VRAGENBUS.
Uit mijn klas.
ÓM kad vuUaal.
ALPENROZEN. (Slot)
ItaaA cHVfre,
friekett.
7^
Vrijdag 18 Februari 1949
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
iek hun oorzaak vonden, veel
"eer dan sentimentele redenen,
~an Hendrik een man hebben
emaakt, die vele vrouwen ge-
ad heeft.
In schrille kleuren gaat de
oelige 16e eeuw voor ons le
en, een tijdperk, niet minder
eftig bewogen dan het onze,
iet minder het toneel van felle
olitieke hartstochten dan onze
wintigste eeuw.
Ja, waar het de schrijver me-
e om te doen is, dat is, dat wij
ouden gaan begrijpen, hoe in
eze 16e eeuw de grondslagen
orden gelegd voor ons modern
olitieke leven. De paus en de
eizer hebben afgedaan als
oofdfiguren, koningen en bur-
erlijke staatslieden nemen hun
ollen over. Op deze wijze ver-
indt Hackert op intelligente
ij ze het verleden met het he
en en hij laat ons zien, dat de
eweegredenen en de leuzen uit
ie dagen precies dezelfde wa-
en als die uit onze tijd, dat toen
ezelfde schone woorden voor
ezelfde egoïstische daden wer
en gebruikt.
Wars van alle hoogdravende
ezegdes en traditionele opvat
ingen, schrijft Hackert over dat
"tense politieke leven, waarin
ervorming en Humanisme hun
rol spelen. Hij toont ons konin
gen en keizers, staatslieden en
geestelijken, intrigerend, rovend,
oorlogvoerend, liegend en be
driegend maar toch, niet méér
geslepen, niet méér wreed dan
de diplomaten der twintigste
eeuw. Hij laat ze ons- zien als
mensen.
Dit alles wil niet zeggen dat
wij het altijd met de auteur eens
moeten zijn. Zo hebben wij be
zwaar tegen de wijze waarop de
Hervorming wordt getekend.
Voor Hackert is zij teveel het
product der omstandigheden, te
veel één der factoren die het le
ven der 16e eeuw beheerst en te
weinig een ingrijpen van boven,
te weinig het „tot hiertoe en niet
verder", een ongehoorzame kerk
toegeroepen.
We willen niet eindigen zon
der een woord van waardering
en bewondering voor 't vertaal
werk dat hier geleverd werd. Al
komen er enkele,onvolkomenhe
den in voor, die we liever niet
hadden gezien, als geheel is de
vertaling geslaagd te noemen,
juist omdat zij op ongedwongen
en vloeiende wijze dit zeker niet
gemakkelijke Engelse werk tot
de Nederlandse lezer brengt.
A. P. Cornet.
NNA BUNS,
de vrouwenhaatster
Ze zeggen (de mannen dan) dat
e vrouwen altijd zéér scherp over
lkander oordelen. Ja, dat is een
etelig onderwerp. Toen ik deze
eek een gedicht las ontging mij
ijna de moed om een pleidooi
oor het tegendeel te houden.
Het is een héél odd vers van
nna Bijns, die leefde van 1494 tot
575. Deze ouderdom geeft gezag
ij veel mensen. In dit poëtisch
duet heeft Anna Bijns de man
elukkig geprezen die géén vrouw
eeft.
Hier onder zal ik het vers laten
olgen.
Als je dit gelezen hebt zeg je
et een zucht: „Van je familie
ct je het maar hebben!"
Onghebonrten best, wcltlich
(gelukkig) man sonder wijf.
esellen en weduaers, beyde
[jonck en out,
vryheit es beter dan silver en
Cgout.
Volcht Paulus leere, ick rade u
[niet el (anders)
Blijft onghebonden, tes gheringhe
[(ras) getrout,
Dat langhe berout, wijs es hij, diet
[schout (schuwt):
Trouwen es aventtuerlijck, dit siet
[men wel.
Crijcht een man een wijf, die
[quaet es en fel,
Wederspannich rebel,
Hij laetter zijn vel.
Op eerde en es gheen meerder
grooter)' martelare.
Peyst jonghers, dit om houwen
[loopt zoo snel,
Ten es vry (voorwaar) gheen spel,
Maer een eewich ghequel,
Die wilt (wil) houwen, mach wel
[in zijn grooten vare (vrees);
Want een quaet wijf is seker een
[quadeware.
Een eerdsche helle, een eewig
[ghekijf,
Dus durf ic seggen int openbare:
Onghebonden best, vveldich man
[sonder wijf.
Men mach (kan) eepen man niet
[quader vloeken (vervloeken)
Dan met eenen wijve. Die thouwen
[zeer soecken,
Zijn softer dan sot, ic wilt
[bethoonen (bewijzen).
De vrouwen en behoeven
[heendaechs geen doecken,
Ziet, hoe ze vercloecken; zij
[draghen de broecken;
De Mans moeten inden torfhoeck
[(turfhoek) vvoonen.
Dan preken zij sdaechs wel seven
[sermoenen.
Ten mach (kan) u niet schoonen
[(verschonen),
Ghij mans persoonen,
Ghij weet, of ic lieghe, diet
[somtijds proeft (ondervindt).
