Om De Boer-Profeet. j-cuniUMcul Een dappere jongen m éi üf HP m mm BLOEMEN IN HUIS. APART EN OPKLEED x 'Wil Vrijdag 25 Februari 1949 'T ZEEUWSGH WEEKEND Pagina 4 lil |f .1 'III O W 11 Redacteur: H. M. Slabbekoorn, Oostsingel 60a, Goes. Oplossing probleem 11 A. Auteur -W. Lente, Middelburg. Zw. 7, 9, 10, 17, 19, 20, 23, 24, 25, 29, 36. Wit 27, 31, 34, 35, 37, 38, 40, 44, 45, 47, 49. 1. 47—41 (36X47); 2. 35—30 (47X50); 3. 27—21 (24x44); 4. 21X1 (29x40); 5. 1x30 (25x34): 6. 31—26 (34—29); 7. 45x43 (50—45); 8. 49x40 (45x31); 9. 26x37 wint. Oplossing probleem 11 B. Auteur W. Lente, Middelburg. Zw. 6, 9, 13, 18, 19, 20, 22, 27, 28, 36. Wit 16, 29, 30, 31, 37, 40, 42, 44, 47, 49. 1. 29—24 (20x29); 2. 47—41 (36X38); 3. 49—43 (38x49); 4. 40—34 (49X24); 5. 34x3 (27x36) 6. 37—31 (36x27); 7. 16—11 (6x17); 8. 3X 30 wint. Oplossing probleem 12 A. Auteur K. Bordon, Antwerpen. Zw. 8, 11, 12, 14, 16, 17, 19 20, 24 35 37 Wit' 15, 22, 25, 28, 32, 33, 38, 41, 43, 44, 48. 1. 44—40 (41x46); 2. 48—42 (35x44); 3. 32—27 (46x23); 4. 43—39 (17x28); 5. 33x22 (44X33); 6. 38x7 (11x2); 7. 27—21 (16X18); 8. 15—10 (14x5) 9. 25x3 wint. Ontleend aan H. Post. Oplossing probleem 12 B. Auteur N. Corstanje, Goes. Zw. 5, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 19, 20, 24. Wit 21, 22, 25, 29, 33, 34, 35, 38, 39, 45, 47. 1. 21—17 (12X21); 2. 22—18 (13x22); 3. 29—23 (19x28); 4. 38—32 (28X37); 5. 47—42 (37x48); 6. 33—29 (24x44); 7. 45—40 (48x30); 8. 35x2! (44x35); 9. 2x20 wint. Oplossing probleem 13 A. Auteur 'N. Corstanje, Goes. Eindspel dhr Schaaf, Den Haag. Zw. 1, 9, 12, 14, 23, 33, 39. Wit 20, 22, 30, 32, 36, 40, 49. 1. 40—34 (14X25); 2. 34—43 (25x34); 3. 43—39 (33X44); 4. 49x7 (1x12); 5. 32—28 (9—14); 6. 28—23 (14—20); 7. 22—18 (12—17); 8. 18—13 (20—25); 9. 13—8 (25—30); 10. 8—2 (30—34) 11. 23—18 (17—22); 13. 18x27 (34—39); 13. 2—24 (39—44); 14. 24—38 (43—49); 15. 38—32 wint. Oplossing probleem 13 B. Zelfde auteur. Zw. 8, 9, 12, 13, 19, 23, 24, 36. Wit 11, 21, 22, 27, 33, 34, 41, 43. 1. 22—18 (12x31); 2. 11—6 (36x47); 3. 34—29 (23x34); 4. 21—17 (47x29); 5. 6—1 (12x21); 6. 43—39 (34X43); 7. 1x23 wint. Goede oplossingen ontvangen in Groep A van de problemen 11, 12 en 13. A. Verhage, Aagtekerke 11 en 12 (13 eindspel niet aangegeven). J. Strooband Sr, Middelburg 11, 12 en 13. J. v. d. Meulen, Vlissin- gen 11, 12 13. J. Gabriëise, Ber gen op Zoom 11, 12, 13. C. P. Vogelaar Jr, Krabbendijke 12 AB, 13 B. J. de Smet, IJzendjjke 11, 12, 13. D, Kardol, Zierikzee 11, 12. F. Walhout, Nieuwdorp 11, 12, 13. S. Blaas, Aagtekerke 11, 12, 13. M. C, Deurloo, Middel burg 11, 12, 13. J. Almekinders, Zierikzee 11, 12. D. de Hullu, Oostburg 11, 12. F. C. La Roi, Koudekerke 11, 12, 13.F. Winter, Middelburg 11, 12, 13. W. Heij- dra, Aagtekerke 11, 12, 13. In Groep B: M. J. Leendertse, Kamperland 11, 12, 13. K. Sinke, Kloetinge 11, 13. Iz. op 't Hoff, Kapelle 12. W. Jongepier, Domburg 11. Persl. Kampioenschap van Zeeland. M. F. de JongeL. Vink Middelburg. 1. 31—27 17—21; 2. 37—31 19—23; 3. 41—37 21—26; 4. 34—30 20—25 5. 40—34 14—20; 6. 33—28 9—14; 7. 28X19 14x23; 8. 