eins
DE RAADSELSPREUK.
Hl "W" ll'iii
GEKLEDE JAPONNEN
DE MOEILIJKE LES.
Twee merkwaardige
regelingen.
APHORISMEN.
Vrijdag 25 Maart 1949.
'T ZEEUWSGH WEEKEND
Pagina 4
■i
Him
ilUÜl
Hier volgt een partij, gespeela
in cie Wlnterwedstryd van de
Middelburgse Schaakver. Groep I.
Er wordt op 't ogenblik vol animo
gespeeld in 6 groepen.
De belde spelers In deze partij
zijn oude getrouwen van de club
en hebben hun sporen al ver
diend.
Gespeeld op 18 Februari 1949.
Wit: Zwart:
P. M. de Kleijn. H. Strooband.
18. Ta2—d2! (dreigt cd5, Fd5;
Lh7f, Kh7Td5 enz.) 18
Ld7—c6; 19. c4xd5, Pf6xd5; 20.
Ld3c4, Ta8d8; 21. b3—b4, b7
b5; 22. Lc4—b3, Td8—d7; 23.
Lelb2, (dreigt Le5 enz.) 23
Tf8e824. Lb2—c4, Dd6f4;
(dreigt Pc3, Lc3; Lf3, gf3; Dh2
mat); 25. g2—g3, Df4—f5; 20.
Ld4e5! (de partij wordt nu in
gewikkeld, op Le5 zou kunnen
volgen Ld5, Ld5, Td5, Dd5 enz.,
er zijn nog meer varianten, een
Wit begint en geeft mat in 2
(twee) zetten. Opl.: over 14 da
gen.
En hier de oplossing der partij
stelling I van 17 Maart:
1Pd6! 2. Dd5t' KXg7.
3. Kg3! (op Dd6 volgt T c2 en
Wit gaat snel mat; op Dd2 volgt
DXd2 PXd2, Tc2 en Wit ver
liest). 3TXc3! 4. bXc3,
Pe4t; 5. Kh4, Df2t; 6. Kh5, Pg3f;
7. Kh4. Pf5t; 8. Kh5, Dh4f; 9. PX
h4, Pg3 mat.
Deze stelling is uit een partij,
gespeeld in 1905 te Bremen. Wit:
Swarts, Zwart: Dr Hartlaub.
abcdefgh
Stand na 26 Pd5c3.
Nu en dan lijkt het er op, tenminste wat
de temperatuur betreft, of het voorjaar
met rasse schreden nadert Er kan echter
nog genoeg koude komen, waarbij we nog
aangewezen zuilen zijn op onze winterja-
pon. De vlotte, hierbij afgebeelde modellen
zullen dan ook zeker in aanmerking komen
om nu nog aan onze garderobe te worden
toegevoegd.
Vooral als we ons nieuwe toilet aanvanke
lijk nog voor bepaalde gelegenheden houden,
zal het aanbeveling verdienen, de witte
garnering met de hand in te zetten, opdat
ze er gemakkelijk kan worden uitgenomen
om te wassen. Gaan we de japon dagelijks
dragen, dan is het wellicht verstandiger de
witte zijde door donkere te vervangen, opdat
we haar minder vaak behoeven te wassen.
J 3005/3. Dit model Is geschikt voor de
jonge vrouw, doch ook als we de dertig zijn
gepasseerd, kunnen we deze getailleerde
japon nog best hebben. De rok wordt van
onderen zeer wijd door de diepe plooi, die
middenvoor en middenachter in de taille
ontspringt. Het witte vestje, dat van soepele
zijde is vervaardigd, geeft de japon een aparte bekoring. (Benodigd
voor 92 cm. bovenwijdte ongeveer 3 m. stof van 140 cm. breedte.)