Gheeft haer een slach, zij en zal
[u niet hoonen
Maer dubbel loonen,
Met stoelen croonen.
Ghij moet al besorghen, wat int
[huis behoeft (nodig is),
Oft ghij werdt begresen be
schimpt) en qualijck ghetoeft
[(verbeid),
Ghij, fraey (vrolijk) ghesellen, wat
[hebdij in u lijf (wat bezielt u),
Daer ghij u gaet bedroeven, eer u
[God bedroeft?
Onghebonden best, weldich man
[sonder wijf.
Dat zijt ge toch wel met mij
eens, hè, dat het héél erg is zó
iets van een vrouw te lezen?
Onwillekeurig zet men zichzelf
tot verweer. Anna Bijns was een
non, zou zij een klein beetje ja
loers geweest zijn op hen, die ge
trouwd waren, ofwas het
zèlfkennis
Ja, dit laatste kon het wel eens
geweest zijn. Als ik een man was,
zou ik vast niet met haar ge
trouwd willen wezen. Het gedicht,
dat u hier gelezen hebt is erg,
maar er zijn vinniger producten
van haar ganzen-pen gedropen.
Ik denk b.v. aan haar, van haat
druipende verzen tegen de Kerk
hervormer dr Maarten Luther.
Ais je zelf er met woorden zó
op los beukt, ga je wellicht den
ken dat iedere vrouw zo militant
is en dan is het ook maar beter
voor een man om alleen te blijven,
want een echtvereniging, die per
manent een vechtvereniging is, be
hoort wel tot de ergste dingen in
het leven.
Ik weiger Anna Bijns te geloven,
in haar philippica tegen haar sec-
tegenoten, zó zijn alle vrouwkens
niet, want ik ken er velen die
beter zijn.
Er is iets dat nog droever is
dan een nutteloos offer te bren
gen; het is, er geen meer te kun
nen brengen.
HET VARKEN.
Zaakonderwijs staat er op het
lesroosten. Zo op de klank af ge
nomen een verschrikkelijk woord,
dat doet denken aan grauwe Nov.-
dagen. Gelukkig, dat .de aange
duide zaak vrij wat plezieriger
is. M'n peuters uit één weten
van zaakonderwijs niets af, maar
als het Donderdagmiddag zo
tegen kwart over drie gaat en
ik loop naar de wand om een
plaat te halen, 'dan schuiven ze
wat genoeglijker in hun bankje
en knuffelen hun armpjes over
elkaar en zeggen: „Fijn, plaat-
vertellen".
Dat klinkt veel gezelliger.
Het is maar wat jammer, dat
ik zo'n ouderwets stelletje pla
ten heb hangen. En dat terwijl
er tegenwoordig zulke leuke se
ries zijn. Ik bedel ook steeds om
nieuwe. De post wordt ook wel
getrouw elk jaar op de begro
ting gezet. Tenminste, dat geloof
ik wel, als het hoofd dat be
weert, maar het zal wel wezen
als een sluitpost. En bij de min
ste tegenvaller op de andere pos
ten vervallen de door mij zo be
geerde platen. De baas poogt dan
steeds op mijn eergevoel te wer
ken en zegt dan:
„Toch is een plaat eigenlijk
van ondergeschikt belang. Het
hangt er helemaal van af, wat
u er zelf van maakt. U bent
immers zo vrij als een vogeltje
om er wat aardigs van te maken,
als het maar in enig verband
met de plaat staat."
Ja, ja, het zal wel zo wezen.
En nu proberen we maar er het
beste van te maken, en het is
waar, je kunt zo heerlijk vrij-
buiteren. Als je maar zorgt, dat
er een enigszins aanwijsbaar
verband is tussen hetgeen je
doet of staat te beweren en de
plaat die op het zwarte bord is
opgehangen.
Nu is er één plaat, die heeft
de liefde van mijn hart en van
de mij gepasseerde school-
geslachten. Misschien kunnen
we hem nog wel herinneren uit
de tijd, dat we zelf in en niet
voor de schoolbanken ver
keerden.
Het is het interieur van een
kruidenierswinkel.
Ouderwets! verschrikkelijk!
- Doch wat doet het er toe. Het
ding hangt voor de klas en daar
mee is het ook afgelopen. Maar
op tafel staat een weegschaal.
Een heuselijke! En een blok met
gewichten! Verder nog een bak
met schoon grint. En nog een
stapeltje zakjes. Eigen fabrikaat.
De stijfsel is door myn hospita
verstrekt. Dan is er nog een leeg
krijtbakje en een volle porte-
monnaie. De laatste is van den
baas geleend. Die beschikt altijd
over veel kleingeld vanwege
zendingscenten, enz.
Dan gaat het spul beginnen.
De plaat hangt voor de klas.
Ik zorg dat ze er allemaal even
naar kijken.
Een winkel? Wat doe je daar?
Kopen. Wat?
Dat gaan wij nu ook doen.
Ach, we hebben maar één bak,
waaruit we alles verkopen. Een
doos met grint.