39—33 door M. VAN t)E BOSCH. Hij doet het! Met een paar sprongen is hij bij de deur. Rent de gang over, de trappen af. De buitendeur slaat achter hem dicht. Daar gaat een jongen het plein over, wiens Hollands hart vurig klopt, met blijde snelle slagen. Hjj zal die vlag daar naar be neden halen. Hij zal de driekleur hijsen! Zo gewoon mogelijk loopt hij langs het hek om de school. Hij is voorzichtig. Kijkt eerst nog eens naar binnen. Je weet» het nooit. Er kunnen er zijn achter gebleven. Maar de lokalen zijn leeg. Alles is stil en verlaten. Hij hoort geen gerucht. Er is niemand! Niemand! Van het brede hek loopt Dik naar het kleine hek en daar ver der, tot achter de straat, daar zal hij naar binnen gaan. Niemand hoeft hem te zien. Z(jn hart bonst als hij door de» stille achtertuin gaat. Het is of ze er toch nog zijn en overal op hem loeren. Maar het is verbeelding. Niets dan griezelige verbeelding. Er is niemand, geen mens. Hij klimt door het raam. Dat gaat gemakkelijk genoeg, en komt dan in een hok dat eens een mooi schoollokaal is ge weest. De muren vertonen overal gaten. De kalk is overal geblad derd. De vloer is overal Kapot geslagen. Deuren zijn er niet meer in. De ene muur is half uit gebroken en zo kan Dik in het tweede lokaal kijken dat al even ontoonbaar is. Het is nog grie zeliger, nog veel griezeliger dan buiten in de stille tuin. Er kraakt ietsDik staat on bewegelijk. Maar als het dan weer stil blijft gaat hij verder. De trap op naar boven. Hij weet nu wel heel zeker dat er niemand meer is. En als er nu nog wel eens een mof was, wat zou hij dan doen? Schieten? Brrrü! Dik schrikt van zijn eigen voet stappen die hol klinken in de stille stenen gang. Op zolder is hij even de kluts kwijt. Weifelend kijkt hij rond. Die kant? Nee, toch niet. Zo. Dit raam. Hij komt toch verkeerd uit. Terug maar weer. Nu is hij bij het goede raam. Daar is de vlag. Vlak voor hem. Hij hoort haar zachtjes klappe ren in de wind. Nog even, dan is ze hier weg. Voorgoed! Naar het kastje behoeft hij niet te zoeken. Het is precies zoals mevrouw het- gezegd heeft, vlak naast het raam. Dik ziet niets dan oude stapels boeken en schriften, dik onder stof en kalk. Met twee handen tegelijk graait hij ze er uit, het geeft niet hoe of waar ze te recht komen. De kast is groot. Er komen steeds meer boeken. Alle maal oude leesboeken.... en dan opeens zijn er geen boeken 4—9 9. 34—29 25x34; 10. 29x40 10—14; 11. 40—34 14—19; 12. 33—28 5—10; 13. 44—39 10—14; 14. 50—44 11—17; 15. 27—22 18X27; 16. 31X11 6x17; 17, 44—40 17—22; 18. 28x17 12x21; 19. 36—31 7—12; 20. 47—41 12—18; 21. 32—28 23x32; 22. 37X28 26X37; 23. 41x32 21—26; 24. 32—27 8—12; 25. 38—32 12—17; 26. 39—33 17—21; 27. 43—39 1—6;28. 46—41 2—8; 29. 41—37 8—12; 30. 49—43 12—17; 31. 43—38 17—22; 32. 28X17 21x12; 33. 33—28 18—23; 34. 38—33 20—24; 35. 42—38 12—17? 36. 48—43 17—21; 37. 34—29 23X29; 38. 40X20 15x24; 39. 27—22. Éi 9 i§ m ■m. ?m' mf-i éH pp |p gg Lv 1P^ IP^ i§ Hg Ut H H HL jü 11 393—8; 40. 45—40 8—12; 41. 40—34 12—17; 42. 22X11 6X17; 43. 28—22 17x28; 44. 32X23 19x28; 45. 33x22 14—19; 46. 34—30 9—14; 47. 39—33 14—20; 48. 43—39 20—25; 4fi. 30—34 21—27; 50. 22x31 16—21; 51. 38—32 13—18; 52. 