J 3006/3. Chic en apart is deze geklede japon met de mooie gar
nering van witte zijde De reverskraag is ongewoon groot en eindigt
luist boven het ingezette witte vest, dat- met knopen sluit. De rok
van deze japon is wijd klokkend en er zijn plooien in verwerkt. (Be
nodigd voor 90 cm. bovenwijdte ca. 2.70 m. stof van 140 cm. breedte,
en 50 cm. witte zijde van 90 cm breedte,)
De geknipte patronen tijn a f 0.95 bij de administratie van „Bella"
Kromme Nieuwe Gracht 66, Utrecht, te bestellen. J 3005/3 is ver
krijgbaar voor 92, 100 en 108 cm. bovenwijdte, terwijl J 3006/3 ver
krijgbaar is voor 90, 98 en 108 cm. bovenwijdte.
Wit begint en geeft mat in
2 zetten.
Franse Verdediging (z.g. Tar-
rasch variant, genoemd naar Dr
Tarrasch, een Duitse Schaak
meester, die deze variant veei
toepaste.
1. e2e4, c7—e6; 2. d2—d4,
<J7d3; 3. Pbld2 (dit Is de zet
van Tarrasch, andere zetten, die
ook veel gebruikt worden, zijn e5
of ed5 en Pc3) 3c7c5;
4. d4Xc5, Lf8Xc5; 5. Lfl—d3,
Pb8c66. Pgl—f3, PgS—f6; 7.
00, Lc5b6; 8. a2a3 (om Pb*
te beletten en ook om b4 door te
zetten), 800; 9. e4Xd5,
e8Xd5; 10. h2—h3, (belet Lg4
wat wel eens lastig kan zijn) 10.
Lc8d711. b2b3 (in
consequent, nu was b4 vereist, zie
8. o2a3) 11Dd8—c712.
c2c4, Pc6e5! (Zwart neemt
natuurlijk niet op c4, maar wil
zijn stelling verbeteren)13. Pf3
Xe5 (wel gedwongen, anders
verliest wit een pion op c4) 13.
Dc7Xe5; 14. Tala2, Lbo
c7 (een kleine dreiging); 15.
Pgl—f3, DeS—hS; 16. Pf3—h2,
Dh5—e5; 17. Ph2—f3, De5—d6;
nr.
Hé, 't was een hele rust toen
allen veilig met pak en zak op het
perron stonden.
Vader had de kaartjes aan
Moeder gegeven en toen keek Va
der Plet aan; „Piet, jongen, je
bent nu Moeders hulp, met alles
hoor, en niet eerst om jezelf den
ken".
Beschaamd sloeg Piet even de
ogen neer.
Dat Vader dat nu eerst nog zeg
gen moest.
Nou, eigenlijk had Vader er
toch wel reden toe, maar nu zou
h(j eens tonen, dat hij ook flink
kon zjjn en recht keek h\j Vader
in de ogen: „Ja Vader, ik zal mijn
best doen".
Moe had het zo druk met Hans,
die had zoveel te vertellen over
wat h(j zag. „Moe, Moe, kijk eens
daar", en don moest Moe weer
aan de andere kant zien. O Hans
vond alles zo mooi.
Ze hoefden niet zo lang meer
te wachten of dnar kwam de trein
met veel geraas het station bin
nen stomen.
mooie stand voor de lezers die
zelf eens proberen te vinden) 26.
Pd5c3! (zie diagram); 27.
Td2Xd7! (een mooi dame-offer dat
zwart wel moet aannemen, an
ders verliest hij een officier, b.v.
Dd7, Dd7, Ld7, Lc3); 27
Pc3Xdl; 28. Td7Xf7, Df5Xf7;
(wel het beste, anders loopt zwart
mat, wat wel niet zijn bedoeling
zal zijn. Bekijkt het maar eens)
29. LbXf7t, Kg8Xf7; 30. Pf3—
g5f, Kf7—g«; 31. Le5Xc7, Pdl—
c3; 32. h3h4, h7—h6; 33. Pg5
h3, Pc3e2f; 34. Kgl—h2, Pe2
d41; 35. Ph3—gl.
Hier werd tot remise besloten;
wel heeft wit een pion meer, maar
de Lopers van ongelijke kleur
verhogen de remisekansen.
Een aardige partij.
En hier een probleem.
Auteur: v. d. Obigen
(Le Regence 1895).
