'Imjjm Uit mijn klas. DE NEGER. Een Sollicitatie. APHORISMEN. VRAGENBUS. Vrijdag 1 April 1949 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 in haar aderen, betuigde zy zelf eens ln een rijmbrief aan Rubens. Welnu, dat gezellige „dlkkertje stond eens in de weegschaal te genover een pensionaris van Mid delburg, wat ongetwijfeld een hoge eer voor de laatste moet geweest zyn. Een „eer", die hem blijkbaar naar het hoofd moet geslagen zijn, want, ook deze edelachtbare heer pensionaris slaat aan het dichten en dan komt er het vol gende (alles ter ere van Anna Roemers) te voorschijn: „Seker voortreffellck Man, te- gens Joffr. ANNA ROEMERS in een weeghschale gewogen ende overwoghen zijnde, maeckt op dat geval 't na volgende ghedlcht: Jonckvrou, ghy hebt ('t ls waer) wat meer als ic gewoge, Maer is 't reyn spel geweest, of hebdy mij bedroge? Want hoe! sal dan een Maeght, die corter is dan ick, Die smal van middel is, van leden niet te dick, Van handen wonder teer, van aenslcht heel besneden, Die nau het gras en crookt daer op sy comt getreden, Die met haer net ghewaet versiert is, niet.belaen, De schael, daer in een man gheset ls, op doen gaen? Of sout de maechdom zijn, die u soo swaer doet wegen? Men seght gemeenllck soo; maer neen, lk segger tegen. De maechdom is een ding, dat nlemant hoort of slet, Een waen, een wensch, een wint, een dlerbaer wat of niet. De maechdom die is licht; en maechden, die gevrijt sjjn, Die worde veeltijts swaer, als sy de maegdom quyt zijn. Op dit verheffend stuk poëzie blijft Anna Roemers 't antwoord volstrekt niet schuldig. Luister maar: De min, die vleesch en bloet [verteert, Die heb lek lang van mijn [geweert; Een anders luck my niet en [wroecht, Want my het mijne wel [genoecht, Nae hooge staet ick niet en [tracht Noch ben door laecheyt niet [veracht. Ick slaep gerust de nachten [lanck. Ick nut met smaeck mijn spijs [en dranck; Verwondert u dan daer niet van Dat lok wat meer weegh als een [Man Die staech met sorghen is [belaen, Alleen niet hoe 't sijn huys [mag gaen, Maer die de lasten van 't gemeen Noch boven dien torst op de [leën. Men ziet wel, dat zij weer stij! weet te brengen ln het dispuut met de bestbedoelende pensiona ris van Middelburg, die het wat al te stijlloos heeft gemaakt. De Zeeuwen hebben het Anna niet gemakkelijk gemaakt bij haar verblijf in Middelburg, maar men bedenke, dat we het Zeeuwse in termezzo van de beroemde Anna moeten houden ln de sfeer der zeventiende eeuw, die een beetje anders getint was, dan onze twin tigste. De mensen waren wat platter, wat ruwer, maar zeker niet slechter of zedelozer dan on ze geraffineerde tijd is. De geest was over het algemeen kinder lijker, kinderlijk oprecht, soms overhellend tot de geest van het ^vnrvj rt'. r.» LENTE. Als je aan het schoonmaken bent.... dan maak je schoon. Ja natuurlijk, maar meteen maak je een soort inventarisatie van je bezit. Nu maar, je weet als vrouw toch heel je hebben en houden wel, zul je zeggen. Precies! Op een stukje na we ten we immers, wat er in de kas ten en hoekjes zit en de rest.... wel, die gaat haast dagelijks door onze handen. Ja, allemaal waar, maar in 't diepst van ons hart hopen we toch altijd nog op een meeval lertjein verband met de zomergarderobe. Dat ls weer een nieuw probleem, waar het voor jaar ons altijd .zeer voor steït In het najaar legden we al dat dunne goed netjes en schoon gewassen in laden, kasten of k sten. Veel aandacht gaven we er toen niet aan, want er viel wel wat anders te doen. Hoe kregen we het hele span, van groot tot klein, weer in de warme winterkleren. Maar toch, zo onbestemd had je gedacht, het gaat nog wel van 't voorjaar. En nu, nu staan we er voor, om al de onzen weer van een be hoorlijk stel zomerkleren te voorzien. De zaak gaat dringen. De jeugd zorgt wel, dat je dit aan de weet komt. Het is zo'n gewoon voorjaarsverschijnsel, dat het jonge goed je na één behaag'lijke dag in alle toon aarden