Maar wat geeft dat! Geen zier!
De pienterste uit de klas is
eerst winkelbediende. Ze mogen
om beurten allemaal één bood
schap komen halen. Ze doen hun
inkoop uit die éne portemon-
naie van het hoofd, die van hand
tot hand gaat. Na zes klanten
komt er een nieuwe winkel
bediende.
Het gaat prachtig! Ze hebben
allemaal een kleur van pleizier,
en zijn zo stil als muisjes. Ze
willen immers weten wat Jantje
of Liesje bestelt en ze tzinnen
alvast op hun eigen boodschap,
die ze zullen vragen. De winkel
bediende weegt af en bepaalt
de verkoopsprijs. Daarin is hij
of zij souverein. Wat geeft het
of een pond koekjes twaalf cen
ten kost en een pond zout wel
achttien. Als de bepaalde prijs
maar goed wordt uitbetaald.
De winkellade, in casu, het
lege krijtbakje vaart er wel bij,
maar de portemonnaie wordt
leger. Dan fungeer ik voor lade-
lichtster en doe een greep in de
volle lade en vul met mijn buit
de portemonnaie' weer.
Honni soit qui mal y pense.
De meest strenge inspectie
zou toch moeten toegeven, dat,
wat wij doen wel degelijk in een
zeer aanwijsbaar verband met de
plaat staat.
Ieder kan begrijpen, dat je van
zo'n heerlijkheid niet met één
Donderdagmiddag afscheid
neemt. Daar besteed ik wel drie
weken de tijd aan, dat er „zaak
onderwijs" op het lesrooster
staat.
Eén keer heb ik er wel vier
keer aan gewijd, maar dat was
buiten mijn schuld. Ik heb ook
een plaat, waar een varken op
staat. Een proper dier in een
malse groene wei. Die plaat werk
ik zeer beslist altijd in één keer
af en dan heb ik nog moeite om
de drie kwartier vol te krijgen,
Toen begon hij„Het zal U toch
eeker niet verwonderen, dat ik,
nou ze net,een jaar geleden daar
heen gedragen is hij wees met
zijn pijp in de richting van het
I dorpskerkje er weer over tob
Het is zwaar om er over te pra
tenhet is al moeilijk om er
over te denkenen toch moet
ik er heel de dag over tobben en
dikwijls ook in de nachtEr
kan zoveel in de mens omgaan,
I mijnheer, voorat als ik aan het
verleden denken gakijk, het
zit zó. Toen we trouwden wisten
wij, dat we veel van elkander hiel-
1 den. Ze was de beste vrouw van
het hele dal. Ik zou je er zo geen
I tweede hebben kunnen aanwijzen.
En ik heb dat altijd wel geweten
I ook, ziet U, maar tussen weten en
weten is verschil. Als je jong bent,
denk je dat al je idealen vervuld
zijn als je getrouwd bent met het
B meisje, dat je liefhebt. -En in de
I eerste huwelijksweken denk je.
er nog net zo over. Maar dan
wordt het anders. Je gaat nieuwe
idealen maken. Je denkt aan een
nieuwe toekomst en dat gaat heel
je leven in beslag nemen en wat
God je in je vrouw gaf, ga je
over het hoofd zien of beschouw je
als iets gewoon. Kijk, dat is mijn
fout geweest. Ik heb het te druk
gekregen met mijn nieuwe plannen
en met mezelf. Niet dat ik alleen
aan mezelf dacht. Ik zocht mijn
levensdoel te bereiken, natuurlijk
wel om mezelf, maar ook om mijn
vrouw een prettige oude dag te
bezorgen. We zouden samen ge
nieten van de vruchten van onze
arbeid. Ik heb dan ook mijn hele
leven hard gewerktKijk,
mijnheer, u komt nou hier met
vacantie en U denkt dri liet hier
voor iedereen een parjiijs is. U
geniet van de bloemen op onze
weide, maar U ziet niet, dat de
Alpenrozen, die U zo mooi vindt,
voor ons landvolk onkruid is. Onze
koeien lusten ze niet en laten ze
staan en het is taai goed, dat je
nooit uitgeroeid krijgt. Ik wil
maar zeggen, dat tvij hier hard
moeten werken om ons broodje te
winnen. Toen ik trouwde had ik
niets als mijn vrouw en dit huisje
en een paar stukjes arme grond,
die U hier om U ziet. Voel mijn
handen eens, ze zijn hard van de
eelt en krom van het werken. Ik
kan wel zeggen, dat ik tijden ge
kend heb, dat ik dag en nacht ge
werkt heb. Ik wilde een paar
koeien hebben, die miserabele gei
ten waren me te min. En ik heb
ze gekregen, hierachter heb je hun
stal, die ik zelf getimmerd heb. Ik
heb ook zelf een groot stuk grond
ontgonnen. Je kunt het nu niet
meer zien, het is te donker, maar
daarginds ligt het steil tegen de
rotsen aan. Drie jaar heb ik er
aan gewerkt, helemaal alleen. Ik
heb steenblokken van meer dan
400 kilo weggegraven. Eens heb
ik er mijn voet door bekneld, die
is nooit meer helemaal recht .ge
worden. Zes weiten heb ik toen op
een stoel gezeten en moest mijn
vrouw alles alleen doen. Dat is wat
geweest... Laat ik eens kijken, dat
is nou zo wat drie en twintig jaar
geleden, ik denk nu wel eens:
waar heb ik toen zo voor ge
sjouwd? Ik heb altijd alles alleen
gedaan, nooit heb ik hulp geno
men. Als ik het in veertien uur
per dag niet afkon deed ik het in
zestien, achttien of twintig uur.