31—27 wit wint. Tot de volgende week. S. De Tradescantia Een geliefkoosde hangplant on der de hangplanten. Alhoewel hangen voor de meeste levende we zens funest is, voelt deze plant er zich heel goed bij. Althans, hij groeit soms zo hard, dat hij haast de kamer uit groeit. U kent ze toch wel, die groene, zilverge- streepte en paarse ranken, die als een enorme baard van de pot af hangen. Ze stellen heel weinig De mode brengt ons dit seizoen wel tal van variaties, o.a.: Aan knipte en ingezette mouwen. De hoge koetsierskraag en de V- of vierkante halsuitsnijding zon der kraag. Wij zien het lange heupstuk met ronde of rechte lijn, doch daarnaast wordt ook wel "met het opgeknipte taille stuk gewerkt. Om U aan te tonen hoe verschil lend de modelijn is, plaatsen wij twee modellen, die geheel anders van lijn zijn. J 2864/23 is chic elegant en heeft toch een sportieve lijn. De aan geknipte mouw, zal een te smal figuur breder doen lijken. Alleen een lange, slanke hals zal deze hoge kraag bijzonder flatteren. Heel aardig staat de gebogen, dubbel gestikte lijn aan voor pand en heupstuk, terwijl de gespsluiting de charme van de japoon verhoogt. De plooien in de rok worden tot even boven de knie ingestikt. Aan stof heeft U voor dit model bij een bovenwijdte van 92 cm. circa 3.70 m. van 140 cm. breed nodig. Van het andere model J 2867/23 heeft de blouse de schuine overslag die vooral door oudere dames graag wordt gedragen, omdat het lichte ruche langs de hals een fleurige en toch gedistingeerde garnering is. Om het openvallen van de wikkelrok tegen te gaan, wordt tussen de onderslag van de rok en de rechterzijnaad een stukje elastiek gezet. Voor een bovenwijdte van 100 cm. is ongeveer 2.80 m. stof van 140 cm. breed nodig. Geknipte patronen van deze modellen zijn a f 0 95 bij de administratie van „Bella". Kromme Nieuwe Gracht 66, Utrecht, verkrijgbaar. J 2864/23 in de bovenwijdten 92—100 en 108 cm. 12867/23 100—108 er. 116 cm. eisen. Een voedzame grond, een flinke grote pot, een lichte plaats. Dat laatste vooral, want hoe lichter de plaats, hoe mooier de kleur en bladtekening. Als u ze er langzaam aan gewend, kunnen ze zelfs in de zon staan. Het mooist zijn de jonge planten, als ze juist gaan afhangen en de toppen der ranken nog naar boven staan. U kunt ze heel gemakkelijk stekken. De toppen der ranken, die vol groeid zijn, op pngeveer 7 cm lengte afsnijden onder een lid. (Dat is de plaats waar blad of bladsteel aan de stengel vast zit). Bfe onderste blaadjes er af te snij den en de stekken in een pot met bladgrond op ongeveer 5 cm van elkaar langs de rand van de pot plaatsen. Heel gauw hebben ze wortel en beginnen ze te groeien. In het voorjaar en de zomer kun nen ze veel water hebben en ook regelmatig Pokon. Tegen de win ter minder water geven. Dan gaan al gauw de ranken minder mooi worden. Snij er maar gerust 'n eind af, want volgend jaar halen ze de schade wel weer in. Warm en licht overwinteren en weinig water ge ven. Zodra ze in het voorjaar weer aan de groei zijn, meer water ge ven en als de scheuten lang ge noeg zijn, stekken. Sanders e. meer, maar ligt daar een pak. Een groot bruin pak. Voorzichtig, heel voorzichtig, als iets kostbaars haalt Dik het naar voren. Met trillende vingers wikkelt hij het papier los. Daar ziet hij het Rood, het Wit, het Blauw! Dit is de vlag, onze vlag! De vlag die vrijheid betekent! Wijd spreidt Dik haar op de zolder uit. De lange banen, rood, wit en blauw. Aandachtig bekijkt hij de koorden, de lussen, de knopen, Dan loopt hij naar "het raam om te zien hoe de andere vlag aan de stok bevestigd is. Tot hij het weet, en dan..., Zijn handen grijpen het dundoek daarbuiten. En als hij haar een maal beet heeft, trekt en grist hij tot het rood scheurt, het ha