Om
De Boer-Profeet.
j-cuniUMcul
Een dappere jongen
m
éi
üf HP
m
mm
BLOEMEN IN HUIS.
APART EN OPKLEED x
'Wil
Vrijdag 25 Februari 1949
'T ZEEUWSGH WEEKEND
Pagina 4
lil |f .1 'III O W 11
Redacteur: H. M. Slabbekoorn, Oostsingel 60a, Goes.
Oplossing probleem 11 A.
Auteur -W. Lente, Middelburg.
Zw. 7, 9, 10, 17, 19, 20, 23, 24,
25, 29, 36.
Wit 27, 31, 34, 35, 37, 38, 40,
44, 45, 47, 49.
1. 47—41 (36X47); 2. 35—30
(47X50); 3. 27—21 (24x44); 4.
21X1 (29x40); 5. 1x30 (25x34):
6. 31—26 (34—29); 7. 45x43
(50—45); 8. 49x40 (45x31); 9.
26x37 wint.
Oplossing probleem 11 B.
Auteur W. Lente, Middelburg.
Zw. 6, 9, 13, 18, 19, 20, 22, 27,
28, 36.
Wit 16, 29, 30, 31, 37, 40, 42,
44, 47, 49.
1. 29—24 (20x29); 2. 47—41
(36X38); 3. 49—43 (38x49); 4.
40—34 (49X24); 5. 34x3 (27x36)
6. 37—31 (36x27); 7. 16—11
(6x17); 8. 3X 30 wint.
Oplossing probleem 12 A.
Auteur K. Bordon, Antwerpen.
Zw. 8, 11, 12, 14, 16, 17, 19 20,
24 35 37
Wit' 15, 22, 25, 28, 32, 33, 38,
41, 43, 44, 48.
1. 44—40 (41x46); 2. 48—42
(35x44); 3. 32—27 (46x23); 4.
43—39 (17x28); 5. 33x22
(44X33); 6. 38x7 (11x2); 7.
27—21 (16X18); 8. 15—10 (14x5)
9. 25x3 wint.
Ontleend aan H. Post.
Oplossing probleem 12 B.
Auteur N. Corstanje, Goes.
Zw. 5, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 19,
20, 24.
Wit 21, 22, 25, 29, 33, 34, 35, 38,
39, 45, 47.
1. 21—17 (12X21); 2. 22—18
(13x22); 3. 29—23 (19x28); 4.
38—32 (28X37); 5. 47—42
(37x48); 6. 33—29 (24x44); 7.
45—40 (48x30); 8. 35x2!
(44x35); 9. 2x20 wint.
Oplossing probleem 13 A.
Auteur 'N. Corstanje, Goes.
Eindspel dhr Schaaf, Den Haag.
Zw. 1, 9, 12, 14, 23, 33, 39.
Wit 20, 22, 30, 32, 36, 40, 49.
1. 40—34 (14X25); 2. 34—43
(25x34); 3. 43—39 (33X44); 4.
49x7 (1x12); 5. 32—28 (9—14);
6. 28—23 (14—20); 7. 22—18
(12—17); 8. 18—13 (20—25); 9.
13—8 (25—30); 10. 8—2 (30—34)
11. 23—18 (17—22); 13. 18x27
(34—39); 13. 2—24 (39—44); 14.
24—38 (43—49); 15. 38—32 wint.
Oplossing probleem 13 B.
Zelfde auteur.
Zw. 8, 9, 12, 13, 19, 23, 24, 36.
Wit 11, 21, 22, 27, 33, 34, 41, 43.
1. 22—18 (12x31); 2. 11—6
(36x47); 3. 34—29 (23x34); 4.
21—17 (47x29); 5. 6—1 (12x21);
6. 43—39 (34X43); 7. 1x23 wint.
Goede oplossingen ontvangen
in Groep A van de problemen 11,
12 en 13.
A. Verhage, Aagtekerke 11 en
12 (13 eindspel niet aangegeven).
J. Strooband Sr, Middelburg 11,
12 en 13. J. v. d. Meulen, Vlissin-
gen 11, 12 13. J. Gabriëise, Ber
gen op Zoom 11, 12, 13. C. P.