Altijd heb ik alles alleen gedaan,
dat wil zeggen, met mijn vrouw.
Vroeger dacht ik, dat ik het al
leen deednou begin ik te be
grijpen, dat mijn vrouw er ook
aandeel in had. Dat ben ik na haar
dood pas gaan zien.
Voor die tijd keek ik er over
heen. Vroeger dacht ik, dat het
allemaal zo gewoon was, dat, als
ik vroeg mijn bed uitstapte, mijn
vrouw ook opstond, dat zij de
koeien molk en de stal schoon
hield, dat zij voor het hooi zorgde
en dat ze kaas maakte als er te
veel melk was, dat zij brood bak
te en in 't land hielp met rogge
snijden en dorsen, dat zij het fruit
plukte en droogde boven de oven,
dat zij in 't najaar spek inmaakte
en worst stopte, dat zij de koeien
hielp bij het kalven en de varkens
bij het werpen van de jongen. En
dan mijnheer, wat ze allemaal nog
meer deed. Ze knoopte zelf onze
vloermatten, onze bedden heeft ze
zelf gevuld. Ze heeft kleedjes van
geitenvelletjes gemaakt. Ze hielp
in de lange wintermaanden met
figutirsnijden in het hout en ze
verkocht de dingetjes in de win
kels uren ver lopen, in Glets.
Als U daar souvenirs koopt is er
kans, dat er een bij is, dat door
de vingers van mijn vrouw ge
maakt is. En eens is ze ziek ge
weest, een week of drie maar
en wilt u wel geloven, dat ik haar
dat toen bijna kwalijk nam? Ik
vond, dat ze er al weer gauw uit
kon, ik had het toen juist druk
met de rogge. Ik weet nou pas,
dat ze toen met een nog ziek
lichaam rogge heeft staan snijden.
En ze heeft nooit gemopperd, 't
was altijd goed, ze was blij als ik
blij was, ze was bedroefd als het
me tegen zat en als ik haar aan
het eind van het jaar kon voorre
kenen, dat wij weer vooruitge-
boerd waren met al ons sloven,
was ze net zo blij als ikTen
minste dat dacht ik altijd, omdat
ik langs haar heen zag. Nou ge
loof ik, dat het anders was. Zij
hechtte meer waarde aan de din
gen van de eeuwigheid. Daarom
was ze niet zo blij als ik wanneer
het ons stoffelijk goed ging. Kijk,
mijnheer, weet U- waarom ik dat
geloof? Omdat ik nou pas naar
haar ga luisteren. En vroeger had
ik het daarvoor te druk en meen
de, dat ik zelf te spreken had.
Maar wat betekende hetgeen ik
zei bij wat mijn vrouw opmerkte
Wat zij mij vertellen wilde, wist
ik allang dacht ik. Maar dat is nu
anders. Ik weet nu pas, dat ik een
goede kameraad in mijn vrouw
verloren heb. Ze was de helft van
mijn leven geworden in -mijn hu
welijk en ik mag wel zeggen de
beste helft. Maar ik had er nooit
op geletDat is het verwijt
dat ik nu heb nu ik eenzaam ach
ter ben gebleven. Ik heb soms
ogenblikken, dat ik wel naar haar
graf zou willen lopen, daarginds
en de grond met mijn handen weg
halen van haar lichaam en haar
toeroepen dat ik verkeerd gedaan
heb en dat alles anders zal wor
den als ze maar terugkomt. Toen
ze jong was heb ik haar lichaam
gezocht en naar haar ziel niet om
gekeken. Nu is dat mijn straf
mijnheer, dat ze van mij afgeno
men is. Je zou het nu over willen
doen, maar het is te laat. Mijn
kameraad ben ik kwijt en het le
ven heeft geen waarde meer voor
me. Al wat ik nou nog doen wil
is naar het verleden zien, net an
dersom als ik tot aan haar ster
ven altijd gedaan heb. Toen zag
ik alleen maar naar de toekomst
en kon het heden niet genieten.
Net als de bergbeklimmer, die
naar de top wil en de mooie dalen
en berghellingen niet ziet. En nu
zit ik eenzaam tussen de kale rot
sen, mijnheer en kijk al maar
naar de diepte, waar ik blind
doorheen gejaagd heb en ik kan
nooit meer terug. Daarom heeft
alleen het verleden nog waarde
voor me en zit ik hier maar stil
te luisteren of ik haar stem soms
nog horen mag. En het is vreemd,
maar soms hoor ik haar. Ik hoor
haar dan spreken de woorden
waar ik vroeger nooit naar gelui
sterd heb, maar vaak ook hoor ik
haar stem niet en dan is het zo
eenzaam, dan ben ik zelf levend
dood. Want weet tv wat ik na haar
sterven ben gaan zien? Dat je
huwelijk, als je ouder wordt beter
wordt. Als je elkanders ziel ge
vonden hebt. Dan komt pas de
echte kameraadschap, het echte
éénworden. Het is een genade van
God, mijnheer, als Hij je dat laat
belevenIk heb het niet gehad
en het was mijn eigen
schuld."