kenkruis scheurt. Het valt niet mee om de vlag naar binnen te halen. Maar het lukt. Als een hoopje vodden komt. ze op de zolder terecht, in een hoek gesmeten, waardeloos geworden. Dik knoopt en strikt het touw, de koorden en de lussen. Nu trekken. Langzaam. Voor zichtig. Hoger, hoger klimt de vlag langs de stok. Het uiteinde hangt nog door het dakraam naar bin nen. Dik heeft het gevoel of alles van binnen in hem zal barsten en scheuren. Dit is te groot, te veel voor hem. Hij kan het alleen niet verwerken. De laatste knoop is gelegd, nu kan Dik de vlag geheel laten vier.en. Een zacht windje neemt haar van hem over. Daar ontplooien zich bollend de banen rood, wit, blauw. Het windje is voorbij en zacht klapperend valt de vlag terug. Recht naar beneden hangt ze nu in sierlijke plooien. Door een nevel van tranen ziet Dik de kleuren ineen draaiend. „Oh, vader, moeder!" Waar komen al die mensen opeens vandaan? Hoor, de een roept het naar de ander en die ander geeft het weer door. Een vlag! Een Hollandse vlag! Op de school! Een paar kinderen zijrv er het eei'st en springen van vreugde. Ouderen doen ook mee. Er zijn Oranje strikken, die vijf jaar lang verborgen zijn geweest, met één slag te voorschijn getooverd. Jongens en meisjes, mannen en vrouwen, ze zjngen en dan sen in een kring die steeds gro wer wordt. Dik is er ook bij. Hij springt en schreeuwt het hardst van al lemaal. Maar wie heeft die vlag daar gehangen? De meester weet van niets. Mevrouw ook niet. Maar zij ver moedt het opeens. Ze heeft het aan Dik verteld van dat kastje. Ze maakt zich los uit de kring en komt door de kring recht op Dik af: „Dik, deed jij dat. Heb jij dat gedaan?" Dik kan alleen maar ja knik ken met stralende ogen van vreugde en trots. Hij kijkt naar boven. Naar zijn vlag! Nu dansen en zingen de men sen om hem heen. De jongens van school zingen: „Vivat Oranje, Hoezee, Vivat Oranje, Hoezee!" HET SCHOT. Dan plots, verstart de feest vreugde Er zijn kreten Kreten, die bo ven alles uitklinken. „Er komen Duitsers. Weg de vlag! Weg! Weg!" Iedereen neemt het over. Die vlagweg! weg! De mensen stormen uiteen, maar Dik bedenkt zich geen ogenblik. Hij holt, hij vliegt. Van het breede hek naar het smalle hek, nog even verder. De tuin door, het raam. In de stille school is het nu niet griezelig of angstig. Dik hoort er nu niets van hoe hol en hard zijn voetstappen door de verlaten gang klinken. Hij denkt alleen maar aan de vlag, die er weer af moet. Op zolder loopt hij nu niet verkeerd, maar gaat regelrecht naar het goede raam. Hij klimt in de vensterbank, dan helemaal naar buiten in de goot. Eén moment nog wappert de vlag daar nog vrij en fier.... Dan trekt Dik haar naar zich toe. Het rood, het wit, het blauw slaat hij om zijn arm, gejaagd rukken en trekken zijn handen aan het koord, dat niet los wil en toch moet. Beneden is het stil geworden. Er wordt niet meer gezongen en gedanst. Enkele mensen zijn nog bijeen. Angstig kijken ze naar boven, dan weer de weg af van waar het gevaar dreigt. En in die stilte klinkt een schot. Juist op het moment dat meester ook boven is gekomen om Dik te helpen. Het schot gaat gepaard met een kreet. Beneden op het plein wordt geschreeuwd en dan is het doodstil. De mensen zien hoe Dik wan kelt. Hij tuimelt voorover. Zijn handen grijpen zich vast aan de vlag en de stok. De stok scheurt