Vogelaar Jr, Krabbendijke 12
AB, 13 B. J. de Smet, IJzendjjke
11, 12, 13. D, Kardol, Zierikzee
11, 12. F. Walhout, Nieuwdorp
11, 12, 13. S. Blaas, Aagtekerke
11, 12, 13. M. C, Deurloo, Middel
burg 11, 12, 13. J. Almekinders,
Zierikzee 11, 12. D. de Hullu,
Oostburg 11, 12. F. C. La Roi,
Koudekerke 11, 12, 13.F. Winter,
Middelburg 11, 12, 13. W. Heij-
dra, Aagtekerke 11, 12, 13.
In Groep B:
M. J. Leendertse, Kamperland
11, 12, 13. K. Sinke, Kloetinge
11, 13. Iz. op 't Hoff, Kapelle 12.
W. Jongepier, Domburg 11.
Persl. Kampioenschap van
Zeeland.
M. F. de JongeL. Vink
Middelburg.
1. 31—27 17—21; 2. 37—31
19—23; 3. 41—37 21—26; 4. 34—30
20—25 5. 40—34 14—20; 6. 33—28
9—14; 7. 28X19 14x23; 8. 39—33
door M. VAN t)E BOSCH.
Hij doet het!
Met een paar sprongen is hij
bij de deur. Rent de gang over,
de trappen af. De buitendeur
slaat achter hem dicht. Daar gaat
een jongen het plein over, wiens
Hollands hart vurig klopt, met
blijde snelle slagen.
Hjj zal die vlag daar naar be
neden halen.
Hij zal de driekleur hijsen!
Zo gewoon mogelijk loopt hij
langs het hek om de school. Hij
is voorzichtig. Kijkt eerst nog
eens naar binnen. Je weet» het
nooit. Er kunnen er zijn achter
gebleven. Maar de lokalen zijn
leeg. Alles is stil en verlaten.
Hij hoort geen gerucht. Er is
niemand! Niemand!
Van het brede hek loopt Dik
naar het kleine hek en daar ver
der, tot achter de straat, daar zal
hij naar binnen gaan. Niemand
hoeft hem te zien.
Z(jn hart bonst als hij door de»
stille achtertuin gaat. Het is of
ze er toch nog zijn en overal op
hem loeren.
Maar het is verbeelding. Niets
dan griezelige verbeelding. Er is
niemand, geen mens.
Hij klimt door het raam. Dat
gaat gemakkelijk genoeg, en
komt dan in een hok dat
eens een mooi schoollokaal is ge
weest. De muren vertonen overal
gaten. De kalk is overal geblad
derd. De vloer is overal Kapot
geslagen. Deuren zijn er niet
meer in. De ene muur is half uit
gebroken en zo kan Dik in het
tweede lokaal kijken dat al even
ontoonbaar is. Het is nog grie
zeliger, nog veel griezeliger dan
buiten in de stille tuin.
Er kraakt ietsDik staat on
bewegelijk. Maar als het dan weer
stil blijft gaat hij verder. De trap
op naar boven. Hij weet nu wel
heel zeker dat er niemand meer
is.
En als er nu nog wel eens een
mof was, wat zou hij dan doen?
Schieten? Brrrü!
Dik schrikt van zijn eigen voet
stappen die hol klinken in de
stille stenen gang.
Op zolder is hij even de kluts
kwijt. Weifelend kijkt hij rond.
Die kant? Nee, toch niet. Zo. Dit
raam.
Hij komt toch verkeerd uit.
Terug maar weer. Nu is hij bij
het goede raam.
Daar is de vlag. Vlak voor hem.
Hij hoort haar zachtjes klappe
ren in de wind. Nog even, dan is
ze hier weg. Voorgoed!
Naar het kastje behoeft hij niet
te zoeken. Het is precies zoals
mevrouw het- gezegd heeft, vlak
naast het raam.
Dik ziet niets dan oude stapels
boeken en schriften, dik onder
stof en kalk. Met twee handen
tegelijk graait hij ze er uit, het
geeft niet hoe of waar ze te
recht komen. De kast is groot. Er
komen steeds meer boeken. Alle
maal oude leesboeken.... en
dan opeens zijn er geen boeken
4—9 9. 34—29 25x34; 10. 29x40
10—14; 11. 40—34 14—19; 12.
33—28 5—10; 13. 44—39 10—14;
14. 50—44 11—17; 15. 27—22
18X27; 16. 31X11 6x17; 17,
44—40 17—22; 18. 28x17 12x21;
19. 36—31 7—12; 20. 47—41
12—18; 21. 32—28 23x32; 22.