Vrijdag 18 Februari 1949
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
iets waar ik anders toch geen
last van heb. Maar ik weet van
een levend varken zo weinig te
vertellen. Dat er een onbehaag
lijk geurtje in diens nabijheid
is, weten de luitjes van onze
dorpsschool zeker nog beter dan
ik. En voor de rest, de plezante
dingen, die ik er van weet, als
karbonade, worst enz. geworden
ons alleen door de dood van het
dier. Dat vind ik te zielig om
breed uit te meten.
Toch moet het beest zijn beurt
hebben, opdat ik aan het eind
van het leerjaar naar eer en
geweten kan verklaren de serie
„gedaan" te hebben.
Nu dan, het beest was juist
aan de orde. Ik zal naar de muur
gaan om de plaat te halen en
daar stapt in alle statigheid een
groot deel van het schoolbestuur
binnen, dat ons op geregelde
tijden de eer van een bezoek
aandoet. En ik had al haast
naar het varken gegrepen. De
plaat bedoel ik natuurlijk. Maar
ik dacht, dat is meer dan een
mens verdragen kan. Het school
bestuur op visite, waaronder
vakkundige mensen op varkens-
gebied en dan drie kwartier
over zo'n beest te moeten pra
ten. Ik loop resoluut een paar
passen verder en grijp naar de
kruidenierswinkel. Keesje van
der Steen krijgt als gewoonlijk
de opdracht om de portemonnaie
van de baas te gaan halen.
Maar och arme! Wat heb ik
gedaan!
Ik heb de liefde van Keesje's
hart. Dat staat vast. Doch die
liefde verplicht hem mij 'steeds
zoveel mogelijk te helpen en
daaromO, ik kan de ge
dachten van zijn beweeglijk
snuitje aflezen.
Hij staat al naast zijn bank.,
kijkt naar mijdan naar de
plaat met het varken en aar
zelend gaat zijn vingertje om
hoog.
Het heeft veel van een pan-
tomine.
Vraagtekens op de gezichten
der schoolbestuursleden
„Juffrouw.... enne uwes zei,
dat we het varken zouwe krijgen
en die hebbe we al drie keer
gehad.
Dit laatste ging vergezeld van
een knik in de richting van de
kruidenierswinkel.
„Ik weet het wel Kees en toch
nemen we die weer."
Er ligt niet veel gezag in mijn
toon. Ik hoor het zelf.
Keesje af. Plechtige school
bestuursgezichten vertrekken tot
een grijns. R. T.
Iemand die eens geopereerd
moest worden vertelde aan haar
predikant, dat zij heel erg tegen
de operatie opzag en zeer onrus
tig was. Maar toen zij op de ope
ratietafel lag uitgestrekt en haar
ogen opsloeg zag zij tegen het
plafond in gouden letters geschil
derd staan: „Mijn oog zal op u
zijn". Toen kwam de rust over
haar en kon zij het alles over
geven. Nu behoeven gelukkig verre
weg de meeste zieken niet naar
een operatiekamer. De meesten
kunnen thuis verpleegd worden en
genezen daar, wanneer God het
wil. i
Maar ook daar gelden toch fei
telijk dezelfde woorden, wanneer
wij ons ziek-zijn aanvaarden in
geloof.
Nu geldt dit woord natuurlijk
ook voor de gezonden. Een alge
mene fout is, dat we de tegen
stelling tussen ziek- en gezond-
zijn vaak veel te scherp nqmen.
Alles is betrekkelijk. Wie vandaag
gezond is kan morgen ook op het
ziekbed liggen. En wie zal zeggen
of de z.g. „gezonde" die u aan uw
ziekbed bezoekt, niet de kiemen
in zich draagt van een ziekte, die
nog veel erger is dan uw ziekte?
En wie zal zeggen of gij straks
weer niet gezond zult zijn en aan
het ziekbed geroepen zult worden
van hem of haar, die u nu aan uw
ziekbed bezoekt? Ja, wie zegt u
of de persoon, die u thans aan uw
ziekbed bezoekt, niet veel eer ten
grave zal worden gedragen dan
gij? Het is allemaal zo heel be
trekkelijk. We weten er zo weinig
van af en daarom is het maar be
ter de tegenstelling tussen ziekte
en gezondheid niet zo heel soherp
te maken. Zieken en gezonden zijn
dichter bij elkaar dan menigeen
vermoedt. Eigenlijk is het zo, dat
niemand volstrekt gezond is. De
Bijbel zegt: de sterkte is enkel
ijdelheid. En ik heb eens een pre
dikant horen zeggen: wij zijn niet
sterfelijk maar stervende en ook
kennen we allen de bekende woor
den uit ons doopsformulier, dat
dit „leven niet anders is dan een
gestadige dood". We mogen dit
somber en pessimistisch vinden,
de werkelijkheid is toch zo. Heel
ons leven is een strijd tegen de
ziekte en tegen de dood. Ons eten,
ons kleden, onze zorg voor het
lichaam het is alles de voortdu
rende strijd tegen ziekte en dood.