Wit: Kc4, Da3, Pe4, Lh3 (4
stukken).
Zwart: Kf4.
Hans' kleine knuistje kneep
angstig vast in Moeder's hand, dat
vond hij toch ook wel wat eng.
„Hier Moeder, hier ls een lege
coupé, fijn hoor, ik bij het raam
pje!" riep Plet.
„O ja, jij bij het raampje?"
vroeg Vader.
Daar had je 't nu al, schrok
Piet van zichzelf. Maar gelukkig,
ze kregen allen een mooi plaats
je. Fijn hoor!
Er stapten nog meer mensen ln
ende trein vertrok.
Even trok Hans een lipje, toen
Va zo alleen achterbleef, maar al
gauw kreeg hij zoveel te zien, dat
hij zijn verdriet zo weer vergat.
Ieder moest lachen om zijn leu
ke uitroepen.
„O Moeke, die kerk loopt weg,
kijk maar daar gaat Ie".
Hans was nog zo klein, dat hij
niet begreep, dat het kwam, om
dat hy zelf zo hard vooruit ging
met de trein.
Wat hadden ze allen een pret
om dat leuke kleine kereltje en
Moeder genoot met haar viertal
mee.
De reis duurde niemand te lang.
Geen wonder, er was zoveel te
zien.
Wij hebben een en ander ver
teld over Arnemuiden.
Een tweetal merkwaardige be
sluiten willen wij U nog meede
len. Ze geven een typisch beeld
van de gang van zaken in deze
gemeente.
Zo werd door de Kerkeraad
vastgesteld: „dat men op de bid-
en vastdagh het volck van- Arne
muiden vermaenen sal nae den
twelven weder in de Kerkcke te
verschijnen om uyt Godts Woort
te lesen en Psalmen te singen en
haer besig te houden, totdat men
de tweede predicatie beginnen
sal".
De bedoeling van dit Kerkelijk
besluit was, dat na het middag
maal, dat om 12 uur genuttigd
werd, de mensen direct naar de
kerk zouden terugkomen, opdat
het volk, „zich niet door attrou-
Elndelijk zei Moe: „Nou gaan
we ons wat klaarmaken hoor, we
zijn er zo".
Moeder zette de koffers alvast
klaar en zorgde, dat haar vlertai
geen kleren vergat aan te trek
ken.
Toen de trein langzamer ging
rjjden, keken ze al uit of ze
iemand van de familie zagen
staan.
Ja, ze zagen Grootva. O, de
trein reed te ver door. O, kvlk
eens, die oude Grootva kon nog
heel hard lopen. Hij had zijn lo
gees ook gezien, daarom liep h(j
zo hard hij kon met de trein mee
om b(j het uitstappen te kunnen
helpen.
Wat was dat fijn, dat Grootva
er was
Nee, hy gunde hen nog niet veel
tyd om te praten. De wagen stond
vlak voor het station. Daar klom
men ze allemaal ln en rrrrt daar
ging het naar huls, naar Groot
moe toe. „Dadeiyk gaan we ver
tellen", zei Grootva. „Grootmoe
is zo verlangend om jullie alle
maal te zien. Huuup Bles, vort,
naar huls!"
Nu Bles wilde wel lopen. Dat
deed hy nog liever dan voor dat
station wachten, waar die verve
lende treinen zo gillen konden,
dat al zyn paardeharen ten berge
rezen.
Ze waren in een wip op de
boerdery by Grootmoe. Die had
ook niet langer kunnen wachten.
Ze stond al op de uitkyk om het
biyde troepje te begroeten.
„Hè, hè", zei Moeder, ,dat ls
pementen op straat of in de
„vischbanke" te zeer zou ver
strooien van gedachten, om de
namiddagdienst wèl gestemd te
kunnen bijwonen.
Ten opzichte van de voorlezing
werd op 7 Juni 1587 besloten:
„ordentelic te vervolgen de ca-
pittelen, uytgenomen de capitte-
len die vol naemen sijn, en de
wijl sommige ouderlingen niet
wel connen lesen, dat de diena
ren des Heeren elc een maend
sullen lesen".