37X28 26X37; 23. 41x32 21—26;
24. 32—27 8—12; 25. 38—32
12—17; 26. 39—33 17—21; 27.
43—39 1—6;28. 46—41 2—8; 29.
41—37 8—12; 30. 49—43 12—17;
31. 43—38 17—22; 32. 28X17
21x12; 33. 33—28 18—23; 34.
38—33 20—24; 35. 42—38 12—17?
36. 48—43 17—21; 37. 34—29
23X29; 38. 40X20 15x24; 39.
27—22.
Éi 9
i§
m
■m. ?m'
mf-i éH
pp |p
gg
Lv
1P^
IP^
i§ Hg
Ut
H H
HL jü
11
393—8; 40. 45—40
8—12; 41. 40—34 12—17; 42.
22X11 6X17; 43. 28—22 17x28;
44. 32X23 19x28; 45. 33x22
14—19; 46. 34—30 9—14; 47.
39—33 14—20; 48. 43—39 20—25;
4fi. 30—34 21—27; 50. 22x31
16—21; 51. 38—32 13—18; 52.
31—27 wit wint.
Tot de volgende week. S.
De Tradescantia
Een geliefkoosde hangplant on
der de hangplanten. Alhoewel
hangen voor de meeste levende we
zens funest is, voelt deze plant er
zich heel goed bij. Althans, hij
groeit soms zo hard, dat hij haast
de kamer uit groeit. U kent ze
toch wel, die groene, zilverge-
streepte en paarse ranken, die als
een enorme baard van de pot af
hangen. Ze stellen heel weinig
De mode brengt ons dit seizoen
wel tal van variaties, o.a.: Aan
knipte en ingezette mouwen. De
hoge koetsierskraag en de V-
of vierkante halsuitsnijding zon
der kraag. Wij zien het lange
heupstuk met ronde of rechte
lijn, doch daarnaast wordt ook
wel "met het opgeknipte taille
stuk gewerkt.
Om U aan te tonen hoe verschil
lend de modelijn is, plaatsen wij
twee modellen, die geheel anders
van lijn zijn.
J 2864/23 is chic elegant en heeft
toch een sportieve lijn. De aan
geknipte mouw, zal een te smal
figuur breder doen lijken. Alleen
een lange, slanke hals zal deze
hoge kraag bijzonder flatteren.
Heel aardig staat de gebogen,
dubbel gestikte lijn aan voor
pand en heupstuk, terwijl de
gespsluiting de charme van de
japoon verhoogt.
De plooien in de rok worden tot even boven de knie ingestikt.
Aan stof heeft U voor dit model bij een bovenwijdte van 92 cm. circa
3.70 m. van 140 cm. breed nodig.
Van het andere model J 2867/23 heeft de blouse de schuine overslag
die vooral door oudere dames graag wordt gedragen, omdat het lichte
ruche langs de hals een fleurige en toch gedistingeerde garnering is.
Om het openvallen van de wikkelrok tegen te gaan, wordt tussen de
onderslag van de rok en de rechterzijnaad een stukje elastiek gezet.
Voor een bovenwijdte van 100 cm. is ongeveer 2.80 m. stof van 140
cm. breed nodig.
Geknipte patronen van deze modellen zijn a f 0 95 bij de administratie
van „Bella". Kromme Nieuwe Gracht 66, Utrecht, verkrijgbaar.
J 2864/23 in de bovenwijdten 92—100 en 108 cm.
12867/23 100—108 er. 116 cm.
eisen. Een voedzame grond, een
flinke grote pot, een lichte plaats.
Dat laatste vooral, want hoe
lichter de plaats, hoe mooier de
kleur en bladtekening. Als u ze er
langzaam aan gewend, kunnen ze
zelfs in de zon staan. Het mooist
zijn de jonge planten, als ze juist
gaan afhangen en de toppen der
ranken nog naar boven staan. U
kunt ze heel gemakkelijk stekken.
De toppen der ranken, die vol
groeid zijn, op pngeveer 7 cm
lengte afsnijden onder een lid.
(Dat is de plaats waar blad of
bladsteel aan de stengel vast zit).
Bfe onderste blaadjes er af te snij
den en de stekken in een pot met
bladgrond op ongeveer 5 cm van
elkaar langs de rand van de pot
plaatsen. Heel gauw hebben ze
wortel en beginnen ze te groeien.