Heel ons leven' staat in het teken
van het defensief tegen deze vij
and, die ons altijd belaagt en die
pooit rust.
Daarom: het verschil tussen
ziekte en gezondheid is zo heel
betrekkelijk. Het is goed, dat een
gezonde dit steeds voor ogen
houdt, maar het is ook nodig dat
een zieke dit ziet.
Een zieke is zo licht geneigd
hij of zij heeft daar ook a|)e tijd
voor om te gaan vergelijken en
dan lijkt het oppervlakkig alsof
die vergelijking wel heel erg tot
zijn of haar nadeel moet uitvallen
en dan liggen er de oorzaken om
zichzelf te gaan beklagen en dan
is het net mis. Dan zijn we bezig
binnenwaarts gekeerd- te gaan le
ven, ego-centrisch zoals dit ge
noemd wordt. We besteden te veel
aandacht aan ons zelf en dit
brengt een druk op ons lichame
lijk en geestelijk leven. Ook voor
de zieke geldt, dat het oog van ons
zelf afgewend naar buiten en
voornamelijk op God gericht moet
zijn. Ieder mens heeft de neiging
zichzelf als het middelpunt der
schepping te zien. En zo is het
toch niet. En ook de zieke moet
beseffen, dat de wereld niet om
hem of haar draait maar dat alle
dingen moeten medewerken ten
goede. Dat ziek-zijn een zegen kan
worden, groter dan wanneer hij of
zij gezond gebleven was. Het is
zo zonder meer maar niet uit te
maken of een ziekte u tot zegen
was of niet, of gij achteraf zult
zeggen het is goed voor me ge
weest of het was een ramp. We
moeten afstand van ons zelf dur
ven nemen en de dingen wat bre
der zien, dan we gewoonlijk ge
neigd zijn te zien.
Zo kunnen we vrede krijgen met
ons lot en alles uit de hand des
Heren ontvangen, zoals ook Job
deed, toen hij sprak: zou ik het
goede van de Here ontvangen en
het kwade niet?
Iemand liet eens aan het ziek
bed van een jonge man, die al ja
ren op bed lag, de gemeenplaats
zich ontvallen: gezondheid is een
grote schat, en het antwoord van
die zieke, die geleerd had ziek te
kunnen zijn, was: ja, maar tevre
den zijn is groter schat! Wie dit
heeft leren begrijpen, heeft de
kunst van het ziek-kunnen-zijn ge
leerd, en vond rust in het alles
zeggend woord: „Mijn oog zal op
u zijn!"
(Brieven voor deze rubriek
richte men aan redactie:
't Zeeuwsch Weekend, Bureau
„Zeeuwsch Dagblad".)
W. v. d. B. te V. vraagt ons
oordeel over het wetsontwerp
inzake het toezicht op openbare
leesbibliotheken.
Antwoord: Dit zwaard kan
naar twee zijden snijden. Het is
altijd gevaarlijk wanneer de
Overheid op dit gebied gaat in
grijpen. Het behoort niet tot
haar taak en kan leiden tot een
inmenging welke later als pre
cedent funeste gevolgen kan heb
ben. Persvrijheid is altijd een
zeer belangrijk goed geweest.
Wij verwachten dan ook veel
meer heil van een ontwaken van
het verantwoordelijkheidsbesef
bij degenen die met verantwoor
delijkheid belast zijn. Het slechte
boek is een pest voor de jeugd,
die met inspanning van alle
krachten moet te keer gegaan
worden.
Dat geldt niet slechts van de
boeken in openbare bibliotheken,
maar evenzeer van de schoolbi
bliotheken, met name bij ons
middelbaar onderwijs. Ik herin
ner mij een geval, van een boek.
dat in de bibliotheek van een
H.B.S. werd ontdekt, dat zó sme
rig was, dat men het niet kon
lezen zonder lichamelijk onpas
selijk te worden. En dat te den
ken in handen van kinderen van
14 tot 17 en 18 jaar. En de prac-
tijk leert helaas dat het adjec
tief „christelijk" ook niet steeds
afdoende waarborg biedt, dat er
in zo'n bibliotheek ook alleen
maar Het goede boek te vinden
is. Er is slapheid, gemis aan ver
antwoordelijkheidsbesef en ook
nalatigheid in controle. Daarom
blijft ook hier voor alle dingen
het een zaak van het gezin.