En omtrent het zingen lezen
wij (5 Januari 1575): „Es noch
beslooten dat men de Psalmen
sal singen, volgende soo se staen,
uytgenomen Sondagh nadenmid
dag sal men voor de predicatie
singen het Vader onser en na de
predicatie de tien geboden sin
gen".
Zo kon het dus in Arnemuiden
voorkomen, dat men op het
een hele rust hoor, dat we hier
zyn".
„Zijn ze zoo ondeugend geweest
op reis, moeder, dan stuur lk ze
meteen maar terug".
Grootva knipoogde tegen Moe
der, die begreep wel, dat Groot
va 't zo niet meende.
„Nee Grootva, 't ging best op
reis en elgeniyk hebben zy zich
aldoor goed gedragen, maar de
klok ziet u, die is de schuld".
„De klok
„Ja, de klok, want die wilde re
laatste drie weken maar niet vlug
ger lopen, de tijd dat ze hierheen
mochten, duurde te lang en daar
door werden ze ongeduldig, en
dan, Ja dan begrijpt u 't wel".
„O ja, maar daar kunnen ze
niets aan doen hoor moeder, nou,
ze mogen dan wel hier blijven".
„O, daar heb je 't nu al" en in
een wip waren ze met Grootva
aan 't stoelen.
Grootmoe liep maar bedrüvig
af en aan, die zorgde voor Moe
en ook voor de kinderen, ze liep
maar stlllekens te genieten nu
haar kleinkinderen weer bij haar
waren.
Jan en Henk van oom Adriaan
en tante Dien die waren ook ai
gauw van de party.
„Gaan jullie mee naar buiten?'
„Mag 't Moe?"
„Eerst even de daagse pakken
uit de koffer halen en die aan
trekken, anders weet lk er alle»
van. Ik ben met vier nette hin
ders op reis gegaan en ik zou te
rugkomen met een paar haveloze
straatbengels".
Kerstfeest een vredesfeest bij
uitnemendheid de dienst aan
ving met Ps. 68 1 of andere
Psalmen die van krijg gewagen.
Hoe weinig samenhang tussen
prediking en gezang
W.
Humor is geen gave van da
geest maar van het hart.
Elk jaar neemt iets van ons
weg.
Zijn de Joden goed, dan zijn ze
beter, zijn ze slecht dan zijn ze
slechter dan de christenen.
De kunst van schrijven is de
kunst belangstelling te wekken.
Een badarts heeft het getuigt:
dikwyis kost de reparatie meer
dan het gehele voorwerp waard is.
„Ja, dacht Piet, dat is fijn, dan
kun je er tegen.
Wat waren ze gauw klaar.
„Daar gaan we, hoor Moe".
„Ikke ook mee", kwam Hans
parmantig meegestapt.
„Nee hoor, biyf jy maar bij
Moe".
Hans trok een pruillipje en
klaagde bij Moe zyn verdriet.
„Piet, Hansje gaat mee, je bent
pas hier, zo ver behoef je nu nog
niet weg te gaan, je biyft nu toch
rondom 't huls en de schuren en
hier vlak by, by oom Adriaan, je
kunt dus best op Hans letten. Ik
ïeken er op".
Dat laatste kwam er weer zo
kalm, maar ook zeker uit, zoals
Moe dat alleen maar zeggen kon.
Je begreep dan vanzelf wel, dat
je 't eenvoudig doen moest.
Onwillig schokte Piet z'n schou
ders. „Dat is een mooi begin; als
'k nu dadelijk al kindermeid ben",
en z'n uitgelaten vreugdestemming
dreigde over te slaan in één van
Plet's boze buien, nu het niet naai
sijn zin ging.
Doch de neefjes, die al wat ver
der doorgelopen waren, hadden
alles niet precies gehoord, ze be
gonnen nu zoveel te vertellen, dat
Piet's bul nogal gauw zakte. En
kleine Hans maakte 't ook niet
moeliyk voor hem, zijn babbel
mondje stond ook geen ogenblik
stil en Jan en Henk moesten tel
kens om hem lachen.