en kraakt en een volgend ogen blik ligt Dik roerloos in de schooltuin, de vlag heeft zich in zijn val om hem heengewikkeld. (Slot volgt.) behorende bij het „ZEEUWSCH DAGBLAD' van 25 FEBRUARI 1949 eeuu/scH u/ee/rem VOOR DE ZONDAG Wat we reeds eer schreven: het grote stadsleven moet geestelijk gevoed en gecorrigeerd worden door het platteland, wil het niet ten ondergaan. Dit vindt óók be vestiging in de Heilige Schrift. Een sterk voorbeeld daarvan zijn de Profeten, die meestal van het platteland kwamen. W.e den ken hier met name aan de Pro feet Amos. Amos was een boer, afkomstig uit Tekoa, een klein dorpje in de buurt van Bethlehem. Eigenlijk was hij geen boer, maar een veehandelaar. Maar hij had een, wat wij noemen „gemengd bedrijf". Behalve veehouder, of veehandelaar was hij ook tuinder. Hij kweekte sycomoren, een soort moerbeivijgen. Dit bedrijf moet hij ergens anders gehad hebben dan in zijn woonplaats, daar er in Te koa geen teelt van vijgen bestond. We mogen uit een en ander aflei den, dat hij een welgestelde plat telander was, die in verband met zijn bedrijf op vele plaatsen kwam, en daar zaken deed en tegelijk goed in zieh opnam wat er zo al in de wereld gaande was. En dan stuit hij ook op de te genstelling „stad en platteland". De stad, waar z.g. de „cultuur" in ere is, waar de „beschaving" ze telt, waar men weet hoe het hoort, waar men vormen en ma nieren heeft geleerd en dies met enige minachting neerziet op die plattelanders, die grof zijn, en on behouwen en geen manieren ken nen. Maar dan kiest God Zijn mate riaal uit de plattelanders. Amos wordt geroepen om pro feten-werk te gaan verrichten. Hij zal daar geen afzonderlijk beroep van hebben gemaakt. Tegenwoordig zijn er mensen, die denken dat, wanneer ze door „God geroepen worden", terstond hun dagelijks werk, als iets min derwaardigs moeten neerleggen en dominé op artikel acht of zo moe ten worden. Amos dacht daar anders over. Hij bleef boer, d.w.z, hij bleef vee handelaar en planter van vijgen. En wanneer men hem uitmaakt Voor een „profeet" wijst hij dit verontwaardigd van de hand en zegt: „Ik ben geen profeet en evenmin een profetenzoon, ik ben veehouder en tuinder, ik teel moerbeivijgen". Maar hij weet: ondertussen heb ik een boodschap van de God van Israël. En dat is een mooie combinatie. Immers door zijn beroep komt hij op alle markten. Niet alleen in Hebron, Jeruzalem maar tot Sa maria toe. En dan komt hij in contact met de „Stadscultuur". En dan ziet hij waartoe die gro te „Stadscultuur" de mensen brengt. Hij slaat in vlammen uit. De Geest inspireert hem en hij gaat profeteren. En let dan eens op de grote innerlijke besdhaving van deze plattelander. Neen, hij gaat geen deftige woorden gebruiken en houdt er geen stadsmaniertjes op na. Wan neer hij de fijne Cultuur-dames van Samaria gaat waarschuwen, gebruikt hij termen aan zijn eigen vak ontleend, hij blijft in zijn eigen „stijl" en scheldt deze dame tjes uit voor „koeien van Basan", wat ze bepaald niet erg leuk ge vonden zuilen hebben. Maar iet eens op de grote vlucht van zijn gedachten, de breedheid van zijn visie, de rijkdom aan beel den, die hij gebruikt. Hij steekt ver uit boven die stadcultuur- mensen, wanneer hij de organische verbanden van het leven gaat aan tonen. Hij betrekt er. de interna tionale politiek bij. Hij ziet de gro te lijn in het