In het voorjaar en de zomer kun
nen ze veel water hebben en ook
regelmatig Pokon. Tegen de win
ter minder water geven. Dan gaan
al gauw de ranken minder mooi
worden. Snij er maar gerust 'n eind
af, want volgend jaar halen ze de
schade wel weer in. Warm en licht
overwinteren en weinig water ge
ven. Zodra ze in het voorjaar weer
aan de groei zijn, meer water ge
ven en als de scheuten lang ge
noeg zijn, stekken.
Sanders e.
meer, maar ligt daar een pak.
Een groot bruin pak.
Voorzichtig, heel voorzichtig,
als iets kostbaars haalt Dik het
naar voren. Met trillende vingers
wikkelt hij het papier los. Daar
ziet hij het Rood, het Wit, het
Blauw!
Dit is de vlag, onze vlag! De
vlag die vrijheid betekent!
Wijd spreidt Dik haar op de
zolder uit. De lange banen, rood,
wit en blauw.
Aandachtig bekijkt hij de
koorden, de lussen, de knopen,
Dan loopt hij naar "het raam
om te zien hoe de andere vlag
aan de stok bevestigd is.
Tot hij het weet, en dan...,
Zijn handen grijpen het dundoek
daarbuiten. En als hij haar een
maal beet heeft, trekt en grist
hij tot het rood scheurt, het ha
kenkruis scheurt.
Het valt niet mee om de vlag
naar binnen te halen. Maar het
lukt. Als een hoopje vodden
komt. ze op de zolder terecht, in
een hoek gesmeten, waardeloos
geworden.
Dik knoopt en strikt het touw,
de koorden en de lussen.
Nu trekken. Langzaam. Voor
zichtig.
Hoger, hoger klimt de vlag
langs de stok. Het uiteinde hangt
nog door het dakraam naar bin
nen.
Dik heeft het gevoel of alles
van binnen in hem zal barsten
en scheuren. Dit is te groot, te
veel voor hem. Hij kan het alleen
niet verwerken.
De laatste knoop is gelegd, nu
kan Dik de vlag geheel laten
vier.en.
Een zacht windje neemt haar
van hem over. Daar ontplooien
zich bollend de banen rood, wit,
blauw. Het windje is voorbij en
zacht klapperend valt de vlag
terug. Recht naar beneden hangt
ze nu in sierlijke plooien.
Door een nevel van tranen ziet
Dik de kleuren ineen draaiend.
„Oh, vader, moeder!"
Waar komen al die mensen
opeens vandaan?
Hoor, de een roept het naar
de ander en die ander geeft het
weer door.
Een vlag! Een Hollandse vlag!
Op de school!
Een paar kinderen zijrv er het
eei'st en springen van vreugde.
Ouderen doen ook mee. Er zijn
Oranje strikken, die vijf jaar
lang verborgen zijn geweest, met
één slag te voorschijn getooverd.
Jongens en meisjes, mannen
en vrouwen, ze zjngen en dan
sen in een kring die steeds gro
wer wordt.
Dik is er ook bij. Hij springt
en schreeuwt het hardst van al
lemaal. Maar wie heeft die vlag
daar gehangen?
De meester weet van niets.
Mevrouw ook niet. Maar zij ver
moedt het opeens.
Ze heeft het aan Dik verteld
van dat kastje.
Ze maakt zich los uit de kring
en komt door de kring recht op
Dik af:
„Dik, deed jij dat. Heb jij dat
gedaan?"
Dik kan alleen maar ja knik
ken met stralende ogen van
vreugde en trots.
Hij kijkt naar boven. Naar
zijn vlag!
Nu dansen en zingen de men
sen om hem heen. De jongens
van school zingen:
„Vivat Oranje, Hoezee,
Vivat Oranje, Hoezee!"
HET SCHOT.
Dan plots, verstart de feest
vreugde
Er zijn kreten Kreten, die bo
ven alles uitklinken.
„Er komen Duitsers. Weg de
vlag! Weg! Weg!"
Iedereen neemt het over.
Die vlagweg! weg!
De mensen stormen uiteen,
maar Dik bedenkt zich geen
ogenblik.
Hij holt, hij vliegt. Van het
breede hek naar het smalle hek,
nog even verder. De tuin door,
het raam. In de stille school is
het nu niet griezelig of angstig.
Dik hoort er nu niets van hoe
hol en hard zijn voetstappen
door de verlaten gang klinken.