komt vertellen, dat ze., haast stikken van de warmte, dat ze nodig de zomerkleren aan moeten, d"t ze.... "/e kennen het liedje verder wel, want je maakt het elk voorjaar mede. Je houdt ze een beetje aan het lijntje, zegt, dat er nog genoeg koude kan komen, „enfant-terrlble", het kind, dat ln gezelschap er alles uitflapt, wat vader en moeder liever niet gezegd hadden gehouden. Maar het kind blijft er des niettemin het kind bij. En zo gezien kunnen we ons best voorstellen, dat Anna Roe mers zich, als kind van haar tijd, best vermaakt zal hebben tussen de eenvoudige, ronde Zeeuwen, die haar soms geplaagd hebben met haar ongehuwde staat, maar waarop zij het antwoord volstrekt niet schuldig ls gebleven, zoals haar gedicht: „Muytery tegen Cu pido van Jonck-Vrouw Anna Roe mers", ook wel met grote vrij moedigheid getuigt. even wachten maar, want met de schoonmaak komt alles voor de dag en dan zullen we wel eens zien.... Inderdaad, met de schoonmaak komt alles voor de dag, enje schudt je hoofd over je eigen fantasie. Zo 'n beetje vaag had je in gedachten al aardig wat voor elkaar. Na tuurlijk gingen veel kleding stukken op een volgende gene ratie over. Zoiets spreekt wel vanzelf in een groot gezin. Mien- t. es spulletjes zou Ten precies passen voor Lientje, waar Lien- tje uitgroeide kwam met een beetje veranderen te pas voor., enz. Ja, zo hadden we het aar dig uitgedacht. Ach, arme, de werkelijkheid! Nee, dat japonnetje was toch veel meer verschoten, dan we dachten en in die zomerblouses van Henk zaten tochveel meer scheuren en gleedjesEn zo pakten we meteen maar alles uit, toch nog hopend op een goe de verrassing. Dat je nou eens iets zou vinden, waar je werke lijk niet aan gedacht had. Het is bepaald het voorjaar, dat onze bekende Hollandse nuchterheid even had doen inslapen. Daar zit je dan met heel je hebben en houden rondom je opgestapeld. Het valt niet mee. Als je naar je gemoed te werk ging, trok je dadelijk aan de gang met naald en draad. Maar zelfs dat gaat niet. Eerst de schoonmaak afwerken. In onze gedachten echter werken we het vraagstuk toch verder uit, terwijl we soppen en wrijven en boenen, 's Avonds roepen we dan Mien- tje en Lientje, of Jan en Piet al vast maar even bij ons, om eens te passen. Het gaathet gaat niet. Het ergste is, dat ons kroost ratuurlijk ook al een aardig woordje gaat meepraten. „Nee maar moeder.... dat gaat niet meer. Iedereen loopt nou in het lang". Zelfs het mannelijk kroost ondanks alle grote woorden, dat ze niets, maar dan ook niets om de mode geven, wil toch niet graag een buitenbeentje zijn, ze willen er uitzien net als al die andere jongensEn tot slot komt dan nog je jongste van 5 jaar die van de grote zussen heel wat afluistert, je vertellen, dat ze ook een new look wil Mensen, hoe krijg ik het voor elkaar denkt een moeder dan en ze telt de textielpunten, begroot de kosten en doet dit alles, ter wijl ze deuren sopt, meubels wrijft en meteen ook een oogje in het zeil houdt over de middag- pot. Intussen wordt het lente, heel fijntjes gaat de ribes bloeien en de crocussen geven een kleuren feest. Dan kan het gebeuren, dat je belast en beladen met dekens en kleben naar buiten stapt, het hoofd vol van alles waarvoor je zorgen moet, dat je dan opeens ziet, dat het gaat bloeien en bloe semen in je tuin. Dan kun je even, heel even al les vergeten, wat je voortjaagt en voortdrijft om te genieten van dit wondere, dat God in einde loze goedheid en in mateloos ge duld de aarde weer gaat versie ren met de tere schoonheid van de lentebloei. We gaan na een paar minuten natuurlijk weer verder, maar het lijkt wel of er toch iets anders, iets ruimer ge worden is in ons. Bertus is, wat men gerust mag noemen, een goede leerling. Zo wat nummer één in 't leren. Zijn gedrag is ook uitstekend. Op z'n rapport prijkt achter ge drag een negen. Die verdient hij ten volle, zonder dat men daar om van hem zeggen kan, dat hij een „brave Hendrik" ls. 