, we moeten ons intens voor
bereiden op de levenstaak die
ons wacht en nu zet God er een
streep onder. Of we hebben als
huismoeder een druk gezin, de
kinderen hebben onze verzorging
zo nodig, onze echtgenoot kan
onze verzorging niet missen en
nu moeten we maar stil liggen.
Of we hebben als man en vader
een arbeidzaam leven gehad.
Onze winkel, onze bakkerij, onze
boerderij kan onze krachten
niet ontberen, we hebben de
grqte zorg voor ons gezin en nu
wordt ons een „halt" toe
geroepen.
Dan rijzen de problemen, de
vragen stapelen zich op en we
weten er geen weg mee. De
mensen, die ons bezoeken, zijn
wel vriendelijk en spreken naar
hun beste weten „troostwoor
den", maar het is meestal zo
oppervlakkig, zo volstrekt niets
zeggend en vaak vermoeien ze
ons inaar met hun goedkope
gemeenplaatsen. Of zij openbaren
zich als zéér moeilijke vertroos
ters zoals Job ondervond van
zijn „vrienden".
Jobhij is zwaar bezocht
geweest. Maar hij is er niet pas
sief onder gebleven. Hij heeft
geworsteld tot hij de beantwoor
ding van zijn vele vragen had.
„Zou ik het goede van de Here
ontvangen en het kwade niet?"
met deze woorden treedt hij zyn
lijden actief tegemoet, ver
werkt hij het en komt tot vrede.
Die „vrede" verwacht de Here
ook van u, nu gij op het ziekbed
ligt. Hij wil dat ge komt tot de
levenshouding: Here, Gij vergist
u niet, gij hebt uw bedoeling
met deze weg, ik wil deze weg,
hoe donker ook, actief betreden,
aan uw hand, laat mij slechts
zien wat gij voor mij op mijn
ziekbed te doen hebt.
Ik weet wel, dat is niet zo
gemakkelijk gezegd, dat kost
soms zware strijd, maar dat Is dan
ook dc actie, die van u op uw
ziekbed gevraagd wordt. Dat
sluit alle passiviteit uit. Maar
de vrucht is: vrede. Langs die
weg kan soms ook van u gezegd
worden, wat men soms hoort
zeggen door mensen die een
zieke bezochten: Ik kwam er om
te vertroosten, maar ik werd
zélf vertroost.... ik kwam er
om te onderrichten, maar ik
werd zélf onderricht....
Een onzer Zeeuwse kerken had
sollicitanten opgeroepen voor
het vacerende ambt van Voor
zanger-Schoolmeester.
Zij ontving de volgende solli
citatie:
1 Mei 1754.
„Zonder roem, na waarheid,
dient deze tot informatie, dat
onze familie bestaat uit man,
vrouw en zoon; wij zijn ruim 40
jaren; de zoon, de fleur onzer
jonkheid, de kragt onzer lende
nen, de staat onzer bejaarde da
gen, is 20 jaar oud, en meester
glazenmaker en verver, en mees
ten tijd ondermeester, een jon
geling des geluks, fris en wél ge-
formeert, en zagt van handen.
Zoo U.E.A. een wel gedresseert
schoolmeester en voorzanger van
doen of noden hebt, God geve
U.E.A. wijsheid en voorzigügneid
in de eleitie van sodanig een per
soon, of wat het ook sij, verzoeke
U.E.A. aangaande mijn kunsten
en wetenschappen eens aan te
merken; dezelve bestaan uit de
volgende dingen of wetenschap
pen, namelijk: Italiaansch- of
scheepsboekhouden, de wijn-
roeierskonst, stuurmans- en
landsmeetskomst, zonder roem,
dog het is God's gaven, extra
ordinair puik overheerlijk schoon
zingen. Zoo U.E.A. begeerig bent
aan te hooren, tot verwondering,
ja zelfs verbaasdheid, en wat iets
meer sij, dat so een teeder
lichaam so een geluid kan geven.