„Laten we eerst hier maar eens
gaan kijken en dan naar ons
huls", zei Jan van oom Adriaan.
(Wordt vervolgd.),
ÖM
TamtUUad
behorende bij het
„ZEEUWSCH DAGBLAD"
van 25 MAART 1949
eeuu/scH
VOOR DE ZONDAG.
Christus heeft er zich meerma
len van bediend tijdens Zijn om
wandeling op aarde.
Eén van deze raadselspreuken
(in het Hebreeuws „masjaal"
genoemd) is het bekende woord,
dat hü sprak, al direct by Zyn
openbaar optreden, drie jaar voor
Zijn lijden en sterven. Hij zei toen
te^en de Joden (Joh. 219:)
„Breekt deze tempel af en in drie
dagen zal Ik hem oprichten".
Deze raadselspreuk hebben zij
niet begrepen. Jezus sprak tot hen
dus in raadselen. En na drie jaar
wordt ditzelfde woord door de val
se getuigen aangevoerd (zü het
met verdraaiing van de woorden)
om iets te vinden waarop Chris
tus ter dood veroordeeld kon wor
den. Natuurlijk heeft Christus ge
weten, toen hij deze Masjaal
sprak, dat dit woord eenmaal Zijn
doodvonnis zou betekenen. Toch
laat hy hen rustig in raadselen
wandelen. En ook wanneer de
Hogepriester Hem vraagt: „Ant
woordt gü niets?" zwijgt Jezus
stil.
v.aarom is dat?
Yve hebben hier te maken met
wat we een vorige keer reeds op-
meraten: De Heiland stookt zyn
vuren onder deze wereld. Hij haalt
het kwaad, dat er ln zit, uit te
voorscnyn.
v.anneer Christus eens niet ge-
boicn was en niet onder de Jouen
veiscnenen was, zou de vrome
tempeldienst rustig zyn blijven
voo. Lgaan. De Pharizeers zouden
hun vrome geDeden ei. kerkhande-
liiióen ongestoord heboen voort
gezet en het Joodse volk zou
scmjnbaar een vroom kerkvolk
gtz.even zyn. Maar Christus
brt„gt dat kerkvolk nu in de cri
sis. r-iy haalt er diep uit te voor-
sc.-j.i, wat er eigemyk in zit. En
nu unjkt, dat heel die tempel
dienst voos en beurs en verdorven-
is, ja, dat dit kerkvolk zó diep is
weggezonken, dat het in staat is
de allervreselijkste'zonde te doen,
die gedaan kan worden; zich ver-
gi.,..„-n aan de Zoon van God en
h„..i Kruisigen.
uat haalt Christus er uit. Hy
is ae God van het licht, maar óók
va.i ue Duisternis. Hy maakt niet
aL—n zalig, maar Hy stookt ook
de .uren van de hel, openbaart
de uiepste goddeloosheid, die in de
mt-.s schuilt.
Daarom spreekt hij in „raad
selen Zijn gelovige kinderen be
grijpen die raadselen ook niet,
maar hun geloof dringt hen tot de
Heiland met de vraag: „Here ver
klaar ons de gelijkenis, wij kunnen
haar zo niet begrijpen." En dan
krijgen zy de verklaring en hun
ziel is gered. Maar de wereld
hoort óók de Masjaal, maar zij
wendt zich niet tot Christus, zy
ergert zich aan Zyn Woord en de
raadseispreuk woelt hun diepste
„Ik" naar boven en 'teind is, dat
zij Zyn Woord misbruiken om
Hem te kruisigen, en daarmede
natuurlijk tegelijk hun eigen von
nis ondertekenen.
Zó werkt Christus in deze we
reld (vandaag nog!) steeds naar
twee richtingen.
Misschien was zonder Zyn
komst deze Wereld nog tamelyk
bewoonbaar gebleven, misschien
nog wel een fatsoenlijke wereld
(uiterlijk althans!). Maar nü is
er Zijn Kerk, nu gaf Hij Zyn
Woord en daarmede wierp Hy het
vuur op de aarde, en wordt het
Woord: „Ik zal vijandschap zet
ten". tot een verschrikkeiyke re
aliteit.