't Is een aardig jog, ik mag hem wel. Maar nu sta ik voor een raad sel. Zitten er twee Bertussen in die éne Bertus Ofweet men thuis niet wat tucht is? Voorop dient vastgesteld, dat Bertus komt, uit wat men ge woonlijk noemt, ,,'n keurig ge zin". Eilacy ook, In wat men dan zo een „keurig gezin" noemt, is men soms nog niet op de hoogte met de eerste beginselen der op voedkunde. Doch nu 't verhaal. Er wordt zo even na de bijbel se geschiedenisles op m'n lokaal deur geklopt. 'k Steven naar de deur en vind daar Bertus' vader. „Juffrouw, zou ik Bertus even mogen spreken?" Geen alledaags geval, 'n Vader, die komt vragen, of hij z'n zoon tje even mag spreken. Zoonlief dan, een leerling eerste klas der L. O. 't Verzoek wordt natuurlijk di rect toegestaan. Bertus wordt naar de gang ge zonden, waarheen hij gaat met z'n gewone, rustige gang. Het snuitje vertoont wel is waar een verbaasde trek. Vader heeft echter geen afge sloten retraite nodig, want voor de wijdgeopende lokaaldeur vraagt hij: „Bertus, waar heb je mjjn fiets gelaten?" M'n zevenjarige peuter licht zijn vader in en wordt dan door deze weer prijsgegeven naar zijn bank. Vader blijft even bij de deur staan, verwacht mij blijkbaar bij zich. Dan komt de vraag: „Hoe gaat het met hem op school?" Het wordt gezegd op een toon, alsof niet anders verwacht wordt dan dat ik wel direct zal gaan vertellen, dat zoonlief opgroeit voor galg en rad. Ik kijk heel verbaasd naar de vader en begin dan, geheel naar waarheid, een loflied te zingen op Bertus. De lokaaldeur is inmiddels toe gedaan. De verbazing groeit nu op Va ders gezicht, en als ik uitgespro ken ben, staat hij me met open mond ongelovig aan te kijken. Of hij mij gelooft, zegt hij niet, maar met een wel. prekend en veelzeggend gebaar zegt hij: „Nou, thuis, daar is 't me d'r eentje 't Lijkt wel toneelspel, want nu is 't weer mijn beurt om stom verbaasd te staan, want ik zie duidelijk, dat vader het heel ern stig meent met z'n klacht. 't Werk roept vader weer, die heeft blijkbaar vanmorgen al op onthoud genoeg gehad, door het zoeken naar z'n fiets. Hij gaat weg met 'n zó hard- grondig gemeende wens: „Nou het beste er dan maar mee", dat ik wel kan merken, dat m'n loflied op Bertus bij hem weinig weer klank en in 't geheel geen geloof heeft gevonden. Maar vader heeft mij ook niet overtuigd. Bertus is een aardige, gehoorzame jongen. En terwijl lk een blik werp op het raadsel, dat daar heel rustig met de armen over elkaar in de bank zit, met een paar onschul dige ogen op mij gevestigd, denk ik: hoe is het nu, zitten er twee Bertussen in jou, óf weten ze bij jou thuis niet met je om te springen Bertus zelf geeft me het ant woord niet. Als hij mijn peinzen de blik ziet, glimlacht hjj even en gaat nóg rechter in zijn bank zit ten, maar ik begin er naar over te hellen Bertus vrij te pleiten en de schuld aan thuis te geven. Of vergis ik mij toch? R. T. Om Uact ue-ckaai. Het is geen wonder, dat Nick Burley, de jonge neger, de blan ken haat. In Georgia, een der zuidelijke staten van Amerika, is de rassenhaat tussen blank en zwart heel groot, en in het stadje Johnstone, waar Nick geboren is, wonen weinig blanken en heel veel negers. Maar die weinige blanken beschouwen negers nog als slaven. Nick slentert door de hete straat, op versleten sandalen, in een versleten broek en verder bedekt met een dun vodje, dat hij van zijn oudere broer heeft over genomen. Meer kleding heeft hij niet. Hij schooiert om eten, want hij heeft honger. Er is voor de negers maar op enkele tijden van het jaar iets te verdienen en ze zjjn niet gewend spaarzaam te leven. Wanneer ze iets ver diend hebben, gaat het direct op aan duur eten, prullen en drank. Voor de rest leven zij van wat ze bij elkaar kunnen schooien en dat is niet veel. Hij slentert langs de gevulde winkels, waar de blanken hun inkopen doen, winkels, waarin negers maar op bepaalde tijden van het jaar terecht kunnen, wanneer ze genoeg