Hij denkt alleen maar aan de
vlag, die er weer af moet.
Op zolder loopt hij nu niet
verkeerd, maar gaat regelrecht
naar het goede raam.
Hij klimt in de vensterbank,
dan helemaal naar buiten in de
goot.
Eén moment nog wappert de
vlag daar nog vrij en fier....
Dan trekt Dik haar naar zich
toe. Het rood, het wit, het blauw
slaat hij om zijn arm, gejaagd
rukken en trekken zijn handen
aan het koord, dat niet los wil
en toch moet.
Beneden is het stil geworden.
Er wordt niet meer gezongen en
gedanst. Enkele mensen zijn nog
bijeen. Angstig kijken ze naar
boven, dan weer de weg af van
waar het gevaar dreigt.
En in die stilte klinkt een
schot. Juist op het moment dat
meester ook boven is gekomen
om Dik te helpen.
Het schot gaat gepaard met
een kreet. Beneden op het plein
wordt geschreeuwd en dan is het
doodstil.
De mensen zien hoe Dik wan
kelt. Hij tuimelt voorover. Zijn
handen grijpen zich vast aan de
vlag en de stok. De stok scheurt
en kraakt en een volgend ogen
blik ligt Dik roerloos in de
schooltuin, de vlag heeft zich in
zijn val om hem heengewikkeld.
(Slot volgt.)
behorende bij het
„ZEEUWSCH DAGBLAD'
van 25 FEBRUARI 1949
eeuu/scH
u/ee/rem
VOOR DE ZONDAG
Wat we reeds eer schreven: het
grote stadsleven moet geestelijk
gevoed en gecorrigeerd worden
door het platteland, wil het niet
ten ondergaan. Dit vindt óók be
vestiging in de Heilige Schrift.
Een sterk voorbeeld daarvan
zijn de Profeten, die meestal van
het platteland kwamen. W.e den
ken hier met name aan de Pro
feet Amos.
Amos was een boer, afkomstig
uit Tekoa, een klein dorpje in de
buurt van Bethlehem.
Eigenlijk was hij geen boer, maar
een veehandelaar. Maar hij had
een, wat wij noemen „gemengd
bedrijf". Behalve veehouder, of
veehandelaar was hij ook tuinder.
Hij kweekte sycomoren, een soort
moerbeivijgen. Dit bedrijf moet hij
ergens anders gehad hebben dan
in zijn woonplaats, daar er in Te
koa geen teelt van vijgen bestond.
We mogen uit een en ander aflei
den, dat hij een welgestelde plat
telander was, die in verband met
zijn bedrijf op vele plaatsen kwam,
en daar zaken deed en tegelijk
goed in zieh opnam wat er zo al
in de wereld gaande was.
En dan stuit hij ook op de te
genstelling „stad en platteland".
De stad, waar z.g. de „cultuur" in
ere is, waar de „beschaving" ze
telt, waar men weet hoe het
hoort, waar men vormen en ma
nieren heeft geleerd en dies met
enige minachting neerziet op die
plattelanders, die grof zijn, en on
behouwen en geen manieren ken
nen.
Maar dan kiest God Zijn mate
riaal uit de plattelanders.
Amos wordt geroepen om pro
feten-werk te gaan verrichten.
Hij zal daar geen afzonderlijk
beroep van hebben gemaakt.
Tegenwoordig zijn er mensen,
die denken dat, wanneer ze door
„God geroepen worden", terstond
hun dagelijks werk, als iets min
derwaardigs moeten neerleggen en
dominé op artikel acht of zo moe
ten worden.
Amos dacht daar anders over.
Hij bleef boer, d.w.z, hij bleef vee
handelaar en planter van vijgen.
En wanneer men hem uitmaakt
Voor een „profeet" wijst hij dit
verontwaardigd van de hand en
zegt: „Ik ben geen profeet en
evenmin een profetenzoon, ik ben
veehouder en tuinder, ik teel
moerbeivijgen".
Maar hij weet: ondertussen heb
ik een boodschap van de God van
Israël.
En dat is een mooie combinatie.
Immers door zijn beroep komt hij
op alle markten. Niet alleen in
Hebron, Jeruzalem maar tot Sa
maria toe. En dan komt hij in
contact met de „Stadscultuur".
En dan ziet hij waartoe die gro
te „Stadscultuur" de mensen
brengt.