werelddrama, hij let op oorzaak en gevolg. Bij zijn breedheid van visie, zijn die Stads cultuurmensen maar dwergjes, die bij de dag leven en niet verder kijken dan hun neus lang is. Natuurlijk, het is Gods Geest, Die in en door hem werkt. Hij is maar instrument, middel, waarvan God Zich bedient, maar God kiest bruikbare instrumenten. Hij ge bruikt geen machines, maar men sen, die in geest en aanleg, ont wikkeling en karakter passen bij de boodschap, die zij te brengen hebben. God werkt nooit mecha nisch maar organisch. En daarvoor is ten plattelande het materiaal aanwezig. Onder de koe-boeren en veehan delaren, de tuinders en de land bouwers. En onder de profetische gesel slagen blijkt, wat die „stadscul tuur" waard is. Innerlijk voos en vermolmd, is zij oppervlakkig een vernisje, dat corruptie en bruut zelfbehagen moet bedekken. feds frae-dke-id. De Heere Jezus vertelt het volgende verhaal. Een eigenaar van een wijn gaard heeft voor het werk mensen nodig. Zoals het de ge woonte is, gaat hij 's morgens bij zonsopgang op weg naar de markt, om arbeidskrachten te huren. Het loon wordt over een gekomen, een penning per dag. Het is de gewoonste zaak van de wereld. Drie uur later gaat hij er weer op uit. Er worden weer nieuwe mensen gehuurd. Het loon blijft het zelfde. Dat is vreemd. Nog vreemder wordt het wannee nog eens en nog eens later nieuwe krachten gehuurd wor den en het loon hetzelfde blijft. En wanneer bij de uit betaling de laatst aangekopte nen het eerst hun loon ontvan gen en zij die het langst heb ben gewerkt het laatst wor den uitbetaald, dan barst de bom. Is dat wel rechtvaardig? Is het niet heel erg, dat de mensen, die bijna niets hebben Is Uw oog boos, omdat Ik goed ben Matth. 20 vs. 15. gepresteerd, op dezelfde wijze worden behandeld als de an deren? Zjj hebben de zou op hun rug niet gevoeld, zij heb ben alleen maar gewerkt toen het werken een feest werd. En dan komt de vraag van die heer: Is Uw oog boos, om dat ik goed ben? Wij hebben allen moeite met God en met ons leven op hel ogenblik. We zijn teleurgesteld. Het leven is er niet eenvoudi ger op geworden, we hadden iets anders verwacht. Wanneer wij nu eens heel eerlijk zijn te genover ons zelf, dan zijn w-j misschien ook teleurgesteld over ons eigen leven, over onze eigen verlangens en ge dachten. Wij kunnen dit soort boosheid nog begrijpen. De Bijbel vertelt hier iets anders. We kunnen moeite met God hebben, niet omdat wij teleurgesteld zijn, maar omdat Hij goed is, omdat Hij geeft, omdat Hij in Zijn genade een eigen weg gaat. Misschien willen wij altijd God nog teveel begrijpen, we willen Hem nog teueel voor rekenen. We willen nog altijd een oorzaak zoeken waarom God goed meet zijn, maar we vin den die reden niet. We worden er boos om, heel beschaafd boos, heel redelijk boos, maar we zijn het toch. En God wil alleen maar aan beden worden. Hij toil alleen maar dat wij zullen zingen, dat wij ons verheugen tot in het diepst van ons hart, omdat Hij goeems op de ander en ook op ons. We zijn het wel heel erg verleerd om te zien, dat onze vreugde bepint by het Kruis, daarom raken wij van het ene misverstand in het andere. De wijsheid verliezen wij. Met Gods goedheid weten wij geen raad. Maar Jezus waarschuwt ons, opdat wij Zijn vreugde zouden leren. M. W. B. A. SMITS. Zoals ik je geschreve heb gaat m'n zeune