geld verdie nen. Hij slentert langs het sta tion, waar twee wachtkamers zijn, één voor de blanken en één voor de zwarten, en wee de zwarte, die het wagen zou in het lokaal van de blanken te komen. Grote bussen denderen langs hem heen, bussen alleen bestemd voor blanken, en bussen, meestal rammelende voertuigen, beschik baar voor de negers. Zo is heel de maatschappij ge scheiden door een barricade, de blanken hebben hun eigen we reld en de negers hebben hun eigen wereld. Het is altijd zo geweest, het zal altijd wel zo blijven, denkt Nick. En met zijn ingeboren in schikkelijkheid en aanpassings vermogen, heeft hij er eigenlijk niet eens zoveel last van. Alleen als hij honger heeft, dan komen de dierlijke instinc ten naar boven en kan briesende haat opbruisen. Honger is voor een zwarte dan ook net zo erg als voor een blanke. En zulk een honger heeft hij nu. Hij weet de plaats, waar hij al eens meer eten gestolen heeft. Bij het bekende eethuis, waar het altijd druk is, kan men door een zijgangetje achter bij de keuken komen en wanneer je het treft, dat de bedienden even naar voor zijn, kun je soms een lekker hapje eten wegkapen. Dat gaat hij nu weer probe ren. Hij slentert het gangetje door, kijkt door de kier van de deur en ziet geen mens. Lenig als 'n panter sluipt hij naar binnen en grist een groot stuk pas ge bakken biefstuk weg, dat op 'n bord ligt. Maar als hij zich omkeert om weg te sluipen, voelt hij zich beet gepakt bij de slippen van zijn ^unne jasje. Hij hoort het scheuren. Een razende woede over dit mislukken van zijn voornemen kookt plots door zijn hete bloed. Hij keert zich om en geeft de man een felle trap tegen zijn buik. Deze rolt om ver en Nick schiet de deur uit het gangetje in. Hij kent de weg en is al gauw buiten de greep van wie hem mocht vervolgen. De trap is aangekomen, weet hij, maar hij bekommert zich er niet erg om, op dit eerste ogen blik. Zijn honger moet gestild worden. Hij schrokt met dierlijke beweging het stuk vlees naar binnen en veegt met de rug van zijn hand het vet van zijn lip pen. Dat voelt goed! Maar wanneer hij 's avonds bij zijn moeder in het kleine kamer tje zit, zien zijn altijd loerende ogen de schim van een politie man langs het raam gaan. Op het zelfde ogenblik is hij het kamertje uit en klimt op zolder door een dakvenstertje naar het dak. Met een paar sprongen is hij aan de achterzijde en ver dwijnt over andere huizen, in een tuin op straat. De politie Informeert en zoekt tevergeefs naar hem. Nick is niet te vinden. Zijn moeder weet niet, wat hij op zijn kerfstok heeft, maar ze vraagt nergens naar. Intuïtief weet ze wel zo onge veer wat er gebeurd kan zijn. En Nick is nooit meer thuis ge komen. Hij weet, dat men hem in zijn geboorteplaats zoeken zal, net zolang tot men hem gevonden heeft en dan staat de allervre selijkste straf hem te wachten. Blijkbaar heeft zijn slachtoffer hem dus herkend. Nog diezelfde nacht zoekt hij buiten het stadje een plaatsje op een pas op gang komende goederentrein en laat zich mee nemen het Noorden in. Een paar honderd mijl verder stapt hij over op een andere trein, kruipt weg tussen de dek kleden. Binnen een week is hij in Chicago, de gewone onder duikplaats voor al wat zwart is en iets op het geweten heeft. Schrijven kan hij niet en zijn moeder heeft dus nooit meer iets van hem gehoord of gezien. Zo gaat dat bij negers. Maar de laaiende haat tegen al wat blank is, blijft in dit jon ge leven groeien. Hij loopt naar vergaderingen, waar de negers elkander ophitsen tegen de blan ken, waar de onzinnigste denk beelden worden uitgesproken over revolutie, opstand, muiterij. Om in leven te blijven pakt hij van alles aan: hij is chauf feur bij een dokter, tuinknecht bij een bankier, stadsreiniger, schoenpoetser, pakjesdrager bij de stations. Al die baantjes du ren maar heel kort, want zijn geest is ongedurig. Dan wordt het winter. December is guur in Chicago. De ijzige wind strijkt