Hij slaat in vlammen uit. De
Geest inspireert hem en hij gaat
profeteren. En let dan eens op de
grote innerlijke besdhaving van
deze plattelander.
Neen, hij gaat geen deftige
woorden gebruiken en houdt er
geen stadsmaniertjes op na. Wan
neer hij de fijne Cultuur-dames
van Samaria gaat waarschuwen,
gebruikt hij termen aan zijn eigen
vak ontleend, hij blijft in zijn
eigen „stijl" en scheldt deze dame
tjes uit voor „koeien van Basan",
wat ze bepaald niet erg leuk ge
vonden zuilen hebben.
Maar iet eens op de grote vlucht
van zijn gedachten, de breedheid
van zijn visie, de rijkdom aan beel
den, die hij gebruikt. Hij steekt
ver uit boven die stadcultuur-
mensen, wanneer hij de organische
verbanden van het leven gaat aan
tonen. Hij betrekt er. de interna
tionale politiek bij. Hij ziet de gro
te lijn in het werelddrama, hij let
op oorzaak en gevolg. Bij zijn
breedheid van visie, zijn die Stads
cultuurmensen maar dwergjes, die
bij de dag leven en niet verder
kijken dan hun neus lang is.
Natuurlijk, het is Gods Geest,
Die in en door hem werkt. Hij is
maar instrument, middel, waarvan
God Zich bedient, maar God kiest
bruikbare instrumenten. Hij ge
bruikt geen machines, maar men
sen, die in geest en aanleg, ont
wikkeling en karakter passen bij
de boodschap, die zij te brengen
hebben. God werkt nooit mecha
nisch maar organisch.
En daarvoor is ten plattelande
het materiaal aanwezig.
Onder de koe-boeren en veehan
delaren, de tuinders en de land
bouwers.
En onder de profetische gesel
slagen blijkt, wat die „stadscul
tuur" waard is. Innerlijk voos en
vermolmd, is zij oppervlakkig een
vernisje, dat corruptie en bruut
zelfbehagen moet bedekken.
feds frae-dke-id.
De Heere Jezus vertelt het
volgende verhaal.
Een eigenaar van een wijn
gaard heeft voor het werk
mensen nodig. Zoals het de ge
woonte is, gaat hij 's morgens
bij zonsopgang op weg naar de
markt, om arbeidskrachten te
huren. Het loon wordt over
een gekomen, een penning per
dag. Het is de gewoonste zaak
van de wereld. Drie uur later
gaat hij er weer op uit. Er
worden weer nieuwe mensen
gehuurd. Het loon blijft het
zelfde. Dat is vreemd. Nog
vreemder wordt het wannee
nog eens en nog eens later
nieuwe krachten gehuurd wor
den en het loon hetzelfde
blijft. En wanneer bij de uit
betaling de laatst aangekopte
nen het eerst hun loon ontvan
gen en zij die het langst heb
ben gewerkt het laatst wor
den uitbetaald, dan barst de
bom. Is dat wel rechtvaardig?
Is het niet heel erg, dat de
mensen, die bijna niets hebben
Is Uw oog boos, omdat Ik goed ben
Matth. 20 vs. 15.
gepresteerd, op dezelfde wijze
worden behandeld als de an
deren? Zjj hebben de zou op
hun rug niet gevoeld, zij heb
ben alleen maar gewerkt toen
het werken een feest werd.
En dan komt de vraag van
die heer: Is Uw oog boos, om
dat ik goed ben?
Wij hebben allen moeite met
God en met ons leven op hel
ogenblik. We zijn teleurgesteld.
Het leven is er niet eenvoudi
ger op geworden, we hadden
iets anders verwacht. Wanneer
wij nu eens heel eerlijk zijn te
genover ons zelf, dan zijn w-j
misschien ook teleurgesteld
over ons eigen leven, over
onze eigen verlangens en ge
dachten. Wij kunnen dit soort
boosheid nog begrijpen.
De Bijbel vertelt hier iets
anders. We kunnen moeite
met God hebben, niet omdat
wij teleurgesteld zijn, maar
omdat Hij goed is, omdat Hij
geeft, omdat Hij in Zijn genade
een eigen weg gaat.
Misschien willen wij altijd
God nog teveel begrijpen, we
willen Hem nog teueel voor
rekenen.
We willen nog altijd een
oorzaak zoeken waarom God
goed meet zijn, maar we vin
den die reden niet. We worden
er boos om, heel beschaafd
boos, heel redelijk boos, maar
we zijn het toch.