Ik ben op de vierde verandering
van domicillium; alle figuren
op het konstigste door ovaal
rondsgewjjze met de passer te
halen, alle zonn'enwijzers te vor-
meeren, Italiaansche Romeinsche
letters, ja tot 50 diversche stan
den te schrijven en te vergulden,
en diergelijke wetenschappen en
kapaciteiten meer, mede de
vaardigheid der pen, in dewelke
ik voor niemant hoef te wijken;
de roem buitengesloten. Ik ben
versekert, dat U.E.A. nog beter
suit ondervinden, wanneer ik het
met de pen durf te exprimeeren.
Wanneer U.E.A. gelieven te zien
of te hooren, hebt maar U.E.A.
te recommandeeren, of door
iemand te laten afhaalen: de dis
tantie tusschen beide is 9 of 10
uuren. Mijn vrouw is de aller
beste in haar huishouden, in het
adsisteeren van mijn school.
Afijn, van dc hoofdschedel af tot
de voetzooien ben ik een school
meester.
N.B. Wijn of sterkedrank
wordt door mij nimmer gedron
ken. Z -t ook voor het laatst, ja,
voor het laatst zegge ik, en
hoort, U.E.A. sullen nog beter
ondervinden aangaande mijn
comportement.
P.S. Per eerste occazie ant
woord verwagtende van te komen
of niet. Zoo U.E.A. op sodanige
conditiën niet gelieven te hooren
of zien, gelieft dan maar de
goedheid te hebben van mijn pa
pier met den eersten terug te
zenden. Dan hoop ik, dat de
Hemel U.E.A. wil geven eendrag-
tigheid en liefde, ja zelfs concor
dantie tot in electie van een goed,
braaf, eerlijk, bejaard en deugd
zaam man.
De Heer segene U.E.A. en de
waarde broeder der gemeente in
het electiseeren van een ander
persoon van het vaccerende ampt
Uwes schoolmeester en voorzan
gers.
Blijven na hertelijke salutie en
prezentatie van mijn onderdani
ge dienstpresentatie aan U.E.A.
met de broederen der gemeente.
Uwen onderdanigsten dienaar
S. J. V.
Schoolmeester te O".
Ofschoon het niet in de notu
len staat, mogen we toch wel ver
onderstellen, dat deze sollicitant
benoemd is.
Anders was het schoolbestuur
wel tegen zichzelf geweest. On
derwijzers, die op 50 manieren
letters kunnen schrijven, wier
vrouwen in school assisteren,
vrij van sterken drank zijn, en
van. de hoofdschedel tot de voet
zool voor het ambt geschikt zijn,
stampte men in 1754 zo maar nfet
uit de grond
W.
De emancipatie der vrouw is de
grootste vleierij jegens het man
nelijk geslacht.
Er zou slechts weinig in de we
reld ondernomen worden als men
maai1 altijd naar het einde gezien
had.
Onze beste gedachten komen
van anderen.
Het geheim van het geluk is:
nooit uw krachten werkeloos te
laten.
Het is uit de botsing der karak
ters, niet uit den strijd der denk
beelden, dat de antipathieën ge
boren worden.
Uiat yeê-eulcLe. eh. o-p
Uw- u-etyaaAclaty
X April 1945. De Geallieerden
zijn begonnen met de zuivering
van het Rulirgebled.
I April 1853. Roomse kerk voert
bisschoppelijk bestuur ln, wat
Aprilbeweging veroorzaakt.
5 April 1586. De Edelen over
handigen de Landvoogdes een
smeekschrift.
6 April 1941. Duitse troepen
rukken Zuid-Slavië en Grieken
land binnen. Hitler zal nooit dul
den, dat zich daar een mogend
heid nestelt om hem van daar
aan te vallen.
7 April 1945. De Engelsen be
vrijden Coevorden, Den Ham en
Doesburg, maar moeten Zutphen
weer aan de Duitsers afstaan.
8 April 1948. De Illegale orga
nisatie, die de brand in het Be
volkingsregister te Amsterdam
stichtte, is door de Duitsers ont
dekt.