over het Michiganmeer heen over de stad. Zijn kleren zijn tegen die Noordse koude niet bestand en hij heeft geen geld zich winter- Vrijdag 1 April 1949 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 tta-a-k O tyidk&Yi. Enige tijd geleden las ik eens in een levensbeschrijving van een groot man, hoe zijn vader hem eens zeide: sterven moet een actieve daad zijn. Men be grijpt wat hiermede bedoeld werd. Er zijn veel mensen, mis schien wel verreweg de mees ten, die de dood over zich laten komen als iets dat onvermijde lijk komen moet en waarbij zij zoveel mogelijk passief blijven. We leven nu in de „lijdens weken" en van Christus' sterven lezen wij, dat hij volkomen ac tief zijn leven over gaf: „Vader in Uw handen' beveel ik mijn Geest" zei hij. Ik geloof, dat in deze zin ook van ieder goed christen gevorderd kan worden, dat hij actief zijn leven over geeft. Maar wat van de dood geldt, geldt in niet mindere mate ook van uw ziek-zijn. De meeste mensen laten een ziekte passief over zich komen en begrijpen niet, dat wij ge roepen zijn ook op „christelijke wijze" ziek te zijn. Ziek-zijn is inderdaad een zware beproeving, vooral wan neer het langere tijd duren moet. De overgang uit het gewone dagelijkse leven is zo heel groot. Eerst was men nog actief, was vervuld van de beslommeringen des dagelijkse levens, kwam tijd te kort voor dit en voor dat, jaagde iedere dag een doel na en nu opeens is dat uit. We zijn tot werkeloosheid en stil-zijn geoordeeld. Andere mensen om ons heen hebben hun taak en wij liggen maar stil, soms met pijn, soms met zorg voor de toekomst. En dan komen de vra gen, vragen van allerlei aard, die voorneen in ons denken geen plaats konden hebben. Soms worden we ontevreden, een plaag voor onze omgeving en zeker voor ons zelve. We leven het leven passief, we laten ons leven en willoos wachten we maar af wat er gebeuren gaat. Wié zó ziek is, verstaat zeker niet wat God met ons ziek-zijn bedoelt. Passiviteit past ook niet in het leven van een christen wanneer hij ziek is. Ook het ziek-zijn moeten we actief aan vaarden en er mede bezig zijn. Het is volstrekt niet waar, dat wij als zieke, niets-nutters zijn geworden, waarmede de Here in dit leven niets meer doen kan. Christus zelve zegt van zo'n ongelukkige stakker: Dit is tot verheerlijking Gods. Wanneer wij gaan beseffen, dat God ons uit ons dagelijkse leven terug trekt en ons voor kortere of langere tijd op een ziekbed uit strekt, dan behoren wij ons af vragen: Wat wil God met deze weg in mijn leven? Wat is de zin van mijn ziek-zijn? En deze vraag reeds drijft ons tot activi teit. De omstandigheden waar in we gebracht worden, kunnen soms heel moeilijk zijn. We zijn jong en hebben een leven voor ons, we moeten ons intens voor bereiden op de levenstaak die ons wacht en nu zet God er een streep onder. Of we hebben als huismoeder een druk gezin, de kinderen hebben onze verzorging zo nodig, onze echtgenoot kan onze verzorging niet missen en nu moeten we maar stil liggen. Of we hebben als man en vader een arbeidzaam leven gehad. Onze winkel, onze bakkerij, onze boerderij kan onze krachten niet ontberen, we hebben de grqte zorg voor ons gezin en nu wordt ons een „halt" toe geroepen. Dan rijzen de problemen, de vragen stapelen zich op en we weten er geen weg mee. De mensen, die ons bezoeken, zijn wel vriendelijk en spreken naar hun beste weten „troostwoor den", maar het is meestal zo oppervlakkig, zo volstrekt niets zeggend en vaak vermoeien ze ons inaar met hun goedkope gemeenplaatsen. Of zij openbaren zich als zéér moeilijke vertroos ters zoals Job ondervond van zijn „vrienden". Jobhij is zwaar bezocht geweest. Maar hij is er niet pas sief onder gebleven. Hij heeft geworsteld tot hij de beantwoor ding van zijn vele vragen had. „Zou ik het goede van de Here ontvangen en het kwade niet?" met deze woorden treedt hij zyn lijden actief tegemoet, ver werkt hij het en komt tot vrede. Die „vrede" verwacht