En God wil alleen maar aan
beden worden. Hij toil alleen
maar dat wij zullen zingen,
dat wij ons verheugen tot in
het diepst van ons hart, omdat
Hij goeems op de ander en ook
op ons.
We zijn het wel heel erg
verleerd om te zien, dat onze
vreugde bepint by het Kruis,
daarom raken wij van het ene
misverstand in het andere. De
wijsheid verliezen wij. Met
Gods goedheid weten wij geen
raad. Maar Jezus waarschuwt
ons, opdat wij Zijn vreugde
zouden leren.
M. W. B. A. SMITS.
Zoals ik je geschreve heb gaat
m'n zeune volgende weke weg
naar Amerika.
Je ken begrijpe, asdat ik moei
lijk m'n hoofd ergens anders bij
ken hebbe as bij die gebeurtenis.
Al benne vrouwlui wat openhar
tiger op dat punt, en al kennen ze
d'r meer over prate en as 't mot
ook over huile, een man is tpch
ook maar een mens, en as je
jonge, waar je niks as goed van
zegge ken, je zo gaat verlate, ben
je d'r wel een beetje stil van.
Want Amerika is tenslotte toch
niet naast de deure. Ik zegge wel
teuge m'n vrouwe, asdat het teu-
gewoordig'niet zo wijd meer is, en
dat we ze nog wel is werom zulle
zien, maar ik prate meer teuge
me eige as tehge een ander, en
zelfweet ik, dat al die praatjes
nil.s helpe. Je voelt dat er een
kind van je losgescheurd wordt en
dat er kans is dat je ze nooit weer
weerom ziet.
Maar hij zelf en z'n vrouw ben
ne goedsmoeds. Hij zeit maar: 't is
de weg. Hier in Holland benne we
uitgepraat, voor onze kinders is
hier niks meer te beginne as een
hoop ellende en als jullie kenne
kom dan ook maar gauw over.
Nou daar doen we dan het zwij-
ge maar an toe. Ik denke d'r zo
lucht niet over. Maar dat is de
jeugd, toen ik jonk was, zou ik er
meschien net zo over gepraat heb
be. En nou gaat ie volgende weke
op het schip.
De reis is naar Pella.
Ik weet niet of ie daar al is van
gehoord hebbe, maar dat is een
Hollandse stad, ergens midden in
Amerika. Er weune veul Hojlan-
ders, en alles mot er nog zo'n
beetje Hollands weze. Het is een
kolonie die honderd jaar geleje ge
sticht is door dominé Scholte, zeit
m'n zeune. Hij heit dat allegaar
onderzocht en er boeke over ge-
leze. Er weunt daar een boer, die
borg voor 'm geworde is, en die
hem wil helpe aan een hofsteetje,
na verloop van een paar jaar. Die
boer heit zeivers geen kinders en
door middel van de dominé van
Pella, die veul kennisse heit in
Zeeland is m'n zeune d'r an ge-
komme.
We zalle dan maar denke asdat
de weg zo leit.
En daarmee trooste ik ook m'n
vrouwe maar.
Pella is in elk geval een Bijbel
se naam. M'n zeun zei asdat Pella
een plekje was in Palestina, waar
heen de jonge christengemeente
gevlucht was, toen Jeruzalem
werd verwoest.
Nou, dat klinkt allegaar erg
mooi, en we zalle hope asdat dat
Amerikaanse Pella nog wat van
de eerste christengemeente heit
overgehouwe. Want dat blijft toch
altoos maar het voornaamste in
het leven. Ik zou niet veel rust
meer hebbe wanneer m'n jonge in
een wilde heidense omgeving
kwam. Je hoort zulke rare dinge
over Amerika en hij heit zeivers
ook kinders en wellicht komme d'r
nog meer en as die van de kerke
af zouwe rake, had ik liever asdat
hij hier in armoei onder de vreem
de z'n brood moest ete, en dan een
christelijk gezin stichtte, asdat hij
in rijkdom in Amerika zou weune
en honger lije naar de ziel,
En dat heb ik 'm gezeit ook. En
toen heit ie geknikt en gezeit as
dat ie 't daar volkome mee eens
was. Nou dan mot je het verder
maar over geve.