Vader en moeder hebben in d*
eerste plaats de taak er nauw
keurig op te letten welke bo*ken
en boekjes hun kinderen in hun
schooltassen mee naar huis ne
men. Voortdurende contról» is
dringend noodzakelijk. Laat uw
kinderen geen boeken lezen, dia
ge zelf niet gelezen hebt. Wan
neer ge een huis-apotheek hebt
let ge nauwkeurig op. dat een fles
je met vergif, een blauw etiket
heeft en goed afzonderlijk wordt
gehouden en uw kleine kinderen
er niet bij kunnen. Maar over
het vergif van het slechte boek
schijnt menig ouder zich niet
veel te bekommeren. En toch is
het dit vergif dat onberekenbaar
kwaad kan aanrichten aan een
jonge ziel, die er argeloos van
drinkt.
Ouders laat dit deel van uw
opvoeding u door niemand uit
handen nemen.
OVERPEINZINGEN
van een proefwerk-martelaar.
(Vrij naar Guido Gezelle).
O, ritselen van het
[proefwerkblad,
Zo aak'lig wit, zo spiegelglad.
Wanneer de pen uw lijnen roert
En somber ons de 1 beloert.
Zijn wij gedrukt, ootmoedig stil,
En voelen ons zo koud, zo kil..
De pen zingt krassend
['t droeve lied:
Méér weet ik niet...
[Méér weet ik niet..
O, ritselen van het
[proefwerkblad.
Ik walg ervan, ik ben het zat,
Ik leerde steeds maar voort,
[maar voort,
Alleen, en van geen mens
[gestoord.
Ik knikkebol, ik ben zo moe,
Was ik maar thuis,
[mijn oog valt toe?
De pen zingt krassend
['t droeve lied:
Méér weet ik niet
[Méér weet ik niet.
O, ritselen van het
proefwerkblad 1
Dat ik u nooit gezien en had'.
Gij zijt zo hard en koud als klei,
Kent geen gevoel of medelij
Ik ben de klasik voel mij
[ziek
En tartend klinkt de
[treurmuziek I
De pen zingt krassend 't droeve
[lied:
Méér weet ik niet.Méér weet
Tik nietl
(Uit een oude schoolkrant)
Vreemd viel de stilte van de
donkere avond toen de monotone
stem zweeg. Langzaam stopte de
man op de bank zijn pijp en fel
lichtte een paar seconden de bran
dende lucifer de diep gegroefde
trekken van zijn zwarte, ruige
kop.
„Zouden ze er in de hemel weet
van hebben, dat wij hier zo tob
ben?" vroeg hij toen.
„Ik geloof, dat God alles weet
en veel van onze fouten herstelt",
antwoordde ik.
Hij stond op en zei: „Ze is naar
de hemel, mijnheer, ze heeft het
me gezegdAis u mee gaat
naar binnen, zal ik u de kleedjes
laten zien, die ze geweven heeft."
Ik volgde hem op het smalle
rotspaadje, waarlangs ik bloem
bedjes vermoedde.
„Dat was allemaal haar werk.
Vroeger heb ik er nooit op gelet
en toch hield ik veel van haar...".
Toen we in het huisje kwamen
ontstak hij een schaars lichtje. Ik
ontdekte wat houten meubelen,
een Zwitsers klokje, een uitge
sneden houten boekenrekje met
een paar versleten bandjes, aan
weerszijden ervan tegen de wand
gespeld een geweven kleedje.
„Dat heeft ze gemaakt", zei hij.
Met het wakkerend kaarsje
lichtte hij bij en streek met lief
devol gebaar over de weefstof.
„Mooi, vindt u niet?"
De motieven waren eenvoudig
maar inderdaad smaakvol.
Op het ene een koe, grazend op
een bergweitje, op het andere een
man, die rogge snijdt.
„Die man ben ik zelf. Dat heeft
ze gemaakt toen ze ziek lag. Is het
niet mooi?"
Ik ontdekte thans in zijn stem
tranen van niet verstild heimwee.
Ik werd onrustig en voelde me
benauwd in het kleine vertrekje.
Was het de moeheid van de gefor
ceerde bergtocht van deze dag?
Haastig nam ik afscheid en
vroeg of ik de volgende dag met
mijn vrouw terug mocht komen.
Hij knikte. Ik zag, dat hij moei
te deed het verdoofde vuur in zijn
pijp aan te blazen. Buiten bij de
bank reikte ik hem nogmaals de
hand en als bij ingeving vroeg ik
hem of hier in de buurt ook al
penrozen waren.
Hij wees links beneden zich.
„Morgen kunt u ze zien, maar
wees voorzichtig, er zijn daar een
paar steile bergkloven", waar
schuwde hij.
Ik wlnkte met de hand en
haastte me weg. Het was nu ge
heel donker geworden. Een paar
felle koplichten van een minia
tuurauto boorden beneden mij in
de diepte van het dal. Een hond
blafte. Boven me twinkelden on
gewoon helder een paar sterren-
groepen.
Een onbestemde angst had me
aangegrepen. Zonder er mij reken
schap van te geven liep ik in de
richting waar de man gewezen
had. Ik moest alpenrozen hebben.