de Here ook van u, nu gij op het ziekbed ligt. Hij wil dat ge komt tot de levenshouding: Here, Gij vergist u niet, gij hebt uw bedoeling met deze weg, ik wil deze weg, hoe donker ook, actief betreden, aan uw hand, laat mij slechts zien wat gij voor mij op mijn ziekbed te doen hebt. Ik weet wel, dat is niet zo gemakkelijk gezegd, dat kost soms zware strijd, maar dat Is dan ook dc actie, die van u op uw ziekbed gevraagd wordt. Dat sluit alle passiviteit uit. Maar de vrucht is: vrede. Langs die weg kan soms ook van u gezegd worden, wat men soms hoort zeggen door mensen die een zieke bezochten: Ik kwam er om te vertroosten, maar ik werd zélf vertroost.... ik kwam er om te onderrichten, maar ik werd zélf onderricht.... Een onzer Zeeuwse kerken had sollicitanten opgeroepen voor het vacerende ambt van Voor zanger-Schoolmeester. Zij ontving de volgende solli citatie: 1 Mei 1754. „Zonder roem, na waarheid, dient deze tot informatie, dat onze familie bestaat uit man, vrouw en zoon; wij zijn ruim 40 jaren; de zoon, de fleur onzer jonkheid, de kragt onzer lende nen, de staat onzer bejaarde da gen, is 20 jaar oud, en meester glazenmaker en verver, en mees ten tijd ondermeester, een jon geling des geluks, fris en wél ge- formeert, en zagt van handen. Zoo U.E.A. een wel gedresseert schoolmeester en voorzanger van doen of noden hebt, God geve U.E.A. wijsheid en voorzigügneid in de eleitie van sodanig een per soon, of wat het ook sij, verzoeke U.E.A. aangaande mijn kunsten en wetenschappen eens aan te merken; dezelve bestaan uit de volgende dingen of wetenschap pen, namelijk: Italiaansch- of scheepsboekhouden, de wijn- roeierskonst, stuurmans- en landsmeetskomst, zonder roem, dog het is God's gaven, extra ordinair puik overheerlijk schoon zingen. Zoo U.E.A. begeerig bent aan te hooren, tot verwondering, ja zelfs verbaasdheid, en wat iets meer sij, dat so een teeder lichaam so een geluid kan geven. Ik ben op de vierde verandering van domicillium; alle figuren op het konstigste door ovaal rondsgewjjze met de passer te halen, alle zonn'enwijzers te vor- meeren, Italiaansche Romeinsche letters, ja tot 50 diversche stan den te schrijven en te vergulden, en diergelijke wetenschappen en kapaciteiten meer, mede de vaardigheid der pen, in dewelke ik voor niemant hoef te wijken; de roem buitengesloten. Ik ben versekert, dat U.E.A. nog beter suit ondervinden, wanneer ik het met de pen durf te exprimeeren. Wanneer U.E.A. gelieven te zien of te hooren, hebt maar U.E.A. te recommandeeren, of door iemand te laten afhaalen: de dis tantie tusschen beide is 9 of 10 uuren. Mijn vrouw is de aller beste in haar huishouden, in het adsisteeren van mijn school. Afijn, van dc hoofdschedel af tot de voetzooien ben ik een school meester. N.B. Wijn of sterkedrank wordt door mij nimmer gedron ken. Z -t ook voor het laatst, ja, voor het laatst zegge ik, en hoort, U.E.A. sullen nog beter ondervinden aangaande mijn comportement. P.S. Per eerste occazie ant woord verwagtende van te komen of niet. Zoo U.E.A. op sodanige conditiën niet gelieven te hooren of zien, gelieft dan maar de goedheid te hebben van mijn pa pier met den eersten terug te zenden. Dan hoop ik, dat de Hemel U.E.A. wil geven eendrag- tigheid en liefde, ja zelfs concor dantie tot in electie van een goed, braaf, eerlijk, bejaard en deugd zaam man. De Heer segene U.E.A. en de waarde broeder der gemeente in het electiseeren van een ander persoon van het vaccerende ampt Uwes schoolmeester en voorzan gers. Blijven na hertelijke salutie en prezentatie van mijn onderdani ge dienstpresentatie aan U.E.A. met de broederen der gemeente. Uwen onderdanigsten dienaar S. J. V. Schoolmeester te O". Ofschoon het niet in de notu len staat, mogen we toch wel ver onderstellen, dat deze sollicitant benoemd is. Anders was het schoolbestuur wel tegen zichzelf geweest. On derwijzers, die op 50 manieren letters kunnen schrijven, wier vrouwen in school