Maar as vader zijnde wil je toch
doen wat je ken en daarom heb
ik op een nachte, toen ik er maar
niet los van komme kon, het be
sluit genome om d'n dominé van
Pella, die heet Gritters, zoas ik
uitgevonde hebbe, een brief lp
schrijve om m'n zeune in de be
ginne maar een handje te helpe,
zodat ie zich gauw thuisvoelt daar
in die kerk. Want m'n zeune heit
veul goeie eigenschappe, al zeg ik
het zelf, maar ie is nog al terug
getrokke, hij geeft z'n eige niet
gauw, dat is nou net precies an
ders as ikke. Ik ben teveul haan
tje de voorste, heit m'n vrouwe
al is gezeit. Zelf geloof ik daar
niks van al zeg ik het zelf, rrtaar
in ieder geval heit m'n zeune wat
dat betreft meer van z'n moeder
as van z'n vader, 't Smoeltje van
z'n vader maar het zieltje van zijn
moeder, zegge ze wel is.
Nou dat gebeurt meer, as je zo
is rondkijkt.
En nou maak ik er maar een
end an, want er leit nog veul werk
op me te wachte en ik vreze asdat
er volgende weke niet veul van
komme zal.
We zitte dan met heel de kro
in Pella, mot je maar rekenen,
tenminste naar de geest.
En nou gegroet van je
FLIP BRAMSE.
o-aehun u-cux Ratiytcnt
door M. GIJSEN.
A. A. M. Stols 's-Oravenhage.
Wie hij is, Marnix Gljsen?
Zij die de ontwikkeling van de
Zuidnederlandse letteren in de
jaren na de eerste wereldoorlog
hebben gevolgd, weten het natuur
lijk. Voor de anderen vertellen we
even, dat deze schrijver, wiens
echte naam J. A. Goris is, geschie
denis en economie te Leuven stu
deerde, de doctorstitel verwierf en
de meest gezaghebbende leider
was van de Vlaamse literaire we
reld tussen de twee oorlogen. Hij
is een uitnemend kenner van
poëzie, wat zijn critieken duidelijk
bewijzen, en hij is tevens een dich
te. van groot formaat, ook al pu
bliceerde hij slechts een bundel,
„Het Huis". Dat de hoge poëtische
waarde er van blijvend gewaar
deerd wordt, bewees we] het feit,
dat er in '48 een derde herdruk
van verscheen.
Behalve deze gedichten en zijn
fijngeestige, soms vlijmscherpe re
censies over binnen- en buiten
landse letterkundige producties,
publiceerde hij enkele essays over
politiek-economische en sociale
toestanden, en verleden jaar ver
scheen, tot de blijde verwondering
van allen die een hart hebben, dat
warm klopt voor de Vlaamse lite
ratuur, zijn eerste roman „Joa
chim van Babyion". Evenals „Het
Dwaallicht" van die andere grote
Vlaamse schrijver, Willem Els-
schot", is Marnix Gijsens boek het
overtuigende bewijs, dat men geen
roman van duizend-zoveel bladzij
den moet uitgeven (oh, die trilo
gieën!) om te bewijzen dat men
er een kan schrijven.
Het boek brengt ons de geschie
denis van Joachim, de man van....
de kuise Suzanna. Maar de lezer,
die naar de roman grijpt, hopende
dat hij nu eens precies zal weten,
hoe de schrijver het zo bekende
verhaal historisch gefundeerd
heeft en hoe hij de achtergrond
ziet, politiek sociaal, economisch
van een gebeurtenis, die we ken
nen, maar waarover we graag wat
meer willen weten, komt bedrogen
uit.
Marnix Gijsen immers heeft de
stof, geschiedkundig en psycholo
gisch, zo vrij behandeld, dat er
van het apocriefe bijbelboek niet
veel meer overblijft dan het ge
geven. De geschiedenis van de
kuise Suzanna is in werkelijk
heid de vermomming, waarin hij
de wereld van zijn dagen, onze
20e eeuwse maatschappij, haar rol
laat spelen. En hij 'spaart haar
niet!
Het is een beheerst boek
haast zouden we het woord „cere
braal" willen gebruiken, maar
daarvoor is het (och té levend,
toch té echt nergens breekt de
ironie, die steeds fijn en
geestig blijft, in sarcasme of in
haat uit; nooit wordt het thema
der zinnelijkheid anders gezien dan
in functie van de kern, de gedes-
illusionneerde liefde van Joachim.
Het is een hard bock, het tekent
de wereld in haar kleinheid, ja in
haar kleinzieligheid, ook daar,