9 April 1609. Twaalfjarig be
stand te Antwerpen gesloten.
N. M, te H. (Z.-Vl.) komt nog
eens terug op wat w(j zelden aan
gaande het kaartspel. Hij meent,
dat bij „jokeren" niet alleen maar
van kans-spel gesproken kan wor-
oen, maar dat daarbij ook wel ter
dege berekening, vaardigheid enz.
te pas komen. Een goed speler zal
er uit halen wat er ln zit, maar
van „kans" ls volgens zyn mening
hier geen sprake. Dat zou veeleer
gezegd kunnen worden van „gan-
zeborden"; „mens erger Je niet",
enz., waarbij de dobbelstenen be
slissen, Voor hem beslist hoe
men speelt; gaat het om een ja
gen naar winst (b[j ouderen om
geld, bij jongeren om „snoep"),
dan zijn deze spelen uit de boze.
Hjj eindigt zijn brief met de op-
mérking: „Wellicht zijn hierover
nog andere meningen, welke lk
zeer graag wil vernemen. Bij voor
baat mijn dank
Antwoord: Wij zullen onze ge
dachten hierover nog even terug
houden. Inderdaad Hjkt het goed,
dat onze lezers (of lezeressen)
hun gedachten er eens over schrij
ven. Het is belangrijk genoeg. Eén
andere abonné deelde mede, dat
hem gebleken was, dat het kaart
spel ln de na-oorlogse jaren ook
in Zeeland zéér ls toegenomen.
Welnu, dat ls een reden te meer
dat we deze zaak eens bezien.
Wie geeft er zijn gedachten
over?
Antwoord aan de redactie
Zeeuwsch Weekend, te Goes.
kleding aan te schaffen. Een
diep heimwee naar het zonnige
Zuiden groeit, een heimwee naar
zijn moeder, die met haar be
krompen, kinderlijke geest hem
toch instinctief, als een moeder-
dier, begreep en liefhad.
In de Kerstweek slentert Nick
huiverend door de drukke stra
ten van de koude, zelfzuchtige
stad. Hij zoekt dekking voor de
snijdende wind tegen een der
zuilen van het stadsviaduct, waar
overheen de zware electrische
trams onophoudelijk voortrazen,
een oorverdovend lawaai ver
oorzakend.
Dan valt zijn oog op de deur
van een zaaltje, schuin tegenover
hem. Telkens gaat het tersluiks
open en treedt een neger of ne
gerin er binnen en dan valt er
een streep licht over het straat
plaveisel. Daar binnen is het
licht en dat fascineert hem. De
ze rasgenoten hebben iets om
hun avond te vullen en geprik
keld door nieuwsgierigheid, en
lust zich te warmen, sluipt hij
de deur binnen en bevindt zich
dan in een haveloos portaal.
Verder durft hij niet te gaan.
Er komen meer bezoekers en
hij gaat terug naar zijn plaatsje
bij de zuil. Na een kwartier komt
er geen neger meer binnen, en
de deur blijft gesloten. Maar die
gesloten deur trekt hem nog
meer dan de deur die telkens
even open ging. Wat gebeurt daar
in die zaal? Hij sluipt opnieuw
het portaal in en duwt de bin
nendeur op een kier. Dan ziet
hij een neger in zwarte kleding
spreken tot de gevulde zaal, een
klein kerstboompje staat op een
tafel schraal verlicht met elec
trische lampjes.
Een onbekookte woede grijpt
Nick plot aan. Hier geven zijn
rasgenoten zich over aan de
godsdienst van de blanken. In
zijn oog zijn ze verraders, die
met de vijand samenwerken.
Alle schuwheid verliezend
springt hij snel naar voren, gilt
een ijzige vloek door de zaal,
grijpt het boompje en smijt het
tegen de grond. De lampjes
springen in scherven. Hij balt de
vuist tegen de neger-predikant
en dan is hij met een paar pan-
tersprongen bij de deur en ver
dwijnt in de straatkoude.