assisteren, vrij van sterken drank zijn, en van. de hoofdschedel tot de voet zool voor het ambt geschikt zijn, stampte men in 1754 zo maar nfet uit de grond W. De emancipatie der vrouw is de grootste vleierij jegens het man nelijk geslacht. Er zou slechts weinig in de we reld ondernomen worden als men maai1 altijd naar het einde gezien had. Onze beste gedachten komen van anderen. Het geheim van het geluk is: nooit uw krachten werkeloos te laten. Het is uit de botsing der karak ters, niet uit den strijd der denk beelden, dat de antipathieën ge boren worden. Uiat yeê-eulcLe. eh. o-p Uw- u-etyaaAclaty X April 1945. De Geallieerden zijn begonnen met de zuivering van het Rulirgebled. I April 1853. Roomse kerk voert bisschoppelijk bestuur ln, wat Aprilbeweging veroorzaakt. 5 April 1586. De Edelen over handigen de Landvoogdes een smeekschrift. 6 April 1941. Duitse troepen rukken Zuid-Slavië en Grieken land binnen. Hitler zal nooit dul den, dat zich daar een mogend heid nestelt om hem van daar aan te vallen. 7 April 1945. De Engelsen be vrijden Coevorden, Den Ham en Doesburg, maar moeten Zutphen weer aan de Duitsers afstaan. 8 April 1948. De Illegale orga nisatie, die de brand in het Be volkingsregister te Amsterdam stichtte, is door de Duitsers ont dekt. 9 April 1609. Twaalfjarig be stand te Antwerpen gesloten. N. M, te H. (Z.-Vl.) komt nog eens terug op wat w(j zelden aan gaande het kaartspel. Hij meent, dat bij „jokeren" niet alleen maar van kans-spel gesproken kan wor- oen, maar dat daarbij ook wel ter dege berekening, vaardigheid enz. te pas komen. Een goed speler zal er uit halen wat er ln zit, maar van „kans" ls volgens zyn mening hier geen sprake. Dat zou veeleer gezegd kunnen worden van „gan- zeborden"; „mens erger Je niet", enz., waarbij de dobbelstenen be slissen, Voor hem beslist hoe men speelt; gaat het om een ja gen naar winst (b[j ouderen om geld, bij jongeren om „snoep"), dan zijn deze spelen uit de boze. Hjj eindigt zijn brief met de op- mérking: „Wellicht zijn hierover nog andere meningen, welke lk zeer graag wil vernemen. Bij voor baat mijn dank Antwoord: Wij zullen onze ge dachten hierover nog even terug houden. Inderdaad Hjkt het goed, dat onze lezers (of lezeressen) hun gedachten er eens over schrij ven. Het is belangrijk genoeg. Eén andere abonné deelde mede, dat hem gebleken was, dat het kaart spel ln de na-oorlogse jaren ook in Zeeland zéér ls toegenomen. Welnu, dat ls een reden te meer dat we deze zaak eens bezien. Wie geeft er zijn gedachten over? Antwoord aan de redactie Zeeuwsch Weekend, te Goes. kleding aan te schaffen. Een diep heimwee naar het zonnige Zuiden groeit, een heimwee naar zijn moeder, die met haar be krompen, kinderlijke geest hem toch instinctief, als een moeder- dier, begreep en liefhad. In de Kerstweek slentert Nick huiverend door de drukke stra ten van de koude, zelfzuchtige stad. Hij zoekt dekking voor de snijdende wind tegen een der zuilen van het stadsviaduct, waar overheen de zware electrische trams onophoudelijk voortrazen, een oorverdovend lawaai ver oorzakend. Dan valt zijn oog op de deur van een zaaltje, schuin tegenover hem. Telkens gaat het tersluiks open en treedt een neger of ne gerin er binnen en dan valt er een streep licht over het straat plaveisel. Daar binnen is het licht en dat fascineert hem. De ze rasgenoten hebben iets om hun avond te vullen en geprik keld door nieuwsgierigheid, en lust zich te warmen, sluipt hij de deur binnen en bevindt zich dan in een haveloos portaal. Verder durft hij niet te gaan. Er komen meer bezoekers en hij gaat terug naar zijn plaatsje bij de zuil. Na een kwartier komt er geen neger meer binnen, en de deur blijft gesloten. Maar die gesloten deur trekt hem nog meer dan de deur die telkens even open ging. Wat gebeurt daar in die zaal? Hij sluipt opnieuw het portaal in en duwt de bin nendeur op een kier. Dan ziet hij een neger in zwarte kleding spreken tot de gevulde