Met dat Woord, met die Kerk
heeft nu heel de wereld te ma
ken, dat beheerst de gehele mens
heid en de gehele wereldgeschie
denis. Dat brengt de wereld in de
crisis, dat beheerst Rusland en
Amerika, China en Indië. Dat ver
klaart alles. De wereld heeft te
maken met de Masjaal. Zy be
grijpt het teken des kruises niet,
het is haar een ergernis en een
dwaasheid, zy stoot zich er aan
en zal zich er eenmaal op te plet
ter lopen, want zy heeft niet ge
loofd en niet gevraagd: „Here,
verklaar ons het teken!"
Maar de crisis-wet, die deze we
reld beheerst, beheerst ook en
my persoonlijk, beheerst óók de
kerk, waarvan gij lid zyt. Ook
wij, ook de Kerk heeft met dezelf
de Masjaal te maken. Want ver
geet niet: het Joodse volk was
eenmaal de Kerk, de officiële
Kerk. Haar zonde was niet, dat
zy geen ijver genoeg meer had,
ook niet, dat zy niet trouw meer
was in de offerdienst, haar zonde
was, dat zij geen geloof meer had
en zich daarmee dus had gelyk-
geschakeld met de wereld. En
daarom verstond zy de Masjaal
niet meer, ergerde zich er aan en
heeft er zich door te gronde ge
richt.
Zo is het vandaag nog. Uiterlij
ke vroomheid, zelfs ijver, zelfs of
ferande, zijn niet het criterium
waaraan de Kerk te herkennen is.
Dat ligt uitsluitend in haar ge
loof, in haar volstrekt buigen voor
de Schriften, het Woord van God.
Doet zy dat, dan verstaat zij de
Masjaal, de raadselspreuk, want
zij heeft de sleutel, die het slot
van de raadselspreuk opent, zij
Hei Baaslam waM tot hei fraasfeeU.
Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga nog niet op tot
dit feest, want Mijn tijd is nog niet vervuld. Joh. 78.
De Deere Jezus is door Zijn
broeders aangespoord om Zich
toch vooral met het Loofhut
tenfeest naar Jeruzalem te be
geven. Want Hij moet nu maar
eens ophouden met dat incon
sequente gedoe. Hij verricht
machtige wonderen ze wil
len het niet ontkennen ech
ter zodra Hij een grote aan
hang krijgt, trekt Hij Zich te
rug. En dan is Hij ook nog zo
dwaas Galileo, een uithoek van
Kana'dn, als Zijn operatieter
rein te kiezen. Laat Hij Zyn
verstond gebruiken en met
Loofhuttenfeest naar Jeruza
lem gaan. Daar is dan heel de
wereld, gans Israël uit vele
landen verzameld. En indien
Hij voor de ogen van die we
reld Zijn tekenen doet, heeft
Hij tenminste kans als Messias
want zoiets schijnt Hij on
danks alles te begeren ge
huldigd te worden. Op deze
manier echter bereikt Hij
niets.
Maar de Heiland spreekt tot
Zijn broeders: Gaat gij rustig
op tot dit feest. Ik ga nog niet
op tot dit feest. Ik ben niet
van plan tot dit feest op te
gaan om Mij te openbaren aan
gans Israël als de beloofde
Verlosser. Met de Loofhutten-
zetting is Mijn tijd nog niet
vervuld. Ik wacht op het
Pascha. Want Pasen is Mijn
feest. Het feest van de ver-
gieting van het bloed, het feest
van de bevrijding uit het
diensthuis, het feest van de
gemeenschap met de HEERE.
Want Ik ben het waarachtige
Paaslam.
Gij kunt heengaan en vro
lijk zijn. Ik zal Mij temidden
van Uw vreugde niet verhef
fen, opdat gij Mij uitroept tot
nationale leider, die de over
stelpende blijdschap van de
verdrijving der Romeinen be
reidt. Ik zoek niet het vleese-
iijk succes, waarheen gij Mij
drijven wilt. Ik zal Mij open
baren aan de wereld op Mijn
ure.