Alpenrozen tegen elke prijs. Ik
greep, toen ik mij ver genoeg van
het huisje wist, mijn zaklantaarn
en belichtte het pad voor mijn
voet. Het was hobbelig en kronke
lend. De tocht naar beneden was
moeilijker dan naar boven. Na een
kwartiertje begreep ik in de buurt
van de alpenwei te zijn. Hier
moest ik linksaf. Een greppel
scheidde het pad van de glooiende
berghelling. Met een sprong was
ik er over en zocht hier in een on
gebaande vlakte verder mijn weg,
langzaam, nu en dan tastend met
mijn stok. Eenmaal struikelde ik
over een steen, die dof naar bene
den rolde en iets verder tegen een
ander rotsblok botste.
Ik liep nog iets verder langs de
sterke helling en snoof de zware
bloemenlucht. Hier moesten de al
penrozen bloeien. Knielend inspec
teerde ik de grond en wondde mijn
hand aan een scherpe distel. De
grond was kaal; ik zag geen bloe
men. Met mijn lantaarn zocht ik
de naaste omtrek af en bespeurde
vlag bij mij een smalle kloof, aan
de andere zijde moesten de alpen
rozen zijn. Voetje voor voetje
zocht ik mijn weg naar beneden
en toen weer aan de andere zijde
naar omhoog. Het was moeilijk;
de rotswand was tamelijk steil en
gaf weinig houvast. Maar ik kwam
er. Mijn voet voelde het malse
gras en de rijke beplanting.
Met mijn mes kroop ik over de
grond en zocht met mijn lantaarn
de alpenrozen. Ik had er al spoe
dig heel wat bij elkaar. Maar ik
was niet gauw tevreden. Het
moesten er vele zijn. Armen vol!
Ik zocht naar de rijkst-bloeiende.
Tot ik opeens huiverig stil stond.
Mijn zaklantaarn schoot haar licht
weg zonder enige reflexie in een
donkere diepte. Ik durfde niet
voor- of achterwaarts gaan en
mijn hart klopte met felle slagen.
Toen ik tot bezinning kwam liet
ik mij langzaam op de grond zak
ken en keek over de rand van de
alpenweide. In een duizelende
diepte zag ik de rode lichtjes van
het dal. Een paar passen verder
had mijn dood geweest.
Onwillekeurig ontglipte mij een
dankgebed. Toen zocht ik voor
zichtig dc weg terug, en vond het
opmerkelijk, dat ik geen ogenblik
de bloemen had losgelaten. Wan
neer ik naar beneden gestort was,
waren de alpenrozen meegegaan,
dicht aan mijn hart.
De terugwég was moeilijk. Een
paar maal dwaalde ik rond zonder
een pad te vinden dat naar bene
den leidde. Ik vond het geraden
maar dezelfde weg door de kloof
terug te nemen, naar het bergpad,
dat ik verlaten had, hoe moeilijk
het ook zou zijn met de bos bloe
men in de arm.
Toen opeens gleed het licht van
mijn lantaarn langs een doornen
heg, waarvan ik aan de andere
kant een pad vermoedde. Met
moeite en ten koste van sehrijn-
wonden werkte ik mij er doorheen
en vond mijn onderstelling be
vestigd.
Nu was de weg verder gemak
kelijk. Maar de onbestemde angst
hield mij toch in haar greep. Ik
wist, dat ik geen rust zou hebben,
voor ik in mijn hotelkamer terug
was. Gejaagd ging ik naar bene
den. vergezeld door een paar grote
vleermuizen, die dreigend om mij
heen zweepten. Tot mijn blijd
schap zag ik, dat het bergpad zich
verenigde met het pad dat ik op
gegaan was en ik dus spoedig in
mijn hotel zou zijn.
Ai gauw liep ik tussen de be
kende huizen en winkels in het
daL Het ruisen van de neerstor
tende Rhónerivier was bekend*
muziek.
Ik opende de deur van mijn ho
telkamer en zag mijn vrouw in
een leunstoel onder een iees-
lamp met een boek in de hand.
Ze sprong verschrikt overeind
en zei: „Je laat me schrikken, zo'n
haast. Wat ben je lang wegge
weest, Henk?"
Meteen veranderde haar gelaat.
Vol verwondering staarde ze naar
de alpenrozen, die ik haar opge
togen voorhield.
„Van vvien heb je die gekre
gen?" vroeg ze.
„Gekregen?" herhaalde ik ont
nuchterd. Ze bezeerde mij meer
met dat woord op dit ogenblik
dan ze ooit vermoeden zou. „Ge
kregen Dat zijn de rozen, die j*
vanmorgen gevraagd hebt, die heb
ik geplukt."
Ze keek me ongelovig aan, maar
toen wees ze op mijn linkerhand.
„Je bloedt!" riep ze verschrikt.
,Och, dat is niets, maar een
schram", zei ik onverschillig.
Maar toen las ze de waarheid
in mijn ogen. Ze greep de bloe
menpracht uit mijn arm en legd*
ze op tafel. Met uitgestoken armen
kwam ze naar mij toe.
„Beste jongen!" zei ze fluiste
rend.
Ik omvatte haar met een gevoel,
dat ik haar opnieuw gekregen hai
De alpenrozen lagen op het ron
de tafeltje en gloeiden fel diep in
het strakke licht van de electri-
sche lamp. Er blonken tranen van
dauw in.