Het is allemaal gebeurd eer
één van zijn rasgenoten eigen
lijk weet wat er plaats greep.
Verbaasd kijkt de één naar de
ander. Een neger wil de dader
nalopen, maar de prediker houdt
hem tegen. Zachtmoedig zegt
hij: „Hij weet niet wat hij deed,
laat ons voor hem bidden
Hij raapt het boompje op en
plaatst het weer voorzichtig op
de tafel. Met de aan scherven
gesprongen lichtloze lampjes,
lijkt het alsof het leven er uit
verdoofd is.
Nick draaft enkele straten
verder en staat dan stil. Wat
heeft hij gedaan? Hij beeft en
zijn kaken klapperen op elkaar.
Hij leunt weer tegen een der
zuilen van het viaduct en dan
geraakt hij in een vreemde
droomtoestand. Hij ziet zijn moe
der, die hem een dikke boter
ham toereikt, dan is hij bewuste
loos.
In het negerziekenhuis komt
de jonge neger bij zinnen en het
duurt even eer hij zijn toestand
begrijpt.
En dan heeft Nick er vrede
mede. Het is hier warm en hij
kan rusten, meer heeft hij niet
nodig.
De arts constateert volkomen
uitputting, maar zijn jonge, ster
ke lichaam zal het binnen enkele
weken er weer boven op halen.
Maar juist die enkele weken
zijn voldoende om een keer in
zijn vernielde leven te brengen.
Want de neger-predikant komt
op de zaal een gemeentelid be
zoeken en als hij in de hoek
Nick ziet liggen, herkent hij hem
onmiddellijk.
Hij gaat bij Nick zitten en
spreekt rustig, met het bijbeltje
in zijn hand over Jezus.
Eerst keert Nick zijn hoofd om
en wendt zich van de spreker af,
maar het mooie verhaal boeit
zijn kinderlijke ziel. Een nieu
we, ongekende wereld gaat voor
hem open. Wat weet hij van be
grippen als: liefde, zelfopoffe
ring, vergeving, genade? Het is
alles volstrekt vreemd voor hem
en de neger-predikant, die wel
thuis is op de onontgonnen ver
wilderde akker van een jonge,
verwaarloosde negerziel, weet de
sprekende beelden te pakken,
die de poorten van deze, in on
wetendheid gekerkerde geest
hem ontsluiten. Hij keert terug
en terug al tastend naar de diep
ste roerselen van deze primitieve
maar licht ontvankelijke ziel,
krijgt hij innig contact en, of
schoon zelve heel arm, neemt
hij de jonge neger bij zich in
huis en onderwijst hem, leert
hem lezen, geeft hem onderricht
in de bijbelse geschiedenis, en
vindt in deze zoon van het Ame
rikaanse volk, hoé erg verwaar
loosd door het blanke ras, een
scherpe geest, die heel snel op
neemt en goed vasthoudt.
Enkele jaren later is Nick,
dwars door Amerika gegaan
naar de Westkust, het zonnige
Californië, dat hem in zo veel
herinnert aan zijn zonnige ge
boorteland, Georgia.
Men herkent in hem het ver
waarloosde straattype niet meer.
Hij draagt een helder wit boord
je, dat sterk afsteekt tegen zijn
inktzwarte kroeshaar en donke
re huid. Hij heeft een wat groen
verschoten, geklede jas aan, ca
deau van zijn vriend in Chica
go, en zo stapt hij des Zondags
naar zijn kerkje in San José,
waar hjj predikant geworden is.
Het is maar een klein groep
je, een jong negerinnetje speelt
het zaalorgeltje en de collecte
brengt maar net de zaalhuur op,
maar dat is allemaal niet erg.
Nick is timmermansknecht ge
worden, hij koos het vak van
zijn Heiland en dat stelt hem in
staat te leven.
En zyn jonge neger-gemeente
groeit, want de één wekt de an
der op te komen luisteren.
En zo is, in Christus, het ras
sen-probleem tussen Cham en
Japhet bij Nick volkomen op
gelost.
w