Doch dan dien Ik te wach
ten tot het Paasfeest, daar Ik
ben het echte Paaslam. Ik zal
opgaan tot het feest, echter
eerst tot het feest van Pasen,
om Mij publiek gans Israël te
vertonen aan het vloekhout.
Zo heeft de Christus ge
wacht opdat wij, gelovend in
Hem, elke dag ons kunnen
verblijden in de zegen des
HEEREN.
Axel.
D. ZEMEL.
verstaat alle dingen, want zij
heeft de zalving des Geestes. Doet
zij dat niet, dan is zy tot de vre
selijkste zonde in staat, leeft zij
op één lijn met de wereld.
Wat doet gij met de Masjaal?
Bedenk, zij laat u nooit meer los:
zij redt u of zij is uw verderf. Gij
kunt er niet neutraal tegenover
staan.
Het Kruis betekent niet alleen
de zaligheid, het betekent óók de
crisis, het is gezet tot een opstan
ding maar óók tot een val.
We beleve toch een rare wereld.
Daar heb lk na een hele poos
weer ls een briefie gekrege van
m'n zeun in Indië.
Nou die post zo ongeregeld ls,
ben je altoos maar weer blij wan
neer je een briefie krijgt. Want
het gaat daar maar weer raar
naar toe. Iedere weke hoor je door
de radio en lees je ln de krante
van gesneuvelden en as dan je
tl ge kind daar ook ln zit, dan
ken je as ouwer wezende daar
snachts wel ls een paar uur van
wakker legge.
Nou, we krege dan weer is een
briefie en je staat versteld as je
leest wat die jonges daar alle
gaar meemake. Hij schreef ons,
dat ie net terug was van een zo
genaamde zutverlngsaktie, waar-
an zo ongeveer een 250 man had
deel genomen. Ze benne toen naar
een plekke geweest erges ln de
rimboe waar ze een 250 Chinezen
en Javanen hebben gered uit de
klauwe van die moordenaars, die
extremiste, die net gereed stonde
om al die 250 slachtoffers neer
te schlete. De vrouwen van die
Chinezen waren met gloeiende
staven mishandeld, ze hadden
grote brandplekke an der lichaam
en ze waren gedwongen om bij
het neerschlete van hun eigen
manne tegenwoord'g te wezen.
Nou kwamme on- jonges net
precies op tijd or de stakkers
r.o" te redden. De moordenaars-
"e werd uiteen gejaagd en
had je motte zien hoe danZt-
baar die stakkers ware! De jon
gens werde letterlyk omhelsd en
met dankwoorde overlaje. Ze heb
ben die mense geholpe en ze toen
mee genome naar Solo.
Nou vind lk het alleen maar
jammer, dat een vent as Truman
daar nou niet is bij geweest heb.
Of al was het die andere maar
geweest, die Jessup, heet le, as
lk het wel heb.
Ja we leven wel ln 'n rare wereld.
Nou benne ze weer an het onder-
zoeke of onze jonges wreedhede
an der „slachtoffers" gepleegd
hebbe. Je mot toch maar durve,
zeg lk maar.
En zo staat heel de wereld op
z'n kop. In ons land benne d'r ook
nog van die sukkels, die vroeger
met een gebroken geweertje op
derlul Jassie llepe en nou steen
en been klage dat onze jonges an
't vechte benne. Dat zijn de zo
genaamde vredelievende mense,
zie je. Die zouwe maar wille as-
dat de moordenaarsbende van
Soekarno en dat andere stelletje
rustig de arme Javanen konden
uitmoorden, as die niet believe
naar hun pijpen te dansen.