volgende weke weg naar Amerika. Je ken begrijpe, asdat ik moei lijk m'n hoofd ergens anders bij ken hebbe as bij die gebeurtenis. Al benne vrouwlui wat openhar tiger op dat punt, en al kennen ze d'r meer over prate en as 't mot ook over huile, een man is tpch ook maar een mens, en as je jonge, waar je niks as goed van zegge ken, je zo gaat verlate, ben je d'r wel een beetje stil van. Want Amerika is tenslotte toch niet naast de deure. Ik zegge wel teuge m'n vrouwe, asdat het teu- gewoordig'niet zo wijd meer is, en dat we ze nog wel is werom zulle zien, maar ik prate meer teuge me eige as tehge een ander, en zelfweet ik, dat al die praatjes nil.s helpe. Je voelt dat er een kind van je losgescheurd wordt en dat er kans is dat je ze nooit weer weerom ziet. Maar hij zelf en z'n vrouw ben ne goedsmoeds. Hij zeit maar: 't is de weg. Hier in Holland benne we uitgepraat, voor onze kinders is hier niks meer te beginne as een hoop ellende en als jullie kenne kom dan ook maar gauw over. Nou daar doen we dan het zwij- ge maar an toe. Ik denke d'r zo lucht niet over. Maar dat is de jeugd, toen ik jonk was, zou ik er meschien net zo over gepraat heb be. En nou gaat ie volgende weke op het schip. De reis is naar Pella. Ik weet niet of ie daar al is van gehoord hebbe, maar dat is een Hollandse stad, ergens midden in Amerika. Er weune veul Hojlan- ders, en alles mot er nog zo'n beetje Hollands weze. Het is een kolonie die honderd jaar geleje ge sticht is door dominé Scholte, zeit m'n zeune. Hij heit dat allegaar onderzocht en er boeke over ge- leze. Er weunt daar een boer, die borg voor 'm geworde is, en die hem wil helpe aan een hofsteetje, na verloop van een paar jaar. Die boer heit zeivers geen kinders en door middel van de dominé van Pella, die veul kennisse heit in Zeeland is m'n zeune d'r an ge- komme. We zalle dan maar denke asdat de weg zo leit. En daarmee trooste ik ook m'n vrouwe maar. Pella is in elk geval een Bijbel se naam. M'n zeun zei asdat Pella een plekje was in Palestina, waar heen de jonge christengemeente gevlucht was, toen Jeruzalem werd verwoest. Nou, dat klinkt allegaar erg mooi, en we zalle hope asdat dat Amerikaanse Pella nog wat van de eerste christengemeente heit overgehouwe. Want dat blijft toch altoos maar het voornaamste in het leven. Ik zou niet veel rust meer hebbe wanneer m'n jonge in een wilde heidense omgeving kwam. Je hoort zulke rare dinge over Amerika en hij heit zeivers ook kinders en wellicht komme d'r nog meer en as die van de kerke af zouwe rake, had ik liever asdat hij hier in armoei onder de vreem de z'n brood moest ete, en dan een christelijk gezin stichtte, asdat hij in rijkdom in Amerika zou weune en honger lije naar de ziel, En dat heb ik 'm gezeit ook. En toen heit ie geknikt en gezeit as dat ie 't daar volkome mee eens was. Nou dan mot je het verder maar over geve. Maar as vader zijnde wil je toch doen wat je ken en daarom heb ik op een nachte, toen ik er maar niet los van komme kon, het be sluit genome om d'n dominé van Pella, die heet Gritters, zoas ik uitgevonde hebbe, een brief lp schrijve om m'n zeune in de be ginne maar een handje te helpe, zodat ie zich gauw thuisvoelt daar in die kerk. Want m'n zeune heit veul goeie eigenschappe, al zeg ik het zelf, maar ie is nog al terug getrokke, hij geeft z'n eige niet gauw, dat is nou net