zaal, een klein kerstboompje staat op een tafel schraal verlicht met elec trische lampjes. Een onbekookte woede grijpt Nick plot aan. Hier geven zijn rasgenoten zich over aan de godsdienst van de blanken. In zijn oog zijn ze verraders, die met de vijand samenwerken. Alle schuwheid verliezend springt hij snel naar voren, gilt een ijzige vloek door de zaal, grijpt het boompje en smijt het tegen de grond. De lampjes springen in scherven. Hij balt de vuist tegen de neger-predikant en dan is hij met een paar pan- tersprongen bij de deur en ver dwijnt in de straatkoude. Het is allemaal gebeurd eer één van zijn rasgenoten eigen lijk weet wat er plaats greep. Verbaasd kijkt de één naar de ander. Een neger wil de dader nalopen, maar de prediker houdt hem tegen. Zachtmoedig zegt hij: „Hij weet niet wat hij deed, laat ons voor hem bidden Hij raapt het boompje op en plaatst het weer voorzichtig op de tafel. Met de aan scherven gesprongen lichtloze lampjes, lijkt het alsof het leven er uit verdoofd is. Nick draaft enkele straten verder en staat dan stil. Wat heeft hij gedaan? Hij beeft en zijn kaken klapperen op elkaar. Hij leunt weer tegen een der zuilen van het viaduct en dan geraakt hij in een vreemde droomtoestand. Hij ziet zijn moe der, die hem een dikke boter ham toereikt, dan is hij bewuste loos. In het negerziekenhuis komt de jonge neger bij zinnen en het duurt even eer hij zijn toestand begrijpt. En dan heeft Nick er vrede mede. Het is hier warm en hij kan rusten, meer heeft hij niet nodig. De arts constateert volkomen uitputting, maar zijn jonge, ster ke lichaam zal het binnen enkele weken er weer boven op halen. Maar juist die enkele weken zijn voldoende om een keer in zijn vernielde leven te brengen. Want de neger-predikant komt op de zaal een gemeentelid be zoeken en als hij in de hoek Nick ziet liggen, herkent hij hem onmiddellijk. Hij gaat bij Nick zitten en spreekt rustig, met het bijbeltje in zijn hand over Jezus. Eerst keert Nick zijn hoofd om en wendt zich van de spreker af, maar het mooie verhaal boeit zijn kinderlijke ziel. Een nieu we, ongekende wereld gaat voor hem open. Wat weet hij van be grippen als: liefde, zelfopoffe ring, vergeving, genade? Het is alles volstrekt vreemd voor hem en de neger-predikant, die wel thuis is op de onontgonnen ver wilderde akker van een jonge, verwaarloosde negerziel, weet de sprekende beelden te pakken, die de poorten van deze, in on wetendheid gekerkerde geest hem ontsluiten. Hij keert terug en terug al tastend naar de diep ste roerselen van deze primitieve maar licht ontvankelijke ziel, krijgt hij innig contact en, of schoon zelve heel arm, neemt hij de jonge neger bij zich in huis en onderwijst hem, leert hem lezen, geeft hem onderricht in de bijbelse geschiedenis, en vindt in deze zoon van het Ame rikaanse volk, hoé erg verwaar loosd door het blanke ras, een scherpe geest, die heel snel op neemt en goed vasthoudt. Enkele jaren later is Nick, dwars door Amerika gegaan naar de Westkust, het zonnige Californië, dat hem in zo veel herinnert aan zijn zonnige ge boorteland, Georgia. Men herkent in hem het ver waarloosde straattype niet meer. Hij draagt een helder wit boord je, dat sterk afsteekt tegen zijn inktzwarte kroeshaar en donke re huid. Hij heeft een wat groen verschoten, geklede jas aan, ca deau van zijn vriend in Chica go, en zo stapt hij des Zondags naar zijn kerkje in San José, waar hjj predikant geworden is. Het is maar een klein groep je, een jong negerinnetje speelt het zaalorgeltje en de collecte brengt maar net de zaalhuur op, maar dat is allemaal niet erg. Nick is timmermansknecht ge worden, hij koos het vak van zijn Heiland en dat stelt hem in staat te leven. En zyn jonge neger-gemeente groeit, want de één wekt de an der op te komen luisteren. En zo is, in Christus, het ras sen-probleem tussen Cham en Japhet bij Nick volkomen op gelost. w

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 6