Ik heb me verlede weke daaran
ook nog zo geërgerd. Komt mo
daar een van me jonges thuis met
een tijdschrift, dat le an een sta
tion in Kruninge gekocht ha
„O.V.N." heet het, geloof lk. No
op de voorpagina zag lk al diri
het levensgrote portret van dit
Soekarno. Ik zegge, wat mot Je
met die rommel hier doen, Jonge
Maar hij zei: bekijk 't maar ls,
vader! Nou lk heb 't gedaan en
toen zag lk dat het blad een goed
werk gedaan helt. Je vindt er een
hele bende foto's in van die ver-
rajer, toen ie tijdens de bezetting
van Indië met de Jappe heulde.
Op een foto zie je 'm an Tojo,
die smerige vent, die ze later op-
gehange hebbe, de hand as een
welkom geve. Op een andere foto
drinkt le met Hatta samen een
glas wyn met die Japanse gene
raal. Op een andere foto zie je 'm
in Japan, waar le de gast is van
het keizerlijke leger. Op een an
dere foto zie je 'm met z'n vrouw
Japanse soldaten ontvangen in de
tuin van d'r woning en zo ga je
maar door. Op een maaltijd met
Japanse officieren te Batavia
spreekt ie over de samenwerking
van Java met Japan en over het
vernietigen van Amerika en En
geland. Nou lk zei teuge m'n
zeun: dat blad motte ze maar ls
naar de veiligheidsraad sture. Hy
zeit: dat benne ze ook van plan.
Kijk maar, d'r staat een ope briei
In an de veiligheidsraad. Of het
helpe zal 'k Geloof er geen biet
van. De wereld wordt beheerst
door de poletlek en die is an alle
kante vuul, net zo vuul as m'n
mlstkarre as ik er een dag mist
mee gekroje heb.
Zo ls de wereld nou eenmaal.
De één hange ze op en de ander
wordt omdat le hetzelfde kwaad
uitgehaald helt op de troon gezet,
net zo as 't ln derlul kraam te
pas komt.
Maar onze arme jonges ln In
dië kenne de kastanjes uit het J
vuur hale.
En dat ken me wel is begrote.
Gelukkig dat er een God is die
regeert en dan zeg lk met wijle
Paul Kruger maar: Alles sal reg
kom! En dat schrijf lk ook maar
an m'n Jonge.
Gegroet van je
FLIP BRAMSHL
„2Xe ^eeuicAe
ïlachitqaet"
In deze dichtbundel wordt nog
al eens de naam van „Anna Roe
mers" genoemd. Er worden ge
dichten ter harer ere gemaakt en
zelve heeft zij ook in deze bundel
enkele verzen ten beste gegeven.
Voor hen, die Anna Roemers
niet kennen, even een korte infor
matie. Anna Roemers is één van
de twee beroemde dochters van
de dichter Roemer Visscher. Haar
zuster is Maria Tesselschade Vis
scher. Tesselschade (dit tussen
haakjes) is een naam haar gege
ven, ter herinnering aan het feit,
dat bij haar geboorte in 't jaar
1593, bij een geweldige storm,
grote schade werd aangericht aan
een vloot van 140 schepen, welke
te Texel zeilreê lag.
Beide vrouwen behoren tot de
bekende „Muiderkring", een be
roemd gezelschap van tams te-
naars, dat op gezette tijden op het
Muidersiot bijeen kwam. Beid»
dames waren daar zeer gezien en
menige dichter heeft de lof van
deze kunstzinnige meisjes bezon
gen. De letterkundige, Jonckbloet
zegt van hen: „beide zusters wa
ren schitterende sterren aan de
intellectuele hemel der zeventien
de eeuw; beiden, vooral de jong
ste, waren een sieraad in het mid
delpunt van den Muiderkring, ge
lijk zij vroeger geweest waren van
,,'t saligh Roemers huys".
Anna was goed bevriend met
„Vader Cats", zij volgde hem in
zijn trant van verzen maken.
Welnu, zij bracht eens een be
zoek aan Middelburg en men kan
zich voorstellen, dat dit iets ge
weldigs voor de Zeeuwen, die lite
rair een beetje meeleefden, moet
geweest zijn,
Zy heeft een vers aan hen ge
wijd, waarin we haar dichtkunst
kunnen bewonderen. Het houdt
verband met het boekske „De
Zeeusche Nachtegael" waarover