precies an ders as ikke. Ik ben teveul haan tje de voorste, heit m'n vrouwe al is gezeit. Zelf geloof ik daar niks van al zeg ik het zelf, rrtaar in ieder geval heit m'n zeune wat dat betreft meer van z'n moeder as van z'n vader, 't Smoeltje van z'n vader maar het zieltje van zijn moeder, zegge ze wel is. Nou dat gebeurt meer, as je zo is rondkijkt. En nou maak ik er maar een end an, want er leit nog veul werk op me te wachte en ik vreze asdat er volgende weke niet veul van komme zal. We zitte dan met heel de kro in Pella, mot je maar rekenen, tenminste naar de geest. En nou gegroet van je FLIP BRAMSE. o-aehun u-cux Ratiytcnt door M. GIJSEN. A. A. M. Stols 's-Oravenhage. Wie hij is, Marnix Gljsen? Zij die de ontwikkeling van de Zuidnederlandse letteren in de jaren na de eerste wereldoorlog hebben gevolgd, weten het natuur lijk. Voor de anderen vertellen we even, dat deze schrijver, wiens echte naam J. A. Goris is, geschie denis en economie te Leuven stu deerde, de doctorstitel verwierf en de meest gezaghebbende leider was van de Vlaamse literaire we reld tussen de twee oorlogen. Hij is een uitnemend kenner van poëzie, wat zijn critieken duidelijk bewijzen, en hij is tevens een dich te. van groot formaat, ook al pu bliceerde hij slechts een bundel, „Het Huis". Dat de hoge poëtische waarde er van blijvend gewaar deerd wordt, bewees we] het feit, dat er in '48 een derde herdruk van verscheen. Behalve deze gedichten en zijn fijngeestige, soms vlijmscherpe re censies over binnen- en buiten landse letterkundige producties, publiceerde hij enkele essays over politiek-economische en sociale toestanden, en verleden jaar ver scheen, tot de blijde verwondering van allen die een hart hebben, dat warm klopt voor de Vlaamse lite ratuur, zijn eerste roman „Joa chim van Babyion". Evenals „Het Dwaallicht" van die andere grote Vlaamse schrijver, Willem Els- schot", is Marnix Gijsens boek het overtuigende bewijs, dat men geen roman van duizend-zoveel bladzij den moet uitgeven (oh, die trilo gieën!) om te bewijzen dat men er een kan schrijven. Het boek brengt ons de geschie denis van Joachim, de man van.... de kuise Suzanna. Maar de lezer, die naar de roman grijpt, hopende dat hij nu eens precies zal weten, hoe de schrijver het zo bekende verhaal historisch gefundeerd heeft en hoe hij de achtergrond ziet, politiek sociaal, economisch van een gebeurtenis, die we ken nen, maar waarover we graag wat meer willen weten, komt bedrogen uit. Marnix Gijsen immers heeft de stof, geschiedkundig en psycholo gisch, zo vrij behandeld, dat er van het apocriefe bijbelboek niet veel meer overblijft dan het ge geven. De geschiedenis van de kuise Suzanna is in werkelijk heid de vermomming, waarin hij de wereld van zijn dagen, onze 20e eeuwse maatschappij, haar rol laat spelen. En hij 'spaart haar niet! Het is een beheerst boek haast zouden we het woord „cere braal" willen gebruiken, maar daarvoor is het (och té levend, toch té echt nergens breekt de ironie, die steeds fijn en geestig blijft, in sarcasme of in haat uit; nooit wordt het thema der zinnelijkheid anders gezien dan in functie van de kern, de gedes- illusionneerde liefde van Joachim. Het is een hard bock, het tekent de wereld in haar kleinheid, ja in haar kleinzieligheid, ook daar,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1949 | | pagina 7